Whitepaper Banksparen: Sparen of Beleggen? Carla.H.F. Leeuwerink Bsc Marketeer Ostrica BV Oktober 2013 Drs. Hans P. Nibbering RBA Partner Ostrica BV Voorwoord In onzekere tijden wordt veelal gekozen voor de veiligheid van sparen. Daarmee leggen consumenten zichzelf echter direct een aantal beperkingen op. De rente is momenteel historisch laag. Met de huidige lage spaarrentes blijft er na aftrek van belasting (1,2%) en inflatie (ca. 2,7%) vrijwel niets meer over. Ook voor bankspaaroplossingen, die doorgaans een wat langere horizon kennen, wordt het leeuwendeel op een renterekening gestald. In deze situatie kun je jezelf afvragen hoe zinvol het is om te sparen voor de lange termijn en hoe reëel het is dat je met sparen op lange termijn je spaardoelen bereikt. Voor bedragen boven de € 100.000 komt daar, ook in geval van banksparen, nog het faillissementsrisico van de bank bij. Voor de langere termijn is het de afweging waard om de eerste jaren een stukje risico toe te laten om zo een hoger rendement te behalen. Sparen is dan niet automatisch de beste keuze. De term banksparen is enigszins misleidend, omdat dit de indruk wekt dat het bij banksparen per definitie om een renteproduct gaat, terwijl ook beleggen tot de mogelijkheden behoort. We spreken in dat geval over bankspaar beleggingsrechten. Tot de introductie van de Wet Banksparen in 2008 was het voor andere aanbieders dan Nederlandse (bank)verzekeraars niet mogelijk om dergelijke fiscaal gefaciliteerde producten aan te bieden. De markt was tot die tijd vrijwel volledig in handen van (bank)verzekeraars. Sinds begin jaren negentig hebben (bank)verzekeraars met deze producten een totaal van circa € 60 miljard aan vermogen opgebouwd, waarvan circa € 50 miljard in beleggingsoplossingen en € 10 miljard in spaaroplossingen. Al geruime tijd voor de invoering van de Wet Banksparen werd gesproken over de mogelijkheden om ook andere producten dan lijfrenteverzekeringen, zoals geblokkeerde spaar- of beleggingsrekeningen, in aanmerking te laten komen voor de fiscale faciliteiten ten behoeve van pensioenopbouw. Sinds 1 januari 2008 is de Wet Banksparen een feit. Beleggen binnen de bankspaarwet mag alleen in voor dit doel goedgekeurde beleggingsfondsen. Ostrica is met Perlasplan een van de weinige aanbieders die dit faciliteren. Banksparen is fiscaal gezien gelijkgesteld met de traditionele lijrenteverzekeringen en de kapitaalverzekering eigen woning (KEW). In feite is banksparen een nieuwe toegestane uitvoeringsmogelijkheid van deze mogelijkheden. Traditionele beleggingsverzekeringen kennen in vergelijking met bankspaar beleggingsrechten relatief hoge kosten. In veel gevallen leidt dit tot tegenvallende resultaten. Bankspaar beleggingsproducten zijn transparant en kennen doorgaans lagere kosten. De verwachting is dat door marktwerking financiële dienstverleners gedwongen worden transparanter te zijn over hun kostenstructuren met als gevolg een kostenverlaging voor de consument. Welke concrete nieuwe oplossingen biedt de bankspaarwet om gestructureerd vermogen op te bouwen? Carla Leeuwerink en Hans Nibbering van Ostrica Vermogensoplossingen leggen dit als onafhankelijke experts glashelder uit in een handzaam boek voor financieel adviseurs. U kunt dit boek bestellen via de webshop van Kluwer of met 10% korting via www.perlasplan.nl/sparenofbeleggen.aspx. 2 Inhoudsopgave 3 4 5 6 1. Banksparen 4 2. Bankspaar beleggingsfondsen 4 2.1 Hoe gaan beleggingsfondsen te werk? 4 2.2 Paraplufonds 5 2.3 Subfondsen 5 2.4 Fund of Fund 5 De beleggingsstijl van een fonds 6 3.1 Value versus growth en large versus small 6 3.2 Actief versus passief 6 De beoordeling