Samenvatting Arm en rijk 1 Samenvatting Arm en rijk Hfdst 4 De wereld indelen De hoofdvragen van dit hoofdstuk zijn: Hoe zijn economische, demografische en sociaal-culturele verschijnselen wereldwijd verspreid? Hoe raken ze steeds sterker met elkaar verbonden? 4.1 Tsjechië en Egypte vergeleken Welke economische, demografische en sociaal-culturele indicatoren kun je goed gebruiken wanneer je landen met elkaar wilt vergelijken? Wat zijn de eigenschappen van die indicatoren en waarom moet je voorzichtig zijn met het toepassen ervan? Criteria nodig om welvaart van landen te vergelijken Vier geografische hoofdkenmerken Economische criteria BNP en inkomen per hoofd, werkgelegenheid Cijfers soms moeilijk te vergelijken Meest gebruikt is BNP, ‘alles wat is verdiend in een jaar’ Toont niet altijd de welvaart Gebruik BNP heeft nadelen De Geo, tweede fase – havo Etiket en meetlint ►Er bestaan grote welvaartsverschillen tussen én binnen de landen in de wereld. Nauwkeurig vergelijken is lastig: daarvoor is een getalsmatig criterium nodig (bijv. BNP). Dat moet relatief gemaakt worden door het te koppelen aan bijvoorbeeld inwoneraantal. ►Voor een geografisch beeld van een gebied moet je letten op de volgende hoofdkenmerken: – economisch = verdienen en besteden geld van geld aan goederen – demografisch = bevolkingsgegevens – sociaal-cultureel = cultuur van groepen mensen – politiek = bezit en verdeling van de macht Economische kenmerken en criteria ►Drie kenmerken van de economie van een gebied zijn de productie (het BNP per hoofd), de verdiensten (inkomen per hoofd) en de werkgelegenheid (percentage beroepsbevolking werkzaam in welke sector). ●Het probleem is dat indicatoren soms moeilijk te vergelijken zijn, en ●de cijfers vaak niet erg betrouwbaar. Zo zijn er in ontwikkelingslanden vaak weinig gegevens en de waarnemingen slecht of politiek gekleurd. ►Het meest gebruikte kenmerk voor ontwikkeling is het nationaal inkomen. ■De berekening daarvan kan op drie manieren: 1) optellen van alle verdiende inkomens, 2) Alle toegevoegde waarden optellen of 3) alle bestedingen optellen. ►Het Bruto Nationaal Product (BNP) geeft de waarde aan van de totale productie van economische goederen in een land. ■Het betekent ook dat geld dat wordt verdiend met herstellen van schade (bijv. door een aardbeving) bijdraagt aan het BNP. Het geeft dus niet altijd de toename van de welvaart aan. ►Het gebruik van BNP per inwoner als criterium heeft nadelen, met name in ontwikkelingslanden. Soms heeft een land grote mate van zelfvoorziening (dat wordt niet meegeteld), een goede registratie van de cijfers ontbreekt vaak en wisselkoersen kunnen sterk afwijken van de werkelijke waarde van een valuta. ■Het BNP/hoofd is altijd een gemiddelde. Regionale verschillen vallen weg en het BNP maakt niet duidelijk hoe de verdeling of spreiding over groepen is. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 2 Soms is er een kleine rijke elite en een grote arme massa. Indicatoren op nationale schaal verhullen dus de ruimtelijke en sociale verschillen binnen een land Tussen landen bestaat ook verschil in koopkracht Alternatief voor BNP is Human Development Index Drie (werk)sectoren, omvang als indicator voor ontwikkeling Primaire sector het grootst? minst ontwikkeld land Omvang tertiaire sector soms misleidend Bevolkingsspreiding geen goede indicator Beter is bevolkingsgroei, uitgedrukt in geboorte- en (kinder) sterftecijfer Drie modellen geven leeftijdsopbouw aan: piramide, granaat en ui Demografische druk: verhouding tussen productieven en nietproductieven De Geo, tweede fase – havo ●Ook de verschillen in koopkracht maken het lastig om landen te vergelijken. Koopkracht geeft aan hoeveel een standaardmandje goederen & diensten kost. Dat is gebaseerd op een index: een omschreven aantal goederen en diensten voor een gemiddeld huishouden. ■Zo wordt wel eens de Hamburgerindex gebruikt: (wat kost iets bij Mc Donalds?). Het is een (niet erg betrouwbare) weergave van welvaart en loonshoogte. ●Vanwege alle kritiek op het BNP als maatstaf zijn er andere criteria ontwikkeld, zoals de Human Development Index (van de VN) gebaseerd op het inkomen, de leeftijdverwachting en de geschooldheid. ►Er worden drie sectoren in bestaansmiddelen onderscheiden: de primaire, secundaire en tertiaire sector. ●De omvang van elke sector wordt uitgedrukt in percentage van de beroepsbevolking (alle personen van 15-65 jaar die tenminste 12 uur per week betaalde arbeid verrichten). In ontwikkelingslanden kijkt men vaak alleen naar de leeftijdsopbouw voor een indruk van de beroepsbevolking. ●In het algemeen kan worden gesteld dat hoe hoger het percentage van de beroepsbevolking dat in de landbouw werkt is, hoe lager het BNP per inwoner in een land is. De tertiaire sector is misleidend als maatstaf. In westerse landen is die kenmerkend voor ontwikkeling, maar in arme landen is de traditionele tertiaire sector erg groot, daar werken onevenredig veel mensen in overheidsdienst en is ook de informele sector groot. Demografische kenmerken en criteria ►De spreiding van de bevolking over een land en de bevolkingsdichtheid, zijn geen geschikte indicatoren om landen te vergelijken. Het dichtheidscijfer is altijd een gemiddelde. ●De bevolkingsspreiding vertelt hoe de bevolking werkelijk over de ruimte is verdeeld. ●Het demografische begrip ‘bevolkingsgroei’ is een beter vergelijkingsinstrument. De totale groei bestaat uit de natuurlijke groei (geboorte min sterfte) en de sociale groei door migratie (vestiging min vertrek). Het geboortecijfer is een goed cijfer om landen te vergelijken, evenals kinder- en zuigelingensterfte. ●De ‘leeftijdsopbouw’ verwijst naar de samenstelling van de bevolking naar leeftijd en geslacht. Er zijn drie modellen die de samenstelling weergeven: 1 piramide-vorm: een hoog geboorte- en sterftecijfer. Er zijn veel jonge mensen, dat geeft een hoge groene druk 2 granaat-vorm: de bevolkingsgroei staat stil 3 ui-vorm: laag geboortecijfer, groot aandeel ouderen. Dat geeft een hoge grijze druk ●De demografische druk geeft de verhouding tussen productieven en nietproductieven aan. Die worden weergegeven in leeftijdsgroepen (productief is de groep tussen 20-64 jaar). ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Taal en religie geen goede indicatoren alfabetisme is voorwaarde voor ontwikkeling 3 Sociaal-culturele kenmerken ►De belangrijkste cultuurkenmerken van een land zijn de taal en de godsdienst of religie. Het zijn geen goede indicatoren om landen te vergelijken, maar ze hebben wel grote invloed op het bestaan en de inrichting van de ruimte. ►Het percentage mensen dat analfabeet is in een land is moeilijk vast te stellen; de schattingen zijn vaak niet betrouwbaar. De mate van geletterdheid is wel een voorwaarde voor ontwikkeling van een land. Dit criterium is daarom wel deel van de Human Development Index. 4.2 Verschuivende werelden Welke patronen vallen er op de wereldkaart te ontdekken in de economische, demografische en sociaal-culturele kenmerken van landen en welke veranderingen zijn te zien in deze patronen? Hoe zijn de economische, demografische en sociaal-culturele spreidingspatronen en de verschuivingen erin te verklaren? Einde koloniën betekent toename verschillen tussen Noord en Zuid Vast patroon: rijken buiten armen uit Centrum-periferiemodel geeft verhouding van de macht weer In periferie ook verschil centrum-periferie Ook semi-perifeer gebied Oude centrum-perifere wereldbeeld is veranderd Transitielanden Verschuiving handel van Atlantic naar Pacific Rim: Global Shift De Geo, tweede fase – havo Uitbuiting en randligging ►Veel Europese landen hadden koloniën, die dienden als vestigingskolonie (bijv. Australië en Zuid-Afrika) of als exploitatiekolonie (bijv. Nederlands-Indië, India). ●Nadat de koloniën weer zelfstandig werden, is het verschil in welvaart tussen Noord en Zuid toegenomen. Volgens ontwikkelingsdeskundigen bestaat er een vast patroon: de rijke bovenlaag die de arme massa uitbuit (voorbeelden zijn het kolonialisme, en ook het neo-kolonialisme: de nieuwe uitbuiting) ●De machtsverhouding ter wereld drukt men uit in het centrum-periferiemodel. ■Ook binnen de regio’s zijn centrum- en periferiegebieden te onderscheiden. Het centrum heeft telkens de macht. Binnen de periferie is er een elitegroep en een massa. Tussen centrum en periferie is er altijd strijd om belangen, maar onderling kunnen de centra het meestal goed vinden. De periferiegebieden hebben veel problemen en juist onderling óók vaak conflicten. ■Een voorbeeld is de verplaatsing van een fabriek in Drenthe (perifeer) naar een perifeer gebied in Tsjechië vanwege de lagere lonen daar. ●Tussen de centrumlanden en periferielanden zit nog een tussengroep: de semi-periferie, zoals het land Tsjechië. ►Het traditionele centrum-periferiebeeld van de wereld verandert. ●Zo breidt op het continentale schaalniveau bijvoorbeeld, het Europees kerngebied zich uit en haar zwaartepunt schuift zuidwaarts. ●Op mondiaal niveau wordt de Pacific Rim (landen in Zuidoost-Azië en LatijnsAmerika) steeds belangrijker. ●Tot slot voegen veel semi-perifere landen zich bij het centrum en worden perifere landen nu semi-perifeer. Dit zijn zogenaamde transitielanden. Global Shift ●Er is een wereldwijde verschuiving in productie, handel en vervoer geweest de afgelopen 50 jaar: de Global Shift. De nadruk op de Atlantic Rim is verlegd naar de Pacific Rim. Omdat de internationale arbeidsverdeling verandert, verandert ook het centrum-periferiepatroon in de wereld. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Bij economische ontwikkeling neemt geboortecijfer af Demografisch transitiemodel: 4 of 5 fasen Veel arme landen nog in 1e fasen: grote groei Indeling naar cultuurgebieden In overgangszones zijn vaak spanningen: erfenis koloniale verhoudingen en fundamentalisme – gevoed door armoede Toename culturele diffusie door kolonialisme, sneller vervoer, globalisering Diffusietheorie: innovatie verspreid als olievlek, er zijn ook achterblijvers Relatieve afstanden worden kleiner De Geo, tweede fase – havo 4 De bevolkingsovergang ►Een andere opvallende ontwikkeling is de wijziging in het traditionele patroon van geboorte en sterfte. Regel is dat bij een toenemende economische en sociale ontwikkeling, het geboortecijfer afneemt. De veranderende leeftijdsopbouw leidt tot verandering van de demografische druk. Er is een toenemende vergrijzing. ●Het zogenaamde demografisch transitiemodel laat in vier of vijf fasen zien dat de bevolkingsgroei stagneert, dus een overgang van hoge geboorte- en sterftecijfers naar – lage geboorte- en sterftecijfers – in de twee overgangsfasen is er een sterke natuurlijke bevolkingsgroei – in de laatste fase is het sterftecijfer hoger dan het geboortecijfer: de bevolking neemt af. ►Veel ontwikkelingslanden zitten nog in de eerste drie fasen. Hierdoor verschuift het bevolkingszwaartepunt op de wereld verder richting de minder ontwikkelde landen. Cultuurgebieden: contacten en conflicten. ►De wereld is ook in te delen naar cultuurgebieden: gebieden die gekenmerkt worden door dezelfde taal, godsdienst en gemeenschappelijke geschiedenis. Talen en godsdiensten kunnen door kolonialisme of door migratie vanuit de oorsprongsgebieden verspreid zijn geraakt over de wereld. ■Binnen een cultuurgebied zijn weer veel subculturen te onderscheiden. ●De overgangszones tussen cultuurgebieden zijn vaak bron van spanningen. Dat komt door de erfenis van kolonialisme en door religieus fundamentalisme. ■Het moslimfundamentalisme is vaak het gevolg van de tweedeling in de Arabische wereld, die mede onder invloed van het westen (kolonialisme) is ontstaan. Kleine elites profiteerden en de grote massa bleef arm. Toenemende armoede en politieke uitsluiting zijn een voedingsbodem voor terrorisme. ►In de 19e eeuw nam de culturele diffusie (verspreiding van cultuurelementen) sterk toe door de koloniale uitbreiding, de wereldwijde zoektocht naar grondstoffen en afzetmarkten, en door sneller en goedkoper vervoer. ●Tegenwoordig gaat de verspreiding van cultuur steeds sneller door de globalisering. Vooral de metropolen (wereldsteden) zijn door internationale handel en andere netwerken met elkaar verbonden. Het Engels is de voertaal (de lingua franca). ●Volgens de diffusietheorie verloopt de verspreiding vanuit innovatiecentra (de Fast World) het eerst naar de gebieden die daarom heen liggen. Slecht bereikbare gebieden zijn de ‘achterblijvers’(de Slow World). Tijd en ruimte krimpen ●In een netwerksamenleving nemen de relatieve afstanden af, als gevolg van nieuwe communicatie- en vervoersmiddelen. Geografen spreken van een tijdruimtecompressie: tijd en ruimte worden ‘kleiner’. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Modernisering vooral amerikanisering Ook angst en weerstand bij verlies eigen identiteit Modernisering is gefragmenteerd Culturen die botsen, leidt vak tot polarisatie tussen groepen 5 Verwestersing en modernisering ►De modernisering staat voor groot deel onder Amerikaanse (VS) invloed: de wereldsteden. ●Dit moderniseringsproces gaat steeds sneller door de moderne communicatiemiddelen. ●Vaak gaat de culturele beïnvloeding alleen over de buitenkant van een beschaving. Veel mensen staan niet positief tegenover een aantasting van hun eigen culturele waarden. ●Ze zijn bang voor verlies van eigenheid, hun regionale identiteit. Ze zoeken soms naar schuldigen die de vertrouwde wereld aantasten. ●Een reden voor deze weerstand is dat de modernisering verbrokkeld is (fragmentarische modernisering). Vaak wordt alleen de materiële cultuur overgenomen en het eigen geestelijke cultuurgoed behouden. ■Door mondialisering en modernisering botsen culturen soms met elkaar. Dit leidt weer tot maatschappelijke polarisatie tussen verschillende maatschappelijke lagen (arbeiders en middenstanders), tussen etnische groepen, religieuze groeperingen of groepen met verschillende talen of dialecten. Globalisering leidt dus zowel tot eenwording als tot verbrokkeling, zowel in economische zin als in sociaal-culturele zin. 4.3 Handel, investeringen en migratie Op welke manier zijn handel, investeringen en de menselijke migratiestromen met elkaar verbonden over de wereld en waarom juist op deze wijze? Wat houdt het proces van economische en sociaal-culturele globalisering in en waarom verloopt de globalisering juist op deze manier? Groei wereldeconomie leidde tot meer welvaart = meer afzet Handel vooral binnen de Triade Handel tussen Noorden en Zuiden veel kleiner Ongunstige ruilvoet voor Zuiden Zuiden profiteert toch ook, iets meer welvaart Triademodel wijzigt: komen nieuwe industrielanden bij De Geo, tweede fase – havo De driehoeksrelatie Noord-Amerika & Japan & West-Europa ►Sinds WO II is de wereldeconomie hard gegroeid. Er is een enorme toename van goederenstromen, vervoersstromen en kapitaalstromen. Dit heeft geleid tot meer welvaart voor meer mensen, wat weer een grotere afzetmarkt betekent (naar waarde en oppervlakte). ●Het grootste deel van internationale handels- en vervoersstromen voltrekt zich binnen en tussen de drie kerngebieden van de Triade (Noord-Amerika, Japan, West Europa). ●De handel tussen het Noorden en het Zuiden is veel geringer. Het gangbare beeld is dat rijke landen goedkope grondstoffen invoeren en dure industrieproducten uitvoeren. ■Dit leidt tot een ongunstige ruilvoet, die de kloof tussen arm en rijk vergroot. ●Dit beeld gaat niet helemaal meer op. Ook in veel arme landen leidt goederenproductie tot meer werk, meer welvaart, meer koopkracht, meer belastinginkomsten en daarmee meer overheidsinvesteringen. ■Het exportpakket van de Newly Industrialized Countries is veranderd: zij voeren grondstoffen en halffabricaten in, maken daar eindproducten van (assemblage) en exporteren die. Zij ontwikkelen zelf ook nieuwe producten, door scholing en investeringen. ■Hierdoor verandert ook het Triade-model: nieuwe industrielanden komen op. