Beeldvorming bij vlakke spiegels

advertisement
SPIEGELTJE,
SPIEGELTJE
AAN DE WAND …
PR
O
EF
LICHT EN ZIEN
HOOFDSTUK 1
LICHT
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
Lichtbronnen en donkere lichamen
Interactie van het licht met voorwerpen Rechtlijnige voortplanting van het licht in een homogene middenstof
Schaduwvorming
Lichtbreking
p xx
p xx
p xx
p xx
p xx
HOOFDSTUK 2
ZIEN
2.1
2.2
2.3
2.4
Bouw van het oog
Beeldvorming bij bolle lenzen
Beeldvorming in het oog
Zien doe je met de hersenen
p xx
p xx
p xx
p xx
HOOFDSTUK 3
TERUGKAATSING EN SPIEGELS
PR
O
EF
3.1 Terugkaatsingswetten bij vlakke spiegels
3.2 Beeldvorming bij vlakke spiegels
3.3 Gebogen spiegels
p xx
p xx
p xx
HOOFDSTUK 4
ELEKTROMAGNETISCHE STRALING
4.1 Elektromagnetische straling
4.2 Het elektromagnetisch spectrum
4.3 Verantwoord omgaan met straling
p xx
p xx
p xx
Kraak de code.
CHECK
IN
• Ontcijfer deze tekst.
Je mag hulpmiddelen gebruiken.
… teh tdrow legeips nee po tlavni thcil slA
@ NAWE_A_02_02_004@
• Hoe heb je de code kunnen ontcijferen?
• Vervolledig de zin.
Je bent nu ingecheckt.
Wanneer je uitcheckt op het einde van dit thema, kun verklaren waarom je de
tekst hebt kunnen lezen.
4
Licht en zien
HOOFDSTUK 1
LICHT
Lichtbronnen en donkere lichamen
PR
O
EF
1.1
a Wat zie je op de foto?
Om iets te zien, is er licht nodig.
Laserstralen verlichten het hele
festivalterrein.
Als het ’s nachts onweert, is plots de
hele hemel verlicht.
Als je op dropping gaat, neem je het
best een zaklamp mee.
Lichtbronnen produceren licht. Natuurlijke lichtbronnen zenden uit zichzelf licht uit en zijn niet door de
mens gemaakt. Kunstmatige lichtbronnen zijn wel door de mens gemaakt.
Voorwerpen die geen licht produceren, zijn donkere voorwerpen.
b Wat zie je als er op een donker voorwerp geen licht invalt? niets
Hoofdstuk 1 - LICHT
5
c Vul de aan.
voorbeeld
natuurlijke lichtbron
kunstmatige lichtbron
donker voorwerp
d Kruis het juiste antwoord aan.
2 maan
4 niet brandende zaklamp
7 spiegel
3 zon
PR
O
EF
1 vuurvliegje
5 reflector
6 sterrenhemel
9 brandende kaars
8 stoel
1
2
3
4
5
10 brandende lamp
6
7
8
9
kunstmatige lichtbron
natuurlijke lichtbron
donker voorwerp
• Lichtbronnen produceren licht.
• Natuurlijke lichtbronnen zijn lichtbronnen die uit zichzelf licht uitzenden.
• Kunstmatige lichtbronnen zenden licht uit door tussenkomst van de mens.
• Donkere voorwerpen zijn voorwerpen die geen licht uitzenden. Ze zijn zichtbaar als er licht
op valt.
6
Licht en zien
10
Interactie van het licht met voorwerpen
1
Onderzoeksvraag
Wat gebeurt er met het licht wanneer het op een heldere glazen plaat valt?
Hypothese
Het licht
n wordt op de heldere glazen plaatweerkaatst.
n wordt door de heldere glazen plaat geabsorbeerd.
n wordt door de heldere glazen plaat grotendeels doorgelaten.
n verandert van kleur.
Benodigdheden
heldere glazen plaat – zaklamp
Werkwijze
• Verduister het lokaal.
• Schijn met een zaklamp op de heldere glazen plaat.
Waarneming
Wat zie je?
PR
O
EF
1.2
Besluit
Licht dat invalt op een heldere glazen plaat wordt grotendeels doorgelaten.
Onderzoeksvraag
Wat gebeurt er met het licht als het op een matglazen plaat valt?
2
Hypothese
Het licht
n wordt op de matglazen plaat weerkaatst.
n wordt door de matglazen plaat geabsorbeerd.
n wordt door de matglazen plaat grotendeels doorgelaten.
n wordt door de matglazen plaat gedeeltelijk doorgelaten.
n verandert van kleur.
Benodigdheden
matglazen plaat – zaklamp
Werkwijze
• Verduister het lokaal.
• Schijn met een zaklamp op de matglazen plaat.
Waarneming
Besluit
Licht dat invalt op een matglazen plaat wordt gedeeltelijk doorgelaten.
Hoofdstuk 1 - LICHT
7
a Voorwerpen die het licht niet doorlaten, zijn ondoorschijnende voorwerpen.
Je ziet het voorwerp erachter
n onscherp.
x niet.
n
n duidelijk.
b Voorwerpen die het licht slechts gedeeltelijk doorlaten, zijn doorschijnende voorwerpen.
Je ziet het voorwerp erachter
n onscherp.
n niet.
n duidelijk.
c Voorwerpen die het licht (bijna) volledig doorlaten, zijn doorzichtige voorwerpen.
Je ziet het voorwerp erachter
n onscherp.
n niet.
n duidelijk.
e Kruis aan.
PR
O
EF
d Noteer wat je ziet.
Kies uit: ondoorschijnend voorwerp, doorschijnend voorwerp en doorzichtig voorwerp.
voorwerp
boek
leeg wijnglas
bedampte bril
kalkpapier
spiegel
zuiver water
8
Licht en zien
ondoorschijnend
doorschijnend
doorzichtig
3
Onderzoeksvraag
Wat gebeurt er met het licht wanneer het op een wit papier valt?
Hypothese
Het licht
n wordt op het witte blad weerkaatst.
n wordt door het witte blad geabsorbeerd.
n wordt door het witte blad doorgelaten.
n verandert van kleur.
Benodigdheden
wit papier – zaklamp
PR
O
EF
Proefopstelling
Werkwijze
• Verduister het lokaal.
• Proefpersoon 1 staat voor de klas met het gezicht naar de klas gericht.
• Proefpersoon 2 belicht met een zaklamp de linkerkant van het puntje van de neus van proefpersoon 1.
• Proefpersoon 3 houdt een wit papier aan de rechterkant van het gezicht van proefpersoon 1 in de
lichtbundel.
Waarneming
Wat zie je als je naar de rechterkant van het gezicht van proefpersoon 1 kijkt?
Het gezicht licht op.
Besluit
Licht dat invalt op een wit papier wordt teruggekaatst.
4
Onderzoeksvraag
Wat gebeurt er met het licht wanneer het op een zwart papier valt?
Hypothese
Het licht
n wordt op het zwart papier weerkaatst.
n wordt door het zwart papier geabsorbeerd.
n wordt door het zwart papier doorgelaten.
n verandert van kleur.
Benodigdheden
zwart papier – zaklamp
Werkwijze
• Verduister het lokaal.
• Proefpersoon 1 staat voor de klas met het gezicht naar de klas gericht.
• Proefpersoon 2 belicht met een zaklamp de linkerkant van het puntje van de neus van proefpersoon 1.
• Proefpersoon 3 houdt een zwart papier aan de rechterkant van het gezicht van proefpersoon 1 in
de lichtbundel.
Hoofdstuk 1 - LICHT
9
Waarneming
Wat zie je als je naar de rechterkant van het gezicht van proefpersoon 1 kijkt?
Het gezicht blijft donker.
Besluit
Licht dat invalt op een zwart papier wordt geabsorbeerd.
• Doorzichtige voorwerpen laten (bijna) alle licht door.
• Doorschijnende voorwerpen laten het licht gedeeltelijk door.
• Ondoorschijnende voorwerpen laten geen licht door.
• Licht dat niet doorgelaten wordt, wordt geabsorbeerd of teruggekaatst.
Rechtlijnige voortplanting van het licht in
een homogene middenstof
1.3
PR
O
EF
Onderzoeksvraag
Welke weg volgt het licht?
Hypothese
Het licht verplaatst zich volgens
n een gebogen baan.
n een rechte baan.
n een willekeurige baan.
Benodigdheden
brandende kaars – rubberen slang – twee kartonnen plaatjes met een gat van ongeveer 1 cm
doorsnede
Werkwijze 1
• Houd de brandende kaars voor de rubberen slang.
• Kijk door de slang naar de kaars.
Waarneming 1
• Wanneer kun je de kaars zien?
Je kunt de kaars enkel zien als je de rubberen slang strak houdt.
• Schets de situatie op de figuur.
10
Licht en zien
1
Werkwijze 2
• Kijk naar de brandende kaars.
• Houd beide plaatjes van elkaar verwijderd tussen je oog en de kaars.
Waarneming 2
• Wanneer kun je de kaars zien?
Je kunt de kaars zien als je oog, de gaten in de plaatjes en de lichtbron op
een rechte lijn achter elkaar staan.
• Schets de situatie op de figuur.
PR
O
EF
Besluit
Licht plant zich voort in een rechte baan.
Licht plant zich rechtlijnig voort en volgt daarbij altijd de kortste en snelste weg.
Er is wel één voorwaarde: de middenstof (hier lucht) moet homogeen zijn. De stof moet dus overal dezelfde samenstelling hebben.
Omdat licht zich rechtlijnig voortplant, teken je een lichtstraal als een rechte lijn met een pijlpunt erop. De
pijlpunt geeft aan in welke zin het licht zich voortplant.
Hoofdstuk 1 - LICHT
11
Onderzoeksvraag
Wanneer zijn lichtstralen zichtbaar?