van beleggingsfondsen 7 4.1 Sharpe ratio 7 4.2 Informatieratio 8 4.3 Morningstar rating 8 Rendement en kosten 8 5.1 Rekenkundig rendement 8 5.2 Meetkundig rendement 8 5.3 Het effect van de looptijd op het rendement 9 5.4 Het effect van kosten op het rendement 9 Conclusie 10 3 1. Banksparen De bankspaarwet biedt mensen die via de derde pijler extra pensioen willen opbouwen de mogelijkheid om dit te doen via een fiscaal gefaciliteerde bankspaar- of beleggingsrekening. Door geld opzij te zetten op een geblokkeerde spaar – of beleggingsrekening kan men profiteren van fiscale voordelen. De bedragen en beperkingen aan bedragen van het banksparen zijn gelijk aan die van het lijfrenteregime in de Wet IB 2001. Ook de fiscale voorwaarden zijn zo veel mogelijk gelijk. Een belastingplichtige heeft te maken met een pensioentekort als hij in een jaar minder opbouwt dan nodig is om aan het einde van zijn werkzame leven te beschikken over een maatschappelijk adequaat geachte oudedagsvoorziening. De norm hiervoor is gesteld op 70% van het laatstverdiende of gemiddelde salaris. De bancaire lijfrente kent twee fasen: 1. De opbouwfase 2. De uitkeringsfase Uitgangspunt voor aftrekbaarheid van de premie is dat de stortingen dienen als compensatie van het pensioentekort. De rekening is geblokkeerd tot het moment dat uitkeringen plaatsvinden. Rendementen worden bijgeboekt op de geblokkeerde rekening. Opnemen hiervan is niet mogelijk. Voor oudedagslijfrente in een bankspaar- of beleggingsrekening geldt altijd het nieuwe fiscale regime, ook in geval van oversluiten van een oud regime lijfrenteverzekering. Dit betekent dat de mogelijkheid van een overbruggingslijfrente of een afwijkende begunstiging niet mogelijk is en ook dat er voorwaarden zijn gesteld aan de ingangsdatum van de lijfrenteuitkeringen. 2. Bankspaar beleggingsfondsen Banksparen in een beleggingsoplossing is uitsluitend mogelijk in voor dit doel goedgekeurde beleggingsfondsen. De participaties in het fonds kunnen in dat geval worden gebruikt voor fiscale regelingen in Box1. Dit is echter geen vereiste om als belegger te kunnen deelnemen in het fonds. Participaties kunnen ook worden aangewend voor vrij vermogen. In dat geval vindt vermogensopbouw plaats in Box 3. In geval sprake is van een fiscaal gefaciliteerd product wordt de rekening geblokkeerd. Bij vrij vermogen kan de participant vrijelijk over zijn vermogen beschikken. In het algemeen betekent deelname in beleggingsfondsen voor een particuliere belegger gemak, deskundigheid, alertheid en toegang tot op andere wijze moeilijk toegankelijke markten. Daarnaast kunnen als voordelen worden genoemd spreiding van de beleggingen en de daaruit voortvloeiende risicoreductie, besparing op aan- en verkoopkosten en fiscale aantrekkelijkheid. 2.1 Hoe gaan beleggingsfondsen te werk? Een veelgehoorde vraag is: Hoe gaat een beleggingsfonds nu eigenlijk te werk? Uiteraard is op een dergelijke vraag geen volkomen eenduidig antwoord te geven; hoe men te werk gaat, hangt onder andere af van de interne organisatie van het beleggingsfonds, de beleggingsdoelen van het fonds en de aard van de beleggingen van het fonds. Een fonds wordt beheerd door een fondsmanager. De fondsmanager is een beleggingsexpert, die er zijn dagelijks werk van maakt om de financiële markten te volgen en beleggingsbeslissingen te nemen. Bij het nemen van die beslissingen wordt de manager veelal gesteund door een staf van specialisten op het gebied van beleggingsresearch. Een aantal uitgangspunten wordt 4 veelal al bij de oprichting van het fonds vastgesteld. Zo wordt in het emissieprospectus bijvoorbeeld aangegeven of een fonds alleen in