De meerwaarde van reële opties bij investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche De meerwaarde van reële opties bij investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche Den Haag, augustus 2009 Auteur Ir. M. Nederhorst MRE jaargang 2007-2009 Begeleiders Prof. dr. D. Brounen Drs. R.M. Weisz Ra MRICS Voorwoord In de vastgoedbranche wordt men dagelijks geconfronteerd met het feit dat er in het heden keuzes en beslissingen genomen moeten worden die een relatie hebben met ontwikkelingen in de toekomst. De toekomst, in het bijzonder in een branche met een lange investeringshorizon, de vastgoedbranche, gaat gepaard met grote mate van onzekerheden. De meeste investeringsbeslissingen worden genomen op basis van financiële rekenmethoden. Grote vraag die dan rijst is hoe wordt in deze methoden de onzekerheid meegenomen om zodoende de juiste beslissing te kunnen maken. Onzekerheden kunnen worden vertaald naar opties. Vaak heeft een investeerder de keuze om iets te doen of te laten. Deze opties worden mijns inziens op dit moment te weinig meegenomen in de waardering om te komen tot een overwogen beslissing om te investeren. Voorliggend Masterproof heb ik gemaakt ter afronding van de opleiding Master of Real Estate aan de Amsterdam School of Real Estate, jaargang 2007-2009. In deze Masterproof heb ik getracht de gedachten van het waarderen van financiële opties toe te passen op het waarderen van reële opties en te kijken of dit een meerwaarde heeft bij investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche. Ondanks mijn minder ontwikkelde interesse in het schrijven van onderzoeken heb ik deze Masterproof met plezier gemaakt. Graag wil ik mijn werkgever Timeless Investments bedanken voor de mogelijkheid die zij mij geboden hebben om energie en tijd in deze opleiding te stoppen. Daarnaast wil ik Dirk Brounen en Robbert Weisz bedanken voor hun begeleiding tijdens dit traject. Als laatste wil ik Suzanne bedanken, je bent de beste. Den Haag, oktober 2009 Martijn I Samenvatting Inleiding In het voorliggende onderzoek is gekeken naar de meerwaarde van reële opties bij vastgoedinvesteringsbeslissingen en in hoeverre de reële optie waarderingsmethode een aanvulling kan zijn op de DCF methode bij investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche. De vastgoedbranche is een branche die steeds meer professionaliseert en waar flexibiliteit in combinatie met management een steeds belangrijker onderscheidend vermogen aan het worden is. Vanuit deze gedachten is het merkwaardig dat reële opties, die volop aanwezig zijn in de vastgoedbranche en in de financiële wereld een waarde hebben, in de vastgoedbranche niet bewust worden meegenomen in de bestaande waarderingsmethoden bij investeringsbeslissingen. In dit onderzoek is met behulp van een eenvoudige case getoond wat de waarde van één mogelijke reële optie kan zijn. Hierbij is de in de vastgoedbranche toegepaste DCF methode vergeleken met drie optiewaarderingsmethoden. Uit dit vereenvoudigde voorbeeld blijkt dat de keuze om de start van de bouw van een project met drie jaar uit te stellen, een bepaalde waarde heeft en dat die waarde in alledrie de optiewaarderingsmethoden groter is dan de DCF waardering. Ik ben dan ook van mening dat, ondanks dat er voor het toepassen van deze methoden aannames gedaan zijn, de reële optiebenadering een zinvolle aanvulling kan zijn op de huidige DCF methode. Huidige waarderingsmethode Investeringsbeslissers worden continu geconfronteerd met veranderende omstandigheden (onzekerheden), die directe en indirecte invloed hebben op het rendement van de investering. Vandaag de dag is actiever management bij complexe projecten nodig. Actief management stelt een investeerder in staat om de upside te beïnvloeden en de downside te limiteren. Met de gebruikelijke DCF methode wordt er op één specifiek moment passief een aanname gedaan waarbij toekomstige cash flows tegen een disconteringsvoet contant worden gemaakt. Op basis van die rekenresultaten wordt de investeringsbeslissing genomen. Het strategische inzicht en de flexibiliteit van projectmanagement gedurende het project blijft hierbij onbenut en wordt in de waardebepaling onvoldoende meegenomen. Financiële en reële opties Bij de waardering van financiële opties gaat men uit van het enige dat zeker is en dat is de onzekerheid. Binnen de financiële wereld zijn er diverse modellen die de waarde van deze onzekerheid kunnen waarderen. Om reële opties in de vastgoedbranche te kunnen waarderen met behulp van deze methoden dienen er net als bij de DCF methode enkele aannames te worden gedaan. Toepasbaarheid van de reële optiewaardering binnen de vastgoedbranche Vastgoedprojecten hebben specifieke kenmerken in zich, die pleiten voor het toepassen van deze optiewaarderingsmethoden: • over het algemeen lange looptijden van projecten; • complexiteit met veel onzekerheid; II • • de volatiliteit van de waardeontwikkeling van de onderliggende asset; beïnvloedbare parameters die de waarde van de reële optie bepalen. Daartegenover staat dat deze manier van waarderen ook enkele aspecten kent waar nog kritisch naar gekeken moet worden voor toepassing in de vastgoedbranche: • het ontbreken van essentiële data voor de waarderingsmethoden, o.a. volatiliteit; • de veronderstelling dat er een perfect gehedgede alternatieve portefeuille samengesteld kan worden; • de onmogelijkheid om de exacte waarde van de verschillende parameters op één moment vast te stellen (voor gebruik in berekeningen); • het ontbreken van een zero sum game bij reële opties en de eigenschap dat reële opties elkaar onderling beïnvloeden. Ondanks deze aandachtspunten is het mijns inziens niet onmogelijk om de reële optiewaarderinsmethodiek te gebruiken bij bepaalde vastgoedinvesteringsbeslissingen. Het waarderen van reële opties is deels afhankelijk van hetzelfde soort aannames als deze bij de DCF methoden moeten worden gedaan. In beide gevallen is het voorspellen van cashflows een essentieel onderdeel van de waardering. Groot verschil is dat bij de gebruikelijke manier van waarderen geen enkele rekening wordt gehouden met de mogelijke upside van bepaalde onzekerheden en de flexibiliteit van het management om daarop in te spelen. Om de meerwaarde van reële opties optimaal te kunnen benutten is het als eerste van belang dat reële opties erkend worden in de vastgoedbranche. Als voorbeeld is de veel gebruikte optie in het huurcontract aangehaald in het onderzoek. Een relatief eenvoudige optie met een mogelijke aanzienlijke waarde. Niet alleen het beslismoment om de optie uit te oefenen is van belang, ook de wijze waarop het management de waarde van reële opties kan beïnvloeden. Optiedenken dient in het systeem te komen om daadwerkelijk opties te benutten. Hoewel de besproken modellen voor nu niet eenvoudig toepasbaar zijn voor vastgoedinvesteringsbeslissingen, zal vooral de manier van optiedenken een meerwaarde zijn voor de vastgoedbranche. Het mag duidelijk zijn dat deze meerwaarde van het optiedenken dan ook meegenomen dient te worden in de analyse om wel of niet te investeren. III Inhoudsopgave Voorwoord ........................................................................................................................................................... I Samenvatting......................................................................................................................................................II 1 Inleiding..................................................................................................................................................... 1 1.1 Aanleiding ..............................................................................................................................................1 1.2 Probleemstelling.....................................................................................................................................1 1.3 Vraagstelling...........................................................................................................................................2 1.4 Onderzoeksopzet ...................................................................................................................................3 2 Investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche......................................................................................4 2.1 Inleiding.................................................................................................................................................4 2.1.1 Huidige waarderingsmethodiek .....................................................................................................4 2.1.2 Direct vergelijkende methode .......................................................................................................4 2.1.3 BAR/NAR ...................................................................................................................................4 2.1.4 De discounted cash flow methode (DCF methode).......................................................................5 2.2 Conclusie ...............................................................................................................................................6 3 Reële opties................................................................................................................................................7 3.1 Inleiding.................................................................................................................................................7 3.2 Financiële opties.....................................................................................................................................7 3.3 Waarde bepaling van de optie .................................................................................................................8 3.4 Reële opties............................................................................................................................................9 3.5 Overeenkomst en verschil tussen financiële en reële opties...................................................................12 3.6 Waardebepalende factoren van reële opties...........................................................................................14 3.7 Verschillende methoden voor het waarderen van financiële opties........................................................15 3.7.1 Binomiaal model.........................................................................................................................15 3.7.2 Standaard simulaties (Monte Carlo).............................................................................................20 3.7.3 Black & Scholes formule.............................................................................................................21 3.7.4 The Samuelson McKean formule................................................................................................23 3.8 Conclusie .............................................................................................................................................23 4 Vertaling reële opties naar toepasbaarheid bij vastgoedinvesteringsbeslissingen ................................ 25 4.1 Inleiding...............................................................................................................................................25 4.2 Erkennen van reële opties in de vastgoedbranche .................................................................................25 4.3 Waardering reële opties bij vastgoedinvesteringsbeslissingen.................................................................27 4.4 Vergelijking verschillende methoden.....................................................................................................28 4.5 Input verschillende waarderingsmethoden ............................................................................................29 4.6 Conclusie .............................................................................................................................................30 5 Casus ........................................................................................................................................................ 32 5.1 Inleiding...............................................................................................................................................32 5.2 Beschrijving case Turkije en de te onderkennen optie ...........................................................................32 5.3 Case benaderd vanuit huidig denkbeelden (DCF) .................................................................................33 5.4 Case benaderd vanuit de binomiale methode ........................................................................................34 5.5 Case benaderd vanuit de Black en Scholes methode..............................................................................35 5.6 Case benaderd vanuit de Samuelson McKean methode.........................................................................35 5.7 Sensitiviteit en vergelijking....................................................................................................................36 5.7.1 Invloed variabelen op de waarde van de reële opties ...................................................................36 5.7.2 Invloed van de meest essentiële variabelen binnen de verschillende waarderingsmethoden..........37 5.7.3 Onderlinge verschillen in uitkomsten tussen de verschillende methoden .....................................38 5.8 Conclusie .............................................................................................................................................39 6 Conclusies en aanbevelingen .................................................................................................................. 41 6.1 Conclusies ............................................................................................................................................41 6.2 Aanbevelingen......................................................................................................................................43 Literatuurlijst..................................................................................................................................................... 44 Bijlage 1 Waarderingsberekeningen ................................................................................................................. 45 IV 1 Inleiding 1.1 Aanleiding Projectontwikkelaars en investeerders staan dagelijks voor de keuze om wel of niet te investeren, wanneer te investeren en hoeveel te investeren. Bij de keuze om wel of niet te investeren in een bepaald vastgoedproject/object wordt op dit moment voornamelijk de discounted cashflow (DCF) methode gebruikt. De huidige waarde (investeringsbedrag) van een project/object wordt berekend door alle toekomstige geldstromen contant te maken. Onzekerheid over de toekomst wordt in deze methode “verrekend” door de verdisconteringvoet, de rente waartegen de toekomstige cash flow’s contant worden gemaakt, te verhogen. Deze manier van waarderen houdt nagenoeg geen rekening met de dynamiek die elk project in zich heeft en comprimeert een breed scala aan toekomstige mogelijkheden (opties) en kansen tot een beslissing in het heden aan de hand van één bedrag. Gevolg hiervan is dat de mogelijkheid bestaat dat projecten, die een aanzienlijke hoeveelheid onzekerheden in zich hebben, ondergewaardeerd worden, omdat er in deze methode geen plus wordt opgenomen voor mogelijke opbrengsten die deze onzekerheden juist wel kunnen genereren. Hierdoor worden keuzemogelijkheden bij investeringsbeslissingen onnodig beperkt en blijven potenties van projecten soms onbenut. Ieder project kan op zeer veel manieren tot ontwikkeling komen. Hierbij is er sprake van een breed scala aan variaties en mogelijkheden die zich kunnen en zullen voordoen. Deze reële opties zullen directe en indirecte effecten hebben op de financiële positie van een project. De effecten kunnen zowel positief als negatief zijn. De reële optiemethodiek probeert deze flexibiliteit tijdens het proces op een zekere manier te waarderen, met andere woorden: krijgen onzekerheden daarmee een waarde. Door de toepassing en erkenning van reële opties (methodiek) bij vastgoedinvesteringsbeslissingen is het wellicht mogelijk om de flexibiliteit, die iedere investering in zich heeft, te waarderen en deze mee te nemen in de uiteindelijke beslissing om wel of niet, wanneer en hoeveel te investeren. Wanneer een investeerder op het moment van investeren rekening houdt met bijstellingen in het programma gedurende het ontwikkelingsproces, kan de investeerder een betere vertaling maken van de onzekerheden naar potentiële meerwaarde. 