Hypothese
Lichtstralen zijn
n altijd zichtbaar.
n soms zichtbaar.
n nooit zichtbaar.
Benodigdheden
laserpen – kartonnen doos met venster en kalkpapier – talkpoeder
PR
O
EF
Proefopstelling
Werkwijze 1
• Schijn met de laserpen door de opening in de doos.
• Kijk door het venster.
Waarneming 1
Wat zie je?
Door het venster zie je niets. Op het kalkpapier zie je een scherpe afgelijnde
lichtvlek.
Werkwijze 2
• Strooi wat talkpoeder in de doos.
• Schud even met de doos, zodat het talkpoeder in de doos opvliegt.
• Schijn met de laserpen door de opening in de doos.
• Kijk door het venster.
Waarneming 2
Wat zie je?
Je ziet de lichtbundel door het venster. Op het kalkpapier zie je een wazige
lichtvlek.
Besluit
Een lichtbundel is niet zichtbaar.
Een lichtbundel wordt wel zichtbaar wanneer stofdeeltjes het licht weerkaatsen en het weerkaatste
licht in onze ogen terechtkomt.
Wanneer licht in alle richtingen weerkaatst, spreek je van lichtverstrooiing of diffusie.
Een lichtbundel is een verzameling van lichtstralen.
12
Licht en zien
2
a Wanneer kun je een lichtbron zien?
Je ziet een lichtbron wanneer de lichtstralen uitgezonden door die lichtbron
in je ogen terechtkomen.
b Hoe komt het dat je deze tekst kunt lezen?
Je kunt de tekst lezen omdat de lichtstralen die door het blad verstrooid
worden in je oog terechtkomen.
PR
O
EF
c Beschrijf het verloop van de lichtstralen.
De lichtstralen lopen
evenwijdig
De lichtstralen lopen
De lichtstralen lopen
.
naar elkaar toe
.
van elkaar weg
Dit is een evenwijdige
Dit is een convergerende
Dit is een divergerende licht-
lichtbundel.
lichtbundel.
bundel.
.
d Benoem de lichtbundels.
• Een lichtstraal stel je voor door een rechte lijn met een pijlpunt erop.
• Een lichtbundel wordt zichtbaar wanneer stofdeeltjes het licht weerkaatsen.
• Een evenwijdige lichtbundel bestaat uit evenwijdige lichtstralen.
• Bij een divergerende lichtbundel lopen de lichtstralen uit elkaar.
• Bij een convergerende lichtbundel lopen de lichtstralen naar elkaar toe.
Hoofdstuk 1 - LICHT
13
Schaduwvorming
1.4
a Maak de volgende schaduwbeelden met je handen.
b Waarom ga je op een zonnige zomerdag graag onder een grote boom zitten?
Omdat er onder de boom geen zonnestralen
komen en je dus in de schaduw zit.
c Schaduw ontstaat omdat het licht tegengehouden wordt door een ondoorschijnend
voortplant.
PR
O
EF
voorwerp en zich rechtlijnig
• Schaduw ontstaat wanneer licht wordt tegengehouden door een ondoorschijnend voorwerp.
• Achter het voorwerp ontstaat dan een schaduw.
• Schaduwvorming is een gevolg van de rechtlijnige voortplanting van het licht.
1.4.1 Schaduwvorming bij een puntvormige lichtbron
a Welke lichtbundel vertrekt vanuit de puntvormige lichtbron (L)?
een divergerende lichtbundel
Achter het ondoorschijnende voorwerp (V) komt zo goed als geen licht. Er ontstaat een scherp
afgelijnde donkere schaduw: de kernschaduw.
b Welke nummer duidt de kernschaduw aan?
c Welke nummer duidt het volledig verlichte deel aan?
14
Licht en zien
1.4.2 Schaduwvorming bij een niet-puntvormige lichtbron
Een niet-puntvormige lichtbron (L) is een verzameling van puntvormige lichtbronnen.
Achter het ondoorschijnende voorwerp (V) ontstaan twee schaduwgebieden.
a Welke nummer duidt de kernschaduw aan?
b Welke nummer duidt het volledig verlichte deel aan?
Het gebied waar een deel van het licht komt, is de bijschaduw.
PR
O
EF
c Welke nummer duidt de bijschaduw aan?
• Een puntvormige lichtbron vormt achter een ondoorschijnend voorwerp een scherp
schaduwbeeld. Er ontstaat een kernschaduw.
• Een niet-puntvormige lichtbron vormt, met een ondoorschijnend voorwerp, een onscherp
schaduwbeeld. Er ontstaat een kernschaduw en een bijschaduw.
• Een kernschaduw is het gebied waar zo goed als geen licht komt.
• Een bijschaduw is het gebied waar nog gedeeltelijk licht komt.
1.4.3 Maans- en zonsverduistering
a Geeft de maan zelf licht?
n ja
n nee
bVerklaar.
Je ziet de maan omdat ze een deel van het zonlicht reflecteert op de aarde.
Het lijkt alsof de maan van vorm kan veranderen. Soms zie je de maan volledig, soms zie je slechts een
sikkel. Dat wordt veroorzaakt door de positie van de maan op haar baan rond de aarde. Die
verschillende verschijningsvormen zijn de schijngestalten van de maan of maanfasen.
Soms staan de zon, de maan en de aarde op één lijn.
Bij een zonsverduistering staat de aarde in de schaduw van de maan.
Bij een maansverduistering bevindt de maan zich in de schaduw van de aarde.
Hoofdstuk 1 - LICHT
15
c Kruis aan.
■■ maansverduistering
■■ zonsverduistering
PR
O
EF
■■ maansverduistering
■■ zonsverduistering
16
Licht en zien
Lichtbreking
Onderzoeksvraag
Wat gebeurt er met een lichtstraal die schuin van lucht naar water overgaat?
Hypothese
De lichtstraal
n gaat rechtdoor.
n verandert van richting.
n wordt teruggekaatst.
Benodigdheden
rechthoekige glazen bak gevuld met water – laserpen
Werkwijze
Richt de lichtstraal schuin op het wateroppervlak.
Waarneming
Wat zie je?
De lichtstraal verandert van richting voorbij het wateroppervlak.
PR
O
EF
1.5
Besluit
Wanneer een lichtstraal overgaat van de ene middenstof (lucht) naar een andere middenstof (water),
verandert ze van richting
. Dat verschijnsel is lichtbreking.
Lucht is een voorbeeld van een optisch ijle middenstof.
Water en glas zijn voorbeelden van optisch dichte middenstoffen.
Het grensvlak = het oppervlak dat de grens vormt tussen twee middenstoffen.
i = de invallende straal.
I = het invalspunt: het punt waar de invallende straal het grensvlak snijdt.
n = de normaal: de loodlijn die altijd loodrecht op het grensvlak staat in het invalspunt van de invallende straal.
Î = de invalshoek: de hoek tussen de normaal en de invallende straal.
r = de gebroken straal.
R̂ = de brekingshoek: de hoek tussen de normaal en de gebroken straal.
Hoofdstuk 1 - LICHT
17
1.5.1Brekingswetten
Onderzoeksvraag
Hoe liggen de invallende straal, de normaal en de gebroken straal ten opzichte van elkaar?
1
Hypothese
■■ De invallende straal, de normaal en de gebroken straal liggen in eenzelfde vlak.
■■ De invallende straal en de normaal liggen in een vlak loodrecht op de gebroken straal.
■■ De invallende straal, de normaal en de gebroken straal liggen in drie verschillende vlakken.
Benodigdheden
lichtbron – optische schijf – halfcirkelvormige glazen schijf
PR
O
EF
Proefopstelling
Werkwijze
Laat een lichtstraal, in het invalspunt, op de halfcirkelvormige glazen schijf invallen.
Waarneming
Waar zie je de lichtstralen? op het bord, op de tafel
Besluit
De invallende straal, de normaal en de gebroken straal liggen in eenzelfde vlak.
Onderzoeksvraag
Hoe gebeurt de breking van een lichtstraal bij de overgang van een optisch ijle naar een optisch
dichtere middenstof?
Hypothese
De lichtstraal
n wordt niet gebroken.
n breekt naar de normaal toe.
n breekt van de normaal weg.
Benodigdheden
lichtbron – optische schijf – halfcirkelvormige glazen schijf
18
Licht en zien
2
Proefopstelling
Werkwijze
• Leg in het midden van de optische schijf de halfcirkelvormige glazen schijf.
• Laat de lichtstraal in het invalspunt invallen onder een invalshoek van 0°, 10°, 30°, 50° en 70°.
• Lees telkens de overeenkomstige brekingshoek af.
Î (°)
R̂ (°)
PR
O
EF
Waarneming
Vul aan.
0
10
30
50
70
Besluit
Wanneer de lichtstraal overgaat van een optisch ijle middenstof
naar een optisch dichte middenstof, breekt de invallende straal
de normaal
De invalshoek is
dan de brekingshoek.
Onderzoeksvraag
Hoe gebeurt de breking van een lichtstraal bij de overgang van een optisch dichte naar een optisch
ijle middenstof?
3
Hypothese
De lichtstraal
n wordt niet gebroken.
n breekt naar de normaal toe.
n breekt van de normaal weg.
Benodigdheden
lichtbron – optische schijf – halfcirkelvormige glazen schijf
Hoofdstuk 1 - LICHT
19
Proefopstelling
PR
O
EF
Werkwijze
• Leg in het midden van de optische schijf de halfcirkelvormige glazen schijf, zoals aangegeven in de
proefopstelling.
• Laat de lichtstraal invallen op de gebogen zijde van de halfcirkelvormige glazen schijf. De invalshoeken
zijn gelijk aan de brekingshoeken verkregen bij de vorige waarneming.
• Lees telkens de overeenkomstige brekingshoek af.
Waarneming
Vul aan.