euro’s zal beleggen, of ook in andere valuta. Tevens wordt een beschrijving gegeven van de aard van de beleggingen, bijvoorbeeld ‘goed verhandelbare beursgenoteerde aandelen’ of ‘aandelen van snel groeiende ondernemingen’. Ook wordt vermeld hoe het fonds met valutarisico’s zal omgaan en of het fonds gebruik kan maken van opties en andere afgeleide beleggingsinstrumenten. Indien een fonds wereldwijd belegt, zal de fondsmanager zich een oordeel willen vormen over de beleggingsvooruitzichten van de verschillende landen. Dit oordeel baseert hij op verschillende informatiestromen; informatie over de macro-economische ontwikkeling, de ontwikkeling binnen de verschillende bedrijfstakken, de politieke situatie, het monetaire en fiscale beleid, de stemming op de beurs, en dergelijke. Deze informatie leidt tot een totaaloordeel over een bepaald land. Op basis van dit oordeel wordt een besluit genomen over de mate waarin een bepaald land in de beleggingsportefeuille van het fonds vertegenwoordigd zal zijn. Als deze beslissing is genomen, wordt vervolgens bekeken van welke bedrijfstak(ken) men de beste verwachtingen heeft. Tot slot wordt bepaald in welke titels wordt belegd. Op deze wijze ontstaat er een beleggingsportefeuille van het beleggingsfonds. Deze portefeuille wordt actief beheerd; frequent wordt bezien of er mutaties in de portefeuille moeten worden aangebracht. Aan het fondsmanagement zijn kosten verbonden, zoals personeelskosten, kosten van researchrapporten en automatiseringskosten. Deze kosten worden aan het fonds in rekening gebracht. Een belegger heeft er belang bij als het beleggingsfonds een grote omvang heeft. Een belangrijk deel van de kosten bestaat namelijk uit vaste kosten. De beheerkosten per aandeel dalen, als de omvang van het belegd vermogen stijgt. Wanneer de kosten gemaximeerd zijn is de omvang minder van belang omdat het meerdere niet voor rekening van de participant komt maar voor rekening van de beheerder. 2.2 Paraplufonds Een paraplufonds of in het Engels een `umbrella fund` betreft een overkoepelend beleggingsfonds waaronder verschillende aparte beleggingsfondsen voor de diverse beleggingscategorieën, sectoren, landen en dergelijke hangen. 2.3 Subfondsen Subfondsen zijn beleggingsfondsen die deel uitmaken van een parapluconstructie. Deze fondsen hebben een van elkaar afwijkende beleggingsstrategie teneinde spreiding te verkrijgen. 2.4 Fund of fund Een fund of fund is een beleggingsstrategie waarbij binnen het fonds belegd wordt in andere beleggingsfondsen in plaats van een directe belegging in aandelen, obligaties of andere effecten. Dit type van beleggen wordt vaak aangeduid als multimanager beleggingen. De beheervergoedingen voor een fonds in fonds constructie zijn doorgaans hoger dan die van traditionele beleggingsfondsen, onder meer door de beheervergoedingen en transactiekosten in de onderliggende fondsen. Van een Fund of Fund strategie wordt gebruik gemaakt om diversificatie in de portefeuille te krijgen of om toegang tot informatie te verkrijgen die moeilijk verkrijgbaar is voor individuele beleggers 5 3. De beleggingsstijl van een beleggingsfonds Ten aanzien van aandelenselectie is er een aantal beleggingsstrategieën te onderscheiden, die veelal in stijlkwadranten worden weergegeven. De aandelenmarkt van een land is onder te verdelen in een viertal stijlkwadranten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar enerzijds de grootte van het bedrijf (‘large’ versus ‘small’) en anderzijds de relatieve prijs van het aandeel (‘value’ versus ‘growth’). Deze indeling in vier kwadranten is ontstaan omdat institutionele beleggers een consistent beleggingsproces