1.2 Probleemstelling Bij investeringen accepteren bedrijven risico’s die passen bij het te verwachten rendement. De kracht van een investeringsbedrijf is haar management competenties en haar financiële positie in combinatie met haar flexibiliteit. Op dit moment is het bedrijf waar ik werkzaam ben onder andere bezig met een landontwikkeling in Turkije. In de toekomst zullen diverse beslissingen genomen moeten worden hoe om te gaan met dit project. Van belang is te weten dat de onzekerheden ten aanzien van ontwikkelingen in een land als Turkije aanzienlijk groter zijn dan in Nederland. 1 van 45 Tijdens het proces zijn er onder andere de volgende twee mogelijkheden: 1. het project kan na voltooiing van de planvorming en na het verkrijgen van de vergunningen verkocht worden aan derden; 2. of het project kan door het bedrijf zelf worden gerealiseerd. Om de juiste keuze te maken om wel of niet, wanneer en hoeveel te investeren zullen er berekeningen gemaakt moeten worden, waarin voor de beschreven gevallen het te verwachten rendement en de waardebepaling in de verschillende stadia van het proces worden bepaald. Uiteraard is hier de methode die de werkelijkheid het meest benadert het meest wenselijk. Om dat hier sprake is van een langdurig traject met een aanzienlijk aantal onzekerheden, is het de vraag of deze investeringsbeslissing, via de gangbare methode, op de juiste manier genomen kan worden. Met andere woorden: ‘wordt de waarde van deze investering wel goed geschat wanneer je alle mogelijke, toekomstige onzekerheden verrekent in de verdisconteringsvoet, of hebben bepaalde onzekerheden juist een waarde bekeken vanuit de reële optie benadering?’. De benadering vanuit de reële optiemethodiek houdt rekening met de mogelijkheid om onder onzekere omstandigheden een toekomstige kasstroom te realiseren. De elementen onzekerheid, tijd en flexibiliteit spelen een cruciale rol in de waardebepaling van reële opties. Hoewel talloze empirische studies de theoretische veronderstelling van het optiemodel bevestigen, is er nog veel werk te verzetten voor de praktische toepassing en modellering ervan in het vastgoed (Witvoet e.a. 2007, p.35). Met deze Masterproof wil ik graag mijn steentje bijdragen en ga ik onderzoeken of vastgoedinvesteringen te benaderen zijn vanuit de reële optie methodiek, welke reële optie rekenmethoden bruikbaar zijn bij vastgoedinvesteringen en wat de verschillen zijn, wanneer een investeringbeslissing berekend wordt via de DCF of één of meerdere reële optie methodiek(en). 1.3 Vraagstelling Centrale vraag: “In hoeverre is de reële optie waarderingsmethode een aanvulling op de DCF methode bij investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche?” Subvragen: Om te komen tot een beantwoording van de centrale vraag dienen onderstaande subvragen te worden beantwoord: 1) Door welke methoden worden huidige investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche bepaald en hoe wordt omgegaan met onzekerheden? 2) Wat zijn financiële- en reële opties? Welke mogelijke reële opties zijn denkbaar en hoe en op welke wijze worden deze gewaardeerd? 3) Op welke manier is de reële optiemethodiek bruikbaar in de vastgoedbranche en welke reële optiemethodiek is toepasbaar, gezien de kenmerken van de vastgoedbranche? 4) Voor welk soort investeringsbeslissing in de vastgoedbranche is de benadering vanuit reële opties een meerwaarde? 2 van 45 1.4 Onderzoeksopzet Het onderzoek is als volgt opgezet: • in fase I is door middel van deskresearch nagegaan wat bij investeringen in de vastgoedbranche de gebruikelijke methoden zijn om investeringbeslissingen te nemen. Welke rekenmethoden hierbij worden gehanteerd; • vervolgens is in fase II door middel van een literatuuronderzoek gekeken welke reële optie rekenmethoden er zijn en welke bruikbaar zijn voor investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche. • via een case zijn in fase III de gebruikelijke en de reële optie rekenmethoden met elkaar vergeleken; • in fase IV worden conclusies getrokken uit de bevindingen. In figuur 1.4. is het onderzoek in een schema weergegeven. Probleemanalyse Investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche Fase I Deskresearch Reële opties (theorie) Reële opties in vastgoedinvesteringsbeslissingen (praktijk) Reële opties in vastgoedinvesteringsbeslissingen (theorie) Fase II Literatuuronderzoek Case beschrijving Fase III Vergelijkend onderzoek Conclusies Fase IV Conclusies Figuur 1.4 Visualisatie onderzoeksmethoden 3 van 45 2 Investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche 2.1 Inleiding Een investering kan gezien worden als een (onzekere) besteding van tijd en geld ten behoeve van een doel dat op langere termijn moet worden behaald. Binnen het bedrijfsleven zal dit doel voornamelijk rendement zijn. Of het rendement dat men voor ogen heeft ook daadwerkelijk wordt gehaald, hangt af van toekomstige kasstromen. De werkelijk te behalen toekomstige kasstromen zijn afhankelijk van de risico’s die een project in zich heeft. Alvorens over te gaan tot daadwerkelijk investeren zal geanalyseerd moeten worden of de te betalen prijs minder is dan de te verwachtte waarde van het project en of de te verwachtte waarde zodanig van omvang is dat het de risico’s afdekt. De te verwachtten waarde van het project zijn alle toekomstig te verwachten inkomsten en uitgaven, netto contant gemaakt. 2.1.1 Huidige waarderingsmethodiek Investeerders streven naar een maximaal rendement, waarbij de risico’s voor hen binnen het maximaal toelaatbare blijven. Het inschatten van deze risico’s is één van de meest essentiële onderdelen bij een investeringsanalyse. In de vastgoedbranche worden verschillende waarderingsmethodieken gebruikt die inzicht geven in de prijs en de waarde van vastgoedprojecten of objecten. De prijs is observeerbaar, waarde is beredeneerbaar en altijd onzeker. Het verschil zorgt dat bedrijven winst en verlies maken, wanneer de prijs lager is dan de beredeneerde waarde zou dit aanleiding kunnen zijn om te investeren, aangezien er een potentieel rendement te behalen is. In de volgende paragraven worden de meest voorkomende methoden om de waarde te bepalen in de vastgoedbranche nader toegelicht: 2.1.2 Direct vergelijkende methode De direct vergelijkende methode komt erop neer dat het te taxeren object direct wordt vergeleken met soortgelijke objecten in dezelfde straat of buurt, die recent zijn verhandeld en waarvan de transactieprijzen bekend zijn (Van Gool e.a., 2007, p. 149). Deze methode is voornamelijk goed te gebruiken voor waarderingen van vergelijkbare courante vastgoed objecten, waarvan data voorhanden zijn. Gedacht kan worden aan een winkelpand in een winkelstraat, dat vergelijkbaar is met soortgelijke (qua: grote, soort huurder, status onderhoud etc.) panden in diezelfde straat die de afgelopen jaren verkocht zijn. 2.1.3 BAR/NAR De BAR (Bruto AanvangsRendement) en NAR (Netto AanvangsRendement) zijn eenvoudige kapitalisatiemethoden, waarbij de bruto of netto jaarhuur in een percentage van de investering wordt uitgedrukt. BAR = Bruto Markthuur jaar 1 bij volledige verhuur / Totale investering De BAR en NAR worden voornamelijk gebruikt om een eerste indruk te geven van een mogelijke investering. De methode is zeer praktisch en goed te gebruiken wanneer er zeer veel referentieprojecten met dezelfde randvoorwaarden (functie, grote, ligging etc.) voorhanden zijn. 4 van 45 In de praktijk is de minimale BAR van een kantoorgebouw op een bepaalde locatie bijvoorbeeld 7,2%. Ofwel de waarde van de totale investering mag niet meer bedragen dan de totale jaarhuur gedeeld door 7,2%. Wanneer investeringen complexer worden, zal deze methode tekortschieten omdat zij geen informatie geeft over de gehele exploitatieperiode. Bovendien geeft de methodiek geen inzicht in eventuele onzekerheden. Bij investeringen wordt ook veel gesproken over de Internal Rate of Return (IRR). De IRR is te zien als het looptijdrendement van een belegging. Anders dan bij het bepalen van de beleggingswaarde is disconteringsvoet (IRR) hier dus geen gegeven, maar een te berekenen grootheid (Van Gool e.a., 2007, p. 128). Een globaal inzicht in het mogelijke rendement krijgt men door de huur- en waardegroei in de volgende formule toe te passen: BAR x (1-Exploitatiekosten) = NAR +groeivoet van huren en waarde = IRR 2.1.4 De discounted cash flow methode (DCF methode) Bij de DCF methode worden alle toekomstige kasstromen (zowel exploitatie als verkoop van het object) netto contant gemaakt, door een bepaalde disconteringsvoet toe te passen. Deze disconteringsvoet waarborgt het verwachte risico dat de investering in zich heeft. De DCF formule is te schrijven als: NCW = [CF1 / (1+R)1] + [CF2 / (1+R)2] + ….. + [CFn / (1+R)n] Waarbij: NCW = de netto contante waarde CFn = de cashflow in periode n R = de disconteringsvoet (van Gool e.a., 2007, p. 125-126) Het bepalen van de hoogte van de disconteringsvoet is het meest cruciale element van een DCF berekening. De disconteringsvoet is opgebouwd uit een risicovrij deel en een risicopremie. De risico vrije component is de vergoeding voor de tijdswaarde van geld en de risicopremie voor het risico dat de bewuste investering in zich heeft (Geltner en Miller, 2007, p. 187 en 249-251). De tijdswaarde wordt ook wel inflatie genoemd. Inflatie is trapsgewijze koopkracht vermindering van een valuta om de prijs van dezelfde soort producten en services stijgt in de tijd (Gelter en Miller, 2007, p. 188). De NCW van een risicovolle investering zal dus door verrekening met een hogere risicopremie lager zijn dan de NCW van een investering met een laag risico. Omdat veel projecten onderhevig zijn aan voordurende wijzigingen, die gevolgen hebben voor de toekomstige kasstromen, worden bij DCF berekeningen veelal sensitiviteitsanalyses gedaan. Bij deze analyses worden verschillende scenario’s doorgerekend, waarbij per scenario gekozen kan worden voor verschillende veronderstellingen ten aanzien van onzekerheden. Meestal resulteert dit in een worst case, midden en een best case scenario. Aanvullend op de DCF is het, naast de sensitiviteitsanalyses, ook mogelijk een Monte Carlo analyse uit te voeren. Bij een dergelijke analyse worden vele berekeningen gemaakt, met iedere keer een andere startwaarde. Hierdoor wordt een verdelingsfunctie verkregen, aan de hand waarvan uitspraken gedaan kunnen worden over de waarschijnlijkheid van bepaalde uitkomsten. 5 van 45 2.2 Conclusie Investeringsbeslissers worden continu geconfronteerd met veranderende omstandigheden (onzekerheden), die directe en indirecte invloed hebben op het rendement van de investering. Voor relatief eenvoudige investeringsbeslissingen, bijvoorbeeld enkelvoudige objecten of veel voorkomende objecten, voldoen de relatief eenvoudige methoden direct vergelijkende, BAR en NAR. Voorwaarde voor toepassing is dat er een grote hoeveelheid soortgelijke data beschikbaar is om daadwerkelijk een reële vergelijking te kunnen maken. Wanneer het project complexer wordt of uniek is in zijn soort, zijn deze methoden minder geschikt om de juiste waarde te bepalen voor een investeringsbeslissing. Bij bijvoorbeeld ontwikkelingsinvesteringen is er op het moment van investeren geen inkomstengeschiedenis, een onzekere cash flow in de toekomst en zijn er vele keuzemogelijkheden die het ontwikkelingsresultaat kunnen beïnvloeden. Voor dergelijke projecten wordt nu vooral de DCF methode gebruikt. Groot nadeel van het toepassen DCF model in dergelijke gevallen is dat het model er vanuit gaat dat het project zo zal zijn, zoals het nu wordt geconcipieerd: toekomstige beslissingen die bijvoorbeeld de omvang, samenstelling en timing van een project kunnen wijzigen vormen geen onderdeel van het model (Witvoet, e.a. 2007, p. 35) en dus ook niet van de waardering. Vandaag de dag is actiever management bij complexe projecten nodig. Met de DCF methode wordt als het ware passief een aanname gedaan, die vervolgens de investeringsbeslissing bepaalt. Het strategische inzicht en de flexibiliteit van projectmanagement blijft hier onbenut. Actief management stelt een investeerder in staat om de upside te beïnvloeden en de downside te limiteren. De vraag is dus wat welke waarderingsmethodiek men moet gebruiken om de waarden die voortkomen uit management opportunities mee te kunnen nemen bij een investeringsbesluit om wel of niet, voor welk bedrag en wanneer te investeren? 6 van 45 3 Reële opties 3.1 Inleiding In hoofdstuk 2 is beschreven op welke wijze waarderingsmethoden in de vastgoedbranche voornamelijk worden toegepast. Vraag was of bij deze methoden de vele mogelijkheden en opties, die vastgoedprojecten in zich hebben, wel voldoende worden meegenomen. In dit hoofdstuk wordt dieper in gegaan wat nu precies bedoeld wordt met reële opties. Een optie is het recht om ergens voor te kiezen. Het is het recht maar niet de verplichting, om iets met waarden te verkopen of te kopen, op basis van een bepaalde vergoeding. De term komt voort uit het Frans en is afgeleid van het Latijnse optio, optare, wat keuze, wens, verlangen betekent. Reële opties zijn gerelateerd aan vaste assets. De term reële komt uit het Latijn en betekent vast, permanent, niet beweegbaar. De persoon die het recht heeft, wordt de eigenaar of de bezitter van de optie genoemd. Opties hebben een bepaalde waarde. Deze waarde is op verschillende manieren te bepalen. Modellen voor optieprijsbepaling zijn variaties op de standaard DCF modellen. Zij corrigeren de mogelijkheden van managers om beslissingen aan te passen naarmate meer informatie beschikbaar komt (Copeland, 2003, p. 155). Een optie geeft bijvoorbeeld een landeigenaar een voordeel van een mogelijke upside van een onzekerheid en de mogelijkheid om in geval van downside op basis van voortschrijdend inzicht de schade te beperken. Om een optie mee te nemen in de investeringsbeslissing, zal de waarde van deze optie bepaald moeten worden. Het voordeel van toepassing van opties is dat er een soort waarde maximalisatie kan plaatsvinden op basis van voortschrijdend inzicht. Het wel of niet uitoefenen van de optie zal afhankelijk zijn van inzichten en veranderende omstandigheden. 3.2 Financiële opties Het ontstaan van het waarderen van reële opties komt voort uit de financiële wereld. In de financiële wereld worden opties dagelijks gebruikt en verhandeld. Een optie is het recht, maar niet de plicht, om een bepaalde actie in de toekomst te nemen. De waarde van een optie is afhankelijk van de onzekerheid. In de financiële wereld is lang nagedacht over de wijze waarop onzekerheid gewaardeerd kan worden. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de optietheorie (Hefti, 2006, p. 16). Voordat ik de reële opties verder beschrijf, wordt in deze paragraaf kort de achtergrond van de financiële opties toegelicht. In principe bestaan er in de financiële markt twee soorten opties, call opties en put opties. Een call optie geeft de houder het recht om een asset (bijvoorbeeld een aandeel) op een bepaald tijdstip voor een bepaalde prijs te kopen. Een put optie geeft de houder het recht om een asset op een bepaald tijdstip voor een bepaalde prijs te verkopen (Hull, 2008, p. 185). Elke optie heeft een prijs. Er zijn Amerikaanse en Europese opties. Amerikaanse opties kunnen elk willekeurig moment tot en met de expiratiedatum worden uitgeoefend. Europese opties daarentegen kunnen enkel op de expiratiedatum worden uitgeoefend. 