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk MNO’s hebben grote invloed op globalisering door vestigingen in veel landen, hoofdkantoor in centrum, productie in periferie Onderdelen van productieketen geknipt en uitbesteed: flexibilsering. Risico verschuift naar (onder)onderaannemers 6 De werkplaats ligt verderop ►Multinationale ondernemingen (MNO’s) stimuleren het proces van globalisering, dat is het voortschrijdende proces van internationale uitwisseling van goederen, ideeën en kapitaal. De politieke invloed van MNO’s is groot. ●Zij hebben vestigingen in meerdere landen. Het hoofdkantoor zit meestal in een centrumland en de productieafdelingen in lage lonenlanden. Steeds vaker zitten de afdeling voor R&D, logistiek en marketing ook in lage lonenlanden. ■Een voorbeeld van een MNO is Nike met 9000 werknemers op het hoofdkantoor in de VS en 75.000 in Azië. De ketting in stukjes geknipt ►Bij het globaliseringsproces wordt de productieketen opgedeeld in afzonderlijke eenheden (zoals winning grondstof, bewerking, verkoop). Elke eenheid kan worden uitbesteed aan onderaannemers, dat heet flexibilisering. Kenmerkend is dat gezocht wordt naar een zo hoog mogelijke kwaliteit tegen zo laag mogelijke productiekosten. Het risico wordt verlegd naar de toeleverancier. Er zijn ook onderonderaannemers, bij wie vaak onder slechte arbeidsomstandigheden wordt gewerkt. ■Het kan gezien worden als een systeem van uitbuiting, zeker in geval van kinderarbeid. Het ILO (International Labour Organisation) en WTO (World Trade Organisation) zijn actief om misstanden (= oneerlijke concurrentie) te bestrijden. Steeds meer regionale specialisatie: gebied doet waar het goed in is Internationale arbeidsverdeling ●Door mondialisering vindt ook regionale specialisatie plaats door de bijzondere eigenschappen van een gebied, bijvoorbeeld lage lonen, een industrieelambachtelijke traditie of een soepele wetgeving. ■Voorbeelden zijn Pusan (Zuid-Korea) waar veel schoenen worden gemaakt en Bangalore (India) als belangrijk ICT cluster vanwege de lage lonen. Steeds vaker wordt ook het hoogwaardige werk voor hogere functies verplaatst. Dat heet outsourcing. Ontstaan van clusters van bedrijven, op basis van agglomeratievoordelen Stimuleert innovatie, maar versterkt vaak ook ruimtelijke tweedeling Clusters ►In een gebied kunnen concentraties van bepaalde soort bedrijven ontstaan (clusters). Dit komt door agglomeratievoordelen: zoals het gebruik maken van dezelfde leveranciers of klanten, of van geschoolde en gespecialiseerde werknemers. Dit geeft een goed klimaat voor innovatie. ●Een voorbeeld van een cluster is Silicon Valley in Californië. ■De aanzuigende werking van clusters/agglomeraties kan leiden tot ruimtelijke tweedeling (polarisatie). Dit komt door schaalvergroting en doordat bedrijven graag gaan zitten op plekken met vestigingsvoordelen (goede infrastructuur of agglomeratievoordelen). Het vergroot de ruimtelijke verschillen/tegenstellingen binnen een land. De Geo, tweede fase – havo ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Globalisering kan door: - stelsel vrijhandel: geeft mondiale afzetmarkt - ontwikkeling vervoer en communicatietechniek - politieke veranderingen maken meer samenwerking mogelijk Handelsblokken hebben voor- en nadelen: eenwording maar ook grotere tegenstelling Oostbloklanden zijn een dichtbij alternatief voor westerse bedrijven die lage lonen zoeken Wereld als ‘global village’ Transporttheorie van Ullman. Drie begrippen: Ruimtelijke complementariteit Tussenliggende mogelijkheden Transporteerbaarheid Economische groei trekt mensen aan, versterkt menselijke mobiliteit De Geo, tweede fase – havo 7 Het waarom van groei en verschuiving ►De volgende voorwaarden maakten globalisering en de Global Shift mogelijk: ●economische voorwaarden: het bestaan van een stelsel van vrijhandel (in tegenstelling tot systeem van protectionisme), de regulering van de vrijhandel door de WTO en de sterke toename van de welvaart. Dit leidde tot een grote mondiale afzetmarkt. ●technische voorwaarden: de ontwikkeling van de transporttechnologie waardoor steeds sneller en steeds meer vervoerd kan worden. Dat maakt de kosten per ton product lager. Ook de moderne communicatietechnologie zorgt voor een grote ontwikkeling in logistiek en distributie (digitale revolutie). ●politieke veranderingen: het uiteenvallen van politiek-militaire blokken maakte meer mondiale samenwerking mogelijk. Voorbeelden zijn het uiteenvallen van de Sovjet-Unie (1990) en de opheffing van het IJzeren Gordijn (1989). ►De vorming van handelsblokken, zoals de NAFTA en EU, heeft voor- en nadelen. Op continentale schaal leidt het tot eenwording, op mondiale schaal worden de belangentegenstellingen groter. ■Ook op continentale schaal ligt polarisatie op de loer, bijvoorbeeld in de EU (vergroting van verschil tussen centrum en periferie) of in Thailand (sterke tweedeling tussen het kerngebied en de randgebieden). ►De voormalige Oostbloklanden geven West-Europese bedrijven de kans vervoersstromen in te korten. Zij maken zo dichterbij gebruik van de lage lonen (in plaats van in het Verre Oosten). ■In deze landen is soms sprake van politieke verbrokkeling (zoals de splitsing van Tsjechië en Slowakije). Het streven naar nationale en regionale identiteit remt het globaliseringsproces. ►In de 20ste eeuw nam de relatieve afstand tussen gebieden sterk af. De wereld wordt wel gezien als een ‘global village’. ►De Transporttheorie van Ullman. Deze geograaf zocht uit waarom ergens veel verkeer is en elders weinig. Bij zijn verklaring gebruikte hij drie kernbegrippen. 1 ruimtelijke complementariteit: twee regio’s vullen elkaar aan, hebben elkaar nodig, er ontstaat vervoer. 2 tussenliggende mogelijkheden: de wisselwerking neemt af als regio’s verder van elkaar liggen (afstandsverval). Daartussen zijn vaak andere mogelijkheden (zoals bijvoorbeeld productie in Oost-Europa i.p.v. Azië). Ook kunnen er tussenliggende hindernissen zijn (zoals het IJzeren Gordijn), die de relatieve afstand veranderen. 3 de transporteerbaarheid van goederen: die hangt af van de vervoerskosten, het vervoersmiddel en de infrastructuur. Mensen in beweging ►Economische groeiregio’s zuigen mensen en activiteiten aan, terwijl de randgebieden achter blijven. ●De toegenomen handel en communicatie versterkt de menselijke mobiliteit (een voorbeeld zijn de expats). ●De vestiging van migranten gaat veelal samen hun integratie in het nieuwe gebied. Soms is sprake van een transnationale identiteit: iemand is dan burger van twee landen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 8 4.4 Groot-Brittannië en India in wereldperspectief Hoe passen Groot-Brittannië en India in de mondiale patronen en processen? Hoe komt het dat de globalisering zo duidelijk aanslaat in India en wat zijn de gevolgen van de globalisering in zowel Groot-Brittannië als India? Bloeiende industrieën in Engelse Midlands werden verplaatst naar lage loon landen Gevolg: sociaaleconomische problemen Verlies (in)directe werkgelegenheid Midlands niet meer centrum, maar perifeer ‘Centrum’ zakelijk Londen profiteert juist Door globalisering vaak toename verschillen binnen landen Ruimtelijke tegenstellingen: stad en suburbs Sociale: probleemgroep en middenklasse De Engelse Midlands ►Rond 1800 begon de industrialisatie in de Britse Midlands. ■De basis van de industrialisatie was de traditie in de productie van textiel en metaal, het opwekken van energie van watermolens en het kanalenstelsel. ●De steenkoolvoorraden en de stoommachine zorgden voor industriële productie voor de wereldmarkt. Inmiddels is de ijzer- en textielindustrie verplaatst naar lage lonenlanden. De ontstane werkloosheid en grote hoeveelheid immigranten uit voormalige koloniën leiden tot sociaaleconomische problemen in de streek. ►In een tijd van de-industrialisatie is het moeilijk om de oude industriegebieden weer op te peppen. ■Het verdwijnen van industrie leidt tot verlies van directe werkgelegenheid én tot verlies van indirecte werkgelegenheid (de toeleveranciers en dienstverlenende bedrijven). Omgekeerd geldt dat de komst van een ‘trekpaard’ (een groot bedrijf) de plaatselijke economie sterk kan stimuleren. ●Het probleem van de Midlands is ook dat ze van centrumgebied nu (semi-) periferie is en wordt overvleugeld door primate city Londen. Londen is dé plek van zakelijke dienstverlening, die profiteert juist van outsourcing en internationale arbeidsverdeling. De kloof tussen Centrum (Londen) en Periferie (Midlands) neemt op die manier toe. Toenemende ongelijkheid ►Op mondiale schaal gezien worden de sociaaleconomische verschillen kleiner; op nationale en regionale schaal worden deze verschillen (soms) groter. Er is sprake van een toenemende regionale ongelijkheid. Generaliserend kan worden gezegd dat onder invloed van globalisering de sociale en economische verschillen binnen landen toenemen ■Op ruimtelijk gebied ontstaan sterke tegenstelling tussen enerzijds vervallen industriegebieden en woonwijken, anderzijds groene suburbs en bedrijvenparken. ■Op sociaal gebied is er een groeiende tegenstelling tussen stedelijke probleemgroepen en een welvarende middenklasse, sociale ongelijkheid. India was exploitatiekolonie India als wingewest ►De 19e eeuw leverden de koloniën landbouwproducten, delfstoffen en goedkope arbeid en waren afzetmarkt voor westerse producten. ●Groot-Brittannië legde India als koloniaal moederland zijn economisch, politiek en cultureel systeem op. ■Dat gebeurde via een stelsel van indirect rule (plaatselijk werden vorsten ingeschakeld) en een verdeel-en-heerspolitiek. ■In West-Europa werd de sterke bevolkingsgroei uit die tijd opgevangen door industrialisatie. India werd dus geen vestigings- maar een exploitatiekolonie. Engelsen legden infrastructuur aan voor export en voor import textiel uit eigen land De parel aan de kroon ►Omstreeks 1850 was India volledig onder Britse controle. De Engelsen legden irrigatiewerken, spoorwegen en havens aan voor de export naar Europa en voor de invoer van textiel uit Engeland. Hierdoor verdween de Indiase ambachtelijke textielnijverheid. Engeland legde kolonie India eigen systeem op De Geo, tweede fase – havo ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Toename industrie en landbouw in India, maar de winst was niet voor Indiase bevolking India kent megasteden: ‘4 in 1’- model In steden vaak veel problemen met huisvesting, gezondheid en milieu Mumbai is centrum van India; 2/3 van bevolking leeft in krottenwijken Megasteden groeien snel door hoog geboorte- en migratiecijfer Problemen op niveau van stad, regio en nationaal Globalisering: brengt India meer welvaart, minder kindersterfte, naar ook verlies banen en grotere verschillen. Naast Fast World staat grote, arme Slow World De Geo, tweede fase – havo 9 ●De Engelsen legden het land met strenge regels een eenheid op (Pax Brittannica). Dat maakte betere landbouw en industrialisatie mogelijk. Toch bleef de welvaart voor de Indiase bevolking uit, want winsten werden afgeroomd door koloniaal moederland zodat de lonen en koopkracht laag bleven. Er was ook een sterke bevolkingsgroei, vooral door het dalend (kinder)sterftecijfer. Steden en megasteden ►De urbanisatiegraad is in India betrekkelijk laag. Wel is er een aantal megasteden. ●Het stadsmodel in Zuid-Azië is ‘4-in-1’steden: – een administratief en religieus centrum, compact met gespecialiseerde ambachtswijken. – de koloniale stad: ruim en recht, veel groen. – de postkoloniale stad: westers, modern, hoogbouw met kantoren en winkels. – krottenwijken: ontbreken van planning, compact. ■De megastad Calcutta kent de problematiek van grote steden in een ontwikkelingsland: slechte openbare voorzieningen, slechte volksgezondheid, zeer hoge bevolkingsdichtheid, congestie, vervuiling en toestroom van rurale migranten. ■Mumbai (Bombay) is de grootste metropool en het onbetwiste centrum van India, zowel financieel, industrieel als cultureel (Bollywood). Het is het handelscentrum dankzij de gunstige relatieve ligging. ■Tweederde van de 15 miljoen inwoners leeft in krottenwijken (de bustees). ●De ruraal-urbane migranten komen meestal terecht in de informele sector of bazaareconomie. ●Megasteden groeien snel vanwege een groot vestigingsoverschot en een hoog geboorteoverschot. De problemen van megasteden in de Derde Wereld liggen op drie schaalniveaus: – lokaal/stedelijk: vervuiling, gebrek aan voorzieningen, congestie, onbestuurbaarheid en werkloosheid. – regionaal gezien: te veel houtkap, uitputting grondwatervoorraad, luchtvervuiling en verlies van landbouwgrond. – op nationaal niveau: centrum zuigt mensen en activiteiten aan ten koste van andere regio’s. Wordt de kloof breder? ►Is de globalisering een succesverhaal in India? Voor een deel wel, maar de schaduwzijde is het verlies van veel banen en de toename van verschillen. ●Er is een enorme kloof tussen een arme massa en een rijke elite. ●De landbouw is voor velen de bestaansbron, maar de overheid steunt vooral de grotere boeren. ●Terwijl de middenklasse groeit blijven er veel mensen en gebieden achter in ontwikkeling. ■200 miljoen mensen zijn ondervoed, maar grote hongersnoden zijn verleden tijd. ●Positief is dat de kindersterfte daalt, maar de positie van meisjes en vrouwen blijft (sterk) achter. ●Naast de high technology sector (Fast World) bestaat een omvangrijke zelfvoorzienende samenleving (Slow World) met veel armoede. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Na de onafhankelijkheid eerst planeconomie, later markteconomie Vrijhandel gaf meer welvaart, maar riep ook weerstand op Rijke landen spelen spel naar eigen belang De Geo, tweede fase – havo 10 Planeconomie of markteconomie? ►Na de onafhankelijkheid (1947) kreeg het Indiase beleid veel elementen van een planeconomie: de overheid bepaalde de productie, prijzen en afzet. De staatsschuld groeide, corruptie en bureaucratisering namen toe. Na 1990 richtte India zich meer op de markteconomie. Hierdoor steeg de welvaart, maar was er ook sprake van een toenemende ongelijkheid. ●Door de concurrentie op de wereldmarkt en het wegvallen van de staatsbescherming riep de economische liberalisering ook weerstand op. De vrijhandel heeft ook flinke negatieve gevolgen. Dat komt omdat de centrumlanden het spel zo spelen dat vooral hun eigen belangen worden gediend, zoals het beschermen van hun eigen landbouw. Voor de Indiase boer is dat desastreus. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 11 Samenvatting Systeem aarde Hfdst 1 Reis vanaf het middelpunt van de aarde Hoe en waarom verandert het uiterlijk van het aardoppervlak als gevolg van het verschuiven van aardplaten? 1.1 Verleden en heden Welke bewijzen zijn er voor het schuiven van de aardplaten? geologische tijdschaal geef leeftijd aarde Vroeger relatieve tijdschaal, nu absolute ouderdomsbepaling Catastrofetheorie plotselinge verandering is vervangen door Principe van actualisme – het heden is de sleutel tot het verleden Alfred Wegener: continenten zaten ooit aaneen: Pangea De Geo, tweede fase – havo Tijdschalen ►De aarde is 4,6 miljard jaar oud. Om deze lange periode te overzien beschrijven geologen die met een geologische tijdschaal. Die is verdeeld in tijdperken, perioden en tijdvakken. ●Vroeger had men een relatieve tijdschaal waarin de volgorde van de tijdperken bekend was, maar de ouderdom in jaren niet. Nu komt men door onderzoek van radioactief gesteente in de bodem tot een absolute ouderdomsbepaling waarbij jaartallen aan de tijdsschaal zijn gekoppeld. Catastrofe of niet? ►Vanaf de 17e eeuw ontstaat het vermoeden dat de continenten ooit aan elkaar hebben gezeten en door aardbevingen van elkaar waren gebroken. ●Een verklaring hiervoor had men niet want men ging uit van de catastrofetheorie. Volgens deze theorie komen ingrijpende veranderingen van het aardoppervlak plotseling tot stand. ►Later begrijpt men dat de aarde veel langer bestaat en dat veranderingen geleidelijk zijn gegaan. De catastrofetheorie wordt vervangen door het principe van actualisme. Dit stelt dat geologische krachten en processen nu hetzelfde zijn als vroeger. 'Het heden is de sleutel tot het verleden.' Alfred Wegener ►Alfred Wegener vond in 1912 bewijzen dat de continenten aan elkaar vast zaten. Hij vond sporen van gelijktijdige vergletsjering in Australië, Zuid-Afrika, India en Zuid-Amerika, zag overeenkomsten tussen fossielen in uiteenlopende delen van de wereld en zag dat rotsen op verschillende continenten op elkaar aansloten. Volgens Wegener bestaan continenten uit licht gesteente en drijven zij op iets dat min of meer vloeibaar is. Hij bedacht dat alle continenten ooit samen één oercontinent vormden dat hij Pangea noemde. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Bewijs theorie Wegener: Paleomagnetisme gedrag aardmagnetisme in verleden Satellietmetingen tonen bewegende oceaanbodem 12 Bewijzen ►In 1965 ontdekt men de verschillen in ouderdom van continentale (ouder) en oceanische gesteenten (jonger). Men denkt dat de oceaanbodem zich vernieuwt. ●Het bewijs vindt men in het Paleomagnetisme, het aardmagnetisme uit het verre verleden. In de loop van de geologische geschiedenis verandert het aardmagnetisch veld. De enige verklaring kan zijn dat de continenten van positie zijn veranderd ten opzichte van de polen. ■In de jaren tachtig lieten satellietmetingen zien dat continenten zich echt verplaatsen. ►Nu verklaren we de verschuiving zo: de oceaanbodem beweegt horizontaal en neemt daarbij de continenten mee. 1.2 Moderne platentektoniek Hoe is de aardbol opgebouwd? Opbouw aarde: kern, mantel en korst Lithosfeer -korst en buitenmantel- bestaat uit continentale en oceanische korst Lithosfeer bestaat uit platen die drijven op asthenosfeer Kringlopen van gesteenten heten convectiestromen De Geo, tweede fase – havo Opbouw van de aarde ►De aarde is opgebouwd uit bolschillen: de kern, de mantel, de korst. ●De kern is de binnenste schil en bestaat uit een mengsel van nikkel en ijzer. Het binnenste deel van de kern is vast, de buitenkern vloeibaar. ●De mantel bestaat uit siliciumverbindingen met veel ijzer en magnesium. De binnenmantel bestaat uit vaste stof en de buitenmantel is taai vloeibaar. ●De korst is de buitenste schil. Hij bestaat uit verbindingen van zuurstof met ijzer, calcium,magnesium, natrium en aluminium. De dikte van de aardkorst varieert van 5 kilometer onder de oceanen tot 30 kilometer onder de continenten. ►De korst samen met het vaste buitenste deel van de mantel heet de lithosfeer. Deze is gemiddeld tachtig kilometer dik en bestaat uit de continentale korst en de oceanische korst. Asthenosfeer en convectiestromen ●Het verschil in dikte tussen continenten en oceaanbodems is te verklaren uit verschillen in de dikte en soortelijke massa van de gesteenten. De continentale korst is lichter en dikker en ligt daarom hoger dan de oceanische korst. ►De lithosfeer bestaat uit zes grote en een stuk of tien kleinere platen. Deze drijven op de asthenosfeer: het deel van de buitenmantel dat taai-vloeibaar is. ►De asthenosfeer beweegt door de inwendige warmte van de aarde. Het hete materiaal komt omhoog, botst tegen de lithosfeer, stroomt horizontaal weg en zakt als het is afgekoeld weer naar beneden. Deze kringlopen heten convectiestromen. ●Door satellietwaarnemingen weten we dat de platen enkele decimeters per jaar bewegen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 13 1.3 Bewegingen van platen Welke bewegingen maken de platen? Welk verband is er tussen de bewegingen van de platen en vulkanisme, aardbevingen en gebergtevorming? Platen bewegen op drie manieren 1 Divergentie: van elkaar af bewegen of scheuren 2 Convergentie - Oceanische en continentale plaat botsen (subductie) - stukken continentale korst botsen –plooiingsgebergte - twee oceanische platen botsen vulkanische eilandenboog Transversaal Kan tot breuken leiden Soorten bewegingen ►De platen kunnen op drie manieren bewegen ten opzichte van elkaar: divergentie, convergentie en transversaal / transform. Divergentie ►Divergentie wil zeggen dat de platen van elkaar af bewegen. Dat gebeurt in de oceaan. Op de bodem van de oceaan komt nieuw materiaal naar boven en vormt mid-oceanische ruggen. ●In deze gebieden ontstaan ondiepe aardbevingen en rustig vulkanisme. ●Een andere vorm van divergentie is als platen scheuren. Langs de breuken kan magma naar boven komen en kunnen vulkanen ontstaan. Convergentie ►Bij convergentie bewegen twee platen naar elkaar toe. Dat kan op drie manieren: ●Ten eerste kan een oceanische plaat tegen een continentale plaat botsen. De oceanische plaat duikt onder de continentale en zinkt in de mantel. De plek waar dit gebeurt heet subductiezone en is te herkennen aan de diepzeetrog. Daarnaast zie je altijd een gebergte en heftige vulkanen. ■Ook komen er door de grote spanningen zware aardbevingen voor. ●Ten tweede kunnen twee stukken continentale korst botsen. Op deze platen liggen uitgestrekte stabiele delen, die we schilden noemen. Daartussen ontstaan door een botsing plooiingsgebergten. Er zijn vaak aardbevingen. ●Ten derde kunnen twee oceanische platen botsen. De oudste plaat duikt dan onder de jongere plaat en er ontstaat een vulkanische eilandenboog. Transversale beweging ► Bij een transversale beweging schuiven platen langs elkaar. ●Bij een breuk zijn door spanningen in de aardkorst gesteenten langs breukvlakken gebroken. Naast horizontale verschuiving kan ook opschuiving en afschuiving plaatsvinden. Dat leidt tot horsten (hoge zones) en slenken (laag). De gebergten die hier ontstaan worden breukgebergten genoemd. 1.4 De aarde brandt en beeft Welke verschijnselen hangen samen met vulkanisme? Wat zijn de kenmerken van een aardbeving? Vulkanisme: aan plaatranden komt magma naar buiten, dat heet dan lava Uitzondering: hot spot, liggen vast in mantel De Geo, tweede fase – havo Vulkanisme ►Een eruptie is een vulkaanuitbarsting. Daarbij komt magma naar buiten. Het herkomstgebied van het gesmolten gesteente heet de haard. Zodra magma aan het aardoppervlak komt heet het lava. ●Het meeste vulkanisme komt voor bij de randen van de platen. Een uitzondering is de hot spot. Hier komen hete pluimen (meestal basaltisch) materiaal uit het onderste deel van de mantel naar boven. De hot spots liggen vast in de mantel en bewegen niet met de platen mee. Op het aardoppervlak ontstaat een rij vulkanen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Soorten vulkanen: - Schildvulkaan met effusieve uitbarsting, flauwe helling Spleeteruptie - Stratovulkaan: explosieve eruptie, steile wanden Aardbevingen: hypocentrum en epicentrum Meestal aan rand van (botsende) platen Tsunami's: schokgolven door aardbeving in oceaan De Geo, tweede fase – havo 14 Soorten vulkanen ►De vulkanen onderscheiden we op basis van de vloeibaarheid van het magma. ●Bij schildvulkanen kent de lava een grote vloeibaarheid. Het stroomt ver weg en de vulkaan krijgt een brede basis en zeer flauwe hellingen. Dat heet een effusieve uitbarsting. ●Ook de spleeterupties is een voorbeeld van een effusieve eruptie. Het lava komt uit kilometers lange scheuren naar buiten. ●Samengestelde of stratovulkanen hebben vaak explosieve uitbarstingen. Hun lava is taai-vloeibaar. Zij hebben daardoor kegels met een kleine doorsnede en steile wanden. Aardbevingen ►De plaats waar de aardbeving ontstaat heet hypocentrum. Het epicentrum is de plaats van aardbeving aan het aardoppervlak. ●De logaritmische schaal van de Amerikaanse seismoloog Richter is gebaseerd op de hoeveelheid energie die bij een aardbeving vrijkomt. * Een voorbeeld van grote aardbeving met veel slachtoffers was die in Pakistan in 2005 ●Het merendeel van de aardbevingen vindt plaats aan de randen van de platen. Ongeveer de helft komt voor bij botsende platen. * Ook langs kleine breukvlakken zijn bevingen mogelijk (voorbeeld: Limburg in 1992). ►Tsunami's zijn schokgolven die ontstaan door aardbevingen in oceanen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 15 Hfdst 2 De buitenkant van de aarde De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: Wat is de betekenis van exogene processen voor de vorming van het aardoppervlak? 2.1 gesteenten en verwering Welke groepen gesteenten zijn er en op welke manier ontstaan deze? Door welke processen wordt het aardoppervlak afgevlakt? Gesteentekringloop Drie soorten gesteenten: stollings-, sediments- en metamorfe gesteenten Verwering is het uiteenvallen van harde steen. - mechanisch - chemische - organogeen Glijden verweerd materiaal: massabeweging Aardverschuiving leidt tot puinhelling Water is kringloop: van neerslag, via verdamping -. evaporatie en transpiratie samen: evapotranspiratie De Geo, tweede fase – havo Soorten gesteenten ►Alle vaste stoffen die in de aardkorst en het bovenste gedeelte van de aardmantel voorkomen, noemen we gesteenten. Ze maken deel uit van een cyclus waarin ze telkens worden afgebroken en omgevormd. Dit heet de gesteentekringloop. Er zijn drie soorten gesteente, die elk in een van de andere kunnen overgaan. Dit zijn: ●stollingsgesteenten (afgekoeld magma), ●sedimentsgesteenten (afzettingen) en ●metamorfe gesteenten (verandering door druk en/of verhoogde temperatuur). Soorten verwering ►Verwering is het uiteenvallen van hard gesteente onder invloed van het weer en planten. We onderscheiden drie soorten verwering. ●Bij mechanische verwering (fysische verwering) valt het gesteente uiteen maar blijft de scheikundige samenstelling in tact. ●Er is sprake van chemische verwering als de scheikundige samenstelling verandert, bijv. het oplossen van kalksteen door zuur grond- of regenwater. ●Organogene verwering (biologische verwering) is het gevolg van de werking van planten en dieren. Levend begraven ►Wanneer op hellingen verweringsmateriaal ontstaat, kan dit door de zwaartekracht naar beneden glijden. Deze zgn. massabeweging wordt beïnvloed door drie factoren: ●de aard van het materiaal, ●de steilheid van de helling en ●de mate waarin het verweringsmateriaal verzadigd is met water. ►Meestal maken geologen een indeling van massabeweging op basis van de snelheid waarmee verweringsmateriaal zich verplaatst. Aardverschuivingen ontstaan door een trilling van de aarde, vallen qua snelheid in de middenmoot. Het resultaat is een puinhelling. Die bestaat uit los verweringsmateriaal. Deze helling is vaak onstabiel door de grote hellingshoek. De kringloop van het water ►De hoeveelheid water op aarde is constant en vormt een hydrologische kringloop in lucht, op land en in oceanen. Tijdens deze kringloop wordt verweringsmateriaal verplaatst. ●De neerslag valt en infiltreert in de grond, verdampt of stroomt af. Verdamping die plaatsvindt vanaf open water heet evaporatie. Verdamping uit huidmondjes van planten noemen we transpiratie. Samen vormen ze de evapotranspiratie. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 16 2.2 Afbraak en opbouw van het landschap Wat is de invloed van erosie, massabewegingen en sedimentatie op de vorming van het aardoppervlak? Erosie (uitschuring) en sedimentie (afzetten van materiaal) Rivier Boven - erosie Midden - transport Beneden – sedimentatie, daar de puinwaaiers Beneden stroomsnelheid laag: meanderende rivier Afzetting slib bij zee, delta uitwaaierende sedimentatie Soorten gletsjers: dalgletsjer en landijs Gletsjers voeren: morene mee kwartiar: afwisseling glaciaa/interglaciaal Erosie door zee bij klifkusten Opbouw door zee bij aanslibbingskusten Deflatie: uitschuren door de wind Bij sedimentatie ontstaan duinen De Geo, tweede fase – havo Erosie en sedimentatie ►De uitschurende werking van met puin beladen stromend water, schuivend ijs en wind op het verweringsmateriaal noemen we erosie. Water, ijs en wind kunnen ook het landschap juist opbouwen met verweringsmateriaal dat ze meenemen. Dat heet sedimentatie. Afbraak en opbouw door rivieren ►Het gebied dat boven- en ondergronds afwatert op een rivier noem je het stroomgebied. De grens tussen stroomgebieden heet waterscheiding. ►Rivieren bestaan uit drie zones: de bovenloop waarin erosie plaatsvindt, de middenloop waarin transport de overhand heeft en de benedenloop waarin het materiaal vooral sedimenteert. ●In de bovenloop is de rivier krachtig en snijdt zich in het landschap. De insnijding hangt af van de stroomsnelheid, hardheid van het gesteente en de hoeveelheid meegevoerd puin. In de dalen vindt afzetting plaats, de puinwaaiers. ●In de vlakke benedenloop daalt de stroomsnelheid. Meegevoerd materiaal sedimenteert. De rivier gaat meanderen omdat buitenbochten uitslijten en het slib wordt afgezet in de binnenbochten. ●Bij zee wordt het resterende slib afgezet. Bij een deltakust verdeelt het water zich over meerdere rivierarmen en vindt sedimentatie plaats in uiteenwaaierend gebied. Afbraak en opbouw door ijs ►Een gletsjer is een ijsmassa die op land is gevormd en onder invloed van de zwaartekracht in beweging is. Er zijn twee soorten gletsjers, namelijk alpiene of dalgletsjers en landijs. ●Morenemateriaal is het verweringsmateriaal dat wordt meegevoerd op, in en onder het ijs. ►De periode van het Kwartair kent een afwisseling van glacialen waarin de gletsjers en het landijs groeien en interglacialen waarin deze juist afnemen. De zee geeft en de zee neemt ►Erosie en afbraak door de golven van de zee vindt vooral plaats bij klifkusten. Opbouw door de zee komt voor bij aanslibbingskusten voor. Het meegebrachte materiaal vormt daar een zandstrand. Afbraak en opbouw door de wind ►De uitschurende werking van de wind heet deflatie. Hoe groter de windkracht, hoe groter de afbrekende kracht. Het zwaardere materiaal wordt over het oppervlak geblazen. Het lichtste materiaal wordt op grote hoogte vervoerd. Bij sedimentatie door de wind kunnen duinen ontstaan. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 17 Hfdst 3 De blauwe planeet De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: In hoeverre is het klimaat een bepalende factor voor landschapszones op aarde? 3.1 Een beschermende laag Welke factoren bepalen het huidige klimaat van een gebied? Wat zijn de kenmerken van de huidige klimaatzones op aarde? Atmosfeer of dampkring: onderste laag is troposfeer (stikstof en zuurstof) De dampkring ►De atmosfeer of dampkring omhult de aarde. ●Men houdt aan dat die ongeveer 100 km dik is. Ons weer en klimaat spelen zich af in de troposfeer, de onderste luchtlaag van 8 tot 16 km dikte. De troposfeer bevat ca. 80% van alle gassen van de atmosfeer. ●Stikstof (78%) en zuurstof (21%) vormen samen 99% van het volume en zijn essentieel voor het leven op aarde. Factoren die de tempratuur bepalen Vijf factoren van invloed op temperatuur in een gebied ►De gemiddelde temperatuur op aarde is 15 °C, maar verschilt van gebied tot gebied door vijf factoren. ●De invloed van gebergten hinderen het transport van warme of koude lucht. ●De dampkring wordt verwarmd door het aardoppervlak. Hoe hoger je komt, hoe kouder het is. Dit heet de temperatuurgradiënt. ●De breedteligging: bij de evenaar is het warm doordat de zonnestralen loodrecht invallen. Hoe hoger de breedte hoe groter het oppervlak dat eenzelfde energiebundel moet verwarmen. ●De gesteldheid van het aardoppervlak: zonnestraling verwarmt de verschillende soorten aardoppervlak niet allemaal even sterk. Dat hangt af van de albedo. Ook verwarmt de zon het water minder snel dan het land. ●Het warmtetransport: lucht en water zorgen voor afkoeling van de evenaar en verwarming van de polen. Warmtetransport: windsystemen Buys Ballot: Wind is stromende lucht van hoge naar lage drukgebieden Wind heeft afwijking naar links of rechts door draaiing aarde Theorie gelijkmatige verdeling hoge en lage drukgebieden op aarde Windsysteem is anders door schuine stand aarde en eigenschappen van aardoppervlak De Geo, tweede fase – havo ►Wind is stromende lucht. Lucht stroomt doordat er op de ene plaats een teveel aan lucht is (hoge luchtdruk) en op een andere plaats een tekort (een lage luchtdruk). De Wet van Buys Ballot beschrijft twee regelmatigheden: (1) Lucht stroomt van een hoge naar een lage druk. (2) Stromende lucht heeft een afwijking naar rechts op het noordelijk en naar links op het zuidelijk halfrond. ●Verschillen in luchtdruk ontstaan door verschillen in temperatuur. Waar het kouder is ontstaat hoge luchtdruk. ●In een lagedrukgebied stijgt de lucht en dus is er veel neerslag. In hogedrukgebied daalt de lucht. Deze is droog, dus is er weinig neerslag. ►Bij een homogeen aardoppervlak zou er een eenvoudige verdeling van hogeen lagedrukgebieden zijn. Bij de evenaar is het warm. Er is een lagedrukgebied: het equatoriaal minimum. Lucht stijgt op en koelt af. Op 25° NB en ZB ontstaan juist hogedrukgebieden: de subtropische maxima. Aan de polen ontstaan door de kou hogedrukgebieden, de Arctische maxima. Boven de oceaan warmt de lucht op, stijgt en vormt op 60° NB en ZB lagedrukgebieden, de subpolaire minima. ►Het windsysteem in werkelijkheid verschilt nogal van de eenvoudige voorstelling door de schuine stand van de aardas en de verschillen in eigenschappen van het aardoppervlak. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 18 Moessons In subtropen brengen moessons veel neerslag in zomer, in winter waaien (droge) passaten ►De zone met lage luchtdruk beweegt in de tropen met de loodrechte zonnestand mee. Daar ontstaan boven het vasteland in de zomer lagedrukgebieden die lucht aanzuigen boven zee, de zogenaamde aanlandige moessons die veel neerslag brengen. In de winter verschuift het lagedrukgebied en keren de passaten (aflandige droge winden). ●Door het verschuiven van de tropische minima met de stand van de zon, verschuiven ook de subtropische maxima en de subpolaire minima. Warmtetransport: zeestromen Zeestromen (koude en warme) ontstaan door de wind en verschil in dichtheid De thermohaline circulatie is de stroming van warm water noordwaarts en koud water terug Köppen:indeling in vijf klimaatzones op basis plantengroei ►Oceaanstromingen ontstaan door verschillen in dichtheid van het water en door wind. Koude zeestromen brengen koud water naar lage breedte. Warme zeestromen brengen warm water naar hoge breedte. ●Thermohaline circulatie is de oceaanstroming die wordt aangedreven door dichtheidsverschillen. Deze werkt als een geweldige diepwaterpomp: warm water uit de tropische streken wordt naar noorden gestuwd en gaat koud retour via de diepte van de oceanen. ■De bolvorm en de draaiing van de aarde hebben invloed op het stromingspatroon van het water. Klimaatsysteem van Köppen ►Een klimaat wordt gekarakteriseerd als de gemiddelde weerstoestand over een periode van minstens dertig jaar. Köppen maakte een beschrijving van de vijf klimaatzones op basis van de natuurlijke plantengroei. 