van de beleggers verwachten. Een analyse van de vermogensbeheerindustrie laat zien dat zich een specialisatietrend heeft afgetekend langs deze vier strategieën. Naast deze indeling in stijlkwadranten is er een onderscheid te maken naar kwantitatief georiënteerde vermogensbeheerders en fundamentele vermogensbeheerders. De kwantitatieve vermogensbeheerders maken gebruik van statistische technieken om het rendementsproces van aandelen te voorspellen. De fundamentele vermogensbeheerders trachten het rendementsproces in te schatten door bedrijfsresearch te verrichten. Er zijn vele vermogensbeheerders, die voor een tussenvorm van kwantitatief en fundamenteel kiezen. 3.1 Value versus growth en large versus small In de beleggingswereld zien we een steeds verdere specialisatie van beleggingsstrategieën. Bij aandelenbeleggingen zien we een specialisatietendens naar beleggingsstrategieën gekenmerkt door grote (‘large’) of kleine (‘small’) bedrijven en waarde- (‘value’) of groei- (‘growth’) ondernemingen. Grote ondernemingen worden gekenmerkt door een aanzienlijke marktkapitalisatie (aantal uitstaande aandelen vermenigvuldigd met de aandelenkoers), terwijl kleine ondernemingen een beperkte marktkapitalisatie hebben. Waardeaandelen worden gekenmerkt door lage koers/winstverhoudingen en hoge dividendrendementen, in tegenstelling tot groeiaandelen. 3.2 Actief versus passief beleggen Als de benchmark eenmaal is vastgesteld, kunnen we opteren voor een buy-and-hold-strategie, waarbij we de portefeuille alleen muteren om zo dicht mogelijk in de buurt van de index te blijven. Dit noemen we passief beleggen. Pretenderen we echter dat we het beter kunnen doen dan de markt, dan kiezen we voor een actieve strategie. De markt wordt hierbij omschreven als het gemiddelde van de ‘peergroup’. Bepaalde beleggingscategorieën worden overwogen al naar gelang onze verwachtingen meer of minder positief zijn. Essentieel is in dit geval dat het extra rendement meer oplevert dan alle kosten die gemaakt moeten worden. Actief beleggen kan op twee niveaus. Het overwegen van bepaalde landen en beleggingscategorieën, de zogenoemde tactische asset allocation (TAA), waarbij getracht wordt waarde toe te voegen door afwijkingen van de strategische beleggingsmix. Vaak wordt voor deze afwijkingen een maximum percentage (bandbreedte) ten opzichte van de strategische portefeuille afgesproken, met het oog op de gewenste risicocontrole. Selectie van individuele beleggingsobjecten. Hiermee doelen wij op de juiste selectie van individuele aandelen en obligaties binnen een beleggingscategorie. Een goede fondsmanager voegt hiermee waarde toe voor de participanten in zijn beleggingsfonds. 6 Als we actief willen beleggen met beleggingsfondsen kunnen we de tactische asset allocation zelf invullen door te schuiven met specifieke landenfondsen of fondsen uit een bepaalde beleggingscategorie. We kunnen ook besluiten de tactische asset allocation uit handen te geven door bijvoorbeeld voor een mixfonds of een wereldwijd beleggend aandelenfonds te kiezen. Ook hier speelt weer mee in hoeverre wij onze eigen voorspelkracht groter achten dan die van de fondsbeheerder. Beleggen in meerdere specifieke beleggingsfondsen heeft als voordeel dat het risico gespreid wordt, aangezien we minder afhankelijk worden van de kwaliteiten van een individuele fondsmanager. Anderzijds hebben we natuurlijk wel met hogere kosten te maken omdat al die fondsen eigen transactiekosten meebrengen. Een afweging van de kosten en baten dient dan ook vooraf te worden gemaakt. De selectie van de individuele beleggingsobjecten binnen een fonds is de taak van de fondsmanager. We kunnen hier echter wel invloed uitoefenen door een fondsmanager te selecteren, die het beter doet dan zijn collega’s van vergelijkbare fondsen. Beleggingsfondsen vertonen niet per definitie een stabiele performance. Fondsmanagers kunnen vervangen worden en een bepaalde marktvisie van de beheerder kan meer of minder succesvol worden. Denk aan beleggingsstijlen als ‘value’ versus ‘growth’ of ‘small cap’ versus ‘large cap.’ Als markten draaien van ‘large’ naar ‘small’ kan dat een geschikt moment zijn om een switch te maken naar een meer op ‘small caps’ georiënteerde manager. Probleem bij de selectie van beleggingsfondsen is dat niet altijd bekend is welk doel het beleggingsfonds zichzelf gesteld heeft. Als niet bekend is welke benchmark het fonds hanteert om haar beleid tegen af te meten, is het lastig om het fonds te categoriseren en de beleggingsprestatie te beoordelen. 4. De beoordeling van beleggingsfondsen Voor de beoordeling van beleggingsfondsen is een eerste belangrijke stap dat de wensen en doelstellingen van de belegger worden vertaald naar de strategische beleggingsmix. De strategische beleggingsmix is de lange termijn verdeling over de categorieën aandelen, obligaties, onroerend goed, liquiditeiten en overige strategieën. Aan de hand van het gewenste risicorendementsprofiel ontstaat zo de strategische portefeuille. Vervolgens kiezen wij een benchmark om de beleggingsresultaten aan af te meten. Voor de beoordeling van beleggingsfondsen is een aantal performancemaatstaven ter beschikking. De belangrijkste uit de wetenschap zijn de Sharpe-ratio en de informatieratio. Morningstar heeft zijn eigen performancemaatstaf ontwikkeld, die wij eveneens zullen behandelen. 4.1 Sharpe-ratio De Sharpe-ratio legt een verband tussen het rendement op de beleggingsstrategie en het risicovrije rendement. Voor het risicovrije rendement wordt in dit geval meestal gewerkt met de driemaandsdepositorente. De Sharpe-ratio beweegt veelal tussen de –2 en de +2. Hoe hoger de Sharperatio, des te beter de prestaties van de desbetreffende beleggingsstrategie. Aangezien de Sharpe-ratio het rendement van een beleggingsstrategie koppelt aan het risicovrije rendement, is de meetperiode van belang. In een historische periode waar aandelen het relatief goed doen ten opzichte van obligaties, zullen de aandelenstrategieën een hogere Sharpe-ratio kennen. Aangezien er in dit geval sprake is van periodeafhankelijkheid van de rendementen zijn aandelen- en obligatiestrategieën over kortere perioden (bijvoorbeeld drie jaar) niet zonder meer te vergelijken op hun beleggingsprestaties. Over langere perioden zijn betere vergelijkingen te maken, doordat er compensatie plaatsvindt via de volatiliteit. 7 4.2 Informatieratio Grinold ontwikkelde in de beginjaren negentig de informatieratio, waarbij hij het portefeuillerendement koppelt aan het benchmarkrendement en daarbij corrigeert voor het actieve risico. Kern van de informatieratio is dat de mate waarin extra rendement gegenereerd wordt, gecorrigeerd wordt voor het extra risico dat wordt genomen. We bepalen hiervoor eerst het gemiddelde jaarlijkse extra rendement, gedefinieerd als het rendement van een individueel beleggingsfonds, verminderd met het gemiddelde van de anderen uit zijn categorie. Vervolgens wordt het risico van het resulterende extra rendement bepaald. Een hogere informatieratio betekent een betere beleggingsprestatie. 