Î (°)
R̂ (°)
0
10
30
50
70
Besluit
Wanneer de lichtstraal overgaat van een optisch dichte middenstof naar een optisch ijle middenstof, breekt de invallende straal
de normaal
De invalshoek is
.
dan de brekingshoek.
Wat stel je vast als je de waarnemingen van de twee vorige experimenten vergelijkt?
De brekingshoek van het laatste onderzoek is hetzelfde als de invalshoek van
het eerste onderzoek.
De invalshoek bij de overgang van een optisch ijle naar een optisch dichte middenstof is hetzelfde als de
brekingshoek bij de overgang van een optisch dichte naar een optisch ijle middenstof.
De stralengang is dus omkeerbaar.
Wetten van de lichtbreking
• Een lichtstraal die loodrecht invalt op het grensvlak wordt niet gebroken.
• Een lichtstraal die overgaat van een optisch ijle naar een optisch dichte middenstof, breekt naar
de normaal toe. (Î > R̂)
Een lichtstraal die overgaat van een optisch dichte naar een optisch ijle middenstof, breekt van de
normaal weg . (Î < R̂)
• Bij lichtbreking is de stralengang omkeerbaar.
20
Licht en zien
PR
O
EF
a • Teken de gebroken straal.
• Duid met symbolen de invallende straal, het invalspunt, de normaal, de invalshoek, de gebroken
straal en de brekingshoek aan.
Hoofdstuk 1 - LICHT
21
1.5.2 Schijnbare verhoging van een voorwerp
Onderzoeksvraag
Hoe kun je het muntstuk volledig zichtbaar maken zonder het kommetje aan te raken en zelf van
plaats te veranderen?
Hypothese
Benodigdheden
kommetje – muntstuk
PR
O
EF
Proefopstelling
Werkwijze
• Leg het muntstuk op de bodem van het kommetje.
• Zet het kommetje voor je op de tafel.
• Schuif het kommetje van je weg tot je het muntje net niet meer kunt zien.
Besluit
Laat iemand het kommetje traag met water vullen.
Als gevolg van lichtbreking ligt het beeld van het muntstuk hoger dan het muntstuk zelf.
Dat verschijnsel is schijnbare verhoging.
22
Licht en zien
a Waarom zie je de vis hoger dan waar hij werkelijk zit?
Je ziet het voorwerp in het verlengde
van de straal die invalt in het oog.
Die lichtstraal werd gebroken van een
optisch dichte naar een optisch ijle
middenstof. Je ziet de vis hoger in het
water liggen dan in werkelijkheid.
Dat is schijnbare verhoging.
PR
O
EF
b Waarom staat de zon niet waar je ze ziet?
De stralen van de zon worden van
optisch ijl naar optisch dicht gebogen
als ze de dampkring binnenkomen.
Daardoor lijkt de zon hoger boven de
horizon te staan dan werkelijk het geval
is.
Een schijnbare verhoging treedt op wanneer je door lichtbreking een voorwerp hoger ziet dan
het zich in werkelijkheid bevindt.
Hoofdstuk 1 - LICHT
23
Samenvatting
overgang naar
andere middenstof
lichtbron
lichtstraal
lichtbreking
homogene
middenstof
donker lichaam
schijnbare
verhoging
rechtlijnige voortplanting van licht
schaduw­vorming
•• maanfasen
•• zonsverduistering
•• maansverduistering
•• absorberen
•• terugkaatsen
•• doorlaten
PR
O
EF
Om te kunnen zien, heb je lichtbronnen en donkere lichamen nodig. Donkere lichamen kunnen licht
absorberen, terugkaatsen en doorlaten. Lichtbronnen zenden lichtstralen uit.
Wanneer een lichtstraal door een homogene middenstof gaat, plant ze zich rechtlijnig voort.
Als je een ondoorzichtig donker lichaam voor lichtstralen plaatst, geeft dat schaduwvorming. Een
toepassing daarvan is zonsverduistering en maansverduistering.
Wanneer een lichtstraal overgaat van de ene naar de andere middenstof, is er lichtbreking. Een toepassing
daarvan is de schijnbare verhoging van een voorwerp.
Wat zijn de nieuwe begrippen? Vul eventueel zelf aan.
de lichtbron
de natuurlijke lichtbron
de kunstmatige lichtbron
het donkere voorwerp
weerkaatsen
absorberen
doorlaten
het ondoorschijnende voorwerp
het doorschijnende voorwerp
het doorzichtige voorwerp
de middenstof
de lichtverstrooiing
de evenwijdige lichtbundel
de convergerende lichtbundel
de divergerende lichtbundel
de kernschaduw
de bijschaduw
de zonsverduistering
de maansverduistering
de lichtbreking
de optisch ijle middenstof
de optisch dichte middenstof
de schijnbare verhoging
Wat wordt er minstens van je verwacht? Vul eventueel zelf aan.
Geef voorbeelden van alle soorten lichtbronnen en donkere voorwerpen.
Herken interactie van licht met een voorwerp.
Geef een voorbeeld van de interactie van licht met een voorwerp.
Geef voorbeelden van doorzichtige, doorschijnende en ondoorschijnende lichamen.
De brekingswetten correct weergeven.
Oefeningen op lichtbreking maken.
Toepassingen van lichtbreking beschrijven en verklaren.
Welke zijn de soorten lichtbronnen?
Geef voorbeelden bij elke soort lichtbron.
Beschrijf hoe het licht zich voortplant in een homogene middenstof.
Bespreek het experiment van de voortplanting in een homogene middenstof.
Teken en benoem lichtbundels.
Hoe ontstaat schaduw?
Teken de schaduwvorming op een tekening.
Bespreek de schaduwvorming op een tekening.
Bespreek enkele toepassingen van schaduwvorming.
Wanneer ontstaat lichtbreking?
nog 3de
regels
geschrapt
moeten de
Duid op een tekening het grensvlak, de invallende straal, er
hetzouden
invalspunt,
normaal,
de invalshoek,
worden.
slechts
1
schrijflijn
bij
de
nieuwe
gebroken straal en de brekingshoek aan.
begrippen kunnen toevoegen ...
■■ Wat zijn de brekingswetten?
■■ Maak oefeningen op lichtbreking.
omstandigheden ontstaat er een totale terugkaatsing?
■ In welke
24 ■Licht
en zien
■■ Beschrijf en verklaar toepassingen van lichtbreking.
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
HOOFDSTUK 2
ZIEN
Bouw van het oog
a Teken het oog van de persoon die naast je zit.
PR
O
EF
2.1
b Duid de delen van het oog aan op je tekening.
1 pupil
4 wimpers
2 bovenste ooglid
5 onderste ooglid
3 iris
6 binnenste ooghoek
7 hoornvlies
8 hard oogvlies
Onderzoeksvraag
Welke invloed heeft lichtsterkte op de pupil?
Hypothese
■■ De pupil vergroot bij veel licht.
■■ De pupil verkleint bij veel licht.
■■ De pupil verandert niet.
Werkwijze
• Ga met twee tegenover elkaar zitten.
• Proefpersoon 1 sluit de ogen en houdt zijn handen gedurende 30 seconden voor de ogen.
• Proefpersoon 1 opent de ogen.
Waarneming
Wat gebeurt er met de pupil van proefpersoon 1?
Besluit
Als er weinig licht is, worden je pupillen groter.
Als er veel licht is, worden je pupillen kleiner.
Het vergroten en verkleinen van de pupil wordt veroorzaakt door de iris. Die bevat spieren die kunnen
ontspannen of opspannen. Daardoor verandert de grootte van de pupil.
HOOFDSTUK 2 - ZIEN
25
c Noteer de nummers in het juiste cirkeltje.
1pupil
2oogzenuw
3 hard oogvlies
4straallichaam
5lens
6iris
7glasachtig
lichaam
PR
O
EF
8lensbandjes
9vaatvlies
10hoornvlies
11netvlies
12oogspieren
13 gele vlek
14 blinde vlek
d Plaats de letter van het deel van het oog bij de juiste omschrijving.
omschrijving
1
2
3
4
5
6
7
26
Bevat bloedvaten, zorgt voor de doorbloeding van het oog.
Brengt informatie van het oog naar de hersenen.
Breekt het licht wanneer het in het oog komt.
Bevat de zintuigcellen die licht opvangen.
Is de plaats met de meeste zintuigcellen.
Verbinden de lens met het straallichaam.
Bevat spiervezels en is belangrijk om de dikte van de lens te veranderen.
deel van het oog
A
B
C
D
E
F
G
lensbandjes
straallichaam
vaatvlies
oogzenuw
netvlies
hoornvlies
gele vlek
1
2
3
4
5
6
7
C
D
F
E
G
A
B
Licht en zien
Onderzoeksvraag
Wat is de blinde vlek in ons oog?
Hypothese
■■ een vlekje op het netvlies dat vuil is
■■ een plaats op het netvlies waar geen beeld wordt waargenomen
■■ een plaats op het netvlies waar een scherp beeld wordt waargenomen
Benodigdheden
de figuur hieronder
PR
O
EF
Werkwijze
• Houd dit blad op armlengte van je rechteroog.
• Sluit je linkeroog.
• Breng het blad stilaan dichterbij.
• Kijk met je rechteroog naar de hoed.
Waarneming
Wat zie je?
Besluit
De blinde vlek is een plaats op het netvlies waar geen beeld wordt waargenomen.
Op de blinde vlek zijn geen zintuigcellen aanwezig. Bijgevolg kun je er geen beeld waarnemen.
• De lichtinval in het oog bepaalt de grootte van de pupil. Spieren in de iris zorgen dat de pupil
groter of kleiner wordt.
• De blinde vlek is de enige plaats op het netvlies waar geen zintuigcellen liggen. Er wordt geen
beeld waargenomen.
HOOFDSTUK 2 - ZIEN
27
2.2
Beeldvorming bij bolle lenzen
De lens van je oog is aan beide zijden bol en wordt daarom ook wel een dubbelbolle lens genoemd.