7 van 45 Een koper van een call optie heeft het vermoeden dat de waarde van het aandeel in de toekomst zal toenemen. Hierbij kan hij voor een vooraf afgesproken prijs (die dan lager zal zijn dan de op dat moment geldende koers van het aandeel) aandelen kopen. De koper van een put optie anticipeert op het tegenovergestelde. Er zijn vier type posities in te nemen bij opties (Hull, 2008, p. 189): • koper van de call optie (a long position in a call option); • koper van de put optie (a long position in a put option); • verkoper van de call optie (a short position in a call option); • verkoper van de put optie (a short position in a put option). In figuur 3.2 zijn de vier optieposities gevisualiseerd. Figuur 3.2 (a) long call, (b) short call, (c) long put, (d) short put (Bron Hull, 2008, p. 190) 3.3 Waarde bepaling van de optie De waarde van de financiële optie wordt door een zestal factoren bepaald, te weten: 1) de huidige prijs van het aandeel; 2) de uitoefenprijs; 3) de expiratiedatum; 4) de volatiliteit; 5) de risicovrije rente; 6) het dividend. 8 van 45 In onderstaande figuur is aangegeven wat het effect is, zowel voor Europese als voor Amerikaanse call en put opties, door één van de waardes (de parameters in onderstaande figuur) te laten toenemen, terwijl de overige gelijk blijven. Parameters Huidige prijs aandeel (S) Uitoefenprijs (K) Expiratietijd (t) Volatiliteit (σ) Risico vrije rente (rf) Dividend (d) Europese call + ? + + - Europese put + ? + + Amerikaanse call + + + + - Amerikaanse put + + + + Figuur 3.3: Samenvatting effect op de optieprijs wanneer variabele toeneemt en de overige variabele constant blijven. (Hull, 2008, p. 210) Het verschil tussen de huidige koers van het aandeel en de uitoefenprijs van de optie wordt ook wel de intrinsieke waarde genoemd. Het verschil tussen de actuele koers van de optie en de intrinsieke waarde wordt ook wel de tijdswaarde genoemd van de optie (Hefti, 2006, p.18). Het bijzondere is dat het kan lijken alsof een optie niets waard is, terwijl hij op dat moment toch nog een waarde heeft. Bijvoorbeeld wanneer een call optie de houder het recht geeft een onderliggend aandeel te verkrijgen voor een bedrag van bijvoorbeeld € 50, terwijl op dat moment het aandeel een koers heeft van € 45, dan is de optie op dat moment niets waard ofwel “out of the money”. Er is echter een kans dat het aandeel voor de expiratiedatum boven de € 50 zal staan. In dat geval heeft de optie dus toch waarde en is de optie “in the money”. De werkelijke waarde van de optie is het verschil tussen de koers van het aandeel op de expiratiedatum (Europese optie) en de uitoefenprijs. Wanneer de waarde op de expiratiedatum lager is dan de uitoefenprijs, is het verlies beperkt tot de prijs die voor de optie is betaald. Wanneer de waarde op de expiratiedatum hoger is, kan het verschil als winst worden gezien. Er zijn verschillende methoden om een optie te waarderen. In deze Masterproof zullen er in paragraaf 3.7 vier waarderingsmethoden worden behandeld. 3.4 Reële opties Naast financiële opties worden ook reële opties erkend. Ook reële opties geven het recht, maar niet de verplichting, om een asset te verkrijgen of te ruilen voor een bepaalde prijs. Het gaat daarbij om fysieke assets. Een reële optie creëert voor de optiehouder flexibiliteit, die kan worden ingezet bij voortschrijdend inzicht of veranderingen in de markt, die toekomstige inkomsten kunnen beïnvloeden. Reële opties worden in tegenstelling tot financiële opties niet verhandeld op de financiële markten. Reële opties kunnen worden omschreven als de opportunities waarover het management in de toekomst beschikt. Bij financiële opties is deze opportunity het recht om een aandeel te verkopen of te kopen tegen een vooraf bepaalde prijs. Bij reële opties is deze opportunity bijvoorbeeld de mogelijkheid om een investering uit te stellen of de mogelijkheid een nieuw product te lanceren (Engels, 2002, p. 5). Zoals eerder aangegeven waarderen de bestaande methodieken investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche alsof het nu of nooit beslissingen zijn, waarbij de modellen statisch zijn (NCW). Onzekerheden of kansen krijgen daarmee een normale verdeling met een gemiddelde (zie figuur 3.4. bovenste deel). Deze methodieken waarderen investeringen alsof bedrijven niet in staat 9 van 45 zouden zijn om de koers van een project te verleggen, als antwoord op bepaalde veranderingen (Kranenburg, 2000, p. 73). De reële optie methodiek gaat er vanuit dat een onderneming in staat moet zijn deze normaalverdeling asymmetrisch te maken door de downside af te dekken en mogelijke upside in de toekomst uit te kunnen buiten. In onderstaande figuur is te zien dat hierdoor de normaalverdeling een hoger gemiddelde krijgt. Het verschil is te zien als een optie premie die bij de beslissingen om te investeren moet/kan worden meegenomen. Figuur 3.4 Verandering van normaalverdeling door flexibiliteit (resultaat een optie premie) (Bron: Trigeorgis, 1996, p. 123) Een reële optie verleent de houder een bepaalde reactieve flexibiliteit en biedt in wezen de keuzemogelijkheid om te investeren, of af te wachten of te desinvesteren, als antwoord op nieuwe informatie (Kranenburg, 2000, p.74). In de literatuur worden de volgende reële opties beschreven (Kranenburg, 2000, p. 77): 1) De timingsoptie, een optie tot uitstel Het gaat hier om timingsflexibiliteit, bijvoorbeeld een onderneming heeft het recht, maar niet de plicht, om een kantoor te ontwikkelen op een stuk grond. De onderneming kan wachten tot de relatie tussen de markthuur en de bouwkosten gunstiger zijn. Deze timingsflexibiliteit is zeer waardevol, met name wanneer de onzekerheden rond de kosten en opbrengsten groter zijn. Er hoeft geen sprake te zijn van een bepaalde looptijd. Wel bestaat de mogelijkheid dat de kosten van uitstel op een bepaald moment niet opwegen tegen de waarde van deze optie. Daarnaast zal zoals eerder aangegeven ook gekeken moeten worden wat de overige aanbieders doen. Wanneer uitstel te lang duurt, ontstaat er een kans dat andere concurrentie op de markt komt, waardoor de waarde van de optie niet langer het enige criterium is om wel of niet te starten met de ontwikkeling. De optie 10 van 45 tot uitstel is met name waardevol voor branches waar sprake is van hoge onzekerheden en een lange investeringshorizon. 2) De groeioptie, een leeroptie Onzekerheden kunnen worden weggenomen door extra informatie met betrekking tot het project te verkrijgen (voortschrijdend inzicht). Een bedrijf heeft bijvoorbeeld de mogelijkheid om een relatief klein bedrag te investeren om meer inzicht te krijgen in bepaalde materie, die van grote invloed is op het resultaat van het project. Deze optie kan bij de NCW worden opgeteld, omdat hij ervoor zorgt dat het neerwaartse risico verminderd zal worden. Dit kan door nieuwe informatie in te zetten voor het maximaliseren van het resultaat, door investeringen naar voren te halen, te vertragen of er van af te zien. De groeioptie is te zien als een call optie op een aandeel dat dividend uit keert. 3) De flexibiliteitsoptie, een optie tot wijziging Deze optie betreft de keuzemogelijkheid ten aanzien van een product. Bijvoorbeeld een projectontwikkelaar heeft een bepaald programma om te realiseren. Wanneer door voortschrijdend inzicht blijkt dat bijvoorbeeld de woningmarkt beter is dan de kantorenmarkt, kan besloten worden het programma tijdens het planproces te wijzigen om het maximale resultaat uit het project halen. Hoe groter de vrijheid is ten aanzien van programmatische wijzigingen en hoe later deze keuze in het planproces genomen kan worden des ter hoger is de waarde van de optie. 4) De afsteloptie, sluitoptie Deze optie zorgt voor een bepaalde ondergrens, waardoor het project bij liquidatie nog steeds een bepaalde waarde heeft. Bijvoorbeeld een gedelegeerd projectontwikkelaar kan afspraken maken met een belegger om voor en namens hem een herontwikkeling uit te voeren. In deze afspraken kunnen exit regelingen worden opgenomen, waarbij in het slechtste geval de ontwikkelaar voor een afgesproken prijs de asset na x aantal jaren kan terug leveren. De waarde van de afsteloptie kan bij de NCW worden opgeteld, omdat de optie het neerwaartse risico vermindert. Deze optie is te zien als een Amerikaanse put optie. Vele reële opties ontstaan uit zichzelf, sommige kunnen worden ingepland of ingebouwd tegen een bepaalde prijs (Trigeorgis, 1996, p. 4). Wanneer een onderneming zich deze manier van denken eigen maakt, kan zij in ieder project meerwaarde toevoegen door toepassing van verschillende opties, ingepland of ingebouwd. In een economische omgeving, die gekarakteriseerd wordt door snelle wijzigingen, grote onzekerheden en een grote behoefte aan flexibiliteit, is het in toenemende mate belangrijk voor managers om bij investeringsbeslissings methoden (tools) te gebruiken die de organisatie op een juiste wijze de mogelijkheid geeft om te reageren op nieuwe informatie (Triantis en Borison, 2001, p. 8). In de afgelopen jaren zijn financieringsspecialisten, dankzij doorbraken in theorie en computerprogrammatuur, in staat geweest om technieken voor prijsbepaling van financiële opties toe te passen op de waardering van investeringsbeslissingen in andere branches, de zogenoemde 11 van 45 reële opties (Copeland, e.a. 2003, p. 415). Bij de introductie van de reële optiemethodiek bij vastgoedinvesteringsbeslissingen is het algemene concept helder, het langdurige proces rond vastgoed ontwikkelingen en vele onzekerheden maken de toepassing van de optie theorie voor de hand ligt. Het grote probleem is dat de vereenvoudigde techniek uit de financiële wereld moeilijk aansluit op de vaak zeer complexe omgeving waar vastgoedprojecten zich in begeven. 3.5 Overeenkomst en verschil tussen financiële en reële opties Er zijn veel overeenkomsten tussen financiële- en reële opties. De waarde van een reële optie is afhankelijk van dezelfde parameters (Witvoet e.a., 2007, p.35) In onderstaande tabel zijn de overeenkomsten opgesomd. Financiële optie Koers (prijs) Uitoefenprijs Tijd tot expiratie Volatiliteit Risico vrij rente Variabele S K t σ2 rf Reële optie Contantenwaarde toekomstige cash flow’s van asset Koste om asset te kopen (investering) Tijdsduur van de optie Risico van de asset (verschil worst case, best case) Risico vrije rente (tijdswaarde van geld) Figuur 3.5 Financiële versus reële opties (bron Brach, 2003, p.43) • S: De koers van een aandeel spreekt voor zich bij financiële opties. Bij reële optie is dit te vergelijken met de contante waarde van alle toekomstige cash flow’s van het project. Deze kan worden uitgerekend met behulp van de DCF methode. Dit is de waarde van de asset op tijdstip 0. • K: De uitoefenprijs bij een financiële optie is meestal vooraf bepaald en kan bij reële opties worden vergeleken met de investering die nodig is om de optie uit te oefenen. In tegenstelling tot financiële opties is de hoogte van de investering bij reële opties vaak onzeker. (Engels, 2002, p. 6). Het is dus in praktijk de investering die gedaan moet worden om de optie te verkrijgen. • t: De tijdsduur van de optie is voor zowel financiële- als reële opties te zien als de tijd waarbinnen de optie uitgevoerd dient te worden. Reële opties lijken in dat opzicht meer op Amerikaanse (financiële) opties dan op Europese (financiële) opties, omdat het tijdstip waarop de optie wordt uitgeoefend niet vast staat. • σ2: Volatiliteit is te zien als de toekomstige mate van onzekerheid. Zowel bij financiële opties als bij reële opties zal een hogere volatiliteit zorgen voor een hogere premie van de optie. De kans dat het aandeel meer waard wordt is groter, de onderkant is afgedekt tot een maximaal verlies van de premie. • r: Zoals reeds in paragraaf 3.3. beschreven zal een verhoging van de rente bij een financiële optie een positief effect hebben op een call optie en een negatief effect hebben op een put optie. Voor een reële optie is het belangrijk of een verandering van de interest invloed heeft op haar operationele activiteiten (Engels, 2002, p. 8). 12 van 45 In vorenstaande opsomming had tevens dividend als parameter benoemd kunnen worden. Echter, wordt de optie niet meer beschermd tegen dividend uitbetalingen, zoals vroeger gebruikelijk was. Dividend betalingen zullen (indirect) zijn verrekend in de dagelijkse koers van het aandeel. De voornaamste overeenkomst tussen financiële en reële opties is dat het gaat om onomkeerbare investeringsbeslissingen met onzekerheden en keuzes tussen twee of meer alternatieven. Naast de overeenkomsten zijn er de volgende voornaamste verschillen tussen financiële en reële opties: • Fysieke eigenschap; het karakterverschil tussen reële opties en een financiële opties is de fysieke eigenschap van de onderliggende asset bij reële opties (in plaats van de financiële). Bij financiële opties gaat het vooral om het verschil tussen het potentieel en de uitoefenprijs. Bij reële opties is de omgeving complexer en zullen onder meer management competenties, marktontwikkelingen, technologische ontwikkelingen de waarde over het algemeen beïnvloeden. • Beïnvloedbaarheid van de parameters; voornaamst verschil tussen financiële opties en reële opties is dat de parameters die de waarde bepalen van reële opties beïnvloedbaar zijn. Van belang is dat wordt onderkend dat daarmee ook de waarde beïnvloedbaar is. Men dient zich dan echter wel bewust te zijn in welke situaties beïnvloeding mogelijk is en wat de parameters zijn die de waarde toevoeging beïnvloeden. • Voor handen zijnde informatie; de informatie die noodzakelijk is om opties te waarderen en beslissingen te nemen om ze uit te voeren is bij financiële opties op ieder moment beschikbaar, omdat deze posities dagelijks worden verhandeld. Bij reële opties is dit niet het geval, aangezien geen enkele optie hetzelfde is. (Copeland and Tufano, 2004, p.92). • Tijdsbegrip; de tijdslijn is bij financiële opties duidelijk, er is een zekere expiratiedatum van de optie. Bij reële opties is deze vaak niet eenduidig. Daarnaast zal het moment van uitoefenen van de optie zorgen voor een nieuwe optie of juist andere opties uitsluiten, dus opties beïnvloeden elkaar ook onderling. Bovendien geldt bij reële opties dat het tijdstip van uitoefenen van de optie en het moment waarop de financiële effecten zich voltrekken vaak niet gelijk zijn. Voordat bijvoorbeeld een project gerealiseerd is, zijn er enkele maanden of jaren verstreken waarin nieuwe informatie de markt weer heeft kunnen veranderen. • Verhandelbaarheid; financiële opties zijn makkelijk te vergelijken en eenvoudig verhandelbaar op financiële markten, reële opties zijn over het algemeen uniek in hun soort en moeizamer te verhandelen. • Optie uitoefen gevolgen; het uitoefenen van een optie in de reële wereld zorgt voor een verandering in de markt (vraag en aanbod). Bij een financiële optie is dit niet het geval, aangezien er niet meer of minder aandelen op de markt komen. Een financiële optie is een zero-sum game: wat de optienemer wint, verliest de optieschrijver en omgekeerd 13 van 45 (transactiekosten buiten beschouwing gelaten). Een financiële optie voegt geen waarde toe. Bij een reële optie hebben we het over investeringsbeslissingen die tot werkelijke producten kunnen leiden, investeringen die waarde creëren (Witvoet e.a. 2007, p.36). De omgang met en de betekenis van reële opties is dus anders. De toepassing van verhandelbare opties in de vastgoedbranche ligt om bovengenoemde redenen niet voor de hand. De implementatie van het optiedenken (hier waarde aan toekennen en deze meenemen in je investeringsbesluit) uit de financiële wereld in de vastgoedbranche lijkt wel meerwaarde te hebben. De grote vraag daarbij blijft of het mogelijk is reële opties te waarderen op basis van methoden uit de financiële wereld? De fundatie is dat de prijs van een optie de te verwachten toekomstige cashflow van de onderliggende asset op een bepaald moment reflecteert. 