3.2 Kenmerken van de landschapszones op aarde Wat zijn de kenmerken van de landschapszones op aarde? Verschillende landschapszones: ontstaan door samenspel van oa klimaat, gesteente, reliëf en de mens Kringlopen van voedingsstoffen verklaren landschapzones Landschaps-factoren ►Landschapszones worden bepaald door een ingewikkeld samenspel van vele factoren die zijn terug te voeren op het op elkaar inwerken van lithosfeer, atmosfeer, biosfeer en hydrosfeer. De belangrijkste landschapsfactoren zijn het klimaat, de gesteenten, het reliëf en de mens. ●Een verandering van één factor heeft gevolgen voor een ander of voor anderen. De mate waarin is afhankelijk van de plaats, de schaal en de tijd. ►Een manier om de verschillen tussen landschapszones te beschrijven en te verklaren is door te kijken naar de kringloop van voedingsstoffen. Ze circuleren in de landschapzones, worden hergebruikt en vormen zo een voedingsstoffencyclus. Tropische zone Tropische zone met regenwoud en savanne ►De tropische zone bestaat uit regenwoud. De bodem bevat weinig humus door de grote uitspoeling. Er blijven weinig mineralen bewaard. De Savanne valt ook in de tropische zone. Kenmerken zijn hete natte zomers en droge hete winters. Aride zone Aride zone: koude en warme woestijnen De Geo, tweede fase – havo ►Een aride zone is een woestijn. Eenderde van het landoppervlak van de aarde is woestijn. Er zijn hete en koude woestijnen. Koude liggen vaak in de regenschaduw van gebergten. De jaarlijkse neerslag in woestijnen bedraagt 250 mm of minder en valt vaak in de vorm van stortbuien. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Grens aride en gematigde zone: steppe 19 ►Het grensgebied tussen de aride en gematigde zone wordt gevormd door steppegebieden. Door de hoge vruchtbaarheid van de steppebodems (veel humus) verdween veel van de oorspronkelijke plantengroei. Gematigde zone Gematigde zone met loof- en naaldbomen ►De gematigde zone kent twee landschapszones: de loofbomengordel en de naaldbomengordel. Polaire zone Polaire zone, geen boomgroei Toendra: permafrost ►In de polaire zone blijft de gemiddelde jaarlijkse temperatuur beneden de 10°C. Hierdoor groeien er geen bomen. Het toendragebied vormt het overgangsgebied tussen de boreale bossen en de ijsvlakten. Er komt permafrost voor, wat inhoudt dat de ondergrond nooit helemaal ontdooit. 3.3 Veranderingen in landschapszones door menselijke activiteiten Wat is de invloed van de menselijke activiteiten op de verschillende landschapszones? Waarom zijn niet alle landschapszones even gevoelig voor landdegradatie? Landdegradatie, alternatief duurzaam landgebruik Invloed van de mens ► Landdegradatie (bodemdegradatie) is het verlies aan biologische en economische productiecapaciteit van het land. Er moet gestreefd worden naar duurzaam landgebruik, zodat ook toekomstige generaties nog een bestaan kunnen opbouwen. Steeds meer zand? Verwoestijning is landdegradatie in (semi)aride zones Komt o.a. door - overbeweiding. - verzilting - bodemerosie ►Verwoestijning of desertificatie is een vorm van landdegradatie die plaatsvindt in aride en semi-aride gebieden. Het ontstaat door een wisselwerking tussen mens en natuur. ●Aan de kant van de natuur spelen onvoorspelbare klimaatvariaties. ►De discussie die tegenwoordig oplaait, is in hoeverre de mens bijdraagt aan de mondiale verandering van het klimaat en dus aan de variaties in neerslag. ●De mens draagt bij aan verwoestijning door overbeweiding. Door een toenemende bevolkingsdruk graast er teveel vee en ontstaat overexploitatie. Door slechte irrigatietechnieken kan verzilting ontstaan: de toename van zout in de bodem. Planten kunnen daar niet tegen. ●Gebieden met verwoestijning hebben ook vaak te lijden onder bodemerosie. Duurzaam landgebruik Duurzaam landgebruik De Geo, tweede fase – havo ►Bij duurzame ontwikkeling is duurzaam landgebruik essentieel. Door verstandiger om te gaan met de natuur kunnen processen van landdegradatie worden gestopt of voorkomen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 20 Wat gebeurt er met de ijsbeer? Opwarming aarde vooral merkbaar op hoge breedte: - ontdooiende permafrostgebieden stoten methaan uit - smeltende ijskap: groot effect op klimaat en waterkringloop, oa door albedo-effect - zeespiegelstijging De Geo, tweede fase – havo ►Door het versterkte broeikaseffect warmt de aarde op. Dat is het duidelijkst op hoge breedte. ●Veen- en moerasgebieden, zoals de ontdooiende permafrostzones zijn een belangrijke bron van het broeikasgas methaan (CH4). Bij hogere temperaturen komt er meer methaan vrij. Dat leidt tot een versterking van het broeikaseffect. Er is sprake van positieve terugkoppeling. ●Het smelten van ijskappen kan grote gevolgen hebben voor de kringloop van het water en het mondiale klimaat. Dat heeft te maken met het albedo-effect. IJs kaatst zonlicht terug. Water ketst minder terug en slaat bovendien warmte op. Het zal dus niet zo snel weer bevriezen. Ook hier is positieve terugkoppeling. ●Het afsmeltende landijs leidt tot een stijging van de zeespiegel. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 21 Leefomgeving / Wonen in Nederland Hfdst 1 Denkend aan Holland De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: welke aspecten zitten er aan het vraagstuk van het overstromingsgevaar van de grote rivieren. We kijken naar de kenmerken van de stroomgebieden van Rijn en Maas. Hoe beïnvloeden klimaatveranderingen de waterafvoer van deze rivieren en op welke manier kan de ruimtelijke inrichting de kans op overstromingen verkleinen? § 1.1 Nederland rivierenland: Rijn en Maas Wat zijn de kenmerken van de stroomgebieden van Rijn en Maas? de grote rivieren de Rijn waterscheiding waterafvoer = debiet piekafvoer regiem = verdeling van de waterafvoer vertragingstijd stroomstelsel lengteprofiel verval verhang De Geo, tweede fase – havo ► De Rijn en Maas zijn de grote rivieren in Nederland. De Rijn ► De Rijn is de grootste rivier. Hij ontspringt in Zwitserland en stroomt door zes landen. Het stroomgebied (het gebied dat afwatert in een rivier) ligt in negen landen. De grens tussen twee stroomgebieden heet de waterscheiding. ► De waterafvoer van een rivier, uitgedrukt in kubieke meters per seconde, heet debiet. Omdat de Rijn een gemengde rivier is, is de afvoer het grootst in de zomermaanden. De piekafvoer, de tijdelijke, extra hoge waterafvoer, is het grootst in de winter: de Rijn voert dan vooral neerslag af. ► De verdeling van de waterafvoer over een jaar gezien noemen we het regiem van een rivier. Die is afhankelijk van: – de klimatologische omstandigheden – de voeding met smelt- en/of regenwater – de doorlatendheid van de bodem – de aanwezigheid van begroeiing. Het regiem van de Rijn is zeer regelmatig. Dat betekent dat de rivier het hele jaar bevaarbaar is. ● Menselijk ingrijpen heeft het regiem beïnvloed en er voor gezorgd dat water sneller afgevoerd wordt. In een natuurlijke situatie verstrijkt er een bepaalde tijd tussen het moment dat in het stroomgebied neerslag valt, en het moment dat het waterpeil in de rivier daardoor stijgt. Dat heet de vertragingstijd. Door kanalisatie, bedijking en verstening is die vertragingstijd korter geworden: water komt veel sneller in de rivier waardoor een ‘hoogwatergolf’ kan ontstaan. Het regiem is er onregelmatiger door geworden. ► De Rijn is een rivier die gevoed wordt door vele zijrivieren en als hij in Nederland aankomt, splitst hij zich in veel zijtakken. Een rivier samen met alle zijrivieren en alle vertakkingen die deel uitmaken van hetzelfde stroomgebied, heet het stroomstelsel. ► Een rivier heeft een lengte- en een dwarsprofiel. Het lengteprofiel geeft de hoogteligging van de rivier weer over haar hele loop, bijvoorbeeld van bron tot bron. Uit dat profiel blijkt wat het hoogteverschil is tussen twee plaatsen langs een rivier of beek (dat heet het verval) en wat dat hoogteverschil in een rivier of beek uitgedrukt per kilometer is (dat heet het verhang; het is het verval per kilometer) ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk dwarsprofiel uiterwaard stroomgebied Maas: regenrivier waterstand bij flinke regenval in Ardennen bedijking in Nederland 22 ► Het dwarsprofiel van een rivier is een dwarsdoorsnede van een riviergeul of beek op een bepaald punt. Het laat zien hoe breed het water is en welke verschillen er in waterdiepte zitten. In Nederland bestaat het dwarsprofiel van een rivier bijna altijd uit een zomerdijk, een uiterwaard en een winterdijk. ► De Nederlandse Rijntakken zijn volledig bedijkt. ● De uiterwaard ligt soms wat hoger in het landschap omdat de rivier er tijdens overstromingen in de winterperiode sediment heeft afgezet. De Maas ► De andere ‘grote rivier’ in Nederland is de Maas. Die heeft zijn stroomgebied in Frankrijk, Luxemburg, België en Nederland. In sommige delen van de Maas is een aantal stuwen aangelegd. Een stuw is een constructie in de rivier waarmee het waterpeil kan worden geregeld. ► De Maas is een regenrivier omdat hij zijn water vooral uit neerslag krijgt. In de zomer is de rivier veel lager dan in de winter, omdat dan veel water verdampt. Om de rivier bevaarbaar te houden, zijn stuwen en sluizencomplexen gebouwd. ● Flinke regen in de Ardennen leidt in één dag tot een hoge waterstand in de Limburgse Maas. De Ardennen zijn rotsachtig, dat geeft een grote kans op hoge piekafvoer. De vertragingstijd is verder verkort doordat de Maas in België volledig gekanaliseerd is. ● In Nederland zijn langs de benedenloop van de Maas dijken gebouwd. De bovenloop van de Maas is niet bedijkt omdat de rivier daar door een dal stroomt met aan weerszijden natuurlijke terrassen. Bij hoog water bestaat er wel overstromingsgevaar vanwege bebouwing in de gebieden naast de rivier. 1.2 Veranderend weer en klimaat Op welke manier beïnvloeden klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling de waterafvoer van de Rijn en Maas? IPCC: meer schommelingen in neerslagregiem zeespiegelstijging verzilting stijging niet overal gelijk op aarde De Geo, tweede fase – havo ► Het IPCC verwacht dat de klimaatveranderingen leiden tot meer schommelingen in het neerslagregiem. De gevolgen zijn: -grotere hoeveelheid neerslag, vooral in de winter -meer kans op perioden met extreme neerslag -meer kans op natte jaren -stijging van de temperatuur: minder sneeuw, meer regen. ● Volgens het KNMI heeft het versterkt broeikaseffect maar gering effect op de kans op extreme neerslag en koude perioden. Bij een grotere opwarming zal het effect wel groter worden. ► Het IPCC verwacht ook een wereldwijde zeespiegelstijging van 0,09 á 0,88 m. Dit komt vooral door de opwarming van oceaanwater, en in mindere mate door het afsmelten van gletsjers en landijs. ■ In Nederland betekent een hogere zeespiegel dat het lastiger wordt de verzilting via de Nieuwe Waterweg tegen te gaan. Nu houden de dammen in Haringvliet en Volkerak het zoute water tegen. Als de zeespiegel stijgt, is het moeilijker rivierwater naar zee af te voeren. Daardoor dringt zout water makkelijker binnen, vooral als de rivieren ook minder water afvoeren in de zomer. ► De zeespiegelstijging is niet overal op aarde gelijk. Het hangt af van plaatselijke omstandigheden, zoals de stijging of daling van de bodem, de oceaancirculatie, het zoutgehalte, de plaatselijke temperaturen en de wind. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk bodemdaling 50 cm in 20e eeuw gevolgen klimaatverandering voor Rijn en Maas overlast door laag zomerpeil regiem in de Rijn steeds extremer maatgevende afvoer hoogte afvoer bepaalt grootte capaciteit 23 ► In Nederland is de bodemdaling een probleem voor de waterafvoer. De bodemdaling in de twintigste eeuw bedroeg 50 cm. De oorzaken van die daling zijn: de dijken verhinderen dat de rivier sediment afzet in een groot gebied langs de rivier. Nu blijft dat alleen in de uiterwaard. Die krijgt minder waterbergend vermogen. door ontwatering klinken de veen- en kleigebieden in West Nederland in veenoxidatie: dat is de afbraak van veen dat boven het grondwater uitkomt aardgaswinning kanteleffect: de bodem herstelt nog tot een evenwicht, als gevolg van het grote gewicht van het ijs uit de ijstijd (soort wip-wap) Isostatisch evenwicht ► De gevolgen van de klimaatverandering voor de Rijn zijn een grotere waterafvoer in de winter, grotere verdamping en een lagere zomerafvoer. De Maas krijgt meer neerslag in de winter te verwerken. In de zomer is de waterafvoer lager door meer verdamping. ● Het lage zomerpeil kan overlast veroorzaken: – hinder voor de scheepvaart vanwege mindere bevaarbaarheid – het lozen van (warm) koelwater door industrie en elektriciteitscentrales in relatief weinig water zorgt voor meer problemen (o.a. vissterfte). ► Het regiem in de Rijn zal extremer worden. In de winter is vaker een verhoogde piekafvoer te verwachten, maar ook zullen er waarschijnlijk langere perioden met zeer laag water zijn. ● Om veilige dijkhoogten langs de grote rivieren te bepalen, wordt gekeken naar de maatgevende afvoer. Dat is de maximale hoeveelheid water die de rivier kan afvoeren zonder dat het achterland overstroomt. Deze hoeveelheden worden op een bepaald punt van de rivier gemeten, rekening houdend met een vooraf aangenomen kans op overstromen. ● Hoe hoger de maatgevende afvoer gesteld wordt, hoe groter de capaciteit van de rivier moet zijn om het water te kunnen afvoeren. In de wet staat dat één overstroming per 1250 jaar (1/1250) acceptabel is. § 1.3 Overstromingsgevaar en Ruimtelijke Ordening Op welke manier beïnvloedt de ruimtelijke inrichting de kans op een overstroming? Nederlandse rivieren zijn genormaliseerd krib stuwen voor voldoende diepte stuw bij Driel Maas: zeven stuwen schutsluizen verstedelijking De Geo, tweede fase – havo ► Nederlandse rivieren zijn genormaliseerd. Dat wil zeggen dat er maatregelen zijn genomen om de rivier zo gelijkmatig mogelijk te laten stromen en om erosie aan de oevers van de rivier tegen te gaan. Dit om te zorgen voor een snelle afvoer van water en om de rivier bevaarbaar te houden voor schepen. De maatregelen zijn de aanleg van kribben (korte dammen die loodrecht op de zomerdijk staan), die de rivier smaller maken en zorgen dat het water de rivierbodem uitschuurt, en het afsnijden van bochten. Er zijn ook stuwen aangelegd om in droge tijden voldoende diepte te houden in de rivier en voldoende zoet water in het IJsselmeer te krijgen. ● In het Rijnstelsel stromen de Waal en IJssel vrij af. De Neder-Rijn en Lek hebben drie stuwen: Hagestein, Amerongen en Driel. ■ De stuw bij Driel is het grootste deel van het jaar (9 maanden) gesloten, en staat bijna nooit helemaal open. ● De Maas heeft zeven stuwen die gemiddeld maar vier dagen per jaar open zijn. ■ In zowel de Rijn als Maas zijn ook schutsluizen gebouwd om schepen doorgang te verlenen, Ook zijn er vistrappen geplaatst, en laat iedere stuw wat water door voor de landbouw en winning van drinkwater. ► Naast kanalisatie en normalisatie zorgt ook de verstedelijking voor ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk verstening uiterwaard bouwverbod na hoge waterstanden bescherming door dijkverhoging en/of dijkverzwaring De Geo, tweede fase – havo 24 versnelde afvoer van oppervlaktewater. Dat is vooral merkbaar als er veel neerslag valt in korte tijd. ● Vooral door verstening: er zijn veel woonwijken, industrie en infrastructuur gekomen in plaats van natuur. Ook worden uiterwaarden intensiever gebruikt, waardoor hun waterbergend vermogen afneemt. ■ Na hoge waterstanden in 1993 en 1995 kwam er een verbod op bouwen in de uiterwaard. In 2006 is het bouwen weer toegestaan mits er elders ruimte voor de rivier komt. ► Rivieren worden door dijken beschermd. Extra bescherming tegen hoog water komt van dijkverhoging en dijkverzwaring. De eventuele economische schade door een overstroming is groter geworden door de bodemdaling van het land achter de dijken, de toename van het aantal mensen en de intensivering van het ruimtegebruik. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 25 Hfdst 2 Rivierbeleid in Nederland De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: wat zijn de kenmerken en gevolgen van het rivierbeleid om overstromingen in Nederland tegen te gaan? § 2.1 Overstromingen tegengaan Waaruit bestaat het Nederlandse rivierbeleid, wat is (het doel van) de watertoets en op welke manieren kan in het stroomgebied de waterafvoer beheerst worden? nationaal beleid, Bestuursakkoord Water drietrapsstrategie: retentie, berging, afvoer combineren met andere functie modelberekening vóór nemen maatregel watertoets bij nieuwe besluiten watertoets: twee criteria nieuw beleid: ruimte voor de rivier, door: retentiebekken noodoverloopgebied oude noodoverloop verdwenen verruimen rivierbed De Geo, tweede fase – havo Nationaal beleid ► In 2003 is in het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003) vastgelegd hoe de rivier meer ruimte moet krijgen. Het beleid gaat zowel om de grote rivieren als om de waterhuishouding in ruime zin. Daaronder vallen de scheiding tussen regen- en rioolwater in stedelijke gebieden, de inrichting van waterbergingsgebieden op het platteland of herinrichting van bekengebieden waardoor ze hun oorspronkelijke loop weer krijgen. ► Er is een drietrapsstrategie gekozen om problemen met te veel water te voorkomen: eerst proberen water vast te houden (retentie), dan water bergen en dan pas afvoeren. ● Elke rivier heeft zijn eigen karakteristieken. Dat maakt het vinden van de beste oplossing voor hoogwaterrisico’s moeilijk. ● Er wordt zoveel mogelijk geprobeerd het waterbeheer te combineren met andere functies, zoals met aanleg van natuur of recreatiegebied. ■ Beslissingen over maatregelen worden pas genomen nadat met modellen de effecten van die maatregelen in het rivierengebied berekend zijn. ► Om te zorgen dat water goed wordt meegenomen in ruimtelijke plannen is de watertoets ingesteld. Bij nieuwe besluiten over de ruimte moet beschreven worden hoe rekening gehouden wordt met (de gevolgen van de plannen voor) de waterhuishouding . Het gaat om veiligheid, wateroverlast, de gevolgen voor de waterkwaliteit en verdroging ● Bij de watertoets van een ruimtelijk plan wordt gelet op twee criteria: 1. Er mag geen belemmering zijn voor retentie, bergen en afvoeren van water in dat gebied. 2 .Er mag geen afwenteling van waterproblemen plaatsvinden. Maatregelen ► Welke maatregelen zijn mogelijk om wateroverlast tegen te gaan? Het hoofddoel van het beleid is sinds 2005 om het water meer ruimte te geven. Dit beleid heet: Ruimte voor de Rivier. Dit kan op verschillende manieren: ● Het maken van een retentiebekken: binnendijks gebied waar (tijdelijk) gecontroleerd water in kan stromen bij hoog water. ● Het instellen van een noodoverloopgebied: gebied voor tijdelijke opvang van hoogwater. Dit gebeurt alleen in gevallen van nood: bij een hele hoge waterstand (meer dan 16.000 m3 per seconde). ■ De noodoverloopgebieden die half vorige eeuw gebruikt werden, verdwenen om plaats te maken voor bebouwing en infrastructuur. ● Het rivierbed kan verruimt worden (rivierbedverruiming) op verschillende manieren: - door verdieping. Dit kan door de uiterwaarden te vergraven of door het zomerbed te verdiepen. - door verbreding: verbreden van het bed door de dijk te verleggen. - door obstakelverwijdering: verwijderen van obstakels in het winterbed (begroeiing, bebouwing, bruggen). - door het graven of uitdiepen van nevengeulen of de aanleg van een hoogwatergeul. door het verlagen van kribben. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 26 § 2.2 Nationaal en internationaal rivierbeleid Waaruit bestaat het recente internationale rivierbeleid? Op welke manier vullen het Nederlandse en internationale rivierbeleid elkaar aan? internationaal beleid voor Rijn Rijnchemieverdrag twee andere verdragen doelen Actieplan Hoogwater Rijn financiële ondersteuning EU Actieplan Hoogwater Maas De Geo, tweede fase – havo Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn ► In 1950 werd de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) opgericht, waarin de vijf Rijnoeverstaten vertegenwoordigd zijn. Doel was het aanpakken van de problematiek van de Rijn en de uiterwaarden. Tijdens regelmatig gehouden Rijnconferenties zijn verdragen ondertekend door de lidstaten. ● In 1976 werd het Rijnchemieverdrag gesloten, bedoeld om de Rijn te beschermen tegen chemische vervuiling en de waterkwaliteit te verbeteren. Het voorziet in een strikte controle van lozingen van bepaalde stoffen in de Rijn. ■ Twee andere belangrijke verdragen zijn het Rijnzoutverdrag en het verdrag met betrekking tot de thermische vervuiling van de Rijn. ● Het ICBR werkt samen met België, Liechtenstein en Oostenrijk, omdat het stroomgebied van de Rijn ook deze drie staten beslaat, en met intergouvernementele organisaties (intergouvernementele samenwerking) en nongouvernementele organisaties. ► In de Rijnconferentie van 2001 kwamen drie onderwerpen aan de orde: 1. de evaluatie van het Rijn Actieprogramma (RAP): de waterkwaliteit van de Rijn is sterk verbeterd, maar er kunnen nog een aantal dingen verbeterd worden 2. het nieuwe actieplan Rijn 2020: dat moet zorgen voor de verbetering van het ecosysteem, de hoogwaterpreventie en bescherming tegen hoogwater, de verbetering van de waterkwaliteit en de bescherming van het grondwater 3. het Actieplan Hoogwater Actieplan Hoogwater ► Omdat in 1995 het water van de Rijn extreem hoog stond, stelden de ministers van de Rijnoeverstaten het Actieplan Hoogwater op met de volgende doelen: – verminderen van de risico’s op schade met 10% in 2005 en 25% in 2020 – verminderen van de extreme hoogwaterstanden – zorgen voor een grotere bewustwording van hoogwater bij de bevolking – verbeteren van het waarschuwingssysteem met betrekking tot hoogwater. ● De EU ondersteunt het plan financieel. ► Er is ook een Actieplan Hoogwater voor de Maas, dat minder grootschalig is dan het Actieplan voor de Rijn. Ook hier is het doel ervoor te zorgen dat de schade als gevolg van extreme hoogwaterstanden wordt voorkomen of beperkt. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 27 Hfdst 3 Stedelijke vraagstukken van grote en middelgrote steden in Nederland De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: hoe kunnen de Nederlandse grote en middelgrote steden een bijdrage leveren aan vergroting van welvaart en welzijn? § 3.1 Van stad naar stedelijke zone Wat is de achtergrond van ruimtelijke veranderingen in de Nederlandse steden en buurten en hoe moet een stedelijk gebied bestuurd worden? kenmerken: inwonertal, diensten, leefstijl inwoner verzorgingsgebied bereikbaarheid reikwijdte concurrentie om de ruimte ruimtebehoefte Noordvleugel: zakelijke diensten Zuidvleugel: politiek en bestuur culturele verschillen meer leefstijlen samenstelling bevolking bestuurlijk netwerk Wgr+-gebied De Geo, tweede fase – havo Stad of dorp? ► Wanneer spreken we van een stad of dorp? Een aantal kenmerken is bepalend: het aantal inwoners, hoeveelheid diensten en de leefstijl. ● Een stad heeft veel inwoners. De maat voor stedelijkheid is het aantal inwoners per vierkante kilometer: de adressendichtheid. ● De top vier van steden in Nederland (G4: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) is constant, wel zijn de afgelopen decennia de middelgrote steden steeds meer inwoners gaan tellen. Grote steden hebben een hoog verzorgingsniveau. Het gebied waar alle klanten van de voorzieningen wonen heet het verzorgingsgebied. Bij de vestiging van voorzieningen is de bereikbaarheid belangrijk. De maximale afstand die een klant af wil leggen naar de voorziening heet de reikwijdte. ● Dienstverlenende bedrijven willen zich zo centraal mogelijk vestigen. Dat leidt tot concurrentie om de ruimte, en dat zorgt voor hoge grondprijzen van goed toegankelijke plekken. Rond de grote steden zijn de prijzen per m² grond hoog. Sommige bedrijven hebben een grote ruimtebehoefte, bijvoorbeeld showrooms of bouwmarkten. ■ Steden zijn te ordenen naar de kwaliteit van het pakket aan diensten. De G4 zijn dan de hoofdcentra. ■ In de Noordvleugel van de Randstad (Amsterdam en omgeving) zijn veel financiële, educatieve en culturele diensten gevestigd. ■ De Zuidvleugel is vooral sterk in distributie, industrie en transport (met name Rotterdam is daarom bekend) en en bestuur (Den Haag als politiek centrum). ● Er zijn ook culturele verschillen tussen een stad en een dorp. ■ Steden kennen meer diversiteit in leefstijlen, in dorpen is het door de sociale controle soms moeilijker om anders te zijn. ■ In de stad bestaat ook meer diversiteit in etnische samenstelling dan in een dorp en ze verschilt in demografisch opzicht: er zijn relatief meer jongeren én meer ouderen bijvoorbeeld dan in een dorp. Bestuurlijk-ruimtelijke vraagstukken van grote en middelgrote steden ► De Nederlandse bevolking woont vooral in middelgrote steden. Steden die bij elkaar in de buurt liggen zijn vaak samenwerkingsvormen aangegaan om samen efficiënt met ruimte en voorzieningen om te kunnen gaan. Ze heten bestuurlijke netwerken, en voorbeelden zijn BrabantStad en Stadsregio Arnhem-Nijmegen. ● Een andere vorm van bestuurlijke samenwerkingsverbanden zijn de WGR+gebieden. Stedelijke kernen werken daar in een aantal inhoudelijke gebieden (bijvoorbeeld woningverdeling) met elkaar samen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk publiek-privatesamenwerking 28 Publike-private samenwerking ► Aanleiding voor samenwerking kan het gebrek aan specialistische kennis of aan geld zijn. Gemeenten kunnen dan ook samenwerken met het bedrijfsleven, het Rijk stimuleert dit. Dat heet dan publiek-private-samenwerking, wat staat voor (financiële) samenwerking tussen bedrijven (privaat) en bestuur (publiek). ● Het voordeel daarvan is dat er vaak meer slagkracht ontstaat. De overheid kan profiteren van expertise en financiën van een marktpartij. ■ Het nadeel is dat de belangen van beide partijen niet altijd dezelfde zijn. Dat kan botsen of wantrouwen oproepen. § 3.2 Congestievraagstukken Hoe zou het beleid er uit moeten zien om congestieproblemen tegen te gaan? combinatieritten verkeer onderdeel inrichting stad thema’s: veiligheid parkeren milieu stedelijke distributie venstertijden slimme bevrachting milieuzone files nemen toe grenzen infrastructuur: prijs milieu en economie compensatie voor milieu EU stimuleert railtransport milieueisen aan groei Schiphol De Geo, tweede fase – havo Van voetpad tot hoofdtransportas ► Er bestaan veel knelpunten op het gebied van verkeer die met maatregelen en via de ruimtelijke ordening worden aangepakt. De problemen spelen op verschillende schaalniveaus. Meer activiteiten buitenshuis leiden ertoe dat veel, vooral jonge drukbezette mensen ‘combinatieritten’ gaan maken. ► De ruimtelijke ordening moet op het gebied van verkeer en vervoer verschillende doelen dienen. Op het niveau van wijken en steden spelen vraagstukken rond: ● Veiligheid, waarvoor 30-km zones en verkeersdrempels worden ingericht. ● Parkeervoorzieningen. Parkeren vraagt veel ruimte, die er vaak niet is. Om gebruik van de auto te ontmoedigen voeren steden parkeerbeleid (betaald parkeren, aanleg transferia). ● Milieu. Gemotoriseerd verkeer leidt vooral in steden en langs grote wegen tot luchtvervuiling. Europese normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden worden. Beleid op het gebied van stedelijke distributie ● Het vraagstuk van veiligheid, parkeren en milieu is goed te zien bij de bevoorrading van bijvoorbeeld winkels en horeca. Dat heet de stedelijke distributie. Maatregelen voor een veilige en schone bevoorrading zijn: ■ invoeren van venstertijden: bevoorraden mag alleen tijdens rustige uren in een straat. Dat is goed voor veiligheid en doorstroming van het verkeer. Slimme bevrachting kan ritten schelen. ■ toegankelijkheid voor vrachtwagens kan gekoppeld worden aan milieueisen aan een vrachtwagen (milieuzone). Het stimuleert om schonere trucks te gaan gebruiken. Mobiliteit tussen de steden ► De verwachting is dat files de komende jaren alleen maar toenemen. De Nederlandse overheid heeft als doel te zorgen voor een veilig, duurzaam en doelmatig verkeerssysteem. ● Dan botsen belangen: uitbreidingsmogelijkheden van verkeersvoorzieningen zijn vaak tegenstrijdig met wensen vanuit leefbaarheid en landschap. ►In de Randstad zit de infrastructuur inmiddels aan de grenzen van haar capaciteit. De kosten voor economie en milieu zijn hoog; het uitbreiden van de verkeersknooppunten stuit op problemen met luchtkwaliteit. ● Bij de uitbreiding van de Rotterdamse haven geldt de eis dat nadelige gevolgen voor het milieu gecompenseerd worden. Waar natuur verdwijnt voor industrie moet bijvoorbeeld nieuw duingebied worden aangelegd. ■ De EU stimuleert de verbetering van railtransport. Zo kan de aanleg van de HSL een alternatief bieden voor enkele vluchten vanaf Schiphol. ● De groei van deze luchthaven is gebonden aan wettelijke milieunormen. Die zijn ingesteld om de veiligheid en volksgezondheid in gebieden rond Schiphol te beschermen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 29 § 3.3 Innovatievraagstukken Is het zo dat steden ‘de motor van de kenniseconomie’ vormen? Steden zijn de motor van de economie. In de grote steden vind je van oudsher de drie T’s: talent, techniek, tolerantie. Het overheidsbeleid is er op gericht de motor goed te laten draaien. harde en zachte vestigingsfactoren creatieve steden goed voor kenniseconomie Innovatie is element van kenniseconomie groei kantorensector duale arbeidsmarkt regionale samenwerking tolerantie staat onder druk De Geo, tweede fase – havo Amsterdam, een creatieve stad? ► Naast harde vestigingsfactoren van een stad (zoals de bereikbaarheid en huurprijzen) is er steeds meer aandacht voor zachte factoren als aantrekkelijk woonklimaat en tolerantie. ● Een concreet voorbeeld van de zachte factor ‘omgeving voor talent’ is de ontwikkeling van een oude scheepswerf tot broedplaats voor creatieve mensen en bedrijven. Gemeenten steunen vaak deze creatieve steden, gebieden waar nieuwe ontwikkelingen zijn ingezet. De T van talent ► Het past goed bij de wens om te investeren in de kenniseconomie: economie die zich ontwikkeld door investeringen in onderwijs, creativiteit en innovatie. ● Innovatie wil zeggen: het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten; het is vaak de kern van succesvolle bedrijven. ● Creativiteit is de sleutel om producten te maken die zo mooi, goed of smakelijk zijn dat er een markt voor ontstaat. Ook de zakelijke dienstverlening, de diensten die commerciële bedrijven leveren, vraagt om dit soort vernieuwingen. ■ Vanaf de jaren ’90 is de kantorensector sterk gegroeid. Tweederde van alle kantoorvloeroppervlak is te vinden in de grote steden. De concurrentie om ruimte in deze steden en de afnemende bereikbaarheid zorgen ervoor dat sommige bedrijven met hun kantoren naar andere steden vertrekken, zoals bijvoorbeeld Amersfoort. De stad als kweekvijver of als valkuil? ► Is de stad een kweekvijver voor succes of is het een valkuil? In de stad zijn de meeste banen, maar er is ook de grootste werkloosheid onder jongeren. De arbeidsmarkt raakt verdeeld in kansrijken en kansarmen. Dat heet een duale arbeidsmarkt. De T van techniek ● Op technologisch gebied zijn vooral Brabantse steden het belangrijkst. Zij werken ook samen (regionale samenwerking) om innovatieve clusters te kunnen financieren. Valleien van innovatie ● Andere concentraties van technologie vind je vooral nabij universiteitssteden als Wageningen, Nijmegen en Enschede. De T van tolerantie ► In grote steden schrikt men niet snel van afwijkend gedrag, maar dat lijkt steeds meer onder druk te staan: ■ bewoners zijn minder tolerant ten opzichte van mensen die zich misdragen. ■ er lijkt een tendens te zijn dat welgestelden zich terugtrekken in exclusieve, veilige woonwijken, de zogenaamde ‘gated communities’ ■ politie en andere diensten voeren vaker een ‘zero tolerance’-beleid. In probleemgebieden wordt streng opgetreden tegen verschijnselen als zwart werken, kraken, spijbelen. Er is ook steeds meer cameratoezicht in de steden. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 30 § 3.4 Sociaal-culturele vraagstukken in de grote en middelgrote steden Hoe komen sociaal-culturele verschillen in de stedelijke bevolking tot uiting in de stad? Hoe beoordeel je deze verschillen? samenstelling bevolking verandert imago stadscentra ► Het inwoneraantal, de stedelijke functies en de leefstijl in steden verandert steeds. De strijd om de ruimte maakt uit wie de beste plekken mag gebruiken en waarvoor. De ontwikkelingen van een stad hebben een sociaal-culturele dimensie. We kijken dan naar vragen als: ● Wat is het imago van de stadscentra: hoe ver kun je gaan in vertier om het ook leefbaar te houden? En steeds meer steden hebben hoogbouw, hoe hoog mag er in een stad worden gebouwd? multiculturele stad Samenstelling van de bevolking ► In en uit de steden vinden veel verhuisbewegingen plaats, waardoor de samenstelling van de bevolking verandert. Vooral jongeren vestigen zich in de stad, en de meer succesvolle stedelingen vertrekken. ● Ook wordt de stad multicultureler, vooral in de Randstad, maar ook oude industriesteden hebben veel allochtonen. werkloosheid onder allochtonen Gelijke monniken… ► De niet-westerse allochtonen kennen relatief veel sociaaleconomische problemen, zoals hoge werkloosheid. Werkeloosheid en afwijzing vanwege afkomst draagt niet bij aan het gevoel er bij te horen in de maatschappij. verhuisbewegingen woningmarkt gentrificatie polarisatie Spreiding van bevolking over de stad ► De woningmarkt wordt in de huursector sterk bepaald door overheidsregels en subsidies, al is er de laatste jaren meer ruimte voor marktwerking: een woningcorporatie kan bijvoorbeeld meer huur vragen voor een populaire woning. ● Na 1970 krijgen steeds meer hoger opgeleiden belangstelling voor stedelijke wijken die eerder vervallen zijn; de huizen zijn er betaalbaar en voorzieningen vaak dichtbij. Hierdoor stijgt de aantrekkelijkheid van de wijken en daarmee de woningprijzen. Dit maakt dat de oorspronkelijke, vaak minder economisch succesvolle, bevolking verdwijnt. Dit proces heet gentrificatie. ● De naoorlogse buurten van een stad zijn minder gewild en raken in toenemende mate bevolkt met allochtone bewoners. ● Deze scheiding tussen buurten wordt polarisatie genoemd. De buurten worden meer homogeen van samenstelling. § 3.5 Wijken en buurten in Nederlandse steden Welke samenhang bestaat er tussen bewoners- en woningkenmerken van een buurt? wijkopbouw: mozaïek va rijke en arme wijken grotestedenbeleid De Geo, tweede fase – havo Woning- en bewonerskenmerken ► De wijkopbouw van een stad weerspiegelt de heterogeniteit. Hoe een stad is opgebouwd is te zien aan de kenmerken van bewoners en de woningen. ● Een stad is een mozaïek van wijken. Ze verschillen omdat ze andere functies hebben (werken of vooral wonen) en in verschillende perioden gebouwd zijn. Ook de verschillen in koopkracht maakt dat de ene buurt aantrekkelijker is dan de andere: in elke bouwperiode konden de meest kapitaalkrachtigen de beste plekken krijgen. De overheid probeert met het grotestedenbeleid de kloof tussen arme en betere buurten te verminderen. Bijvoorbeeld in Tarwewijk: een oude arbeiderswijk in Rotterdam waar de bevolkingssamenstelling sterk veranderd is. De overheid heeft in dit soort wijken veel gedaan aan de aanpak van verloedering. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk bewonerskenmerken woningkenmerken buurttypen verschillen per bouwperiode Bijlmer cityvorming suburbaan wonen binnenstedelijk bouwen suburbs zijn veranderd Vinex-wijken De Geo, tweede fase – havo 31 Bewonerskenmerken ► Het profiel van een buurt (buurtprofiel) wordt gebaseerd op bewonerskenmerken en woningkenmerken. Belangrijke bewonerskenmerken zijn de huishoudensgrootte, etniciteit, inkomen en de gezinsfase (bijvoorbeeld jonge stellen met kinderen of ouderen). Woningkenmerken zijn ouderdom, het woningtype, de ligging ten opzichte van buurtvoorzieningen, de eigendomsverhouding (koopwoningen of huur), de waarde en de staat van onderhoud. ► Nederlandse steden kennen verschillende buurttypen: ● Negentiende-eeuwse buurten: met kleine woningen en weinig groen, en niet berekend op moderne verkeer. ● Vooroorlogse buurten: verder van het centrum af gebouwd omdat daar ruimte was, idee van tuindorp, met veel groen, en degelijke huizen. ● Naoorlogse buurt: eenvoudige bouw van huizen, vaak met meerdere woonlagen, als antwoord op naoorlogse woningnood. ● Hoogbouw: in de jaren zestig werden veel flats gebouwd vanwege de grote vraag naar woningen, renovatie moet deze niet erg populaire wijken nu weer aantrekkelijker maken. ■ De Bijlmer is een bekend voorbeeld van zo’n hoogbouwwijk. Dit stadsdeel kende een grote instroom van bewoners na de onafhankelijkheid van Suriname. De druk op de wijk werd erg groot en de wijk verloederde. Met sloop en regulatie heeft de overheid de reputatie trachten te herstellen. ● Gevarieerde woningbouw: in de jaren zeventig werden veel eengezinswoningen met woonerven aangelegd, de wegen in deze wijken vertonen vaak een kronkelig patroon. Woongelegenheid in stedelijke centra ■ In het centrum van de stad werd de woonfunctie vervangen door winkels, banken en kantoren: de cityvorming. Veel bewoners vertrokken. Sommige oude buurten in het centrum (bijvoorbeeld de Jordaan in Amsterdam) zijn nu weer in trek bij een- en tweepersoonshuishoudens. ●Binnen de recente nieuwbouw is onderscheid te maken in de suburbane woonbuurt en binnenstedelijk bouwen. ■ In de jaren zeventig was er een sterke groei van groeikernen buiten de grote steden: suburbaan wonen heet dat. De overheid wees kleine gemeenten aan die nieuwbouw mochten plegen, veel gezinnen uit de stad vertrokken daarheen. ■ Sinds kort wordt er ook in de grote steden weer veel nieuwbouw gerealiseerd, met name in het duurdere segment (binnenstedelijk bouwen). ■ Hoe is het om in een suburbane wijk op te groeien? Uit onderzoek blijkt dat bewoners het beeld dat deze wijken erg anoniem zijn, niet herkennen. Wel ergeren de bewoners zich vaker dan in de stad aan verstoring van hun woongenot door overlast ■ De suburbs zijn in de loop van de tijd veranderd. De voorzieningen op lokaal niveau (wijkvoorzieningen) nemen af door schaalvergroting, er is meer verkeersoverlast en de bevolking bestaat inmiddels uit relatief veel ouderen en allochtonen. ●De nieuwbouw van de laatste jaren vindt vooral plaats in de zogenaamde Vinexwijken, aan de randen van de steden. Het verschil met oudere wijken is dat deze wijken een eigentijdse stijl proberen uit te stralen met diverse bouwstijlen. Een kritiekpunt is dat in deze Vinex-wijken weinig mogelijkheden zijn voor particulieren om zelf een huis te bouwen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 32 § 3.6 Het grotestedenbeleid Welke objectieve en subjectieve factoren bepalen de leefbaarheid in de buurt? Het zogeheten grotestedenbeleid van de overheid is er op gericht om wijken leefbaar en sociaal veilig te houden. sociale cohesie aantrekken hoge inkomensgroepen segregatie losse netwerken stadsvernieuwing en herstructurering naast fysieke ingrepen, veel aandacht sociale aspecten sociale veiligheid: objectief en subjectief resultaat: geheel positief, in wijken polarisatie niet afgenomen burgerinitiatieven De Geo, tweede fase – havo De boel bij elkaar houden ► Sociale cohesie is de centrale term om ‘de boel bij elkaar te houden’. Sociale cohesie is belangrijk voor de leefbaarheid van de buurt. ● Een belangrijke gedachte achter het beleid is dat het aantrekken van hogere inkomensgroepen in een wijk zorgt voor meer sociale cohesie. De segregatie van groepen, dat wil zeggen de ruimtelijke scheiding op grond van inkomen en/of etniciteit, zorgt ervoor dat verschillende groepen (bijvoorbeeld autochtoon en allochtoon) elkaar weinig ontmoeten. ● Maar ook al woont men bij elkaar, dan zie je in stadsvernieuwingswijken een aantal sociale netwerken die toch los van elkaar staan: de oudere bewoners, de kansrijke nieuwkomers (wijk is een stapje in de wooncarrière) en de allochtone bewoners. ● De al genoemde ruimtelijke scheiding tussen bevolkingsgroepen maakt de ontmoetingskans nog kleiner. Stadsvernieuwing en herstructurering ● Tot de jaren zestig werden veel buurten gesloopt voor kantoren en winkels en parkeerplekken. Dat beleid werd veranderd: met de stadsvernieuwing in de jaren zeventig staat het verbeteren van de buurt voorop. Om woningen betaalbaar te houden, werden veel subsidies verstrekt. Vooral in de grote steden zijn veel huurwoningen te vinden. Met name de na-oorlogse buurten werden opgeknapt (zogenaamde herstructurering). Al snel bleek dat alleen het fysiek opknappen van wijken niet genoeg was om wijken tot ‘prachtwijken’ te maken. Daarom gaat tegenwoordig ook veel aandacht uit naar het verbeteren van de werkgelegenheid, van scholing in de buurt en van winkelvoorzieningen. Sociale veiligheid ► Vooral de sociale veiligheid krijgt veel aandacht. ● Daarbinnen is onderscheid te maken in objectieve veiligheid, dat is gebaseerd op relatieve cijfers (hoeveel misdrijven er zijn geregistreerd bijvoorbeeld) en subjectieve veiligheid, dat uitgaat van hoe mensen een situatie beleven en waarderen. ● Een goed voorbeeld is de aanpak in Heerlen van overlast doordat er veel druggebruik is in de stad: dealen op straat, prostitutie, ruzies. Maatregelen (zoals meer nachtopvang, cameratoezicht) zorgden ervoor dat de subjectieve beleving van de veiligheid op straat is verbeterd. Het resultaat ►Wat is het resultaat van alle aandacht voor grote steden? Er is verschil tussen ontwikkelingen op lokaal niveau en die op buurtniveau. ● Met de steden als geheel gaat het beter, want veel wijken halen hun achterstand ten opzichte van andere wijken in. De polarisatie van bevolkingsgroepen is echter niet afgenomen. ● Ook na 2010 blijft de overheid veel extra aandacht geven aan probleemwijken om er sterkere wijken van te maken. ● Daarbij is het belangrijk dat niet alleen de overheid, maar ook burgers zelf en verenigingen hiervoor initiatieven nemen. ■ Goede voorbeelden hiervan zijn het buurtvader-project in Amsterdam, waar Marokkaanse vaders jongeren aanspraken die overlast gaven in de buurt, en de voetbalclub FC Twente, die een wijk heeft geadopteerd en zich inzet om die prettig leefbaar te houden. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 33 Samenvatting Indonesië actueel (cpl) SE III: Hele boek. Voor het CSE hoef je hoofdstuk 4 en 5 NIET te doen ! Hfdst 1 De Indonesische archipel De hoofdvraag in dit hoofdstuk is: Welke samenhang is er tussen de natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de Indonesische archipel? 1.1 Eenheid en verscheidenheid Wat zijn de (topografische) karakteristieken van de Indonesische archipel? Grote archipel Absolute ligging Relatieve ligging Zeevaart vroeg belangrijk Vanaf 1500 islamisering NL kolonie VOC: specerijenhandel, alleenrecht Vanaf 1850 handel in meer grondstoffen Eenheidsstaat lastig !! 1-Eilanden lang zelfstandig 2-Java belangrijkste eiland 3-360 etnische groepen Grote groep Chinezen Indonesiërs meest moslim De staat is seculier De Geo, tweede fase – havo Grootte, omvang en eilandstructuur ►Indonesië is de grootste archipel (eilandengroep) ter wereld. Absolute ligging wordt bepaald door geografische coördinaten (6º-11º ZB en 95 º 141 º OL). ●De relatieve ligging van de archipel is dat ze wordt omsloten door de Indische Oceaan, de Zuid-Chinese Zee en de Grote Oceaan. Verbindingen ►Het archipelkarakter van het land heeft als een barrière gewerkt. De zeevaart speelde een belangrijke rol in de geschiedenis. ●Nog vóór de VOC werd via de zee contact met andere landen gelegd. ●Het gebied was door het Hindoeïstisch, totdat in 15e eeuw de islamisering begon. ●De VOC handelde vooral in specerijen. Deze organisatie had het alleenrecht op alle Indische handel en handelde vanaf de kust. Na 1850 (Industriële Revolutie) nam de handel in grondstoffen voor de wereldmarkt toe. Grote delen van Indonesië werden ‘opengelegd’. ■Nederlands-Indië is tot 1949 onder Nederlands bestuur gebleven. ►Elk eiland kon zich eeuwenlang zelfstandig cultureel ontwikkelen; wat het moeilijk maakt om nu een eenheidsstaat te zijn. ●Het Bahasa Indonesia is de lingua franca: de taal die geldt als gemeenschappelijke communicatiemiddel. ●Een probleem voor de eenheidsstaat is dat de gas- en olierijke provincie Aceh zich wil afscheiden. ►Op Java woont tweederde van alle inwoners. Het is het economische en politieke centrum. Bevolking ►Indonesië telt circa 360 verschillende etnische groeperingen. Er woont een grote groep Chinezen die economisch gezien sterk zijn. ●De meeste Indonesiërs zijn moslim; Christenen en Hindoes vormen een minderheid. Indonesië is een seculiere staat. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 34 1.2 De natuurlijke en landschappelijke kenmerken Wat zijn de kenmerken op het gebied van klimaat en vegetatie? Van welke natuurlijke hulpbronnen maakt Indonesië gebruik? Drie klimaten: Af-klimaat, Aw-klimaat (moesson), Cf-klimaat -Hoge temperaturen -Geen seizoenen -Veel neerslag uit stijgings- en stuwingsregens -Januari droge moesson Juli natte moesson Wind uit het zuiden Klimaat ►Er komen drie klimaten voor: twee vormen van het A-klimaat, het Afklimaat (in een groot deel van Indonesië) en het Aw-klimaat (in het zuidoostelijke deel, ook moessonklimaat), en een Cf-klimaat (in de berggebieden). ●Indonesië ligt tussen beide keerkringen: daarom staat de zon het hele jaar om 12 uur hoog aan de hemel en kent het gebied geen seizoenen. ●De vele jaarlijkse neerslag valt uit stijgingsregens (ontstaan omdat de zon de aarde sterk verwarmt) en stuwingsregens (ontstaan als vochtige lucht op moet stijgen bij een gebergte). ►In Indonesië waait de moesson: een droge moesson in januari en een natte moesson in juli. ●In juli ligt boven Azië een lagedrukgebied en boven Australië een hoge drukgebied. Hierdoor stroomt lucht vanuit het zuiden richting Indonesië. Westelijk gelegen regio’s krijgen meer neerslag dan de zuidoostelijk gelegen regio’s: de lucht legt een langere weg over de warme zee af. ●In januari komt de wind precies uit de tegenovergestelde richting, het noorden, omdat het dan winter is in Azië en zomer in Australië. Boven zee neemt de lucht waterdamp op, boven het land van Indonesië stijgt de lucht waardoor neerslag ontstaat. Wind uit het noorden Tropisch regenwoud Verdwijnt snel Exploitatie delfstoffen vaak door buitenlandse bedrijven Aardolieproducten grootste inkomstenbron Winning van metalen Export landbouwproducten groot De Geo, tweede fase – havo Natuurlijke plantengroei ►De begroeiing bestaat vooral uit tropisch regenwoud. In grote delen is het echter verdwenen. Andere vegetatietypen zijn licht tropisch woud en mangrovebos langs de slibrijke kusten. Natuurlijke hulpbronnen ►Indonesië heeft een grote delfstoffenrijkdom: olie en gas, mineralen en metalen. De exploitatie is vaak in handen van buitenlandse maatschappijen, soms samen met Indonesische bedrijven (joint ventures). ●Ruwe aardolie en aardolieproducten vormen de grootste inkomstenbron voor de overheid. ●Verder wordt veel tin, nikkel en goud gewonnen. ●De meeste mensen werken in de landbouw. Een groot deel van de export bestaat uit agrarische producten (rubber, palmolie, koffie, rijst) en uit hout. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 35 1.3 Vulkanisme op Indonesië Welke natuurlijke gevaren kent Indonesië? Wat is het verband tussen het voorkomen van ertsen en vulkanisme? vier bewegende platen In het zuiden: subductie, aardbeving Onderduikende plaat smelt: vulkanisme Bij Molukken: dubbele subductiezones Bij subductie zeebeving mogelijk Bij bewegende zeebodem tsunami 80% vulkanen actief Gevolgen uitbarstingen: (in)directe slachtoffers, temperatuurdaling Vulkanen met kratermeer: gevaar voor lahars Vulkaan Merapi Taai magma zorgt voor heftige uitbarsting Magmahaard koelt af en mineralen stollen bij ongelijke temperatuur Magmatische differentiatie: steeds hogere concentratie chemische elementen in magma Gas in restsmelt vormt scheuren in aardkorst Restsmelt stolt en vormt ertsaders in scheuren De Geo, tweede fase – havo Een geologisch ‘paradijs’ ►Er bewegen bij Indonesië vier platen. ●In het zuidelijk deel van Indonesië vindt subductie plaats: de Australische plaat duikt onder de Sundaplaat. Die beweegt schoksgewijs (aardbeving) noordwaarts. In de diepte smelt de onderduikende plaat af en zorgt voor vulkanisme. Het gevolg is de hele boog die dit deel van Indonesië vormt met veel actieve vulkanen. ●Bij de Molukken is sprake van dubbele subductiezones (twee platen duiken onder de Euraziatische plaat) waardoor twee parallelle actieve eilandbogen zijn ontstaan. ►Als gevolg van subductie kan een zeebeving ontstaan, als bij een aardbeving het epicentrum op de bodem van de oceaan ligt. Beweegt de zeebodem daarbij plotseling op en neer (met al het water dat er op ligt) dan kan een tsunami het gevolg zijn. ►Tachtig procent van alle Indonesische vulkanen was in de 20ste eeuw actief. Voorbeelden van bekende uitbarstingen zijn: ►De Krakatau en ►de Toba en ►de Galunggung (hoge eruptiezuilen). De gevolgen zijn vaak enorm: veel directe slachtoffers en ook indirecte omdat oogsten mislukken als gevolg van dalende temperatuur door het stof in de atmosfeer. ►Veel vulkanen hebben een kratermeer (oa. de Kelud). Die zijn gevaarlijk: het vrijkomen van veel water kan leiden tot een lahar (modder- en puinstroom). ►De vulkaan Merapi ontstond door de subductie van de IndischAustralische plaat onder de Sundaplaat. Deze zone is 2000 kilometer lang. ►Het taaie magma van de Merapi komt van gesmolten oceanische korst, inclusief water en oceaansediment. Hoe taaier het magma (silicium uit continentale korst), des te heftiger de vulkaanuitbarsting. Ertsen ►In een vulkanisch gebied zijn vaak veel delfstoffen door het afkoelen van magmahaarden: een van onderen afgesloten hoeveelheid vloeibaar gesteente, dat het oppervlak niet heeft bereikt. Magma is een heet mengsel van chemische elementen, die bij bepaalde temperaturen mineralen vormen. ●Koelt een magmahaard langzaam af, dan vormen zich eerst kristallen mineralen. Vervolgens stolt het mineraal dat dan de hoogste stollingstemperatuur heeft. De concentratie van sommige chemische elementen wordt zo steeds hoger in het magma dat overblijft. Dat heet magmatische differentiatie. ■In de restsmelt komen gassen voor. Daardoor loopt de druk in de magmahaard hoog op. Bij zwakke plekken in de aardkorst ontstaan scheuren. Daarin kan de restsmelt doordringen en dan vormen ertsaders zich van de mineralen die stollen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 36 Hfdst 2 Land in opkomst De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: De sociaalgeografische kenmerken (kenmerken van menselijke aard die de inrichting beïnvloeden) van Indonesië zijn in de afgelopen decennia veranderd. Welke relaties zijn er tussen deze veranderingen? 