De lichtstralen vallen op je ooglens in en worden gebroken.
Onderzoeksvraag
Hoe breken de lichtstralen die evenwijdig met de hoofdas invallen op een dubbelbolle lens?
Hypothese
■■ De lichtstralen lopen rechtdoor.
■■ De lichtstralen divergeren.
■■ De lichtstralen convergeren.
Benodigdheden
lichtkastje – dubbelbolle lens
Proefopstelling
F1
0
F2
PR
O
EF
hoofdas
Werkwijze
• Laat een evenwijdige lichtbundel invallen op de dubbelbolle lens, zoals aangegeven in de proefopstelling.
• Teken de gebroken stralen.
• Laat de evenwijdige lichtbundel invallen aan de andere zijde van de bolle lens.
• Teken de gebroken stralen in een andere kleur.
• Duid de snijpunten van de gebroken stralen aan.
• Benoem die snijpunten met F1 en F2.
• Meet de brandpuntsafstand. Dat is de afstand van het midden van de lens, het optisch
middelpunt O, tot de twee brandpunten F1 en F2.
Waarneming
• Wat gebeurt er met de gebroken stralen?
De lichtstralen convergeren op de hoofdas.
28
Licht en zien
1
• Wat kun je zeggen over de afstand |OF1| en |OF2|?
De afstand van O tot F1 is gelijk aan de afstand van O tot F2.
Besluit
Lichtstralen die evenwijdig met de hoofdas invallen, convergeren
in het brandpunt F.
Het brandpunt F is een reëel brandpunt, omdat de gebroken stralen elkaar werkelijk snijden. De twee
brandpunten liggen symmetrisch ten opzichte van het optisch middelpunt O.
De afstand tussen het optisch middelpunt en het brandpunt is de brandpuntsafstand |OF|.
2
Onderzoeksvraag
Hoe beïnvloedt de kromming van de lens de brandpuntsafstand?
Hypothese
■■ Hoe boller de lens, hoe groter de brandpuntsafstand.
■■ Hoe boller de lens, hoe kleiner de brandpuntsafstand.
Evenwijdige lichtbundel
■■ De dikte van de lens heeft geen invloed op de brandpuntsafstand.
PR
O
EF
Benodigdheden
lichtkastje – dunne dubbelbolle lens – dikkere dubbelbolle lens
Proefopstelling
Evenwijdige lichtbundel
Evenwijdige lichtbundel
Evenwijdige lichtbundel
Werkwijze 1
• Laat een evenwijdige lichtbundel invallen op de dubbelbolle lens, zoals aangegeven op figuur 1 in
de proefopstelling.
• Teken de gebroken stralen.
• Duid het brandpunt aan.
Werkwijze 2
• Laat een evenwijdige lichtbundel invallen op een dikkere dubbelbolle lens, zoals aangegeven op
figuur 2 in de proefopstelling.
• Teken de gebroken stralen.
• Duid het brandpunt aan.
HOOFDSTUK 2 - ZIEN
29
Waarneming 1
PR
O
EF
Waarneming 2
Vergelijk de bekomen brandpuntsafstanden uit beide waarnemingen met elkaar.
Hoe boller de lens, hoe kleiner de brandpuntsafstand.
Besluit
De brandpuntsafstand is afhankelijk van de kromming van de lens.
Hoe boller
de lens, hoe kleiner
de brandpuntsafstand.
Van een voorwerp vertrekken veel lichtstralen die door de lens gebroken worden.
Waar de gebroken stralen elkaar snijden, vormt zich een beeldpunt van het voorwerp.
Alle beeldpunten samen vormen een totaalbeeld van het voorwerp.
Op een voorwerp vallen oneindig veel lichtstralen. Om het beeld van een voorwerp te kunnen tekenen,
maak je gebruik van karakteristieke stralen. Dat zijn invallende stralen waarvan je gemakkelijk de
gebroken stralen kunt tekenen.
• Stralen die evenwijdig met de hoofdas invallen op een bolle lens convergeren naar het
brandpunt F.
• Elke bolle lens heeft twee brandpunten. Die liggen symmetrisch ten opzichte van de lens en zijn
reëel.
• De brandpuntsafstand is afhankelijk van de kromming van de lens. Hoe boller de lens,
hoe kleiner de brandpuntsafstand.
30
Licht en zien
3
Onderzoeksvraag
Hoe gebeurt de breking van de karakteristieke invallende lichtstralen op een bolle lens?
Hypothese
Teken de gebroken stralen.
F1
F2
F1
F2
F1
F2
Benodigdheden
lichtkastje – dubbelbolle lens met gekende brandpuntsafstand
PR
O
EF
Werkwijze
Laat één lichtstraal invallen op de dubbelbolle lens, zoals aangegeven op onderstaande figuren.
Waarneming
• Teken het verdere verloop van de lichtstraal.
• Beschrijf naast iedere tekening het verdere verloop van de lichtstraal.
F1
F2
F1
F2
HOOFDSTUK 2 - ZIEN
31
F1
F2
Besluit
Een lichtstraal die evenwijdig met de hoofdas invalt op een bolle lens, gaat na breking
door het brandpunt.
Een lichtstraal die invalt door het brandpunt van een bolle lens,
breekt evenwijdig met de hoofdas.
Een lichtstraal die invalt door het optisch middelpunt van een bolle lens,
PR
O
EF
verandert niet van richting.
• Om het beeld van een voorwerp bij bolle lenzen te tekenen, maak je gebruik van karakteristieke
stralen.
• E en lichtstraal die evenwijdig met de hoofdas invalt, gaat na breking door het brandpunt.
• E en lichtstraal die invalt door het brandpunt, wordt evenwijdig met de hoofdas gebroken.
• E en lichtstraal die invalt door het optisch middelpunt, verandert niet van richting.
Onderzoeksvraag
Wat zie je wanneer je door een bekerglas gevuld met water naar een pijl kijkt?
Hypothese
■■ De pijl verandert van grootte en keert om.
■■ De pijl verandert van grootte en keert niet om.
■■ De pijl verandert niet van grootte en keert niet om.
■■ Je ziet het voorwerp altijd even groot.
Benodigdheden
bekerglas gevuld met water – wit blad papier – stift
Proefopstelling
32
Licht en zien
Werkwijze
• Teken een pijl van ongeveer 3 cm op een wit blad papier.
• Kijk door het bekerglas naar de pijl.
• Houd de pijl eerst vlak achter het bekerglas.
• Beweeg de pijl langzaam naar achteren, verder weg van het bekerglas.
Waarneming
• Wat gebeurt er met de pijl als je hem vlak achter het bekerglas houdt?
De pijl is langer geworden.
• Wat gebeurt er met de pijl als je hem naar achteren beweegt?
De pijl wijst plots de andere kant uit.
• Wat gebeurt er met de pijl als je hem nog verder naar achteren beweegt?
De pijl wordt steeds korter, maar blijft omgekeerd.
PR
O
EF
Besluit
De kenmerken van het beeld (de pijl) veranderen naargelang de plaats van de pijl ten opzichte
van de lens (het bekerglas met water).
a Teken het beeld van het voorwerp (= pijltje) door gebruik te maken van de karakteristieke
stralen.
• Bespreek de kenmerken van het beeld dat gevormd wordt.
• Kies uit volgende begrippen.
–– grootte: kleiner – even groot – groter
–– stand: rechtopstaand – omgekeerd
–– plaats: het beeld ligt tussen de lens en het brandpunt – het beeld licht in het brandpunt –
het beeld licht verder dan het brandpunt – het beeld ligt op oneindig
–– aard van het beeld: reëel (= gevormd door de gebroken stralen zelf ) –
virtueel (gevormd door de verlengden van de gebroken stralen)
Het voorwerp is ver verwijderd van de lens,
verder dan twee keer de brandpuntsafstand.
F1
0
F2
voorwerp
grootte:
plaats:
stand:
aard:
Het voorwerp staat op precies twee keer de
brandspuntafstand.
F1
0
F2
voorwerp
grootte:
plaats:
stand:
aard:
Het voorwerp staat tussen het brandpunt en
twee keer de brandpuntsafstand.
F1
voorwerp
0
F2
grootte:
plaats:
stand:
aard:
HOOFDSTUK 2 - ZIEN
33
Het voorwerp staat precies in het brandpunt.
F1
voorwerp
0
F2
grootte:
plaats:
stand:
aard:
Het voorwerp staat tussen de lens en het
brandpunt.
0
F1
voorwerp
F2
grootte:
plaats:
stand:
aard:
2.3
PR
O
EF
• De kenmerken van het beeld van een voorwerp door een bolle lens hangen af van de afstand
van het voorwerp tot de lens.
• Het beeld gevormd door een bolle lens kan reëel of virtueel zijn.
• Een reëel beeld wordt gevormd waar de gebroken stralen elkaar snijden.
• Een virtueel beeld wordt gevormd waar de verlengden van de gebroken stralen elkaar
snijden.
• Een virtueel beeld kun je niet opvangen op een scherm.
Beeldvorming in het oog
Wanneer lichtstralen je oog binnenkomen, worden ze gebroken door het hoornvlies. Daarna gaan de stralen
door de pupil, de lens en het glasachtig lichaam. Voornamelijk de lens doet de lichtstralen convergeren op
het netvlies. Om scherp te zien, moet het beeld op het netvlies vallen. Op dat vlies liggen de zintuigcellen.
voorwerp
lens
beeld
gele vlek
hoornvlies
a Houd je pen voor je ogen en kijk afwisselend naar de pen en de achtergrond.
Wat merk je?
Je ziet ofwel de pen scherp, ofwel de achtergrond.
Onze ogen moeten zich voortdurend aanpassen om voorwerpen scherp te kunnen zien.
34
Licht en zien
b Kruis aan.