3.6 Waardebepalende factoren van reële opties Als een optie in de reële wereld eenmaal is verkregen, kan de optiehouder de waarde ervan beïnvloeden. Hij kan dit volgens Kranenburg doen door sturing van onderstaande waardestuwers, zie onderstaande figuur. (Kranenburg, 2000, p. 75): Resterende looptijd Onzekerheid van cash flow Contante waarde van de verwachte cash flow Waarde reële optie Risico vrije rentevoet Contante waarde van de constante kosten Verloren waarde tijdens de optie Figuur 3.6, Waarde reële optie (bron: Kranenburg, 2000, p. 75) • De contante waarde van de verwachte cashflows: Een hogere contante waarde zorgt voor een verhoging van de reële optie waarde. In een landontwikkeling kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een hogere huur van het te ontwikkelen vastgoed. • Contante waarde van de constante kosten: Naast een verhoging van de inkomsten zal een verlaging van de kosten tevens resulteren in een verhoging van de reële optie waarde. De contante waarde van de kosten (de investering) kan gezien worden als de uitoefenprijs (vergelijking financiële optie). • Verloren waarde tijdens de optie: De omgeving (markt) heeft impact op een reële optie. Door een bewegende markt met meerdere spelers ontstaat bij uitstel de kans dat concurrenten toetreden of hun positie versterken. Het verlies ontstaat dan door het verlies van marktaandeel. • Risicovrije rentevoet: De risico vrije rentevoet is het veronderstelde rendement op een effect of een portefeuille van effecten, waarbij geen wanbetalingrisico bestaat en dat geen enkele 14 van 45 relatie heeft tot enig ander economisch rendement (Copeland e.a., 2003, p. 223). In de praktijk is het echter zelden mogelijk een portefeuille zonder risico en zonder relatie met enig ander rendement samen te stellen. Daarom wordt voor de risico vrije rente ook wel de rente op 10 jarige staatslening gehanteerd. Wanneer de risicovrije rente stijgt, zal de reële optie waarde stijgen. De logische grondslag hiervan is dat de tijdswaarde van het geld stijgt als gevolg van een stijging van de risicovrije rentevoet. Ondanks dit negatieve effect op de contante waarde van de verwachte cashflows, daalt daardoor de contante waarde van de uitoefenprijs. Dit maakt dat de optie meer “in the money” wordt (Kranenburg, 2000, p.76). • Onzekerheid van cashflow: De onzekerheid van de cashflow zorg evenals bij de waardebepaling van de financiële optie (volatiliteit) voor waardevermeerdering. Waar in tegenstelling tot de DCF methode onzekerheid leidt tot een lagere waarde, zal onzekerheid bij een reële optie zorgen voor een hogere optie waarde. De onzekerheid bergt namelijk een potentiële upside in zich. • (Resterende)looptijd optie: In hoofdlijnen zal een langere looptijd zorgen voor meer onzekerheid, daarmee voor meer potentieel en dus een hogere optie waarde. Dit effect kan echter voor een deel teniet worden gedaan omdat technische voorsprong, concurrentievoordeel, contracten, octrooien, etc. een tegengesteld effect hebben. 3.7 Verschillende methoden voor het waarderen van financiële opties In de financiële wereld zijn er meerderen geleerden die zich hebben verdiept in het waarderen van financiële opties. In de volgende paragrafen zullen de volgende vier waarderingsmethoden kort besproken worden: binomiale boom, standaard simulatie, Black & Scholes formule, en de Samuelson McKean formule. 3.7.1 Binomiaal model In 1979 publiceerden Cox, Ros en Rubinstein het binomiaal optiewaarderingsmodel. Het is een goed bruikbare techniek om de waarde van opties te bepalen. Allereerst wil ik kort stil staan bij een binomiale boom met één stap. Binomiaal wil niets anders zeggen dan dat een asset binnen een bepaalde periode een up en een down kan hebben, die de uitkomst presenteert van het risico dat deze asset heeft. Om de denkwijze van het binomiaal model beter te begrijpen, volgt hier een eenvoudig voorbeeld. Stel een eigenaar heeft een stuk grond met een ontwikkelpotentieel. Wanneer men vandaag gaat ontwikkelen is de waarde van de bebouwing € 100 miljoen. De grond en bouwkosten bedragen € 88,24 miljoen, dus er is een mogelijke winst van € 11,76 miljoen. Stel dat de eigenaar de keuze heeft om niet vandaag te ontwikkelen maar de start van de ontwikkeling een jaar kan uitstellen. Over een jaar is er een kans van 70% dat de markt verbetert en dat het te realiseren pand een waarde van € 113,21 miljoen vertegenwoordigt. Aan de andere kant is er een kans van 30% dat de markt verslechtert en dat het pand slechts € 78,62 miljoen waard is. In beide gevallen zullen de bouwkosten toenemen met 2% en resulteren in een bedrag van € 90 miljoen. 15 van 45 De eigenaar zal in het downside scenario niet ontwikkelen, omdat de opbrengsten minus de kosten negatief zullen zijn (€ 78,62 - € 90 = - € 11,38). De upside geeft een mogelijke winst van € 23,21 (€ 113,21 - € 90 = € 23,21). De kans hierop is echter 70% waardoor de te verwachten winst € 16,25 miljoen zal bedragen (€ 16,25 = (0,7)*(€ 113,21 - € 90) + (0,3)*(€0)). Wanneer de twee mogelijkheden, vandaag ontwikkelen of over een jaar, vergeleken moeten worden zal je de netto contante waarde (NCW) van beide moeten weten. De NCW wanneer vandaag wordt ontwikkeld is gelijk aan € 11,76 miljoen. De NCW van de ontwikkeling over een jaar kan worden berekend door de potentiële winst na een jaar te verdisconteren tegen een bepaalde disconteringsvoet. Voor de disconteringsvoet zal een inschatting gemaakt worden, stel dat we in deze case een 20% disconteringsvoet hanteren. De NCW van de winst over een jaar is dan € 13,54 (€ 16,25 / 1,20). Nu zijn de twee alternatieven met elkaar te vergelijken. Het verschil tussen de twee € 1.78 miljoen (€ 13,54 - € 11,76) is wat we de optiewaarde noemen. De mogelijkheid om de beslissing om te starten met een jaar uit te stellen is € 1,78 miljoen waard. In vorenstaand voorbeeld wordt aangenomen dat de verdisconteringsvoet voor een dergelijke ontwikkeling 20% is. Een dergelijke disconteringsvoet wordt bepaald door te kijken wat een soortgelijke investering met een soortgelijk risico voor een return heeft. Financiële optie waardering gaat uit van twee belangrijke aannames (Brach, 2003, p.24). De eerste aanname is dat er geen arbitrage mogelijkheden zijn. Met arbitrage wordt bedoeld dat een investeerder een positieve cashflow kan creëren, zonder hiervoor extra risicopremie te betalen. In een efficiënte markt zal een risicovrije potentie meteen door de markt worden overvraagd, waardoor de prijs van de asset in lijn komt met het genomen risico. De tweede aanname is dat er een perfect gehedgede alternatieve portefeuille opgesteld kan worden op de financiële markten. Deze hedge kan worden gecreëerd door een N aantal aandelen te kopen in combinatie met een lening tegen een risico vrije rentevoet (Hefti, 2002, p. 21). Deze combinatie heeft dezelfde pay off als de optie. Dit resulteert er in dat de prijs van de optie nu gelijk zal zijn aan de kosten om deze hedge te creëren. Daarnaast gaan zowel het binomiaal model en de Black & Scholes methode uit van het gegeven dat opties geprijsd kunnen worden door de risico vrije rente. Risico is niet vertaald in de disconteringsvoet maar in de mogelijke toekomstige asset waarde, die opwaarts of neerwaarts kan zijn (Brach, 2003, p.25). Deze wordt vervolgens verdisconteerd tegen de risico vrije rente. Bovenstaande uitgangspunten komen terug in het idee dat de optie gerepliceerd kan worden in de financiële wereld en dat er geen arbitrage is. Ofwel de optie kan gerepliceerd worden door een portefeuille samen te stellen uit X aandelen en een lening af te sluiten voor Y tegen een risico vrije rente. De kosten van deze portefeuille dienen gelijk te zijn aan de waarde van de optie. Binomiaal model met één stap: Hoe wordt via het binomiaal model de waarde van een optie nu bepaald? Het basisprincipe om de waarde van een optie te bepalen is een portefeuille samenstellen die bestaat uit een aantal aandelen van de onderliggende asset (N) en een lening (B) af te sluiten tegen de risico vrije rente. Deze portefeuille zal precies de toekomstige opbrengsten van de optie geven in elke mogelijke 16 van 45 variant (Trigeoris, 1996, p. 72). Aangezien er geen arbitrage mogelijkheden zijn en de optie en de samengestelde portefeuille dezelfde toekomstige opbrengsten hebben, zullen ze dezelfde waarde hebben. De waarde van de optie kan dus bepaald worden door de kosten van de alternatieve portefeuille te bepalen. Stel er is een aandeel dat nu € 100 waard is (So). Over een jaar is er de kans q dat dit aandeel € 180 waard zal zijn (S+) en kans q-1 dat het aandeel € 60 waard zal zijn (S-), dat de uitoefenprijs (E) € 112 is en de risicovrije rente 8% is. De waarde van de optie (C) kan nu bepaald worden door een alternatieve portefeuille samen te stellen door een aantal aandelen te kopen (N) tegen de huidige prijs, voor een deel gefinancierd met een lening (B) tegen de risico vrije rente (rf). Ofwel de calloptie = N aandelen tegen S0+ lening B tegen rente rf. Na een periode dient de lening in ieder geval te worden voldaan inclusief de rente. De waarde van de portefeuille zal dus bij een opwaartse waarde verandering zijn: NS+ - (1+rf)B en bij een neerwaartse waarde verandering: NS- - (1+rf)B. Doordat de portefeuille dezelfde opbrengsten zal genereren geld dat deze twee waardes gelijk moeten zijn aan C+ in het ene geval en C- in het andere geval. De verhouding tussen het aantal aandelen en de omvang van de lening wordt bepaald door de hedge ratio NS+ - (1+rf)B = C+ NS- - (1+rf)B = CDeze vergelijking met twee onbekenden kan worden opgelost en resulteert in de volgende hedge ratio: N= C+ - CS+ - S- = 68 - 0 = 0,56 aandelen 180 - 60 En de hoogte van de lening (Trigeoris, 1996, p. 74): B= S-C+ - S+C(S+ - S-)(1+rf) = NS- - C1+rf = 0,56 * 60 - 0 1,08 = € 31 De waarde komt nu tot stand door de opwaartse en neerwaartse koersbeweging van het aandeel. De waarde van de call optie kan nu berekend worden door de kans (P) op een stijging te berekenen en deze te vermenigvuldigen met de maximale C+ waarde en de kans op een daling (1P) te vermenigvuldigen met de minimale waarde C- van de calloptie. Deze waarde dient vervolgens contant gemaakt te worden tegen de risicovrije rente (Hefti, 2002, p. 23). 17 van 45 De waarde van de calloptie is dan gelijk aan: C= P*C+ + (1-P)*C- 0,4*68 + 0,6*0 = (1+rf) 1,08 = € 25 Waarbij de kans op een maximale waarde gelijk is aan: P= (1-rf)S-S+ 1,08*100 - 60 = - S -S = 0,4 180 - 60 Risico neutraal waardering Door de formule C = NS-B te herschrijven naar NS-C=B kan er een portefeuille worden gecreëerd door a) N aandelen te kopen en b) een calloptie te verkopen die de volgende periode (1+rf)B= € 33 genereert of het aandeel nu omhoog gaat of naar beneden gaat. q NS+ – C+ =(1+rf)B 0,56(180) - 68 = 33 q-1 NS- – C- =(1+rf)B 0,56(60) - 0 = 33 NS – C =B 0,56(100)-25 = 31 Door de mogelijkheid om een dergelijke gehedgede portefeuille samen te stellen wordt de risico component geëlimineerd, zodat voor de investeerders het risico niet meer relevant is. Hierdoor kan de correcte optiewaarde worden bepaald door uit te gaan van een risico neutrale wereld. In zo’n wereld zullen alle assets dezelfde risicovrije return verwachten en dus kunnen de te verwachten cashflows worden verdisconteerd tegen de risicovrije rente (Trigeoris, 1996, p.75). De up kan berekend worden door de maximale koers te delen door de huidige waarde van het aandeel. De down kan berekend worden door de minimale koers van het aandeel te delen door de koers op dit moment: S+ De up return = u = S De down return = d = SS 18 van 45 In een risico neutrale wereld kan de risico neutrale kans (P) nu berekend worden door middel van: P= (1+r)-d u-d = 1,08 - 60 = 0,4 1,8 – 0,6 De waarde van de calloptie kan vervolgens berekend worden door middel van onderstaande formule: C= P*C+ + (1-P)*C(1+rf) Wanneer er sprake is van meerdere jaren continue renteontvangsten, kunnen bovenstaande formules herschreven worden in de volgende vorm (Hull, 2008, p. 250). P= erT - d u-d C= e-rT * (P*C++ (1 – P)*C-) Met deze formules kan de waarde van Europese callopties zonder tussentijdse dividend betalingen bepaald worden. Binomiaal model met meerdere stappen Hiervoor is de theorie van het binomiaal model met één stap. Het model is ook uit te breiden naar meerdere stappen, die elk staan voor een periode. In het volgende voorbeeld doen we de volgende aannames: de huidige prijs van een aandeel bedraagt € 20, elke stap staat voor een periode van 3 maanden (t=0,25), bij iedere stap bestaat de kans dat het aandeel 10% meer waard wordt of 10% minder waard wordt, de risicovrije rente is 12% en de uitoefenprijs is € 21. Om nu de optiewaarde te bepalen op tijdstip 0, wordt gebruik gemaakt van dezelfde formules als eerder beschreven. Er wordt van rechts naar links terug gerekend en bij iedere knoop wordt de optiewaarde op dat moment bepaald. De optiewaarden aan het eind van de boom zijn eenvoudig te bepalen door bij iedere stap de mogelijke waarde stijging of daling te berekenen. Door gebruik te maken van eerder beschreven formules kan bepaald worden dat u = 1,1, d = 0,9, r = 0,12 en T = 0,25. Hieruit volgt dat P gelijk is aan 0,6523. Nu kan per knoop worden teruggerekend wat de optiewaarde is en dat de optiewaarde op tijdstip 0 gelijk is aan € 1,282. Visueel ziet dit er als volgt uit (Hull, 2008, p.252). 19 van 45 24,2 3,2 22 20 1,282 2.026 19,8 A 0,0 18 0,0 16,2 0,0 Bovenstaand voorbeeld gaat uit van een Europese optie, waarbij er een bepaalde expiratiedatum is. Wanneer met dit model de waarde van een Amerikaanse calloptie bepaald moet worden, dient per knoop bepaald worden of de optie wordt gebruikt of niet. Ofwel per knoop zal bekeken moeten worden of de waarde bij uitoefenen hoger is dan de waarde om de optie in leven te houden. In bovenstaand voorbeeld zijn voor de up en down aannames gedaan. In werkelijkheid wordt de up en down bepaald door de volatiliteit (σ ) van het aandeel. De up en down en de risiconeutraalkans kunnen dan als volgt worden bepaald (Hull, 2008, p. 358): u = e σ√Δt d= 1 u P= erT - d u-d Het biominaal model kan gezien worden als een relatief eenvoudig toepasbaar model. Het model vereist geen volatiliteit, daarvoor in de plaats kan er gebruik worden gemaakt van een verwachtingswaarde. Het is eenvoudig te gebruiken en vooral voor de toepassing van enkelvoudige reële opties. Echter zal het model altijd blijven bestaan uit twee mogelijkheden, terwijl in de reële wereld in de meeste gevallen meerdere mogelijkheden zullen bestaan. Daardoor zal het ook zeer complex worden, als er zeer veel mogelijkheden (onzekerheden) in een project zitten. 3.7.2 Standaard simulaties (Monte Carlo) Een andere methode die gebruikt kan worden voor het waarderen van opties is de Monte Carlo simulatie (MCS). Een simulatie tracht de werkelijke wereld na te bootsen door middel van rekenkundige modellen. Een MCS wordt meestel als volgt opgebouwd (Trigeorgis, 1996, p. 5457): 1) binnen een model worden een aantal wiskundige vergelijkingen voor alle onderliggende variabelen en hun onderlinge relaties binnen verschillende tijdsperioden opgesteld die de waarde van het aandeel (financiële opties) of het project (reële opties) beïnvloeden. Wanneer we specifiek naar de vastgoedbranche kijken kunnen dit zijn; de grondprijs, ontwikkelingskosten, bouwkosten, inflatie, looptijd, verhuurprijzen etc.; 2) specifieke waarschijnlijkheden worden voor iedere variabele bepaald subjectief of op basis van empirische data uit het verleden. Door middel van een sensitiviteitsanalyse wordt bepaald welke variabelen zwaarder wegen; 20 van 45 3) een computer zal door middel van een random walk verscheidene scenario’s berekenen, met ieder zijn eigen eindwaarde (bijvoorbeeld de waarde van een aandeel). Het resultaat is een extreem aantal scenario’s, met iedere zijn eigen resultaat; 4) deze statistische verdeling kan vervolgens worden gebruikt om met een bepaalde zekerheid een bandbreedte van de waarde van het aandeel of het projectresultaat aan te geven. Met een zekerheid van 95% kan worden aangenomen dat het projectresultaat zal liggen tussen de X en Y. Hoe meer simulaties er bij een MCS worden gemaakt, met des ter meer zekerheid een aanname op basis van waarschijnlijkheidsdistributie gemaakt kan worden. Hoe hoger de zekerheid, hoe beter de risico-neutraalkans kan worden ingeschat. Hoewel simulaties complexe beslissingen kunnen ondersteunen heeft MCS ook zijn limitaties. Het model is vrij complex om te maken en diverse input zal een analist zelf moeten invullen. Bijvoorbeeld de relatie en samenhang tussen verschillende variabelen. Daarbij zal het voor een buitenstaander ogen als een blackbox, waarin niet helder is te begrijpen welke aannames er gemaakt zijn. Daarnaast word MCS vaak gebruikt om de uitkomst waarschijnlijkheid van de dicounted cashflow te analyseren. Hierin zal dan nog steeds een aanname van de verdisconteringsvoet zitten. Het bedrijf zal zelf moeten inschatten of zij de kans van bijvoorbeeld 30% op verlies wil nemen of niet. Dit in tegenstelling tot de biomiale boom, waarin alle negatieve uitkomsten zullen zorgen voor een beslissing om de investering niet te doen. Binnen de MCS wordt flexibiliteit en onzekerheid mijn inziens onvoldoende meegewogen als mogelijke upside van een project. Om een beslissing op basis van een MCS analyse te nemen zal niet gekeken moeten worden naar de waarschijnlijkheid van een zekere NPV, maar meer naar de waarschijnlijkheid van de cashflows die deze NPV bepalen. Op die manier kan een investeringsbeslissing genomen worden op basis van deze cashflows en de juiste verdisconteringsvoet. 