2.1 Demografische en culturele kenmerken Welke sociaalgeografische kenmerken heeft Indonesië? Zijn die in de loop der tijd veranderd? Veel inwoners, snelle groei, ongelijk gespreid Java dichtbevolkt Grote natuurlijke bevolkingsgroei Kinderen zijn: - verzekering oudedag - extra inkomen - vanzelfsprekendheid Daling gemiddeld aantal kinderen Jonge bevolking: geeft problemen. Gezinsplanningpolitiek Demografische transitie (van hoge naar lage geboorte- en sterftecijfers) Onder invloed Nederland vroege daling sterftecijfer, vanaf 1800 Na onafhankelijkheid verdere daling, o.a. door meer voedsel Geboortecijfer nog hoog De Geo, tweede fase – havo Op een kluitje ►Kenmerkend voor Indonesië zijn de grote omvang, de ongelijke spreiding en de zeer snelle groei van de bevolking. Vooral op Java is hoge bevolkingsdichtheid, het binnenland soms zeer dunbevolkt. Steeds meer mensen ►De grote omvang komt door natuurlijke bevolkingsgroei, niet door de sociale bevolkingsgroei (dat is het verschil emigratie – immigratie). ●Kinderen worden gezien als een verzekering voor de oude dag en ●Zij werken mee voor extra inkomen. ●Kinderen krijgen wordt ook als een vanzelfsprekendheid beschouwd. De emancipatie van vrouwen staat in de kinderschoenen. ●In het verleden is het gemiddeld aantal kinderen constant gedaald. Dat kwam door meer onderwijs voor vrouwen, meer anticonceptie en de stijging van de huwelijksleeftijd. ●Maar de grote zuigelingensterfte zorgt nog steeds voor een hoog geboortecijfer. ►Indonesië heeft een jonge bevolking toont het bevolkingsdiagram. Deze leeftijdsopbouw zorgt voor grote problemen en hoge kosten (onderwijs, voldoende gezondheidszorg en werk). Om de snelle bevolkingsgroei te beteugelen heeft de regering een gezinsplanningprogramma’s ingevoerd (twee kinderen genoeg). Demografische veranderingen ►Is de ontwikkeling van het geboortecijfer te vergelijken met die van rijke westerse landen? Kenmerkend is de demografische transitie: de overgang van hoge geboorte - en sterftecijfers naar een nieuw evenwicht met relatief lage geboorte- en sterftecijfers. ●Tot 1800 had Indonesië hoge geboorte- en sterftecijfers. De hoge sterftecijfers kwamen door binnenlandse oorlogen, hongersnood en epidemieën. ●Het sterftecijfer daalde al tussen 1800 en 1850. Dat had te maken met de Nederlandse overheersing: die beëindigde onderlinge oorlogen, verbeterde het transport voor voedselhulp, introduceerde modernere medische zorg, nam meer gebied in gebruik voor landbouw en verbeterde irrigatiewerken. ●Na de onafhankelijkheid in 1949 werden de landbouwgebieden gebruikt voor de eigen voedselvoorziening. Ook door een verdere verbetering van de medische zorg daalde het sterftecijfer. Het geboortecijfer bleef hoog. De demografische transitie in Indonesië is dus nog niet helemaal volledig. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 37 Migratie ►Reden voor migratie is meestal het vinden van werk. Binnenlandse migratie naar ontwikkeld, stedelijk gebied Buitenlandse migratie eerst Arabische Golf, later (Zuid) Oost-Azië Vooral laag geschoolden Illegale migratie Veel etnische verschillen Taal wordt eenheid Religieuze verschillen Minder in Jakarta ●De migratie binnen Indonesië is vooral naar steden en gebieden met intensieve dan wel commerciële landbouw of een ontwikkelde industrieen dienstensector (vooral de stedelijke gebieden van West-Java, Noord-Sumatra en Oost-Kalimantan). Ook is transmigratie. ●De emigratie nam sinds de tweede helft van de jaren zeventig toe, eerst vooral naar de staten rondom de Arabische Golf, later naar Zuidoost-Aziatische landen (o.a. Singapore) en nu naar Oost-Azië (o.a. Japan, Hongkong) ■Er is sprake van selectieve migratie: met name laag geschoolde arbeidskrachten en/of vrouwen. ■Migratie gebeurt ook illegaal, waarbij regelmatig gebruik wordt gemaakt van netwerken van mensensmokkelaars. ■De laatste decennia migreren ook veel hoger geschoolde arbeidskrachten naar Indonesië. Een culturele mix ►Indonesië kent grote etnische en culturele verschillen. Taalkundige verschillen verdwijnen langzaamaan door de eenheidstaal. ●De religieuze verschillen leveren, mede door de verplichte migratie binnen Indonesië, af en toe grote problemen op. ●In Jakarta lijken door de globalisering de culturele verschillen weg te zijn gevallen. 2.2 In de vaart der volkeren Wat zijn de economische kenmerken van Indonesië en hoe worden ze verklaard? Laag BNP per hoofd, wel veel economische groei BRP/hoofd en opleidingsniveau verschilt veel Beroepsbevolking vooral in de landbouw Veel rijstbouw Jaren ’60: Groene Revolutie Vijfjarenplannen stimuleren landbouw en industrie Import Positieve ontwikkelingen: groei export buitenlandse investeringen dienstensector De Geo, tweede fase – havo ►Indonesië heeft een laag BNP/hoofd. Het heeft een behoorlijke economische groei, maar is toch een ‘lagelonenland’ in Zuidoost-Azië. ●Er zijn grote verschillen in het BRP/hoofd, Bruto Regionaal Product, en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Buiten Java en de grootste steden is de bevolking minder goed opgeleid. ►Het grootste deel van de beroepsbevolking werkt in de landbouw. Dit aandeel neemt af. De meeste cultuurgrond is in gebruik voor voedingsgewassen, de rest voor handelsgewassen. Rijst wordt verbouwd op sawa’s en op droge, jaarlijks wisselende velden (tegalans). ●Sinds 1960 is geprobeerd de voedselproductie te verhogen door introductie van nieuwe soorten: de Groene Revolutie. ►Met vijfjarenplannen (Repelita’s) heeft de regering sinds 1969 geprobeerd de economische ontwikkeling te bevorderen. Eerst via de landbouw, dat bleek kwetsbaar, dus vanaf de jaren tachtig via de industrie. Dat levert buitenlandse deviezen en ook werkgelegenheid op. Het importpakket bestaat nog steeds uit ruwe grondstoffen, kapitaalgoederen en consumptiegoederen. Positieve ontwikkelingen zijn dat de export, buitenlandse investeringen en economische groei de laatste decennia toegenomen zijn. Ook groeide de dienstensector sterk. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Meer mensen werken in industrie en dienstverlening Ondanks tegenslagen is er positieve betalingsbalans 38 De samenstelling van de beroepsbevolking wijzigt: steeds meer mensen werken in de industrie en diensten sector. ●De economische crisis in 1997 en 1998, terroristische aanslagen in 2002 op Bali en in 2003 in Jakarta en de tsunami in 2004 zorgden voor een economische dip. Het land herstelde zich: de betalingsbalans werd weer positief en in de handelsbalans (onderdeel van de betalingsbalans) zijn de inkomsten door export groter dan de uitgaven voor invoer van producten. 2.3 Verstedelijking en bevolkingsspreiding Wat zijn de oorzaken en gevolgen van de verstedelijking in Indonesië? Wat is de reden en het gevolg van het beleid om bevolking te spreiden? Overbevolkte steden Hoge urbanisatiegraad en – tempo door trek naar steden/ natuurlijke bevolkingsgroei Overbevolking leidt tot werkloosheid. Daarom transmigratiebeleid Neveneffect: Javanisering Beleid geen groot succes, ook gezien als bron van etnisch geweld Jakarta is belangrijkste stad Grote trek naar deze stad: zorgt ook voor veel (milieu)problemen Om problemen aan te pakken: verstedelijkingsbeleid (JABOTABEK) Niet goed gelukt De Geo, tweede fase – havo ►In Indonesië is de urbanisatiegraad hoog (in 2005: 47%) net als het urbanisatietempo. Er zijn twee oorzaken: de verstedelijking, grote trek van het platteland naar de steden (toenemende druk op de beschikbare landbouwgrond) en de sterke natuurlijke bevolkingsgroei. ►De overbevolking leidt vooral op Java tot werkloosheid. Daarom voerden Nederlanders vanaf 1904 het beleid van transmigratie. Javaanse gezinnen verhuizen naar andere eilanden (de Buitengewesten) om de bevolkingsdruk verlichten en die eilanden door meer kennis economisch te ontwikkelen. ►Het neveneffect hiervan was de Javanisering: meer invloed van de Indonesische overheid op de Buitengewesten. ►De transmigratie was niet zo succesvol: de bevolking op Java neemt niet af (door migratie vanuit andere eilanden) en de kennisverspreiding gebeurde onvoldoende. Veel migranten vertrokken weer. Het beleid wordt gezien als de oorzaak van etnisch geweld. ■In 1999 is het ministerie van Transmigratie afgeschaft. Megastad Jakarta ►Jakarta is een primate city. In de stedelijke hiërarchie staat de stad bovenaan. ●De stad trekt veel nieuwe bevolking aan, maar deze groei veroorzaakt problemen: files, ernstige luchtvervuiling, sterke daling van de grondwaterspiegel en heel veel afval – dat vaak in rivieren belandt. ►Om de problemen aan te pakken zijn er plannen gemaakt (naam: JABOTABEK). Het stedelijk netwerk (van Jakarta, Bogor, Tangerang en Bekasi) had tot doel: – de stadsontwikkeling en economie in goede banen te leiden – de stedelijke groei in het heuvelland onder Jakarta af te remmen – tegengaan van de illegale zelfbouw ●Het verstedelijkingsbeleid (het JABOTABEK-plan: de drie steden als groeisteden om Jakarta te ontlasten) lukte niet. Misschien helpen de pas gebouwde satellietsteden, maar iedereen blijft werken in Jakarta. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 39 Hfdst 3 Werk en welvaart in Indonesië De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: Wat is de sociaal-economische positie van Indonesië in het Verre Oosten en in de wereld? 3.1 Kappen, graven en planten rond de evenaar Wat kenmerkt de primaire sector in het land? Welke ontwikkeling maakten de land- en mijnbouw na de Tweede Wereldoorlog door, onder andere door de globalisering? Beroepssectoren Helft beroepsbevolking in primaire sector Na 1980 werd Indonesië meer betrokken bij de wereldeconomie. ►De beroepssectoren geven een indicatie van de economie. ●De helft van de beroepsbevolking werkt in de primaire sector. Agrarische producten hoog aandeel in export – hout, mijnbouw, rijst De primaire sector ►De producten in de primaire sector worden rechtstreeks aan de natuur onttrokken. ●Agrarische producten hebben een relatief hoog aandeel in de export. ■Binnen de sector zijn grote verschillen, zoals tussen de bos- en mijnbouw (sterk gemechaniseerd) en de sawarijstbouw of visserijsector (arbeidsintensief). Bomen kappen ►Indonesië ie een belangrijke producent van tropisch hardhout. Houtkap is grote bron van deviezen Steeds vaker verwerkte houtproducten: exportvalorisatie Bosbouw ook op plantages Mijnbouw veel delfstoffen Dagbouw schadelijk voor het landschap Buitenlandse bedrijven, soms samen met Indonesische Lid OPEC maar nu meer invoer dan uitvoer van olie Decentralisatie opbrengst meer naar regio’s De Geo, tweede fase – havo ●Het is een belangrijke deviezenbron. De oppervlakte aan bos is nog 50%, maar het wordt snel minder. ■De bosbouw levert veel ruw hout, maar ook steeds meer verwerkte houtproducten. Het toevoegen van waarde aan grondstoffen voor uitvoer heet exportvalorisatie. Het voordeel is dat het meer opbrengt en de werkgelegenheid. De export van ruw hout is grotendeels verboden. ■Het bosgebied is erg ongelijk verdeeld over Indonesië. Bosbouw vindt ook plaats op plantages. Daar vindt aan heraanplant plaats. Graven ►Indonesië is rijk aan delfstoffen: met name olie, gas en tin, verder ook bauxiet en goud. De mijnbouw is van belang in het BNP, maar vooral de winning in dagbouw is ook erg schadelijk voor het landschap. ■De ontginning is vaak in handen van buitenlandse ondernemingen, soms als joint venture met binnenlandse bedrijven. ■Indonesië is lid van de OPEC, maar sinds 2004 netto-importeur door uitputting van olievelden. De overheid is belangrijke mede-eigenaar. ■Sinds de decentralisatiepolitiek geven de natuurlijke rijkdommen meer inkomsten aan de regio’s. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Akkerbouw belangrijkste tak Bevolkingslandbouw naast ondernemingslandbouw: plantagelandbouw Indonesië wereldproducent koffie, rubber, palmolie Bosbouw ook in beheersbossen Rijst is hoofdgewas: droge (buitengewesten) en natte rijstbouw op sawa’s (Java) Sawa arbeidintensief door weinig grond en veel mensen is opbrengst klein Gemiddeld kleine bedrijfjes, afhankelijk van overheid en handelaren Sawagrond steeds minder door verstedelijking Agrarische transitie: steeds moderner. Olie-inkomsten kwamen ook platteland ten goede. Problemen na recessie Overheidssteun en Groene Revolutie helpen Dalend aandeel mensen in landbouw Schaalvergroting: werkloosheid Vertragin in agrarische transitie. Toch modernisering: toename rurale differentiatie Meer mechanisatie: maakt (seizoens)arbeid overbodig De Geo, tweede fase – havo 40 Planten ►Akkerbouw is de belangrijkste tak van landbouw. Maar er is weinig cultuurgrond en veel kleine bedrijfjes. Naast de bevolkingslandbouw is er ook grootschalige ondernemingslandbouw op plantages, ●deze plantagelandbouw is nog opgezet door de Nederlanders. ●Plantages concurreren met bevolkingslandbouw om grond, arbeid en water. De overheid stimuleert plantagelandbouw want het levert deviezen op bij export en grondstoffen voor verwerking in eigen land. ■Indonesië is wereldproducent van koffie, rubber, palmolie. ●Bosbouw in beheersbossen neemt toe. Overal rijst ►Rijstbouw is het hoofdgewas in de bevolkingslandbouw. Er is de droge rijstbouw in gebieden, met name de buitengewesten, waar de neerslag voldoende is (de tegalans). De natte rijstbouw vindt, met name op Java, plaats op sawa’s, bevloeide akkers. ●Sawa’s zijn een goed voorbeeld van uiterst arbeidsintensieve irrigatielandbouw. ■De hoge bevolkingsdruk en grote grondschaarste maakt rijstteelt erg arbeidsintensief. De opbrengst per hectare valt tegen door gebrek aan vakkennis, meststoffen en organisatie. ■Gemiddeld zijn de bedrijfjes in de sawalandbouw klein. Zij zijn gedeeltelijke zelfvoorzienend. Kleine boeren zijn vaak sterk afhankelijk van overheid, handelaren en watervoorziening. ■De oppervlakte sawagrond neemt af door verstedelijking en infrastructuur, daarmee neemt ook de import van rijst toe. ●Op de tegalans worden ook handelsgewassen verbouwd. ■De buitengewesten voelen zich uitgebuit door hoofdeiland Java. Landbouw in verandering ►De Indonesische landbouw is verwikkeld in een proces van agrarische transitie. ●Met het geld verdiend door hogere olieprijzen na de oliecrisis (1975) vond ook plattelandsontwikkeling plaats. Door de recessie in 1980 daalden de grondstoffenprijzen. De ruilvoetverslechtering leidde tot problemen. ■De overheid gaf extra hulp aan de landbouw. De Groene Revolutie leverde bovendien stijgende opbrengsten op, en door liberaliseringspolitiek kwam meer ruimte voor het bedrijfsleven. ■Het aandeel mensen dat in de landbouw werkt daalt. Door stijgende kosten is schaalvergroting nodig (grotere bedrijven). De economie neemt echter het overtollige landbouwpersoneel nauwelijks op. Dit vertraagt de agrarische transitie en het proces van de-agrarisatie. ●Toch treedt een geleidelijke modernisering op, waardoor de rurale differentiatie toeneemt: de kloof tussen arm en rijk groeit; dit komt in de plaats van gedeelde armoede. ■De toename van de gemiddelde bedrijfsgrootte gaat samen met een toenemende mechanisatiegraad. Seizoensarbeid van vrouwen wordt overbodig, wat leidt tot de verandering van rolpatronen. Onderlinge verschillen nemen toe; de landloze boeren trekken naar de stad. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 41 3.2 Schroeven en schrobben Hoe ontwikkelden de secundaire en tertiaire sector zich na 1980? Hoe kan de grote sociaal-ruimtelijke ongelijkheid worden verklaard? Secundaire sector: van halffabrikaten naar eindproducten Overheid koos voor importsubstitutie Voordelen: deviezen, werk, minder afhankelijkheid buitenland Maar bureaucratie maakte productie inefficiënt, ook weinig innovatie Na 1980 twee ontwikkelingen 1 exportgerichtheid: buitenlandse investeerders gericht op wereldmarkt 2 verbod uitvoer ruwe grondstoffen Exportgerichte industrie (vooral textiel) is motor economie, biedt ook veel werk. Veel productie in EPZ, op locaties met goed transport Welvaart nam toe, tot Aziëcrisis Veel terugkerende migranten: hoge werkloosheid Reactie: veel gastarbeid, vooral naar Maleisie. Voordeel: minder werkloosheid, buitenlands geld De Geo, tweede fase – havo Industrie, een jonge sector ►De secundaire sector omvat industrie, ambacht en bouwnijverheid. Grondstoffen worden tot halffabrikaten en tot eindproducten verwerkt. 