3 kringspier in
straallichaam
3 kringspier in
straallichaam
3 kringspier in
1 lens
straallichaam
3 kringspier in
1 lens
straallichaam
2 lensbandjes
1 lens
2 lensbandjes
1 lens
2 lensbandjes
voorwerp dichtbij
kringspier in
aallichaam
3 kringspier in
straallichaam
ens
1 lens
■■ ontspannen
■
x ■ opgespannen
■■ strak
■
x ■ los
■
x ■ bol
■■ plat
kringspier in het
straallichaam
lensbandjes
lens
2 lensbandjes
PR
O
EF
ensbandjes
2 lensbandjes
voorwerp veraf
kringspier in het
straallichaam
lensbandjes
lens
■
x ■ ontspannen
■■ opgespannen
■
x ■ strak
■■ los
■■ bol
■
x ■ plat
Als het beeld voor of achter het netvlies valt, kan het oog dat corrigeren door de lens boller of platter te
maken. Dat is accommodatie.
c Soms accommodeert het oog onvoldoende, waardoor het beeld niet scherp is.
Hoe kun je dat oplossen?
een bril dragen
• Het licht dat in je oog valt, wordt voornamelijk door de lens gebroken.
• Het beeld wordt gevormd op het netvlies. Daar liggen de zintuigcellen.
• Wanneer je naar een dichtbijgelegen voorwerp kijkt, zal de kringspier in het straallichaam
opspannen. Daardoor komen de lensbandjes losser te hangen en wordt de lens boller.
• Wanneer je naar een verafgelegen voorwerp kijkt, zal de kringspier in het straallichaam
ontspannen. Daardoor komen de lensbandjes strakker te staan en wordt de lens platter.
• Het verschijnsel waarbij de ooglens boller of platter wordt, is accommodatie.
HOOFDSTUK 2 - ZIEN
35
2.4
Zien doe je met de hersenen
a Hoe valt het beeld op het netvlies?
omgekeerd en verkleind
voorwerp
F2
F1
beeld
dubbelbolle lens
PR
O
EF
De hersenen verwerken alle signalen vanuit de ogen en geven betekenis aan de beelden.
2.4.1 Twee ogen worden één
Onderzoeksvraag
Wat doen de hersenen met de beelden van beide ogen?
Hypothese
De hersenen
n voegen de beelden samen.
n voegen beelden toe.
n verwerken de beelden apart.
Werkwijze
• Maak van dit blad papier een koker.
• Houd de koker met je rechterhand bijna tegen je rechteroog.
• Houd je linkerhand naast het uiteinde van de koker.
• Kijk met je beide ogen.
• Breng je linkerhand, langs de koker, naar je linkeroog toe.
Waarneming
Het lijkt alsof er een gat in je linkerhand staat.
Besluit
De hersenen voegen de beelden van beide ogen samen.
Waarom heb je nooit last van je ‘blinde vlekken’, de plaats waar je niets ziet?
Beide ogen geven informatie. De hersenen vullen het beeld aan.
36
Licht en zien
2.4.2Dieptezicht
Onderzoeksvraag
Wat is er nodig voor een goed dieptezicht?
Hypothese
Voor een goed dieptezicht moet je
n beide ogen gebruiken.
n één oog gebruiken.
Werkwijze
• Ga met je gezicht tegenover je klasgenoot zitten.
• Je klasgenoot wijst met zijn rechtervinger naar links.
• Sluit één oog.
• Probeer in een vloeiende beweging met je rechtervinger de vingertop van je klasgenoot te raken.
Waarneming
Het lukt goed met beide ogen en minder goed met slechts één oog.
PR
O
EF
Besluit
Met beide ogen open
heb je een veel beter dieptezicht dan
wanneer één oog gesloten is
. Je hersenen verwerken de beelden van beide
ogen en geven diepte aan het beeld.
Dieptezicht maakt het inschatten van afstanden mogelijk. Dieptezicht is echter iets wat je gedurende heel
je leven leert.
2.4.3 Driedimensionaal zicht
Onderzoeksvraag
Hoe komt het dat je de omgeving driedimensionaal (3D) ziet?
Hypothese
Omdat voorwerpen in de omgeving
n een hoogte, een lengte en een breedte hebben.
n door beide ogen vanuit een andere hoek bekeken worden.
n anders plat zouden zijn.
Werkwijze
• Houd een pen op ongeveer 20 cm voor je neus.
• Sluit afwisselend je linker- en rechteroog.
Waarneming
De pen verspringt van links naar rechts.
Besluit
Je kunt 3D zien omdat voorwerpen door beide ogen vanuit een andere hoek
bekeken worden.
HOOFDSTUK 2 - ZIEN
37
a Bekijk volgende figuur.
• Kruis aan wat je ziet.
n
n
PR
O
EF
• Welke verklaring is correct?
n
x Onze hersenen vervolledigen het beeld.
n Onze hersenen voegen de beelden samen.
n Onze hersenen maken hier een fout.
b Verklaar waarom je de figuur enkel met een 3D-bril in 3D ziet.
De afbeelding bestaat eigenlijk uit
twee beelden. De bril werkt als filter.
Elk glas laat een ander beeld door.
Daardoor nemen je hersenen twee
beelden vanuit een verschillende
hoek waar.
38
Licht en zien
2.4.4 Optische illusies
Onze hersenen mogen dan wel fantastisch werk leveren, soms maken ze toch ook foutjes. Daarvan wordt
gebruikgemaakt in optische illusies.
a Een optische illusie is iets wat het oog
waarneemt, maar dat door de hersenen
anders wordt
opgevat of geïnterpreteerd.
b Wat merk je als je jgeconcentreerd naar het zwarte puntje kijkt en je hoofd verder van en dichter bij
het beeld brengt?
De cirkels draaien
PR
O
EF
c Welke muizenval is de langste?
even lang
d Hoeveel koeien tel je?
1 of 2
e Bekijk de tekening.
• Welke slang denk je dat de langste is?
n de slang vooraan op de tekening
n de slang achteraan op de tekening
• Meet beide slangen.
• Welke is de langste?
n de slang vooraan op de tekening
n de slang achteraan op de tekening
n
x Ze zijn allebei even lang
• Hersenen voegen de beelden van beide ogen samen.
• Hersenen zorgen dat je dieptezicht krijgt.
• Hersenen zorgen dat je driedimensionaal ziet.
• Sommige waarnemingen worden door de hersenen anders geïnterpreteerd.
Dat is een optische illusie.
HOOFDSTUK 2 - ZIEN
39
Samenvatting
licht
bouw
oog
informatie verwerken
in de hersenen
zien
••
••
••
••
lens
samenvoegen van beelden
dieptezicht
3D zicht
optische illusies
lichtstralen
convergeren
accomoderen
PR
O
EF
beeld
•• reëel
•• virtueel
eigenschappen
afhankelijk van
de plaats van het
woorwerp
constructie via
karakteristieke
stralen
Licht wordt opgevangen door het oog. Het oog bestaat uit verschillende delen, met elk hun functie.
Lenzen zorgen ervoor dat de lichtstralen gebroken worden. De kenmerken van het beeld zijn afhankelijk
van de plaats van het voorwerp ten opzichte van de lens.
De lens in je oog kan boller en platter worden om het beeld scherp op het netvlies te behouden. Dat is
accommodatie.
De informatie van de ogen wordt verwerkt in de hersenen. De hersenen zorgen voor het eigenlijke zien. Ze
voegen het beeld van beide ogen samen. Je hersenen zorgen er ook voor dat je dieptezicht hebt en dat je
driedimensionaal ziet. Soms maken je hersenen ook foutjes. Die kun je uitlokken met optische illusies.
Wat zijn de nieuwe begrippen? Vul eventueel zelf aan.
de hoofdas
het optisch middelpunt
het brandpunt
de brandpuntsafstand
reëel
het beeldpunt
de karakteristieke straal
de accommodatie
het dieptezicht
het driedimensionale zicht (3D)
de optische illusie
Wat wordt er minstens van je verwacht? Vul eventueel zelf aan.
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
40
Benoem de delen van het oog op een tekening.
Wat is de functie van de iris?
Benoem de inwendige delen van het oog.
Wat zijn de functies van de inwendige delen van het oog?
Teken de karakteristieke stralen bij een dubbelbolle lens.
Construeer het beeld bij een dubbelbolle lens.
Geef de kenmerken van het beeld bij een dubbelbolle lens.
Pas accommodatie toe.
Licht toe dat het werkelijke zien in de hersenen gebeurt.
Herken optische illusies.
Licht en zien
HOOFDSTUK 3
TERUGKAATSING EN SPIEGELS
a • Ga voor een spiegel staan.
• Neem met je linkerhand je rechteroorlel vast.
• Wat zie je in de spiegel?
Je rechterhand neemt de linkeroorlel vast.
b • Houd je leerwerkboek voor je in de spiegel.
• Hoe zie je de tekst?
in spiegelschrift
PR
O
EF
In de spiegel lijkt het alsof je achter de spiegel staat.
Wat je in de spiegel ziet, is een spiegelbeeld. Jijzelf bent het voorwerp.
c Wat gebeurt er met je beeld als je iets verder van de spiegel gaat staan?
Het beeld wordt kleiner en staat verder achter de spiegel.
d Wat doet je spiegelbeeld als je jouw rechterhand op de spiegel plaatst?
linkerhand op de spiegel
e Wat gebeurt er met het licht dat op een vlakke spiegel invalt?
Het licht wordt weerkaatst.
Spiegelwerking heb je onder andere bij gepolijste metaaloppervlakken. Een gewone spiegel is een
glazen plaat waarvan de achterzijde bestreken is met een dun spiegelend laagje.
De vlakke spiegel stel je voor door een lijnstuk. Het niet-spiegelende deel wordt met een arcering
weergegeven.