3.7.3 Black & Scholes formule De Black and Scholes formule werd geïntroduceerd in 1973 door de heren Black, Scholes en Merton en won een Nobelprijs. De Black & Scholes formule bekijkt de invloed en interactie van onzekerheid met tijd op een manier die daarvoor nog niet was vertoond. De Black & Scholes formule kan worden gezien als de meest eenvoudige manier voor het waarderen van financiële opties. In plaats van het creëren van allemaal tijdstippen middels een boom, kan de Black & Scholes formule op iedere moment de optiewaarde bepalen. De formule van Black & Scholes gaat uit van een aantal achterliggende veronderstellingen. Deze zijn volgens Hull als volgt (Hull, 2008, p. 277-278): • aandelenkoersen bewegen zich lognormaal conform de principes van een random walk, waarbij het verwachte rendement en de volatiliteit constant worden verondersteld; • er zijn geen transactiekosten of belastingen; • er zijn geen dividendbetalingen gedurende de looptijd van de optie; • er zijn geen risicoloze arbitragemogelijkheden; 21 van 45 • • • er wordt continu gehandeld; lenen en uitlenen kan beiden tegen de risicovrije rente; de risicovrije rente is constant. De Black & Scholes formule voor het waarderen van een Europese call of put optie zonder dividend is als volgt te beschrijven (Hull, 2008 p. 279): C= S0N(d1) – Ke-rTN(d2) P= Ke-rTN(-d2)-S0N(-d1) Waarbij: d1 = d2 = ln(S0/K) + (rf + σ2 / 2) T σ√T ln(S0/K) + (rf - σ2 / 2) T σ√T = d1 - σ√T Waarbij: C : Huidige waarde optie S0 : Huidige koers van het aandeel K : Uitoefenprijs E : grondgetal natuurlijke logaritme e = 2,71 rf : De risico vrije rente T : Tijd tot aan de expiratiedatum van de optie Ln : Natuurlijke logaritme Σ : Volatiliteit (standaarddeviatie van het aandeel) N(x) : De kans dat een normaal verdeelde variabele minder is dan x Ook bij de B&S wordt uitgegaan van een risiconeutrale wereld. Het verwachte rendement is dus niet noodzakelijk in bovenstaande berekening zowel deze als de disconteringvoet zijn verwerkt in de risiconeutraal kans, die vervolgens de waarde bepaalt. In de B&S formule wordt aangenomen dat de projectvolatiliteit door de tijd heen constant is. Dit is bij de onderliggende projecten van reële opties niet het geval. De reële optie kent niet altijd een definitieve expiratie datum. Voornamelijk deze twee, tijd en onzekerheid, kunnen van substantiële invloed blijken op de optiewaarde (Engels, 2002, p. 1). De B&S formule is alleen toepasbaar voor Europese opties. Groot nadeel van de B&S formule is dat hij niet geschikt is voor opties, die geen eind datum hebben, zoals bijvoorbeeld landontwikkelingen. Daarnaast gaat de B&S formule uit van 6 onbekenden. Bij vastgoedinvesteringsbeslissingen zijn er aanzienlijk meer variabelen, die de waarde van het onderliggende project bepalen. 22 van 45 3.7.4 The Samuelson McKean formule Deze waarderingsmethode is voor het eerst gepubliceerd in 1965 door de heren Paul Samuelson en Herny McKean en is geïntroduceerd om perpetuele Amerikaanse warrants (een call optie die op elk moment kan worden uitgevoerd op een dividend uitbetalende asset) te waarderen. De Samuelson McKean (S-M) formule gaat uit van dezelfde achterliggende veronderstellingen als de B&S formule. De waardering is relatief eenvoudig en vergt geen diepgaande wiskundige kennis. De S-M waarderingsformule is als volgt te beschrijven (Geltner en Miller, 2007, p.746): C0 = (V* - K0) ( V* ) S0 η Waarbij: V* = K0*η/(η-1) {yv – rf +σ2/2 + [(rf – yv - σ2/2)2 +2rfσ2]1/2}/ σ2 η= Waarbij: C0 V* K0 S0 η σ yv rf = de optiewaarde van de onderliggende asset; = drempelwaarde (kritische minimale waarde die aangeeft of er op dit moment wel of niet geïnvesteerd moet worden); = investeringskosten (bouwkosten) om asset te realiseren; = huidige waarde van de te realiseren asset; = optie elasticiteit (% van waarde stijging van de optie in relatie met 1% waarde stijging van de onderliggende asset); = volatiliteit van de onderliggende asset; = disconteringsvoet van de betreffende asset (dividend yield bij financiële opties); = risico vrij rente. De S-M berekent met behulp van drie variabelen de waarde van de optie op een bepaald moment. De drie variabelen zijn: de risicovrije rente (rf), de volatiliteit van de asset (σ) en de disconteringsvoet van de betreffende asset (yv). Voordeel van de S-M waardering is dat deze goed te gebruiken is voor landontwikkelingen in de vastgoedbranche, omdat deze de waarde van een perpetuele call optie waardeert, iets wat zeer veel overeenkomsten heeft met een landontwikkeling waarbij de optie oneindig is. 3.8 Conclusie Zoals in hoofdstuk 2 beschreven gaan hedendaagse waarderingsmethodes bij investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche uit van subjectieve aannames voor onzekerheden. Dus de kasstromen worden bepaald en het risico wordt meegenomen in de verdisconteringsvoet. Bij de waardering van financiële opties gaat men uit van het enige dat zeker is en dat is de onzekerheid. Ofwel de kasstromen zijn onzeker maar met behulp van de verschillende rekenmodellen kan je werken met de risicovrije rente als disconteringsvoet en gebruik makende van de flexibiliteit om 23 van 45 bij te sturen, wanneer er door voortschrijdend inzicht wijzigingen wenselijk/noodzakelijk zijn. Het risico wordt in de modellen dus meegenomen als een mogelijke kans dat iets zich zal voordoen in het voordeel van het project of dat iets zich zal voordoen in het nadeel van het project. Binnen de financiële wereld wordt er gesproken over put opties en call opties. De waarde van opties wordt door een zestal factoren bepaald: de huidige prijs van het aandeel, de uitoefenprijs, de expiratiedatum, de volatiliteit, de risico vrije rente en het dividend. Naast financiële opties worden ook reële opties erkend. Uitgangspunt van de reële optie is gelijk aan die van een financiële optie, een recht maar niet de plicht. De gedachte van de reële optie is dat een bedrijf in staat is een normale verdeling zoals deze bij een DCF model ontstaat asymmetrisch te maken waar doormiddel van flexibiliteit en management. Zo kan de downside geminimaliseerd worden en kan meerwaarde gecreëerd worden. Binnen de financiële wereld zijn er diverse modellen die de bovenbeschreven meerwaarde kunnen waarderen. In dit hoofdstuk zijn er 4 kort besproken met elk hun voor- en nadelen. Alle modellen gaan uit van een aantal aannames. Eén van de aannames bij het waarderen van financiële opties is dat de markt efficiënt is en zich beweegt via de random walk. Deze bewegingen kunnen worden gemodelleerd. Een vertaalslag hiervan naar reële opties en specifiek naar de vastgoedbranche is hier noodzakelijk. Een andere aanname is dat er geen arbitragemogelijkheden zijn in de markt. Voor financiële producten gaat dit aardig op, omdat deze wereldwijd verhandeld worden. Voor de vastgoedbranche is dit iets gecompliceerder. Ieder product op iedere plaats heeft zijn eigen karakteristieken, met zijn eigen risico’s en kansen. Het is minder gemakkelijk deze met elkaar te vergelijken zoals dat in de financiële wereld kan en gebeurt. 24 van 45 4 Vertaling reële opties naar toepasbaarheid bij vastgoedinvesteringsbeslissingen 4.1 Inleiding In de vorige hoofdstukken is uiteengezet wat reële opties zijn, welke parameters de reële optie waarde bepalen en welke methoden er zijn om de waarde van opties (in de financiële wereld) te kwantificeren. Reële opties komen in het leven overal voor. Van groot belang is om deze opties te herkennen en te erkennen, zodat je de waarde hiervan kan meenemen in de investeringsbeslissing. Hiervoor is het wel noodzakelijk een goed onderscheid te maken in een optie en een weddenschap. Situaties waar reële opties aanwezig zijn herbergen onzekerheden over twee dingen. Eén is de toekomst, de omstandigheid waarop men geen invloed heeft. De andere is het vermogen van het management om te reageren op basis van voortschrijdend inzicht. Wanneer onzekerheden alleen afhankelijk zijn van toekomstige ontwikkelingen, is er sprake van een weddenschap en niet van een optie (Copeland and Keenan, 1998, p. 42). Uit de voorgaande hoofdstukken kan geconcludeerd worden dat er verschillende kaders zijn waarbinnen financiële opties worden gewaardeerd. Hoe verhouden deze kaders zich wanneer je deze waarderingsmethodieken wil toepassen bij de waardering van reële opties en dan specifiek binnen de vastgoedbranche. Hiervoor is het van belang om helder te hebben wanneer er sprake is van een reële optie alvorens te bekijken welke waarderingsmethodiek voor vastgoed-investeringen te gebruiken is. 4.2 Erkennen van reële opties in de vastgoedbranche Reële opties komen binnen de vastgoedbranche overal voor. Alvorens in te gaan op welke wijze reële opties in de vastgoedbranche gewaardeerd kunnen worden zullen er in deze paragraaf enkele dagelijks voorkomende voorbeelden (van eenvoudig tot complex) beschreven worden: • Optie tot verlenging van de huurtermijn; binnen de vastgoedbranche worden er dagelijks vele huurcontracten afgesloten. Een gebruikelijk artikel in zo’n huurcontract is de duur van het contract. In veel contracten wordt naast de eerste termijn tevens een vervolgtermijn afgesproken, het contract duurt 5 jaar, waarna het vervolgens verlengd kan worden met nog eens 5 jaar. Het gebeurt dat zo’n verlengtermijn wordt beschreven als een optietermijn. Vraag is dan of de verhurende partij zich ervan bewust is wat deze optiewaarde is? Een huurcontract in de vastgoedbranche met een optie voor de huurder wordt over het algemeen gelijk gewaardeerd als een contract zonder deze optie. Wat is een optierecht bij een huurcontract nu waard? Stel er is een huurcontract afgesloten voor 5 jaar met een optie op nog een termijn van 5 jaar. Het huurniveau is € 100 per m2. Over vijf jaar zal het huurniveau bij een verwachte inflatie van 2,5% rond de € 113 per m2 zijn. Er bestaat echter een kans dat de inflatie meer of minder zal zijn, waardoor het huurniveau over 5 jaar meer of minder dat die € 113 per m2 zal zijn. 25 van 45 In beide gevallen kan de hurende partij deze optie in zijn voordeel gebruiken, hij heeft het recht, maar niet de plicht om een tweede termijn in te gaan. Dit zal hij uiteraard laten afhangen van de nieuwe marktomstandigheden tegen de tijd dat de optie uitgeoefend moet worden. • Vastgoed financieringen; bij het afsluiten van een vastgoedfinanciering worden er afspraken gemaakt over o.a. de looptijd van de lening en het te betalen rentetarief. Bij financieringsovereenkomsten kunnen diverse afspraken contractueel worden vastgelegd. Een afspraak om boetevrij te kunnen aflossen kan een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, wanneer de rente tarieven door de tijd heen minder worden. Het kan wellicht rendabel zijn een hogere rentemarge af te spreken in ruil voor de mogelijkheid boetevrije af te lossen in de toekomst. De hogere marge is dan te zien als de optiepremie. • Alternatieve aanwendbaarheid; tegenwoordig wordt er rekening gehouden met het feit dat ontwikkelingen in de wereld elkaar sneller opvolgen. Ieder gebouw wordt voor een bepaalde functie gerealiseerd. Door de tijd heen kan het gebeuren dat de oorspronkelijke functie van een gebouw zal komen te vervallen. Van groot belang is dan of het gebouw een alternatieve aanwendbaarheid heeft. Een simpel voorbeeld is te vinden in de tuinbouw. Voor ieder soort teelt is er een ideale hoogte van de kassen. Een ontwikkelaar kan hier tijdens de ontwikkeling/realisatie rekening mee houden en er voor zorgen dat de kas zo ontwikkeld is dat hij voor meerdere type beplanting te gebruiken is. Hiervoor zal de ontwikkelaar tijdens de realisatie fase een extra investering moeten doen. Deze extra investering is te zien als de optiepremie die flexibiliteit genereert voor de eigenaar/belegger in de toekomst en hem de mogelijkheid geeft om een andere functie te huisvesten hetgeen mogelijk een meerwaarde heeft of waarmee verlies voorkomen kan worden. Van belang om te weten is wat deze premie (extra investering op tijdstip 0) waard is in de toekomst. • Samenwerkingsovereenkomsten voor gebiedsontwikkeling met gemeenten; of een project winstgevend wordt of verlies zal leiden, hangt af van het moment van starten. Iedere branche heeft te maken met een conjunctuurcyclus, het is echter niet altijd met zekerheid vast te stellen waar men zich in de cyclus bevindt. Doormiddel van een optie tot uitstel kan er op gestuurd worden om het moment zo goed mogelijk te laten samenvallen met het meest wenselijke startmoment. Bij veel samenwerkingsovereenkomsten tussen gemeente(n) en ontwikkelaars worden dergelijke afspraken (opties) opgenomen. Contractueel wordt bepaald dat een ontwikkelaar een bepaalde periode het recht heeft een bepaald perceel te ontwikkelen. Wanneer de ontwikkelaar geen gebruik maakt van dat recht, omdat de markt tegen zit, zal hij de gemeente een vergoeding moeten betalen voor de tijd dat de gemeente het perceel heeft gereserveerd voor de ontwikkeling. 26 van 45 Het is in mijn ogen merkwaardig dat in een wereld die zeer financieel gedreven is, de vastgoedbranche, dergelijke opties onvoldoende worden erkend. Ik ben van mening dat het optiedenken onvoldoende volwassen is in de vastgoedbranche terwijl hij hier, door de vaak lange doorlooptijden, het cyclische karakter en de grote hoeveelheid van beïnvloedbare parameters wel uitermate goed geschikt en toepasbaar is. In vorenstaande voorbeelden zijn de reële opties duidelijk herkenbaar en worden zij op een bepaalde manier wel benut, maar worden ze bij de waardering die resulteert in de investeringsbeslissing ook op de juiste manier meegenomen? 4.3 Waardering reële opties bij vastgoedinvesteringsbeslissingen Zoals in de vorige twee hoofdstukken beschreven, gebruiken de DCF methode en de reële optie methoden informatie ieder op een geheel eigen wijze. NCW = Max(t=0)[ Verwachtingswaarde cashflows/vermogenskostenvoet, 0] Optie waarde = Verwachtingswaarde informatie/Vermogenskosten,0)] [ Max (t=0) (Cashflow bij beschikbare De contante waardemethode dwingt een beslissing af op basis van verwachtingen nú van de toekomstige informatie en doet dus aannames, terwijl de optiewaardering de mogelijkheid openhoudt en meeneemt om op basis van voortschrijdend inzicht (geen aannames maar reële inzichten) beslissingen te wijzigen. Optie prijsbepalingsmethoden berekenen de waarde van de flexibiliteit, terwijl de contante waarde methode dat niet doet (Copeland e.a. 2003, p. 418). Bij investeringsbeslissingen die een zeer grote netto contante waarde hebben (waar duidelijk voldoende potentie in het project zit), zal het toepassen van reële optie waarderingsmethoden minder zinvol zijn. De kans dat flexibiliteit benut zal worden is onwaarschijnlijk. Wanneer de netto contante waarde zeer negatief is, speelt hetzelfde. De voor de hand liggende keuze is dan niet te investeren. Voornamelijk de investeringsprojecten die een netto contante waarde van rond de 0 hebben, zijn in theorie gebaat bij de reële optie waarderingsmethoden, omdat de initiële investeringsbeslissing in die gevallen anders kan uitvallen. Naast project specifieke eigenschappen is het ook relevant dat de organisatie (het management) een hoge mate van flexibiliteit heeft. Zodoende kan er actief gestuurd worden als nieuwe informatie voorhanden is. Dus projecten met een hoge onzekerheid die worden uitgevoerd door een organisatie met een zekere mate van flexibiliteit zijn theoretisch het meest gebaat bij het toepassen van de reële optie waarderingsmethoden. Zie onderstaande figuur. 