4.3 De Morningstar Rating De Morningstar rating werd ontwikkeld om beleggers een snel inzicht te geven in de prestaties van een beleggingsfonds in het verleden, rekening houdende met het risico. Daarbij worden de voor risico gecorrigeerde rendementen vergeleken met soortgelijke fondsen in dezelfde Morningstar categorie. De sterrenrating is volledig kwantitatief en gebaseerd op een wiskundige formule. De sterrenrating houdt geen rekening met structurele veranderingen in het fonds (zoals een nieuwe fondsbeheerder) maar is uitsluitend gebaseerd op de resultaten en het risico uit het verleden. Lang niet altijd geldt dat een vijfsterrenfonds ook in de toekomst betere prestaties weet neer te zetten dan gelijkaardige fondsen. Het is daarom belangrijk om ook andere elementen te onderzoeken, zoals de strategie, het management en de kosten voordat u overgaat tot de selectie van een beleggingsfonds. 5. Rendement en kosten Om het rendement van een belegging te berekenen worden verschillende berekeningsmethoden gebruikt. Het kan dus gebeuren dat u verschillende rendementsberekeningen krijgt voorgeschoteld, terwijl het over precies hetzelfde beleggingsfonds gaat en over dezelfde periode. Het verschil in berekeningsmethoden veroorzaakt vaak onduidelijkheid over de rendementen die beleggingsfondsen rapporteren. Waar moet u nu op letten? 5.1 Rekenkundig gemiddelde Het rekenkundig gemiddelde is een makkelijke manier om een globaal beeld te krijgen van het gemiddelde rendement over een bepaalde perioden. Je telt simpelweg alle rendementen bij elkaar op en deelt die door het aantal jaren. Deze berekening houdt geen rekening met de fluctuaties in het rendement. 5.2 Meetkundig gemiddelde Om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over een langjarig gemiddeld rendement moet je rekening houden met jaarlijkse fluctuaties. Voor een periode van 1 jaar is het rekenkundig rendement gelijk aan het meetkundig rendement, maar naarmate de looptijd langer is, wordt het verschil tussen het rekenkundige en het meetkundige rendement groter. Door de beweeglijkheid van de belegging valt het meetkundige rendement altijd lager uit dan het rekenkundige rendement. Het meetkundige rendement geeft daarom een beter beeld van de werkelijkheid. 8 Een eenvoudig rekenvoorbeeld om een en ander toe te lichten: Belegging betreft een eenmalig inleg van 100 Euro en een looptijd van 3 jaar Voorbeeld 1: Voorbeeld 1: Rendement In geld Voorbeeld 2: Rendement In geld: jaar 1 jaar 2 jaar 3 3% 16% -10% € 103,00 € 119,48 € 107,53 3% 3% 3% € 103,€ 106,09 € 109,27 Het rekenkundig gemiddelde is in beide voorbeelden: 3%. (3+16-10) : 3 = 3% en (3+3+3): 3 = 3% 109) Het meetkundig gemiddelde in dit voorbeeld is ca. 2,5% en valt dus lager uit (Euro 107,53. ) 5.3 Het effect van de looptijd op het rendement Beleggen betekent geld investeren in aandelen, obligaties of alternatieve beleggingen. Aandelen kennen een hoger risico dan bijvoorbeeld obligaties. Een factor die veel invloed heeft op de beleggingskeuze is de looptijd. Hoe langer de looptijd, hoe risicovoller je kunt beleggen. Bij een looptijd langer dan 10 jaar kun je als belegger overwegen om een groter deel in aandelen te beleggen dan in obligaties. Bij een looptijd korter dan 10 jaar wordt over het algemeen meer belegd in obligaties of andere vermogenscategorieën met lagere risico’s. De lage rentestanden van dit moment leiden tot lagere verwachte rendementen voor de meer defensief ingestelde beleggers. Naarmate de looptijd van een belegging langer is heeft de huidige lage rente minder invloed op de gemiddelde rendementsverwachtingen. 