Hoofdstuk 3 - TERUGKAATSING EN SPIEGELS
41
Terugkaatsingswetten bij vlakke spiegels
3.1
i
t
n
T
PR
O
EF
i = de invallende straal.
I = het invalspunt.
n = de normaal: de loodlijn op de spiegel door het invalspunt.
Î = de invalshoek: de hoek tussen de normaal en de invallende straal.
t = de teruggekaatste straal: de lichtstraal die terugkaatst vanaf de spiegel.
T̂ = de terugkaatsingshoek: de hoek gevormd door de teruggekaatste straal en de normaal.
Onderzoeksvraag
Hoe liggen de invallende straal, de normaal en de teruggekaatste straal ten opzichte van elkaar?
Hypothese
■■ De invallende straal, de normaal en de teruggekaatste straal liggen in eenzelfde vlak.
■■ De invallende straal, de normaal en de teruggekaatste straal liggen in verschillende vlakken.
Benodigdheden
lichtbron – optische schijf – vlakke spiegel
Proefopstelling
Werkwijze
• Plaats de spiegel zodanig op de optische schijf dat een getekend lijnstuk de normaal vormt.
De spiegel staat daarbij loodrecht op het tafeloppervlak.
• Laat één lichtstraal op de spiegel invallen in het invalspunt.
Waarneming
• Hoe liggen de twee lichtstralen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de normaal?
Ze liggen in eenzelfde vlak, namelijk: het vlak van de tafel.
• Hoe liggen de twee lichtstralen en de normaal ten opzichte van de spiegel?
loodrecht op het vlak van de spiegel
42
Licht en zien
1
Besluit
De invallende straal, de teruggekaatste straal en de normaal liggen in eenzelfde vlak
dat loodrecht op de spiegel staat.
,
2
Onderzoeksvraag
Welk verband is er tussen de terugkaatsingshoek en de invalshoek?
Hypothese
■■ De terugkaatsingshoek is kleiner dan de invalshoek.
■■ De terugkaatsingshoek is even groot als de invalshoek.
■■ De terugkaatsingshoek is groter dan de invalshoek.
Benodigdheden
lichtbron met één lichtstraal – optische schijf waarbij het aflezen van hoeken mogelijk is – spiegel
Werkwijze
• De proefopstelling is hetzelfde als bij het vorige experiment.
• Richt telkens één lichtstraal op de spiegel met een invalshoek van 10°, 20°, 40°, 50° en 60°.
• Meet de overeenkomstige terugkaatsingshoek.
Î
T̂
PR
O
EF
Waarneming
• Vul aan.
10°
20°
40°
50°
60°
10°
20°
40°
50°
60°
• Wat stel je vast? De hoeken zijn even groot.
Besluit
Bij terugkaatsing op een vlakke spiegel is de invalshoek even groot als
de terugkaatsingshoek.
Is de stralengang bij terugkaatsing omkeerbaar?
X ■ja
■
■■ nee
Wetten van de terugkaatsing
• De invallende straal, de teruggekaatste straal en de normaal liggen in één vlak dat loodrecht op
de spiegel staat.
• Bij terugkaatsing is de invalshoek gelijk aan de terugkaatsingshoek.
• De stralengang is omkeerbaar.
Hoofdstuk 3 - TERUGKAATSING EN SPIEGELS
43
3.2
Beeldvorming bij vlakke spiegels
1
Onderzoeksvraag
Hoe is de afstand van het beeld ten opzichte van de plaats van het voorwerp?
Hypothese
Ten opzichte van de spiegel is
n de afstand van het beeld kleiner dan de afstand van het voorwerp.
n de afstand van het beeld even groot als de afstand van het voorwerp.
n de afstand van het beeld groter dan de afstand van het voorwerp.
Benodigdheden
doorzichtige plaat (verder benoemd als spiegel) – zes kleine kaarsen – blad papier – liniaal – fijne stift
PR
O
EF
Proefopstelling
Werkwijze
• Plaats je spiegel op een lijn midden op het blad papier.
• Markeer aan één kant van de spiegel drie punten op 5 cm (V1), 15 cm (V2) en 20 cm (V3) van de
spiegel.
• Plaats een brandende kaars (voorwerp) op de gemarkeerde plaats V1.
• In de spiegel zie je het beeld achter de spiegel. Zet nu een niet brandende kaars juist op de plaats
van het beeld.
• Beweeg de kaars zodat het lijkt alsof ze ook brandt.
• Duid de plaats van het beeld op het blad papier aan met B1.
• Herhaal dat voor de twee andere plaatsen V2 en V3.
• Meet de afstanden van de spiegel tot B1, B2 en B3.
Waarneming
De kaars achter de spiegel lijkt de branden als ze juist even ver achter de
spiegel staat als de brandende kaars ervoor.
Besluit
De afstand van het beeld tot de spiegel is even groot als
spiegel tot het voorwerp.
de afstand van de
• Verbind V1 met B1, V2 met B2 en ook V3 met B3.
• Wat stel je vast?
De verbindingslijn staat loodrecht op de spiegel, hierbij staat de spiegel
juist in de helft.
44
Licht en zien
2
Onderzoeksvraag
Wat is de aard van het beeld bij een vlakke spiegel?
Hypothese
■■ De vlakke spiegel vormt een reëel beeld.
■■ De vlakke spiegel vormt een virtueel beeld.
Benodigdheden
spiegel – brandende kaars – scherm
Werkwijze
• Plaats de brandende kaars voor de spiegel.
• Probeer met het scherm het beeld van de kaars op te vangen.
Waarneming
Je kunt het beeld van de kaars niet opvangen op een scherm.
PR
O
EF
Besluit
Het beeld bij een vlakke spiegel is virtueel.
Onderzoeksvraag
Hoe is de grootte van het beeld ten opzichte van het voorwerp?
3
Hypothese
■■ Het beeld is kleiner dan het voorwerp.
■■ Het beeld is even groot als het voorwerp.
■■ Het beeld is groter dan het voorwerp.
Benodigdheden
doorzichtige plaat (verder benoemd als spiegel) – legoblokjes
Proefopstelling
Werkwijze
• Bouw een torentje met vijf legoblokjes.
• Plaats het torentje voor de spiegel.
• Bouw naast het beeld achter de spiegel een gelijkaardig torentje tot het nieuwe torentje even groot
is als het beeld.
Waarneming
Vergelijk de grootte van het voorwerp met de grootte van het beeld.
Ze zijn even groot.
Besluit
De grootte van het beeld is gelijk aan de grootte van het voorwerp.
Hoofdstuk 3 - TERUGKAATSING EN SPIEGELS
45
• De afstand van het beeld tot de spiegel is even groot als de afstand van de spiegel tot het voorwerp.
• Het beeld bij een vlakke spiegel is virtueel. Het beeld is niet op een scherm op te vangen.
• De grootte van het beeld is gelijk aan de grootte van het voorwerp.
• Het beeld staat altijd rechtop.
3.2.1 Constructie van het beeld
Een voorwerp is opgebouwd uit voorwerpspunten. Vanuit een voorwerpspunt vertrekken vele stralen die
invallen op de spiegel.
Een beeld is opgebouwd uit beeldpunten.
De voorwerpsafstand is de loodrechte afstand van het voorwerpspunt tot aan de spiegel.
De beeldafstand is de loodrechte afstand van het beeldpunt tot aan de spiegel.
PR
O
EF
• Vanuit een voorwerpspunt teken je de loodlijn op de spiegel. Trek die loodlijn verder door achter de
spiegel.
• Meet de voorwerpsafstand.
• De voorwerpsafstand is gelijk aan de beeldafstand. Pas die afstand af op het verlengde van de loodlijn.
• Het bekomen punt is het beeldpunt. Het beeldpunt en het voorwerpspunt liggen symmetrisch ten
opzichte van de spiegel.
• Die werkwijze herhaal je voor verschillende voorwerpspunten. De verschillende beeldpunten vormen
het beeld.
a Teken het beeld.
b Geef de kenmerken van het beeld.
aard: virtueel
grootte: even groot
ligging: even ver achter de spiegel als de letter ‘E’ ervoor staat
stand: rechtop
46
Licht en zien
c Waarom zie je in winkels soms spiegels achter koopwaar?
Door de vlakke spiegel lijkt het koopwaar veel groter.
PR
O
EF
d Verklaar de schrijfwijze van de tekst op de ziekenwagen.
De automobilist ziet in de achteruitkijkspiegel het spiegelschrift en
leest ‘ambulance’.
e Hoe komt het dat je het gebouw op dit plein twee keer ziet?
Le miroir d’eau aan de Place de la Bourse in Bordeaux
Het dun waterlaagje op het plein werkt als een vlake spiegel, zodat je
het gebouw en het spiegelbeeld ziet.
Hoofdstuk 3 - TERUGKAATSING EN SPIEGELS
47
3.3
Gebogen spiegels
a Welke soorten gebogen spiegels ben je al eens tegengekomen?
verkeersspiegel, spiegel aan de kassa, schminkspiegel of scheerspiegel
Bij sferische of gebogen spiegels is het spiegelende oppervlak een deel van een boloppervlak.
b Kruis aan.
x ■ bolle spiegel
■
■■ holle spiegel
■■ bolle spiegel
x ■ holle spiegel
■
■■ bolle spiegel
x ■ holle spiegel
■
x ■ bolle spiegel
■
■■ holle spiegel
PR
O
EF
c Bekijk de afbeelding.
De fietser ziet van zichzelf altijd een rechtopstaand beeld
• Welk soort spiegel is het een bolle spiegel
• Geef de kenmerken van het beeld.
aard: virtueel
plaats: achter de spiegel
grootte: verkleind
stand: rechtop
48
Licht en zien
d • Houd een soeplepel met de holle zijde voor je oog.
• Wat zie je? een omgekeerd beeld van jezelf
• Sluit een van je ogen.
• Breng de soeplepel zeer dicht tegen je oog.