27 van 45 Figuur 4.3, Waarde van flexibiliteit voor het management, (Copeland e.a., 2003, p. 419) 4.4 Vergelijking verschillende methoden In de voorafgaande hoofdstukken zijn de traditionele en de financiële reële optie waarderingsmethoden kort beschreven. Om nu de stap te zetten naar het toepassen van reële optie waarderingen bij vastgoedinvesteringsbeslissingen dient eerst het bestaansrecht van de verschillende modellen bepaald te worden. Dit wordt bepaald aan de hand van de specifieke eigenschappen die vastgoedinvesteringsbeslissingen in zich hebben en het toepassen van de verschillende waarderingsmethoden wel of niet mogelijk maken. Specifieke eigenschappen die pleiten voor het gebruik van reële opties bij vastgoedinvesteringsbeslissingen: • over het algemeen langere looptijden van projecten; • complexiteit met veel onzekerheid; • waardeontwikkeling van onderliggende asset die een bepaalde volatiliteit heeft; • het feit dat de parameters, die de waarde van de reële optie bepalen, beïnvloedbaar zijn. Specifieke eigenschappen die niet pleiten voor het gebruik van reële opties bij vastgoedinvesteringsbeslissingen: • onzekerheden binnen de vastgoedbranche worden niet voordurend verhandeld zoals dat in de financiële wereld wel gebeurt. Hierdoor mist men essentiële data (o.a. volatiliteit) die nodig zijn voor de exacte optiewaardering, zoals plaats vindt in de financiële wereld; • de veronderstelling dat er een perfect gehedgede alternatieve portefeuille samengesteld kan worden. Iets dat bij vastgoedprojecten heel moeilijk zal zijn omdat ieder project zijn eigen unieke eigenschappen heeft; • de waardering van financiële opties is gebaseerd op het feit dat de optie per direct uitgeoefend kan worden met de dan geldende waarden. In de vastgoedbranche is dit niet mogelijk. Door de lange processen kunnen variabelen in de tijd wijzigingen, hierdoor is het onmogelijk om de exacte waarde van de verschillende parameters op dat moment te weten en te gebruiken in de berekening; • dat het bij reële optie niet een zero sum game is zoals dat bij financiële opties wel het geval is. Hierdoor heeft het uitoefenen van een optie mogelijke gevolgen voor andere variabelen in het model. Bijvoorbeeld de prijs omdat het aanbod groter wordt. Daarnaast 28 van 45 kunnen reële opties elkaar onderling beïnvloeden, iets wat in de financiële wereld niet het geval is. 4.5 Input verschillende waarderingsmethoden Bij iedere waarderingsmethode worden variabelen gebruikt, die vervolgens resulteren in een waarde. In de vorige hoofdstukken is te zien dat bij de standaard methoden de variabelen bij de direct vergelijkende en de BAR/NAR methoden beperkt zijn. Deze methodes worden voornamelijk gebruikt bij courant vastgoed, waar door middel van de grote hoeveelheid vergelijkende data een goede vergelijking te maken is. De methoden is voornamelijk toepasbaar voor objecten of projecten met een geringe mate van onzekerheid. De toepasbaarheid is door het gering aantal variabelen groot en kan eenvoudig gebruikt worden. Het resultaat is voornamelijk een vergelijkingsgetal en geen exact berekende waarde. De DCF methode gaat een stapje verder. Bij deze methode moeten er meerdere variabelen worden aangenomen, bijvoorbeeld de uitgaven in de tijd, de inkomsten in de tijd, de rente, de inflatie, verdisconteringvoet, kosten van geld etc. De mate van onzekerheid kan bij deze methoden worden meegenomen in de berekening, over het algemeen enkel de negatieve aspecten aan de onzekerheid. Daarnaast blijven de aannames een momentopname op het tijdstip van de waardering. Door middel van de huidige technieken (verschillende computerprogramma’s) zijn DCF berekeningen relatief eenvoudig te maken. De waardering is relatief exact maar heeft als groot nadeel dat het een momentopname is. Het binomiaal model zorgt ervoor dat je door middel van een boom de optiewaarde kan berekenen. Hierbij wordt er verdisconteerd tegen de risico vrije rente en wordt met behulp van de volatiliteit van de onderliggende asset de up en de down beweging (onzekerheden) berekend. De methode is relatief eenvoudig te gebruiken, bijvoorbeeld in Excel. Om een nauwkeurige berekening te kunnen maken, is het essentieel dat de onderliggende tijdsstappen zo klein mogelijk zijn. Hiermee wordt de mate van exactheid aanzienlijk groter, alleen zal de complexheid van het model door de vele stappen ook toenemen. De Black & Scholes en de Samual McKean methode zijn twee zeer exacte methoden om de waarde van een reële optie te berekenen. Met name projecten met een aanzienlijke hoeveelheid aan onzekerheden zijn voor deze methode geschikt. Ze zijn door deze exactheid echter ook afhankelijk van exacte input. Bij beide methoden is de volatiliteit essentieel. De Samual McKean maakt daarnaast ook nog gebruik van de dividend yield van de onderliggende asset. Zowel de volatiliteit als de dividend yield zijn binnen de vastgoedbranche nog onvoldoende voorhanden. Daarnaast is het de vraag of dit voor alle projecten haalbaar is, aangezien ieder vastgoedproject zijn eigen unieke eigenschappen zal blijven houden. De verschillende methoden van waarderen hebben ieder specifieke eigenschappen en gebruiken ieder verschillende variabelen. Dit resulteert erin dat iedere methode voor- en nadelen heeft wanneer je ze met elkaar gaat vergelijken. De meest eenvoudige manier is de direct vergelijkende methode en het meest complex zijn de Black& Scholes en de SamuelMcKean methoden. Deze twee laatste methoden zijn echter ook de methoden die het best in staat zijn onzekerheden 29 van 45 binnen het project te waarderen met een hoge mate van exactheid. In onderstaande figuur wordt dit nader toegelicht. Mate van onzekerheid binnen project Traditionele Waardering Reële optie Waardering − − − − − − Mate van Mate van exactheid (intuïtie Bruikbaarheid versus rekenkundig) Vergelijking BAR/NAR DCF methoden Binomiaal model Simulatie model Black&Scholes /SamualMcKean Figuur 4.5., Bruikbaarheid verschillende waarderingsmodellen. Er is sprake van een zekere tegenstrijdigheid. Bij projecten die veel onzekerheid in zich hebben, wil je een zo groot mogelijke exactheid. De waarderingsmethodiek die daar het meest voor in aanmerking komt is tevens diegene die het minst bruikbaar is. Hoe onzekerder het project hoe geschikter de reële optiemethodiek echter hoe minder gemakkelijk deze toepasbaar is. 4.6 Conclusie De beperkingen die de gebruikelijke methoden voor het analyseren van vastgoedinvesteringen met zich meebrengen zorgen er voor dat investeringsbeslissingen van complexe projecten, die een aanzienlijke hoeveelheid onzekerheden in zich hebben, op dit moment voornamelijk worden genomen op basis van intuïtie in plaats van een analytische onderbouwing. Met andere woorden, beslissingen die gaan om investeringen die zich bevinden in een stabiele omgeving en waarbij de toekomstige cashflows nauwkeurig kunnen worden bepaald en waarbij informatie voorziening optimaal is, voldoen met de gebruikelijke methoden (DCF, BAR/NAR). Wanneer het echter gaat om investeringsbeslissingen van projecten die worden gekenmerkt door een hoog onzekerheidsniveau, een langdurige realisatieduur en management dat in staat is flexibel in te spelen op die onzekerheid, zijn deze meer gebaat bij methoden die mogelijke flexibiliteit in de toekomst meenemen in de berekening. Reële opties worden nog onvoldoende erkend. De waarde van de reële opties worden onvoldoende meegenomen bij investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche. Het is een relatief nieuwe materie, die nog niet breed wordt gedragen. Modellen die voorhanden zijn, zijn complex en niet toegankelijk en sluiten hierdoor niet goed aan bij de vastgoedbranche waar beslissingen tevens deels op intuïtie worden genomen. Het grote (technische) nadeel van de modellen is dat de originele optiewaarderingstechnieken als basis verhandelbare onzekerheden hebben. Doordat deze onzekerheden al decennia worden verhandeld zijn er data beschikbaar over o.a. volatiliteit. Deze in de modellen noodzakelijke data zijn in de vastgoedbranche niet voor handen omdat het merendeel van de projecten een uniek karakter heeft. Toch is het mijns inziens niet onmogelijk om de reële optiewaarderinsmethodiek te gebruiken bij bepaalde vastgoedinvesteringsbeslissingen. Het waarderen van reële opties is deels afhankelijk van hetzelfde soort aannames als deze bij de DCF methoden moeten worden gedaan. In beide 30 van 45 gevallen is het voorspellen van cashflows een essentieel onderdeel van de waardering. Groot verschil is dat bij de gebruikelijke manier van waarderen geen enkele rekening wordt gehouden met de mogelijke upside van bepaalde onzekerheden en de flexibiliteit van het management om daarop in te spelen. Wanneer meer via het reële optie denken wordt geanalyseerd is bijvoorbeeld de volatiliteit van de asset wel een aanname waar een analist iets van moet vinden. Hij zal hierdoor meer inzicht krijgen in de onzekerheden en niet alleen op een negatieve manier. 31 van 45 5 Casus 5.1 Inleiding Op dit moment wordt er, door het bedrijf waar ik werkzaam ben, grond gekocht in de buurt van Bodrum in het zuidwesten van Turkije. Het is grond met een agrarische bestemming die door een aanvraag tot wijziging van de bestemming geschikt moet worden gemaakt om woningen met een golfbaan te kunnen realiseren. Wanneer deze bestemmingwijziging is gerealiseerd, kan de grond worden verkocht aan een derde partij of kan de organisatie het programma zelf realiseren. Om deze keuze onderbouwd te kunnen nemen is het essentieel om te weten wat de grond waard is, nu en in de toekomst, met de gegevens die vandaag voor handen zijn. In dit hoofdstuk zullen de in de voorgaande hoofdstukken beschreven waarderingsmethoden op een vereenvoudigde wijze worden toegepast op dit project. 5.2 Beschrijving case Turkije en de te onderkennen optie De combinatie van veel onzekerheden in de projectomgeving en flexibiliteit van de organisatie in de onderliggende case maakt hem interessant voor de toepassing van het reële optie denken. De investering waar we over praten is relatief eenvoudig. Er is op dit moment circa 100 ha grond gekocht. Het proces om de bestemming te wijzigen van een agrarisch functie naar een toeristische functie, waarbij het mogelijk zal zijn woningen en een golfbaan te realiseren, is in gang gezet. Vervolgens zal het programma gerealiseerd kunnen worden, waarna de verschillende onderdelen verkocht moeten worden. Om de case overzichtelijk te houden wordt er alleen gekeken naar de te ontwikkelen woningen in relatie met de bouw- en grondkosten. Het gaat bij dit project om circa 450 woningen, die ieder gemiddeld 220 m2 groot zijn, totaal dus circa 100.000 m2 wonen. Op dit moment is onbekend wat de m2 verkoopprijs van woningen in resorts in de buurt van Bodrum is. Door de huidige economische situatie zijn mensen momenteel voorzichtig en afwachtend met het aankopen van een tweede woning. In een land als Turkije leven de mensen, meer dan in Nederland met de dag. Wanneer het goed gaat, kunnen er hoge prijzen worden betaald. Wanneer het minder gaat, wordt er niet gekocht of voor een veel lagere prijs. Van belang om te weten is dat de grond in eigendom is en dat de eigenaar hierbij zelf kan bepalen wanneer hij de realisatie zal starten. Heeft deze reële optie om te wachten met realisatie tot gunstiger tijden een waarde vermeerderend of verminderend effect voor de grond? In hoeverre is de reële optie benadering een aanvulling op de DCF methode, om hierin de juiste keuze te kunnen maken? In dit hoofdstuk zullen de in de vorige hoofdstukken beschreven optiewaarderingsmethoden worden gebruikt om de waarde van deze optie om de realisatie met 3 jaar uit te stellen te analyseren en te berekenen. De volgende waarderingsmethoden zullen hiervoor worden gebruikt: de DCF methode, de binomiaal model, Black en Scholes en de Samuelson McKean formule. De direct vergelijkende methoden, de BAR/NAR methoden en de simulatie laten we buiten beschouwing. De eerste twee methoden zijn in deze wat complexere omgeving minder goed te gebruiken. De simulatie is voor dit onderzoek te bewerkelijk om te hanteren. 32 van 45 5.3 Case benaderd vanuit huidig denkbeelden (DCF) In de traditionele DCF methode wordt de waarde van de grond bepaald door toekomstige kasstromen (opbrengsten minus uitgaven) contant te maken tegen een disconteringsvoet. Deze verdisconteringvoet is de risico/rendement factor, die aan een dergelijk project wordt gekoppeld. Een belangrijk element dat de waarde van de grond bepaalt is het tijdstip van realisatie van de woningen. Wanneer er vandaag wordt gestart met de bouw, kunnen de woningen na realisatie worden verkocht. Eenvoudig gezegd is dat de waarde die de grond heeft wanneer je meteen kan of moet ontwikkelen. Stel dat het economische klimaat over drie jaar verbeterd is en de woningen dan gebouwd en verkocht zullen worden, welk effect heeft dat dan op de waarde van diezelfde grond nu? In deze paragraaf zal de waarde worden bepaald op basis van de DCF. Er wordt een eenvoudige DCF berekening gemaakt, waarbij de waarde van de grond bij realisatie over drie jaar wordt vergeleken met de waarde van de grond wanneer er vandaag gebouwd zou worden. Alvorens de waarde te kunnen bepalen, zullen er enkele aannames gedaan moeten worden. Het is relatief eenvoudig de waarde van de grond te berekenen wanneer er vandaag gebouwd moet worden. De waarde van de grond is het verschil tussen de verkoopopbrengsten en de bouwkosten (alle kosten die nodig zijn om het project te realiseren). Voor de verkoopopbrengsten kan er gekeken worden naar soortgelijke projecten in het gebied. Ook al zijn deze niet eenduidig met elkaar te vergelijken, het stelt je toch in staat een bandbreedte te krijgen die de verkoopopbrengsten kunnen benaderen. Stel dat de huidige verkoopprijzen van soortgelijke projecten rond de € 1.500 per m2 liggen. De bouwkosten op dit moment kunnen goed worden geschat, in theorie zou je een offerte kunnen laten maken door een aannemer wat het kost om vandaag te bouwen. Voor nu nemen we aan dat de totale investeringskosten (bouwkosten) rond de € 950 per m2 liggen. Bij een totaal aantal van 100.000 m2 woningen heeft de grond dus een waarde van € 55.000.000., als er nu gebouwd moet/kan worden. Als je nu de waarde van de grond wil berekenen onder de voorwaarde dat je de optie hebt om de bouw met drie jaar uit te stellen, wat is de grond dan waard? Hiervoor dient dezelfde berekening gemaakt te worden. Alleen zullen er nu ook aannames gedaan moeten worden wat de verkoopopbrengsten en bouwkosten over 3 jaar zullen zijn. Daarnaast zal de tijdswaarde van geld moeten worden meegenomen in de berekening. Voor deze berekening doen we de volgende aannames: de verkoopprijzen stijgen ieder jaar gemiddeld met 10%, de bouwkosten stijgen ieder jaar gelijk met de inflatie, gemiddeld 3%. Voor soortgelijke projecten wordt een disconteringsvoet van 20% gehanteerd. In dit geval zullen de opbrengsten over drie jaar zijn € 1.996,50 per m2, de investeringskosten zullen € 1.038,09 per m2 zijn. Het resultaat in jaar drie is dan € 94.322.000. Dit bedrag dient echter nog gecorrigeerd te worden voor de tijdswaarde van geld, met daarbij meegenomen het risico dat de onderneming met een dergelijk project loopt. Het resultaat in jaar drie dient contant gemaakt te worden tegen de 20%, wat resulteert dat de grond met de optie vandaag € 55.463.541 waard is. Het verschil ten aanzien van de waarde wanneer er direct gebouwd moet worden is € 463.541. Dit verschil is te zien als de waarde van de optie om te kunnen wachten met bouwen. 33 van 45 Wat direct opvalt, is dat de aannames bepalend zijn voor deze waarde. Bouwkosten en inflatie kunnen met inschatten aardig worden benaderd, alleen zullen deze ook en helemaal in een land als Turkije sterk aan verandering onderhevig zijn. Met name de stijging van de verkoopprijzen en de disconteringsvoet zullen moeten worden ingeschat met grote onzekerheidsmarges. 