5.4 Het effect van kosten op het rendement Kosten hebben een belangrijke invloed op het nettorendement. Voor niet professionele beleggers valt het echter niet mee om de totale kosten van een beleggingsfonds te achterhalen omdat deze deels worden verrekend binnen het fonds. De algemene informatie die door aanbieders wordt verstrekt is vaak onvolledig of onbegrijpelijk of geeft niet alle kosten weer. Enerzijds komt dit door de complexe constructies van veel fondsen, waarbij een fonds vaak weer is opgebouwd uit meerdere fondsen of instrumenten met een eigen kostenstructuur. Anderzijds bevatten beleggingsfondsen variabele kosten zoals transactiekosten, bewaarkosten, administratiekosten etc. Deze kosten liggen van te voren niet vast, maar worden jaarlijks achteraf vastgesteld. Om beleggers zo goed mogelijk inzicht te geven in de totale kosten zijn beleggingsfondsen verplicht om vooraf een inschatting van de kosten te publiceren, de zogenaamde TER (Total Expense Ratio). De drie belangrijkste informatiebronnen die men kan raadplegen om een goede indicatie te krijgen van de werkelijk kosten in een fonds zijn het jaarverslag, de prospectus en de essentiële beleggersinformatie (EBI). Fondsaanbieders zijn verplicht voor elk fonds een prospectus op te stellen en jaarverslagen te maken en deze toegankelijk te maken voor derden. Deze documenten zijn vaak technisch en voor consumenten moeilijk toegankelijk. Daarom is er voor consumenten de Essentiele beleggersinformatie beschikbaar. Hierin staat belangrijke informatie, echter de informatie met betrekking tot de indirecte kosten van een fonds ontbreken. Het kostenaspect 9 6. Conclusie In onzekere tijden neemt de behoefte om te sparen toe. Het idee hierachter is dat je vermogen niet in waarde kan dalen door negatieve marktontwikkelingen, maar wel gestaag groeit door de rente bijschrijvingen. De rente is momenteel historisch laag. Na aftrek van (vermogens)belasting (1,2%) en inflatie (2,7%) blijft er weinig van over. De vraag is daarom hoe zinvol het is om voor de lange termijn geld op een renterekening te stallen en hoe reëel het is dat je met sparen je (bank)spaardoelen bereikt. Het is bekend dat beleggen risico met zich meebrengt. Maar aandelenbeleggingen gelden ook als een goede afdekking (‘hedge’) van bepaalde risico’s. Door voldoende spreiding aan te brengen kun je de negatieve effecten van specifieke bedrijfsrisico’s, zoals een faillissement minimaliseren. Daarnaast gelden aandelenbeleggingen als een goede bescherming tegen inflatie. Toenemende economische bedrijvigheid en toenemende winsten gaan vaak gepaard met hogere inflatie. Het leidt echter ook tot hogere aandelenkoersen en hogere te verwachten dividendrendementen. Een actieve fondsbeheerder profiteert van de kansen die financiële markten bieden. Kortom wij zijn van mening dat sparen wel degelijk een functie heeft, maar vooral als buffer voor onvoorziene uitgaven en inkomen op de korte termijn. Qua risico en rendement laten sparen en beleggen zich moeilijk vergelijken, maar vermogen dat men voor langere termijn opzij kan leggen, heeft meer kans om te groeien in een (bankspaar)beleggingsoplossing, mits belegd wordt in een goed gespreide en actief beheerde beleggingsfondsen. Als Financieel Planner is hier een belangrijke taak voor u weggelegd. Een zorgvuldige afweging tussen het beoogde rendement en de risico’s die uw relaties kunnen en willen lopen is uiteraard essentieel. Carla Leeuwerink en Hans Nibbering hebben in opdracht van Kluwer een boek geschreven met concrete oplossingen binnen de Bankspaarwet, waarmee op een gestructureerde manier vermogen kan worden opgebouwd in nieuwe productvormen. Dit boek is te koop bij Kluwer of met 10% korting via www.perlasplan/sparenof beleggen.nl. Voor meer informatie over de dienstverlening en de productoplossingen van Ostrica verwijzen wij u naar www.ostrica.nl of www.perlasplan.nl. Of neem contact op met Ostrica 020 540 83 00. 10