• Trek je wenkbrauw op en neer.
• Wat zie je? een rechtopstaand beeld
PR
O
EF
e Bekijk de afbeelding.
• Hoe ziet de chauffeur de achterliggende omgeving in de spiegel?
rechtopstaand
• Geef de andere kenmerken van het beeld.
aard: virtueel
plaats: achter de spiegel
grootte: verkleind
stand:
• Welk soort spiegel zie je?
x bolle spiegel
n
n holle spiegel
• Wat is het nadeel van dit type achteruitkijkspiegel?
De wagens achter je zie je kleiner. Daardoor kun je de verkeerde indruk hebben dat de onderlinge afstand groter is.
Hoofdstuk 3 - TERUGKAATSING EN SPIEGELS
49
f Bij de koplamp van een fiets staat het lampje in het hoofdbrandpunt (F) van een holle spiegel. Elke
straal die door of vanuit F loopt, wordt evenwijdig met de hoofdas weerkaatst.
• Teken drie stralen die vanuit het lampje, hier voorgesteld door F, vertrekken.
F
• Wat stel je vast?
De weerkaatste stralen lopen
evenwijdig.
• Welk soort lichtbundel bekom je?
PR
O
EF
een evenwijdige lichtbundel
g De ruimte die je via een spiegel kunt zien, is beperkt.
Dat gebied kun je afbakenen door de stralen op de buitenste punten van het spiegelvlak te laten
invallen.
Arceer het gebied dat door het getekende oog gezien wordt.
50
Licht en zien
Doordat een chauffeur niet alles rond zijn vrachtwagen kan zien in de hoofdspiegels, is het systeem met dodehoekspiegels verplicht gemaakt.
Om een veel beter zicht te hebben op de ruimte
rond de vrachtwagen, is die uitgerust met:
• hoofdspiegels;
• een breedtespiegel rechts;
• een trottoirspiegel;
• een vooruitkijkspiegel;
• een dodehoekspiegel.
Heel vaak wordt ook een dodehoekcamera
gebruikt.
De dodehoekspiegel
PR
O
EF
• Een bolle spiegel geeft altijd een virtueel, verkleind, rechtopstaand beeld.
• Bij een bolle spiegel zijn de kenmerken van het beeld afhankelijk van de plaats ten opzichte
van de spiegel-
Hoofdstuk 3 - TERUGKAATSING EN SPIEGELS
51
Samenvatting
vlakke
spiegels
wetten van
terugkaatsing
•• invalshoek is even groot als
terugkaatsingshoek
•• stralengang is omkeerbaar
•• invallende straal, teruggekaatste
straal en normaal in één vlak
beeld
spiegels
holle
spiegels
beeld
bolle
spiegels
beeld
••
••
••
••
virtueel
even groot
rechtopstaand
voorwerp en beeld zijn
symmetrisch
afhankelijk van afstand
tot spiegel
gebogen
spiegels
PR
O
EF
•• virtueel
•• rechtopstaand
•• verkleind
Een spiegel kan vlak of gebogen zijn. Bij een vlakke spiegel is er een virtueel, rechtopstaand beeld dat even
groot is als het voorwerp. Voorwerp en beeld zijn symmetrisch. Een bolle spiegel vormt altijd een virtueel,
rechtopstaand verkleind beeld. Het beeld bij een holle spiegel is afhankelijk van de afstand tot de spiegel.
Wat zijn de nieuwe begrippen? Vul eventueel zelf aan.
het spiegelbeeld
de teruggekaatste straal (t)
de terugkaatsingshoek ( T̂)
het voorwerpspunt
de voorwerpsafstand
de beeldafstand
de sferische spiegel
de gebogen spiegel
Wat wordt er minstens van je verwacht? Vul eventueel zelf aan.
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
■■
52
Teken een vlakke spiegel.
Duid een vlakke spiegel op een tekening aan.
Voer de experimenten rond de beeldvorming bij een vlakke spiegel uit.
Wat zijn de wetten van de terugkaatsing bij een vlakke spiegel?
Construeer bij een vlakke spiegel het beeld.
Wat zijn de kenmerken bij beeldvorming door een vlakke spiegel?
Wat zijn de kenmerken bij beeldvorming bij een bolle spiegel?
Herkennen van het soort gebogen spiegel aan de hand van het beeld.
Licht en zien
HOOFDSTUK 4
ELEKTROMAGNETISCHE
STRALING
Onderzoeksvraag
Welke middenstof is nodig bij de voortplanting van geluid en licht?
Hypothese
Bij de voortplanting van geluid en licht heeft
n zowel geluid als licht een middenstof nodig.
n enkel geluid een middenstof nodig.
n enkel licht een middenstof nodig.
n zowel geluid als licht geen middenstof nodig.
PR
O
EF
Benodigdheden
gsm met alarm – stolp – vacuümpomp
Proefopstelling
Werkwijze 1
Laat het alarm van de gsm onder de stolp afgaan.
Waarneming 1
• Wat hoor je? het geluid van het alarm
• Wat zie je? Het scherm verlicht.
Werkwijze 2
• Maak, met de vacuümpomp, de ruimte onder de stolp luchtledig.
• Laat het alarm opnieuw afgaan.
Waarneming 2
• Wat hoor je? Er is niets te horen.
• Wat zie je? Het scherm verlicht.
Besluit
Om een trilling van geluid door te geven, heb je een middenstof
Licht heeft geen middenstof
nodig.
nodig om zich voort te planten.
Zowel geluid als licht zijn trillingen. Als die trillingen zich uitbreiden in de ruimte, ontstaat er een golf.
Geluid laat deeltjes meetrillen, die vervolgens het trommelvlies doen meetrillen.
Hoofdstuk 4 - ELEKTROMAGNETISCHE STRALING
53
• Geluid heeft een middenstof nodig om zich voort te planten.
• Licht heeft geen middenstof nodig om zich voort te planten.
Elektromagnetische straling
4.1
Straling is een golf van energie. Elektromagnetische straling is de voortplanting van elektrische en
magnetische trillingen doorheen de ruimte. Ze heeft geen middenstof nodig om zich voort te planten.
De voortplanting van een elektromagnetische golf kun je vergelijken met een golf die in het water
ontstaat als je er een steen ingooit.
De golf plant zich voort in één richting en de uitwijking staat er loodrecht op.
E
PR
O
EF
M
Elektromagnetische straling heeft een bepaalde hoeveelheid energie. Die hangt af van het aantal trillingen
per seconde.
Hoe meer trillingen per seconde, hoe hoger de frequentie en hoe meer energie.
Licht is een voorbeeld van elektromagnetische straling. De snelheid waarmee de golven zich door de
ruimte verplaatsen, is gelijk aan de snelheid van het licht. (c = 299 792,458 km/s)
a Noteer drie andere soorten straling.
b Geef een voorbeeld van een omzetting van lichtenergie naar een andere energievorm.
lichtenergie naar elektrische energie, lichtenergie naar chemische energie
c Kruis aan.
Plant zich voort met een golf.
■■ alleen licht
■■ alleen geluid
x ■ beide
■
Heeft een middenstof nodig.
■■ alleen licht
x ■ alleen geluid
■
■■ beide
d Behalve van licht voorziet de zon ons ook van warmte.
Dat zijn beide vormen van energie.
e Als je lang in de zon zit, krijg je een kleurtje.
Welke stralen zijn daarvoor verantwoordelijk? uv-stralen
54
Licht en zien
Het elektromagnetisch spectrum
Het elektromagnetisch spectrum is een verzamelnaam voor alle elektromagnetische stralingen. Ze worden
gerangschikt volgens de hoeveelheid energie.
a Bekijk de afbeelding.
gamma
stralen
ultraviolet
radiogolven
infrarood
X-stralen
microgolven
zichtbaar licht
kortere golflengte
hogere frequentie
meer energie
grotere golflengte
lagere frequentie
minder energie
Vul aan
soort golf
voorbeelden
microgolven
microgolfoven
zichtbaar licht
zon, lichtshow, laser
radiogolven
gsm, radio, gps, radar, snelheidsradar van de politie
gammastraling
sterilisatie van groenten en fruit, in de juiste dosis behandeling van
kanker
zonnebank of gelaatsbruiner, behandeling vitamine D-tekort,
controle geldbiljetten, steriel maken van medische apparatuur,
aanbrengen van nagellak, lijmen, coatings, tandvulling …
CT-scan, radiotherapie bij kanker, controle bagage op de luchthaven, bekijken van de oorspronkelijke tekening van een schilderij
afstandsbediening, warmtelamp, broodrooster, nachtkijker, raketgeleidingssysteem, wolkenbeelden van een satelliet
PR
O
EF
4.2
ultraviolet
röntgenstraling
infrarood
b Licht is een elektromagnetische straling die je kunt waarnemen met je ogen.
c Welke stralingen kun je niet
met je ogen waarnemen?
radiogolven, microgolven, IR-golven
• Elektromagnetische straling plant zich voort met een golf zonder middenstof.
• De voortplantingssnelheid van EM-straling is gelijk aan de lichtsnelheid.
Hoofdstuk 4 - ELEKTROMAGNETISCHE STRALING
55
4.3
Verantwoord omgaan met straling
a Plaats volgende begrippen bij de juiste foto.
Kies uit: microgolven, radiogolven, uv-stralen, röntgenstralen en IR-golven.
uv-stralen
röntgenstralen
PR
O
EF
radiogolven
radiogolven
microgolven
IR-golven
4.3.1Radiogolven
Radiogolven zijn golven die ervoor zorgen dat je radio en tv kunt gebruiken. Het zijn golven die zich
voortplanten met de snelheid van het licht, maar met een grote golflengte.
Het is niet bewezen dat radiogolven schadelijk zijn.