5.4 Case benaderd vanuit de binomiale methode Om de binomiale methode te kunnen gebruiken om de waarde van de reële optie tot uitstel van de realisatie te berekenen, zullen ook hier enkele aannames gedaan moeten worden. Bij de DCF methode is er een inschatting gemaakt wat de verkoopprijs en de bouwkosten op tijdstip 0 zullen zijn. Deze waarde worden hier ook gebruikt. Wanneer de vergelijking met de financiële wereld wordt gemaakt is de huidige aandelenkoers (S0) de onderliggende waarde op tijdstip 0 zijnde € 150.000.000 en is de uitoefenprijs de totale investeringskosten (K) op tijdstip 0 zijnde € 95.000.000. De investeringskosten zullen vervolgens in de boom per tijdseenheid worden gecorrigeerd voor inflatie. De waarde van de verkoopprijs zal worden bepaald door de up en de down per tijdseenheid. Deze up en down kan worden berekend door middel van de in hoofdstuk 3 beschreven formules. De grondwaarde volgt door de waarde van het object te verminderen met de investeringskosten. Vervolgens wordt er vanaf het einde van de boom per tijdseenheid teruggerekend naar tijdstip 0. Per stap wordt de som van de risiconeutraal voor de up en 1- de risiconeutrale kans voor de down verdisconteerd met de risico vrije rente. Hierdoor wordt de grondwaarde op ieder tijdstip bepaald. Om deze formules te gebruiken zal een aanname gedaan moeten worden voor de risico vrije rente (rf) en de volatiliteit (σ). Voor de risicovrije rente hanteer ik de 10 jaar staatsrente. Op dit moment ligt deze rond de 4%. De volatiliteit van verkoopwaarde van resort woningen in Turkije is niet voorhanden. Voor nu neem ik hiervoor 20%. In bijlage 1 is de uitwerking van de binomiale boom berekening te zien. De grondwaarde op tijdstip 0 komt volgens de binomiaal methode uit op € 59.788.359. De waarde op tijdstip nul volgens de DCF methode was € 55.000.000. Het verschil € 4.788.359 is te zien als de waarde die de optie tot uitstel heeft volgens deze methodiek. In ogenschouw moet worden genomen dat voor de waardering door middel van de binomiale boom methode er een aantal aannames gedaan worden (zie hoofdstuk 3) die bij reële opties niet automatisch het geval zijn. Zo wordt aangenomen dat de prijzen van vastgoed zich conform een random walk ontwikkelen. Daarnaast wordt verondersteld dat er een alternatieve portefeuille opgesteld kan worden, door x aandelen te kopen en een lening te nemen. Bij vastgoed is dit in praktijk niet mogelijk. Wel is het mogelijk een soortgelijk project met hetzelfde risico/rendements profiel te zoeken waarmee een optie gerepliceerd kan worden. Daarnaast beperkt het model zich tot een keuze uit twee de up of de down, iets wat bij reële optie in de vastgoedbranche niet het geval zal zijn. 34 van 45 5.5 Case benaderd vanuit de Black en Scholes methode Om de waarde te bepalen van de optie om de bouw met drie jaar te verlengen worden bij de Black & Scholes methode dezelfde aannames gehanteerd als bij de Binomiale methode. Er wordt uitgegaan van een volatiliteit (σ) van 20%, een risico vrije rente (rf) van 4%, een tijd tot expiratie (t) van 3 jaar, huidige waarde project (S0) is € 150 miljoen en investeringskosten (K) van € 95 miljoen. Wanneer de formules worden ingevuld, zie bijlage 1, dan volgt daaruit dat de waarde van de reële optie € 11.509.241 is. Het verschil, dat gemaakt is bij de berekening van de reële optie in vergelijking met de berekening in de financiële wereld, is dat de investeringskosten (de uitoefenprijs) niet constant is, maar toeneemt met de inflatie. Daarnaast kan de Black en Scholes methode geen optiewaarde berekenen waarvan de expiratiedatum niet bekend is. Voor vastgoedinvesteringsbeslissingen is dit een beperkt nadeel. Het zal nauwelijks voorkomen dat investeringen voor decennia worden uitgesteld. Er zal in de meeste gevallen sprake zijn van een aantal jaren. Omdat de methode eenvoudig toe te passen is, kunnen er meerdere scenario’s gemaakt worden waaruit kan worden afgeleid of bijvoorbeeld 3 jaar wachten beter is dan 6 jaar wachten. 5.6 Case benaderd vanuit de Samuelson McKean methode De laatste methode is de Samuelson McKean methode. Het grote verschil tussen de Samuelson McKean methode en de andere twee optiewaarderingen is dat voor veel landontwikkelingen geen eenduidige expiratiedatum van de optie bestaat. De Samuelson McKean methodiek kan de waarde van een dergelijke optie zonder eenduidige expiratiedatum wel berekenen. Een nadeel in deze case is dat toepassing van de Samuelson McKean naast de aannames die bij de andere methoden gehanteerd zijn, hier een extra variabele (aanname) meegenomen moet worden, de dividend yield van de asset. Voor bijvoorbeeld woningen of kantoren in Nederland is deze input mogelijk te herleiden uit de voorhanden zijnde data. Voor een ontwikkeling van minder courant vastgoed in een land waar dergelijke data voor dit soort vastgoed niet voorhanden zijn, is dit minder makkelijk te herleiden. In deze case heb ik een aanname voor de dividend yield gedaan van 5%. Deze dividend yield is te vergelijken met de bar van woningen zoals deze in de vastgoedbranche wordt gehanteerd. De overige aannames blijven gelijk: een volatiliteit (σ) van 20%, een risico vrije rente (rf) van 4%, een tijd tot expiratie (t) van 3 jaar, huidige waarde project (S0) van € 150 miljoen en investeringskosten (K) van € 95 miljoen. De reële optiewaarde om de bouw met drie jaar uit te stellen komt bij deze methode uit op € 949.428. Een bijzondere aanname bij de Samuelson McKean methode is dat deze uitgaat van een oneindige looptijd. Door middel van deze methode kan het optimale moment gevonden worden wanneer de startbouw het meeste rendement oplevert. De vraag is of dit voor alle vastgoedinvesteringen het geval is. In deze case kan je aannemen dat, wanneer de grond in eigen bezit is en je geen verplichting hebt om te bouwen, je zelf het ideale moment kan kiezen. Deze methode houdt echter geen rekening met externe factoren die tevens van belang zijn voor het optimale moment of het moment beïnvloeden. Zo kunnen bijvoorbeeld in de omgeving meerdere locaties geschikt zijn voor een zelfde soort ontwikkeling. Dan is de keuze om te starten met de realisatie niet alleen afhankelijk van de interne omstandigheden. Mogelijk is er onvoldoende vraag voor twee van dergelijke projecten in elkaars omgeving. 35 van 45 5.7 Sensitiviteit en vergelijking Zoals al eerder aangegeven zijn in de vastgoedbranche niet, zoals bij de waardering van financiële opties, alle data voorhanden om de reële optie waarderingsmethoden zonder aannames toe te passen op de grondwaardeberekening bij een uitstel tot realisatie van 3 jaar. De vraag is of het aannemen van deze input het functioneren van deze manieren van waarderen onbruikbaar maken? 5.7.1 Invloed variabelen op de waarde van de reële opties Bij de DCF methoden worden enkele aannames gemaakt die ook voor een deel op intuïtie zijn gebaseerd. Wanneer we de DCF methode nader bekijken zijn twee variabelen moeilijker in te schatten en zeer bepalend voor de waardebepaling van de optie om te starten met de bouw na drie jaar: De disconteringsvoet en de prijsstijging van de verkoopwaarde door de jaren. Uiteraard is deze laatste beter te vertalen als het verschil in de verkoopwaarde ontwikkeling en de bouwkosten ontwikkeling. Opvallend is te zien dat een minimaal verschil in de disconteringsvoet en de prijsstijging een aanzienlijk waardeverschil oplevert van de waarde van de optie. In de sensitiviteitstabel in bijlage 1 is te zien dat een hogere diconteringsvoet en/of een hogere verkoopprijsstijging beide resulteren in een hogere waarde van de optie. In hoofdstuk 3 is beschreven dat wijziging van de parameters bij de drie optiewaarderingsmethoden resulteert in een wijziging van de waarde van de optie. Voor- een deel is dit rekenkundig te verklaren aangezien een waardeverandering in de rekenkundige methode automatisch resulteert in een waardeverandering van de uitkomst. Hieronder wordt dit nogmaals beschreven en wordt daarbij de relatie gelegd met reële opties in de vastgoedbranche. • Waarde project tijdstip 0 (S0); wanneer de contante waarde van de toekomstige cash flow (de waarde van het project S0) zal toenemen, resulteert dit voor alle drie de methoden in een afname van de waarde van de optie. Dit vanwege het feit dat wanneer de verkoopprijzen hoger zijn op het moment van de start van het project (S0) de afweging om direct te starten met bouw eerder genomen zal worden dan wanneer deze lager zijn. De tijdswaarde van geld zal dan namelijk een nadelig effect hebben op de waarde van de optie. • Investeringskosten tijdstip 0 (K); een verandering in de hoogte van de investeringskosten heeft een tegenovergesteld effect als de projectwaarde op tijdstip 0 (S0). In alle drie de modellen zorgt een verhoging van de investeringskosten op tijdstip 0 voor een waardevermeerdering van de optie op basis van dezelfde redenering als hierboven. • Tijdstip tot expiratie (t); in deze case zal een verlenging van de expiratiedatum een positief effect hebben op de waarde van de optie. Bij downside zal de optie niet worden uitgeoefend en bij upside heeft hij een positief effect op de waarde. Echter, de methoden houden geen rekening met externe effecten. Hoe langer er wordt gewacht, hoe meer bekend wordt hoe de markt zich zal ontwikkelen. Externe factoren, zoals initiatieven door derden om in de nabijheid resorts te realiseren, worden in de berekening niet meegenomen. 36 van 45 • Volatiliteit (σ); de volatiliteit is de beweeglijkheid van de prijsontwikkeling van de onderliggende asset, in dit geval de verkoopwaarde van het project. Een hogere volatiliteit zal bij alle drie de modellen resulteren in een waardevermeerdering van de optie. Kijkend naar de case kan geconcludeerd worden dat juist de onzekerheid een waardevermeerderend effect heeft. Dit wordt veroorzaakt door de flexibiliteit. Bij verlaging van de verkoopprijzen wordt de optie niet uitgeoefend de start bouw wordt dan uitgesteld. Hierdoor wordt de upside meegenomen in de waardering en de downside geminimaliseerd. • Risico vrije rente (rf); een verhoging van de risicovrije rente zorgt voor een waardevermeerdering van de optie. Dit valt te verklaren door het feit dat de tijdswaarde van geld stijgt door de stijging van de risico vrije rente. Deze stijging zal zorgen voor een daling van de contante waarde van de investeringskosten (K). De risico vrije rente is relatief eenvoudig te bepalen. Groot probleem is alleen dat deze rente door de jaren onderhevig is aan wijzigingen. In de verschillende waarderingsmethoden is dit niet het geval en wordt aangenomen dat de waarde constant is door de jaren heen. 5.7.2 Invloed van de meest essentiële variabelen binnen de verschillende waarderingsmethoden In de voorgaande paragraaf is beschreven wat de effecten zijn op de waarde als de verschillende variabelen wijzigen. Nog relevanter is hoe de aannames in de verschillende methoden gemaakt worden en welke aannames het grootste effect hebben op de waarde van de optie bij de verschillende waarderingsmethoden. • Gebruikelijke methode (DCF); bij de optiewaardering door middel van de DCF is een aanname gedaan voor de verkoopprijzen en de bouwkosten op dit moment. Deze aannamen zijn relatief goed te onderbouwen, aangezien je deze kan toetsen aan de huidige markt. Het wordt moeilijker wanneer je een aanname moet doen voor de waardes over drie jaar. In deze case is aangenomen dat de verkoopbedragen met 10% zullen stijgen en de bouwkosten met 3% (zijnde de inflatie). Daarnaast is voor een disconteringsvoet gekozen van 20%. In bijlage 1 is te zien dat een zeer klein verschil in de aannamen groot effect heeft op de waarde van de optie, berekend volgens de DCF methode. Een wijziging van de disconteringsvoet van 20% naar 19% geeft een waardestijging van de optie van 304%. Ook een grotere prijsstijging dan de aangenomen 10% resulteert in de DCF methode tot een aanzienlijke waardestijging van de optie. Geconcludeerd mag worden dat er aannames gedaan moeten worden die een aanzienlijk effect hebben op de bandbreedte van de optiewaarde. Mijn ervaring is dat mensen die dergelijke aannames moeten doen deze voorzichtig inschatten, ook al is de mens van nature optimistisch. De onzekerheid over deze toekomstige waarden is groot en zullen in de DCF methode dus resulteren in een voorzichtige stijging of een hoge disconteringsvoet om dit te compenseren. Resultaat is dat de meerwaarde van de flexibiliteit en de onzekerheid onvoldoende wordt meegenomen en, dat de berekende waarde wellicht lager is dan dat zij in werkelijkheid zal zijn. 37 van 45 • Optiewaarderingsmethoden (Binomiale methode, Black&Scholes en de Samualson McKean); voor de andere drie methoden worden voor de huidige waarde van het project (S0) en de totale investering (K) dezelfde aannames gedaan als bij de DCF methode. De termijn kan zelf worden bepaald. De andere twee variabelen, de volatiliteit (σ) en de risico vrije rente (rf) bij de binomiale boom en Black & Scholes formule en de yield dividend als derde bij de Samuelson McKean formule zijn anders dan bij de DCF methode. De risico vrije rente (rf) oogt makkelijk te bepalen, deze heeft echter een aanzienlijke invloed op de waarde zoals in de vorige paragraaf beschreven. Daarnaast gaan alle methoden er vanuit dat deze risico vrije rente constant blijft. Veel projecten hebben echter een lange looptijd en de risico vrije rente is door de tijd heen aan verandering onderhevig. De volatiliteit (σ) is een gegeven dat voor dergelijke projecten niet beschikbaar is. Van bepaalde vastgoedobjecten zijn door de jaren heen reeksen gemaakt waaruit de volatiliteit te herleiden is. Voor dit specifieke project is die informatie niet beschikbaar en moet dus bekeken worden wat de invloed van deze aanname is op de waarde van de optie. Interessant om te weten is wat de specifieke invloed op de waardeoptie is als deze laatste twee variabelen wijzigen. In de berekeningen in bijlage 1 zijn de twee variabelen tegenover elkaar uitgezet en is bekeken wat in beide gevallen de waarde van de optie is. Opvallend is dat het waardeverschil van de optie bij een gewijzigde waarde van de volatiliteit minder groot is dan wanneer de risico vrij rente wijzigt. Uiteraard zal dit een nog groter effect hebben wanneer de termijn (t) groter wordt. Ook de extra variabele bij de Samualson McKean formule, de dividend yield heeft een groot effect op de waarde van de optie. Wanneer hier in plaats van een 5% dividend yield 4% wordt aangenomen stijgt de waarde van de optie met 343%. 5.7.3 Onderlinge verschillen in uitkomsten tussen de verschillende methoden Uit de paragrafen 5.3 tot en met 5.6 is gebleken dat de uitkomsten van de verschillende rekenmethoden verschillen. In deze paragraaf wordt nader geanalyseerd hoe de verschillen in de uitkomsten onderling tot stand komen en wat deze verschillen betekenen. In onderstaande tabel zijn de verschillende uitkomsten onder elkaar gezet. DCF Binomiale Boom Black & Scholes Samuelson McKean € 463.504 € 4.788.359 € 11.509.241 € 949.428 Figuur 5.7.3.1 Waardes van de optie start bouw na 3 jaar voor de verschillende methoden In beginsel is het niet correct de DCF methode met de ander drie methoden te vergelijken, omdat de uitkomsten op een geheel andere wijze tot stand komen. In de eerste plaats is het logisch dat de drie optiewaarderingsmethode een hogere uitkomst geven dan de DCF. De DCF gaat uit van de verwachtingswaarde van de cashflows gedeeld door de vermogensvoet terwijl de optie waarderingsmethoden uitgaan van de verwachtingswaarde van de cashflow bij beschikbare informatie gedeeld door de vermogenskosten. In dit laatste geval wordt de upside meegenomen en zal bij downside de optie niet worden uitgevoerd, het geen resulteert in een hogere waarde. 38 van 45 Wat gebeurt er nu als de volatiliteit (σ), de risico vrije rente (rf) en de verkoopwaarde (S0) wijzigen, terwijl de overige variabelen constant blijven in de drie reële waarderingsmethoden? In onderstaande tabel is te zien wat dit voor effect heeft op de waarde van de optie. Volatiliteit (σ) 18% 19% 20% 21% 22% € 463.504 € 463.504 € 463.504 € 463.504 € 463.504 Binomiale Boom € 4.241.431 € 4.508.480 € 4.788.359 € 5.079.546 € 5.380.724 Black & Scholes € 11.179.253 € 11.331.048 € 11.509.241 € 11.713.641 € 11.943.701 Samuelson McKean € 140.784 € 471.495 € 949.428 € 1.542.148 € 2.225.217 Risico vrije rente (rf) 3,00% 3,50% 4,00% 4,50% 5,00% DCF € 463.504 € 463.504 € 463.504 € 463.504 € 463.504 Binomiale Boom € 2.295.500 € 3.543.149 € 4.788.359 € 6.031.064 € 7.271.201 Black & Scholes € 9.132.692 € 10.325.996 € 11.509.241 € 12.681.994 € 13.843.861 Samuelson McKean € 130.884 € 453.972 € 949.428 € 1.594.950 € 2.368.042 Verkoopwaarde (S0) € 1.300 € 1.400 € 1.500 DCF DCF € 1.700 -€ 1.833.950 -€ 4.131.403 € 5.058.411 € 2.760.958 Binomiale Boom € 24.788.359 € 14.788.359 € 4.788.359 -€ 5.211.641 -€ 15.211.641 Black & Scholes -€ 7.449.153 € 1.921.303 € 11.509.241 € 21.240.915 € 31.066.695 € 4.966.814 € 2.572.796 € 949.428 € 115.600 € 89.397 Samuelson McKean € 463.504 € 1.600 Figuur 5.7.3.2. Sensitiviteitstabel Bij de wijziging in de verschillende variabelen verandert de waarde van de optie niet anders dan verwacht en zoals al aangegeven in paragraaf 5.7.1. Het verschil tussen de drie optiewaarderingsmethoden onderling is te verklaren door het feit dat iedere methode zijn eigen voordelen, maar ook beperkingen heeft. De binomiale boom in deze case gaat uit van 3 stappen van ieder een jaar, waarbij slechts twee mogelijkheden zich voordoen. In werkelijkheid zullen dit er meestal meer zijn. De Black & Scholes gaat uit van oneindig veel stappen met daarbij elke dag nieuwe waarde. Hierdoor ontstaat er bij de Black & Scholes een hogere optie waarde. De Samuelson McKean methode heeft ten opzichte van de Black & Scholes een extra beperking, de dividend yield. Deze zorgt voor een waardeverminderend effect. 5.8 Conclusie In dit hoofdstuk zijn de verschillende waarderingsmethoden aan de hand van een case vergeleken. Als eerste moet worden aangegeven dat deze case een zeer sterk vereenvoudigde weergave is van de werkelijkheid. Toch geven de uitkomsten van de verschillende waarderingsmethoden een overeenkomstig beeld, in die zin dat de flexibiliteit om de start bouw een jaar uit te stellen een bepaalde positieve waarde heeft. 39 van 45 Als eerste moet gezegd worden dat alle methodieken afhankelijk zijn van aannames, ook de DCF methode. Uit de sensitiviteitsanalyse blijkt dat een kleine wijziging in de aannames kan resulteren in aanzienlijke waardeveranderingen van de optie, vooral de risicovrije rente en de dividend yield hebben in dit opzicht een fors effect. Ook de verkoopwaarde heeft een forse invloed. Dit is te verklaren omdat bij een hogere verkoopwaarde op tijdstip 0 het meer loont om direct te starten met bouwen in vergelijking met lage verkoopprijs. Niet onvermeld mag blijven dat de optiewaarderingsmethoden uitgaan van een paar aannames die in de vastgoedbranche niet altijd de werkelijkheid zijn. Ook dat het uitoefenen van een optie in de financiële wereld plaatsvindt op één moment. Bij vastgoedinvesteringen begint het bouwproces pas als de beslissingen, om wel of niet te investeren, genomen zijn. Tijdens dit proces kunnen omstandigheden zich voordoen, die invloed hebben op de kosten en de opbrengsten. Deze vertraging moet wel erkend worden en het mag duidelijk zijn dat dit automatisch gevolgen heeft voor de waarde van de optie. Hier zal dus rekening mee moeten worden gehouden. De optie waarderingensmethoden hanteren, in plaats van de disconteringsvoet, de risicovrije rente in relatie met de volatiliteit als gegeven voor de grilligheid van het project. Wanneer je objectief naar deze case kijkt, zijn de aannames die bij zowel de DCF als de drie optiewaarderingsmethoden gedaan worden moeilijk feitelijk te onderbouwen. Wat wel is te zien is dat het effect van de disconteringsvoet op de waarde bij de DCF methode groot is. Het is, in lijn met de in de vorige hoofdstukken beschreven theorie, te verklaren door het feit dat onzekerheid alleen leidt tot naar beneden toe bijstellen van de verwachtingen. 40 van 45 6 Conclusies en aanbevelingen 6.1 Conclusies In het voorliggende onderzoek is gekeken naar de meerwaarde van reële opties bij vastgoedinvesteringsbeslissingen en in hoeverre de reële optie waarderingsmethode een aanvulling is op de DCF methode bij investeringsbeslissingen in de vastgoedbranche. De vastgoedbranche is een branche die steeds meer professionaliseert en waar flexibiliteit in combinatie met management een steeds belangrijker onderscheidend vermogen aan het worden is. In deze gedachten is het merkwaardig dat reële opties die volop aanwezig zijn in de vastgoedbranche, niet bewust worden meegenomen in de bestaande waarderingsmethoden bij investeringsbeslissingen. In dit onderzoek is met behulp van een eenvoudige case getoond wat de waarde van één mogelijke reële optie kan zijn. Hierbij is de in de vastgoedbranche toegepaste DCF vergeleken met drie optie waarderingsmethoden uit de financiële wereld. Uit dit vereenvoudigde voorbeeld blijkt dat de keuze om de start van de bouw met drie jaar uit te stellen, een bepaalde waarde heeft die volgens alle drie de optiewaarderlingsmethoden groter is dan de DCF waardering. Ik ben dan ook van mening dat, ondanks dat er voor het toepassen van deze methode aannames gemaakt zijn, de reële optiebenadering een zinvolle aanvulling kan zijn op de huidige DCF methode. Erkenning reële opties in de vastgoedbranche Om de meerwaarde van reële opties optimaal te kunnen benutten is het als eerste van belang dat reële optie erkend worden in de vastgoedbranche. Als voorbeeld is de veel gebruikte optie in het huurcontract aangehaald in het onderzoek. Een relatief eenvoudige optie met een mogelijke aanzienlijke waarde. Niet alleen het beslismoment om de optie uit te oefenen is van belang, ook de wijze waarop het management de waarde van reële opties kan beïnvloeden. Het is hierbij wel van belang dat een organisatie een bepaalde mate van flexibiliteit heeft en dat zij inziet dat zij zelf deze optiewaarden kan beïnvloeden. Optiedenken dient in het systeem te komen om daadwerkelijk opties te gebruiken. Vervolgens dient gezocht te worden naar het juiste moment van uitoefenen van de optie en de vernieuwingsmogelijkheden van opties binnen het proces. Enkel het feit dat binnen een project opties gecreëerd kunnen worden is een optie op zich. Tot slot dienen opties op een bepaalde manier te worden meegenomen in de waardering voor vastgoedinvesteringsbeslissingen. Toepasbaarheid van de reële optiewaardering binnen de vastgoedbranche In het onderzoek is gekeken of waarderingstechnieken uit de financiële wereld toepasbaar zijn voor vastgoedinvesteringsbeslissingen. De DCF methode is vergeleken met optiewaarderingsmethoden uit de financiële wereld. Naar voren is gekomen dat vastgoedprojecten specifieke kenmerken in zich hebben, die pleiten voor het toepassen van deze optiewaarderingsmethoden: • over het algemeen langere looptijden van projecten; • complexiteit met veel onzekerheid; • de volatiliteit van de waardeontwikkeling van de onderliggende asset; • beïnvloedbare parameters die de waarde van de reële optie bepalen. 41 van 45 Daartegenover staat dat deze manier van waarderen ook enkele specifieke aspecten kent waar nog kritisch naar gekeken moet worden: • Onzekerheden binnen de vastgoedbranche worden niet voordurend verhandeld zoals dat in de financiële wereld wel gebeurt. Hierdoor mist men essentiële data (o.a. volatiliteit) die nodig zijn voor de exacte optiewaardering, zoals plaatsvindt in de financiële wereld; • De veronderstelling dat er een perfect gehedgede alternatieve portefeuille samengesteld kan worden. Iets dat bij vastgoedprojecten heel moeilijk zal zijn omdat ieder project zijn eigen unieke eigenschappen heeft; • In vergelijking met de waardering van reële optie is de waardering van financiële opties gebaseerd op het feit dat de optie per direct uitgeoefend kan worden met de dan geldende waardes. In de vastgoedbranche is dit niet mogelijk. Door de lange processen kunnen variabelen in de tijd wijzigen, hierdoor is het onmogelijk om de exacte waarde van de verschillende parameters op één moment vast te stellen en te gebruiken in de berekening; • Bij reële opties is geen sprake van een zero sum game zoals dat bij financiële opties wel het geval is. Het uitoefenen van een optie heeft mogelijke gevolgen voor andere variabelen in het model. Bijvoorbeeld de prijs omdat het aanbod groter wordt. Daarnaast kunnen reële opties elkaar onderling beïnvloeden, iets wat in de financiële wereld niet het geval is. Waarderingstechniek De reële optie waarderingsmethoden benaderen waarderingen op een geheel andere wijze dan de huidige methodieken in de vastgoedbranche. Reële optie waarderingsmethoden nemen onzekerheid, wat ook gezien kan worden als potentiële upside in een project, mee in de waardebepaling van projecten ten behoeve van een investeringsbesluit. De huidige methodieken in de vastgoedbranche doen dit alleen op een negatieve manier waardoor het een waardeverminderend effect heeft. In dit onderzoek blijkt dat de DCF methode de waarde die een reële opties kan hebben, onvoldoende meeneemt in haar waarderingsberekening. De huidige DCF methode verdisconteert toekomstige cashflows tegen een disconteringsvoet. In deze disconteringsvoet is de tijdswaarde van geld inclusief het risico verrekend. De disconteringsvoet wordt (bij unieke projecten) voor een deel bepaald op intuïtie, bij grote onzekerheden resulteert dit automatisch in een lagere waarde. De reële optie waarderingsmethode verdisconteert tegen de risico vrije rente en waardeert mogelijke upside (onzekerheid) middels de volatiliteit. Hierdoor wordt in de waardering de mogelijke upside meegenomen en mogelijke downside geminimaliseerd. De kanttekening die geplaatst kan worden is of de vastgoedbranche klaar is voor de harde waarderingsmethoden uit de financiële wereld. De input blijkt van groot belang voor het bepalen van de waarde. In de vastgoedbranche komt die input nu nog tot stand met diverse aannames. Of de toepassing daarmee niet te veel “vervuilt” wordt is de vraag. Met de gebruikelijke methode worden zelfde soort aannames gedaan waarbij de mogelijkheid van positieve effecten voortkomend uit onzekerheden niet worden meegenomen. Uitkomsten kunnen hierdoor ver uit elkaar liggen. Aanvullend op de erkenning en het bewuster worden van de waarde van reële opties zal er een manier moeten worden gevonden hoe deze harde waarderingstechniek uit de financiële wereld geïntegreerd kan worden in de vastgoedbranche, ondanks dat niet alle data die nodig zijn voor 42 van 45 handen zijn. In de casus van dit onderzoek werd duidelijk dat ook voor de toepassingen van de DCF methode bij projecten waarvan weinig data beschikbaar zijn, aannames gedaan moeten worden op basis van intuïtie. Het feit dat de data die noodzakelijk zijn voor de optiewaarderingsmethoden niet aanwezig zijn hoeft dus niet per definitie te betekenen dat de techniek niet te gebruiken is. Wel dient er nader onderzoek gedaan te worden wat de werkelijke sensitiviteit bij dergelijke aannames is. Zeker wanneer er meer rekening wordt gehouden met de gehele projectomgeving en de berekeningen complexer worden. Tot slot Het maximaliseren van flexibiliteit en het creëren van opties is mijns inziens de werkelijke meerwaarde voor een project in de vastgoedbranche. Hoewel de besproken modellen voor nu niet eenvoudig toepasbaar zijn voor vastgoedinvesteringsbeslissingen, zal wel de manier van optiedenken een meerwaarde zijn voor de vastgoedbranche. In de voorgaande hoofdstukken is aan de hand van theorie beschreven wat de waardebepaalende factoren bij reële opties zijn waarom flexibiliteit en onzekerheid een meerwaarde kan hebben binnen een project. Het mag duidelijk zijn dat deze meerwaarde dan ook meegenomen dient te worden in de analyse om wel of niet te investeren en te bepalen wanneer. 6.2 Aanbevelingen Tot slot heb ik de volgende aanbevelingen: Erkennen van reële opties binnen de vastgoedbranche Zoals ook in de conclusies aangegeven, is het erkennen van reële opties in de vastgoedbranche in mijn ogen de eerste stap die gezet moeten worden om de manier van denken en uiteindelijk de waardering van deze opties stapsgewijs in te voeren in de vastgoedbranche. Door een start te maken met relatief eenvoudige optieberekeningen zal de branche inzien dat een aanname over een volatiliteit niet anders hoeft te zijn als een aanname over een disconteringsvoet. Vervolgstudies zijn hierbij van belang om het inzicht voor mensen werkzaam in de vastgoedbranche, in het waarderen van opties stapsgewijs te vergroten. Kennisopbouw rond factoren en aannames In voorliggend onderzoek is een vereenvoudigde case behandeld, waarbij de traditionele DCF methode is vergeleken met de reële optiewaarderingsmethoden. Om de uitkomsten van de verschillende methoden nog beter met elkaar te vergelijken en juiste verbanden te leggen tussen de verschillende aannames zou een onderzoek naar de verschillende waardes bij gerealiseerde projecten een goede bijdrage kunnen leveren. Interessant zou kunnen zijn om van diverse (zelfde soort) gerealiseerde vastgoedprojecten data te gebruiken om de inschatting van aannames te verbeteren Verdiepingsslag op het type vastgoedprojecten In dit onderzoek is aangegeven dat complexe projecten met veel onzekerheid gebaat zijn bij de optiewaarderingsmethoden en dat de waarderingsmethode bij deze projecten tegelijk het lastigst toepasbaar zijn. Ook is aangegeven dat het voornamelijk bij projecten die bij de DCF methode een netto present value hebben van rond de nul optiewaardering een toegevoegde waarde kan hebben. Een verdiepingslag om te bepalen voor welk soort projecten een daadwerkelijke optiewaardering het best te gebruiken is kan mijns inziens zinvol zijn. 43 van 45 Literatuurlijst − Amram, M., N. Kulatilaka (1999). Managing Strategic Investment in an Uncertain World. Boston: Harvard Business School Press. − Barman, B., Nash, K.E. (2007). A streamlined real options model for real estate development. Masterproof, Massachusetts Institute of Technology. − Brach, M.A., (2003). Real Options in Practice, New Jersey: John Wiley & Sons, Inc., Hoboken − Copeland, T., Koller, T., Murrin, J. (2003) Waardering, het meten en managen van de waarde van ondernemingen. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds. − Copeland, T., Tufano, P. (2004). A real-world way to manage real options. Harvard Business Review, March 2004, 90-99. − Copeland, T., Keenan, P.T. (1998). How much is flexibility worth? The McKinsey Quarterly, 2, 38-49. − Copeland, T., Keenan, P.T. (1999). Echte reële opties. Tijdschrift Financiële Markten, mei/juni, 52-62. − Engels, P. (2002). Financiele opties als een introductie naar reële opties.. Talanton Corporate Finance. − Engels, P. (2003). Bomen als hulpmiddel voor het waarderen van onzekerheden. Talanton Corporate Finance. − Ent van der, A. (2003). Options are everywhere, real options als smeermiddel bij complexe deals. Vastgoed, december, 28-29. − Hefti, O.M., (2006). De herontwikkeling van winkelcentrum Hoog Catharijne beschouwd vanuit de optietheorie. Masterproof, Amsterdam School of Real Estate. − Hengels, A., (2003). Creating a pratical model using real options to evaluate large-scale real estate development projects. Masterproof, Illinois Institute of Technology. − Hull, J.C., (2008). Fundamentals of futures and options markets. New Jersy: Pearson Prentice Hall. − Hutchison N., R. Schulz (2007), A real options approach to development land valuation. Aberdeen: Unitversity of Aberdeen Business School. − Kraanenburg, M. (2000). Reële opties, Tijdschrift Financiel Management, september/oktober, 7381. − Schoemaker, P.J.H. (2002). Profiting from Uncertainty, Strategies for Succeeding No Matter What the Future Brings. New York: Simon & Schuster Inc. − Smit, T.J., L. Trigeorgis (2004). Strategic Investments, real options and games. Princeton University Press Princeton and Oxford − Triantis, A., Borison, A. (2001). Real options state of the Practice. Journal of applied corporate Finance, volume 14, 8-24. − Trigeorgis, L., (1996). Real Options: Managerial Flexibility and Strategy in Resource Allocation. London: The MIT Press Cambridge, Massachusetss. − Vlek, P., Kuijpers, M. (2005). Real options in vastgoedontwikkeling. Real Estate 39, 18-21 − Vogelaar, H. (2002). Real Options: The land development option. Masterproof, Amsterdam School of Real Estate. − Witvoet, D. e.a. (2007). Reële opties in vastgoedontwikkeling. Property Research Quarterly, september 2007, 35-40. − Witvoet, D. e.a. (2007). Reële opties in vastgoedontwikkeling deel II: de praktijk. Property Research Quarterly, december 2007, 43-48. 44 van 45 Bijlage 1 Waarderingsberekeningen 1. 2. 3. 4. DCF Binomiale boom Black & Scholes Samuelson McKean 45 van 45