4.3.2Microgolven
Microgolven zijn ook radiogolven. Vanwege hun kleinere golflengte bezitten ze meer energie.
a Waarvoor worden microgolven onder andere gebruikt? opwarmen van voedsel
4.3.3Infraroodstralen
Elk lichaam dat warmer is dan de omgeving zendt infrarode straling
uit. Omgekeerd geldt dat elk lichaam dat kouder is dan de omgeving
infrarode straling absorbeert. De stralen zijn onzichtbaar, maar op de
huid waarneembaar door de warmtewerking.
Het is niet bewezen dat IR-stralen schadelijk zijn.
In een IR-sauna worden de stralen geabsorbeerd door het lichaam.
a Waarom gebruik je een IR-sauna?
56
Licht en zien
4.3.4Uv-stralen
Uv-stralen hebben meer energie dan IR-stralen. De ozonlaag rond de aarde werkt als een filter en houdt
de uv-stralen van de zon gedeeltelijk tegen.
Het is bewezen dat uv-stralen kankerverwekkend zijn.
a Hoe kun je jezelf beschermen tegen schadelijke uv-stralen? met een goede zonnecrème
Onderzoeksvraag
Wat is het verband tussen de beschermingsfactor, vermeld op een zonnecrème, en de hoeveelheid
uv-stralen die tegengehouden wordt?
Hypothese
■■ Hoe hoger de beschermingsfactor, hoe meer uv-stralen er worden tegengehouden.
■■ Hoe hoger de beschermingsfactor, hoe minder uv-stralen er worden tegengehouden.
■■ Er is geen verband.
PR
O
EF
Benodigdheden
viertal zonnecrèmes met verschillende beschermingsfactor – wit blad papier – gele markeerstift – uv-lamp
Werkwijze
• Teken met de markeerstift enkele parallelle strepen op het blad papier.
• Smeer op elke streep een even dik laagje zonnecrème.
• Noteer onder de streep welke beschermingsfactor je gesmeerd hebt.
• Belicht met de uv-lamp.
Waarneming
Kijk hoe de gele kleur oplicht bij de verschillende lagen.
Hoe lager
de beschermingsfactor, hoe beter
je de gele streep onder het uv-licht ziet.
Besluit
Hoe hoger de beschermingsfactor van de zonnecrème, hoe meer uv-stralen er worden
tegengehouden.
b Kruis aan welke zonnecrème je wanneer het best gebruikt.
zonnecrème met beschermingsfactor
Op een zonnige dag ga je …
15
30
+50
X
waterspelletjes spelen met je vrienden.
een boek lezen op een overdekt terras.
fietsen met de jeugdbeweging.
zonnen op het strand, maar je hebt een
gevoelige, lichte huid.
30+
waterproof
X
X
X
De stralen van de zon die ons voorzien van een kleurtje kunnen schadelijk zijn. Je kunt ze indelen in uv
A, uv B en uv C. Uv C is zéér gevaarlijk. Deze bezit het meeste energie.
Hoofdstuk 4 - ELEKTROMAGNETISCHE STRALING
57
4.3.5 Röntgen- of x-stralen
Röntgenstralen zijn genoemd naar de ontdekker, Wilhelm Röntgen.
a Ze hebben een hoge frequentie, dus veel energie.
De stralen dringen doorheen bijna alle stoffen. Afhankelijk van de stof wordt een gedeelte
geabsorbeerd en kan er een beeld gevormd worden. Dat beeld, een röntgenfoto, is de oudste vorm
van medische beeldvorming en nog steeds in gebruik.
Dankzij een aantal moderne technieken is de vorm sterk verbeterd.
b Wat doet het ziekenhuispersoneel bij het nemen van dergelijke beelden?
Ze beschermen zich door zich af te zonderen of een speciale schort te
dragen.
Röntgenstralen zijn sterke energetische stralen, die tot DNA-schade kunnen leiden.
4.3.6Gammastralen
PR
O
EF
Gammastralen hebben de kortste golflengte en dus de grootste energie-inhoud. De voortplanting van de stralen wordt enkel gestopt door
tientallen centimeters lood of ijzer.
Gammastraling komt voor in radioactieve straling.
Het is zo’n krachtige straling dat ze gebruikt wordt in ziekenhuizen
om kankercellen te doden. Helaas worden er dan ook gezonde cellen
gedood.
• De golfbeweging heeft een bepaalde frequentie. Een golf met een lage frequentie heeft
minder energie dan een golf met een hoge frequentie energie.
• Het elektromagnetisch spectrum omvat alle soorten magnetische straling, gerangschikt
volgens hoeveelheid energie.
58
Licht en zien
Samenvatting
middenstof
geluid
zonder
middenstof
elektromagnetische
straling
trillingen
weinig energie lage frequentie
spectrum
••
••
••
••
••
••
••
radiogolven
microgolven
infrarood stalen
zichtbaar licht
ultravioletstralen
röntgenstralen
gammastraling
PR
O
EF
veel energie hoge frequentie
Wat zijn de nieuwe begrippen? Vul eventueel zelf aan.
de microgolf
infrarood
de uv-straling
de röntgenstraling
de gammastraling
de elektromagnetische straling
de radiogolf
Wat wordt er minstens van je verwacht? Vul eventueel zelf aan.
■■
■■
■■
■■
■■
■■
Leg het verschil tussen licht en geluid uit?
Geef voorbeelden van elektromagnetische stralingen.
Zet de elektromagnetische stralingen op het spectrum.
Leg uit waar wordt elektromagnetische straling gebruikt wordt.
Leg het gevaar voor de verschillende stralingen uit.
Leg de werking van zonnecrème uit.
Hoofdstuk 4 - ELEKTROMAGNETISCHE STRALING
59
Nog nieuwsgierig?
a Emma gaat op stap. Ze wil nog snel een vestje uit haar kleerkast nemen. Om sneller te zijn, doet ze het
licht in de slaapkamer niet aan. Als ze beneden komt, zegt ze: ‘Oh nee, dat blauwe vestje past niet bij
mijn groene broek.’
Wat kon Emma wel herkennen bij weinig licht?
n vorm van het vest
n kleur van het vest
In het duister zijn enkel de staafjes in het oog actief. Staafjes zijn zintuigcellen die instaan voor het
registreren van vormen en grijstinten. Bij meer licht worden ook de kegeltjes in het oog actief. Kegeltjes zijn zintuigcellen die zorgen dat je kleuren en details kunt zien.
PR
O
EF
b Staafjes en kegeltjes kunnen soms niet goed (meer) functioneren.
• Staar gedurende 30 seconden naar het midden van elke figuur.
• Kijk daarna naar een wit oppervlak.
• Wat zie je?
dezelfde beelden, maar in andere kleuren: Batman in het zwart en
Bart Simpson in zijn gele kleurtje
Je ziet nu nabeelden. Daarbij raken de zintuigcellen ‘oververmoeid’. Ze geven niet meer de juiste
signalen door aan de hersenen en je ziet andere kleuren.
c • Wat herken je in de figuur hiernaast?
een oog
• Waarvoor worden dergelijke figuren gebruikt?
om problemen met kleurenzicht
op te sporen
Bij een stoornis in de kegeltjes heb je last van kleurenslechtziendheid. Daardoor kun je bepaalde kleuren niet
onderscheiden. Een voorbeeld is daltonisme. Je kunt
dan de kleuren rood en groen niet onderscheiden.
60
Licht en zien
d Een lichtbron straalt een bepaalde hoeveelheid licht uit. Als je een lamp in de winkel koopt, staat de
hoeveelheid licht per vierkante meter (lumen) op de verpakking vermeld.
Kruis aan.
Ledlampje
Werflicht
Thuisverlichting
■■ 8 lumen
■■ 200 lumen
■■ 14 000 lumen
■■ 8 lumen
■■ 200 lumen
■■ 14 000 lumen
■■ 8 lumen
■■ 200 lumen
■■ 14 000 lumen
e Bekijk de figuur.
PR
O
EF
Laatste kwartier
zon
aarde
Nieuwe
maan
Volle
maan
Eerste kwartier
• Wanneer de maan tussen de zon en de aarde staat, dan zie je vanop de aarde de niet-verlichte kant
van de maan. Dat noem je nieuwe maan.
• Wanneer je vanop de aarde de rechterhelft van de maan ziet, spreek je van eerste kwartier.
• Wanneer je de linkerhelft van de maan ziet, spreek je van laatste kwartier.
• Wanneer de aarde tussen de zon en de maan staat, zie je een volledig verlichte schijf.
Dat noem je volle maan.
• In hoeveel dagen draait de maan eenmaal rond de aarde? ± 28 dagen
• In hoeveel dagen draait de aarde eenmaal rond haar as? 1 dag
• In hoeveel dagen draait de aarde eenmaal rond de zon? 365 dagen
Hoofdstuk 4 - ELEKTROMAGNETISCHE STRALING
61
f Hoe ontstaat eb en vloed?
g Wat is springtij? Hoe ontstaat het? Wat kan het gevaar zijn bij springtij?
Houd je vorderingen bij.
Wat is jou het meest bijgebleven uit dit thema?
PR
O
EF
Om jezelf te testen, maak je de oefeningen op www.scoodle.be.
Tijd om uit te checken
CHECK
OUT
Je hebt bij het inchecken de code gekraakt en de zin vervolledigd.
• Welk hulpmiddel heb je gebruikt om de tekst te kunnen lezen?
een spiegel
• Op welke interactie van het licht steun je?
■■ breking van het licht
■■ absorptie van het licht
x ■ weerkaatsing van het licht
■
Door het gebruik van je hulpmiddel ontstaat er een beeld van de tekst.
• Geef de kenmerken van het beeld.
Het beeld is rechtopstaand.
Het beeld en de tekst liggen symmetrisch
spiegel, waarbij links en rechts verwisseld
Het beeld en de tekst zijn even groot.
Het beeld is virtueel.
62
Licht en zien
ten opzichte van de
worden.
Download