25% van de Indonesische beroepsbevolking werkt er. Veel ambachten worden verdrongen door massaproductie. ●Na de onafhankelijkheid koos de overheid voor importsubstitutie, stak vooral geld in opbouw van de basisindustrieën (cement, papier, kunstmest), gericht op de binnenlandse markt. ■De voordelen van importsubstitutie zijn besparing van deviezen, minder afhankelijkheid van buitenlands kapitaal, werkgelegenheid en knowhow. ●Maar bureaucratie en regelgeving maakten de productie inefficiënt en te duur. ■Het uitschakelen van de concurrentie door importbelemmeringen leidt tot beperkte innovatie en kostenbesparing. ►Na 1980 zijn er twee samenhangende ontwikkelingen: ●1 De overheid kiest voor exportgerichte industriepolitiek. Ze trekt buitenlandse investeerders aan, die afkomen op de lage loonkosten. Deze MNO’s zijn vooral gericht op de wereldmarkt en minder op de interne markt van Indonesië. Veel assemblage van producten. ●2 De overheid verbiedt de export van ruwe grondstoffen en kiest daarmee voor exportvalorisatie. ■De exportgerichte industrie (textiel- en kledingindustrie) is de motor van de Indonesische economie. Ze zijn vaak arbeidsintensief; het land heeft ook veel werk nodig. ■Na een dip groeit de textielindustrie weer, ze moet blijven investeren in kwaliteit. ■Veel productie vindt plaats in Export Processing Zones. Daar werken vooral veel jonge vrouwen. ■Deze zones liggen op locaties met goede transportmogelijkheden. Daarnaast zijn er veel sweatshops in de informele economie, ze hebben een slechte naam. Succes en crisis ►De nieuwe economische koers leidde tot een toenemende welvaart, ●maar de Azië-crisis (eind jaren ‘90) pakte vernietigend uit. Talloze migranten kwamen terug en er was een terugloop van overmakingen. Het werkloosheidscijfer steeg flink. ■Sinds 2000 is er weer wat herstel, maar de economische groei vertraagt door de sterke bevolkingsgroei, de enorme corruptie en het hoge werkloosheidsniveau. ►Een omvangrijke gastarbeid, vooral naar Maleisië, is een reactie op de binnenlandse economische toestand. ●Voordelen daarvan zijn dat de druk op de arbeidsmarkt afneemt, overmakingen versterken de betalingsbalans en buitenlands geld kan worden benut voor investeringen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Eerst naar Midden Oosten, later naar Pacific Rim Gastarbeiders afkomstig uit bepaalde regio’s Ook veel illegale gastarbeid, zeer kwetsbare groep Tertiaire of dienstensector: formele sector (waaronder de overheid) en informele sector: vaak lokaal georiënteerd, is vluchtsector Modernisering is fragmentarisch Informele sector neemt veel mensen op, beloningen dalen: involutieproces Banken weinig interesse informele sector Overheid geeft microkredieten Toerisme is belangrijke sector, etnische spanningen maken het kwetsbaar Tegenstellingen tussen centrum en periferie, vooral tussen Java en de rest Regionale ongelijkheid door ongelijke spreiding bevolking en hulpbronnen Decentralisatie geeft regio’s meer autonomie De Geo, tweede fase – havo 42 ■De gastarbeidersstroom verschoof van het Midden-Oosten naar de snelle groeiers in de Pacific Rim. ■De positie van de vaak ongeschoolde gastarbeiders is slecht, met name van vrouwen. ■Gastarbeiders komen uit vaak uit regio’s waar weinig werk is. Er treedt ook kettingmigratie (mensen vestigen zich bij bekenden) op. ●Veel mensen kiezen voor illegale gastarbeid. ■De omvang van illegale gastarbeid is groot. Deze mensen zitten in uiterst kwetsbare posities. Een zwakke dienstensector ►De tertiaire sector of dienstensector is kenmerkend voor de stedelijke samenleving. De dienstverlening is te onderscheiden in ●de formele sector (waaronder de overheidssector) die vaak mondiaal georiënteerd is. ■De lage beloning bij de overheid leidt tot nevenbaantjes en smeergeld. De informele sector is lokaal georiënteerd. Het is te zien als een vluchtsector, mensen verdienen er vaak erg weinig. ►Op veel punten is de samenleving gemoderniseerd, maar dat heeft maar gedeeltelijk plaats gevonden: het is een fragmentarische modernisering. ■De bevolking vermijdt een situatie van open werkloosheid. Velen vluchten in de scharreleconomie. ■De grote opnamecapaciteit van de informele sector leidt tot een involutieproces, dat wil zeggen dat de beloning daalt. ■Voor banken is de informele economie niet interessant, omdat er vaak geen sprake kan zijn van een onderpand bij een lening. Met behulp van overheidssteun (bijv. minikredieten) zijn er toch investeringkansen voor de informele sector. ■Het toerisme is een steeds belangrijkere bron van werk, deviezen en inkomsten. Pull-factoren zijn de cultuur en landschap, maar etnische spanningen en terrorisme zijn push-factoren. ■Overal in Indonesië is de centrum-periferietegenstelling terug te vinden. Lokaal tussen de CBD en de kampongs, op nationaal niveau tussen Java en de buitengewesten. ●Java is het financiële, het economische en het bestuurscentrum van Indonesië. ■De regionale ongelijkheid is te wijten aan de ongelijke spreiding van de bevolking en van de hulpbronnen, het koloniale verleden en de etnische en religieuze verschillen en spanningen. ●Het streven naar decentralisatie geeft regio’s meer autonomie. De inkomsten uit bosbouw en mijnbouw blijven zo meer in de eigen regio. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 43 § 3.3 Indonesië in de wereld Welke taak vervult Indonesië in de wereldeconomie? Welke rol spelen Japan en China in de economie van het land? Groeiende welvaart door openstelling voor wereldmarkt Ontwikkeling van agrarische naar industriële samenleving In vijf fasen Na 1980: Indonesië gemengde kapitalistische economie Meer exportgericht Vrijhandelszone Economie Indonesië wel kwetsbaarder voor wereldwijde ontwikkelingen Inzet buitenlands geld: heeft voordelen (kapitaal, werk)en nadelen (meer risico’s) Groeiende staatsschuld tempert groei BNP De Geo, tweede fase – havo Voorspoed en crisis ►Tussen 1980 en 1997 groeide de welvaart in Indonesië. ●Het inkomen per hoofd van de bevolking steeg dankzij openstelling voor de wereldmarkt en verminderde invloed van de overheid. ●De externe economische relaties worden belangrijker en buitenlandse investeringen groeien. ●Na 1950 gaat het land over van een agrarische naar een industriële samenleving. Vijf fasen kenmerken de ontwikkeling: 1967-1973 economisch herstel, met vijf-jarenplannen 1974-1982 hoge olieprijzen, brandstoffeneconomie 1983-1996 dalende olieprijzen en wereldrecessie. De overheidsinvloed neemt af, liberalisering en exportoriëntatie. 1997-2002 Azië-crisis; aftreden Suharto; ingrijpen IMF na 2003 mondiale oriëntatie; minder regionale ongelijkheid; exportverbod van onbewerkte grondstoffen. ●Na 1980 ontwikkelde Indonesië zich tot een gemengde kapitalistische economie: ruimte voor vrij ondernemerschap binnen randvoorwaarden van de overheid, die ook inkomens herverdeelt. Een radertje in de wereldeconomie ►De samenstelling van het exportpakket van Indonesië laat zien dat de economie steeds meer gericht is op de export. ■Zo werd eiland Batam aangewezen tot vrijhandelszone (EPZ). ●De vrijhandel maakt het land meer kwetsbaar voor wereldwijde ontwikkelingen: Indonesië ondervond de effecten van de Azië-crisis, de aanslag op het WTC in New York en aanslagen op Bali. ■Door de duurdere invoer van olie daalt de koopkracht van burgers. Buitenlands geld, plussen en minnen ●Buitenlandse investeringen worden ingezet om de economie te ontwikkelen. ■Voordelen van buitenlands geld is beschikbaarheid van kapitaal, werkgelegenheid, belastinginkomsten. ■Nadelen zijn dat een deel van de winst terugvloeit naar buitenlandse investeerders en zij zich snel naar elders verplaatsen. ■Lenen van geld heeft risico’s: bij een recessie mislukt het betalen van rente en aflossing. Indonesië heeft een groeiende staatsschuld. Die tempert de groei van het BNP. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Afhankelijkheid Japan, VS en Singapore Positieve handelsbalans Toename van arbeidsintensieve productie, maar aanbod arbeidskrachten groeit sneller dan welvaartsgroei: stijgende werkloosheid Politieke instabiliteit, matige infrastructuur en corruptie: minder groei den buurlanden Zeevaart is erg belangrijk. Overheid stimuleert Mainportontwikkeling Japan belangrijke handelspartner Sterke verbondenheid met Japan vanuit geschiedenis Akkoord met China om profiteren van elkaars voordelen: grondstoffen voor China, geld voor Indonesië China groeit sterker. Blijft verhouding gelijkwaardig? De Geo, tweede fase – havo 44 Werk en welvaart voor iedereen? ►Indonesië is sterk afhankelijk van Japan, VS en Singapore, al neemt het aandeel van uitvoer naar Japan wat af. ●Vooral de fabricage van schoenen, textiel en elektronica is belangrijk. ●In 2006 had het land een positieve handelsbalans. ■Kwetsbaarheid verminderde door diversificatie van het exportpakket. ●Het accent op arbeidsintensieve productie neemt weer wat toe. ■Indonesië is een economische zwaargewicht in de ASEAN en heeft zich na de Azië-crisis redelijk herstelt. ■Maar het aanbod van arbeidskrachten neemt sneller toe dan de welvaartsgroei. De stijgende officiële werkloosheid duidt op toenemende verschillen tussen arm en rijk. ■De economische groei blijft achter bij de buurlanden, door de politieke instabiliteit, bureaucratie en het onvoorspelbare overheidsbeleid, de corruptie, de relatief hoge loonkosten en een matige infrastructuur. Zeehavens, poorten naar de wereld ►De zeescheepvaart is van levensbelang voor Indonesië. ●De scheepsgrootte neemt toe ten gevolge van de groei van het containervervoer, langere scheepvaartroutes en schaalvergroting. Dit noodzaakt tot het vergroten en verdiepen van zeehavens. ■De overheid bevordert de mainportontwikkeling van twee diepzeehavens met containeroverslag als kernactiviteit. Hoofdkantoor Japan ►Japan is de grootste handelspartner van en investeerder in Indonesië en is kernland in de centrum-periferieverhoudingen in Oost-Azië. Japan doet directe buitenlandse investeringen in de regio, dat lever hen winst en renteopbrengsten. ●Al lang is er een sterke verbondenheid tussen Japan en Indonesië. ■Sinds 1853 is Japan op zoek naar afzetmarkten en grondstofleveranciers in Azië. Na 1946 kreeg het een leidende positie in de westelijke Pacific Rim en sloot het belangrijke handels- en arbeidsovereenkomsten met Indonesië. China: partner of concurrent? ►In 2006 sloten China – Indonesië een bilateraal akkoord voor ‘strategisch partnerschap’: beide landen profiteren van elkaars voordelen (complementariteit): ●de investeringen in Indonesië stellen de grondstoffenvoorziening van China veilig. Indonesië heeft zo geld voor infrastructuur, energie, landbouwondernemingen etc. ●China groeit sterker dan andere landen. Trekt Indonesië in de relatie met China uiteindelijk aan het kortste eind? De uitvoer naar China blijft namelijk sterk achter bij de invoer. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 45 Hfdst 4 Ontbossing in Indonesië De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: Waarom is het moeilijk om de schadelijke ontbossing in de regenwouden van Indonesië te stoppen? 4.1 Een uniek ecosysteem Welke kenmerken heeft het tropisch regenwoud en welke betekenis? Hoe kan het dat bewoners eeuwenlang nauwelijks bijdroegen aan de ontbossing? In welke mate verdwijnt het woud in Indonesië? ►Tropisch regenwoud groeit in een altijd warm en vochtig klimaat. Regenwoud kent drie ‘etages’ Grote biodiversiteit Voedselkringloop:bodem weinig voedingstoffen dunne humuslaag ●Het bos bestaat uit drie etages: de hoge woudreuzen met veel diersoorten, een middelste etage die bestaat uit bomen en struiken van enkele meters hoog en de bosvloer, waar door het duister de plantengroei beperkt is. ●De biodiversiteit van het woud is erg groot. Rijke plantengroei op arme bodems ►De bodem van het regenwoud is arm aan voedingstoffen. Dode planten en dieren worden snel afgebroken, waardoor de humuslaag dun is. De bij afbraak vrijkomende voedingsstoffen worden snel opgenomen door planten en dieren. ●Zou dat niet gebeuren, dan zouden de voedingsstoffen door uitspoeling met regenwater uit de kringloop verdwijnen. De waterhuishouding Waterkringloop: snelle verdamping, weinig uitspoeling Waterbalans Intern zeer stabiel systeem Draagkracht is in gevaar door menselijke activiteiten Kleine externe stabiliteit ►Naast de voedselkringloop is er de waterkringloop. Neerslag verdampt snel door evaporatie. Planten en dieren geven zelf ook vocht af (transpiratie), een deel van het water spoelt uit. Per saldo is er een evenwicht tussen het inkomende water en uitgaande water in tropische regenwouden. Dat wordt weergegeven in de waterbalans. Een intern stabiel ecosysteem ►De interne stabiliteit van een tropisch regenwoud is groot: plantenen diersoorten houden elkaar in evenwicht. Het vermogen voor soorten om in een ecosysteem te overleven heet draagkracht. ●De draagkracht is al jaren in gevaar door verstorende activiteiten van mensen. Het regenwoud woud kan verstoringen moeilijk opvangen: de externe stabiliteit is daarvoor te klein. Zwerflandbouw Eeuwenlang evenwicht met landbouw door shifting cultivation Meer bevolking: grond te snel weer gebruikt De Geo, tweede fase – havo ►De bevolking leefde eeuwenlang in evenwicht met het woud. Voor landbouw werden stukken oerwoud platgebrand en 1 tot 2 jaar benut. Dat heet shifting cultivation / ladanglandbouw / zwerflandbouw ●Deze vorm van landbouw werkt bij een lage bevolkingsdruk. Groeit het aantal mensen, dan worden akkers langer bewerkt en de ooit verlaten akkers te snel gebruikt. Samen met commerciële houtkap en aanleg van plantages is het een aanslag op het ecosysteem. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 46 4.2 Indonesisch regenwoud bedreigd Wat bedreigt het voortbestaan van het regenwoud in Indonesië? Bescherming bossen faalt Regenwoud verdwijnt in hoog tempo Slechte bescherming ►De Indonesische overheid controleert het regenwoud. Ze onderscheidt drie Oorzaken van het verdwijnen: Armoede en behoefte aan hout. ►Ontbossing hangt niet alleen samen met de behoefte aan hout, maar heeft meer oorzaken: ●Er is veel legale en illegale commerciële houtkap. ●Voor het opgraven van delfstoffen is veel ruimte in het woud nodig. ●Grote stukken woud worden gekapt voor hout- en plamolieplantages. ●Voor kleine boeren en transmigranten werd veel woud gekapt en veranderd in landbouwgrond. ●Steeds meer ruimte voor ladangbouw. ●Ook bosbranden vernietigen regelmatig veel van het regenwoud. ●commerciële houtkap ●mijnbouw vraagt ruimte ●ruimte nodig voor plantages ●ruimte voor landbouwgrond boeren en transmigranten ●ladangbouw ●bosbranden Veel illegale houtkap Verkoop via andere landen met valse papieren Niet alleen criminelen Kap van bossen levert geld en werkgelegenheid op. Regio’s na 1998 meer zelfstandig: houtkap leverde hen geld en werk op Verlaging toegestane kap leidt tot meer illegale kap De Geo, tweede fase – havo typen bos: productieve bossen (60%), beschermde bossen (25%) en natuurreservaten (15%). Ondanks hun vermeende bescherming verdwijnt de laatste decennia veel woud in hoog tempo. Illegale houtkap ►Er zijn verschillende vormen van illegaal kappen. De meest voorkomende is het weghalen van bomen buiten de concessiegebieden. De regering mist veel belastingsinkomsten door illegale kap. ●Het hout wordt soms via een buurland met valse certificaten verkocht. ►Illegale kap is zeker niet alleen het werk van criminelen. Ook voor gewone Indonesiërs, regionale elites, lokale ondernemers, tussenhandelaren, smokkelaars, buitenlandse bedrijven en regionale overheidsinstellingen levert het extra inkomsten op. Ontbossing, een gevolg van armoede ►Ontbossing kent economische en politieke belangen. ●Economisch gezien gaat het om inkomsten, buitenlandse deviezen en werkgelegenheid. ●Politiek gezien heeft het zelfstandiger worden van regio’s na 1988 geleid tot meer ontbossing. Houtkap is een antwoord op de armoede in veel gebieden, het biedt werkgelegenheid en extra inkomen. Overcapaciteit in de houtverwerkende industrie ●De vraag naar hout is veel groter dan het (toegestane) aanbod. Een verlaging van de toegestane hoeveelheid te kappen woud heeft daarom de illegale kap in de hand gewerkt. Met alle grote nadelen. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 47 4.3 Gevolgen van de ontbossing Wat zijn de sociaal-economische en fysisch-geografische gevolgen van ontbossing? Welke rol speelt de Indonesische overheid bij de ontbossing? Verstoring waterkringloop Bos remt water niet meer af: erosie en geen sponswerking meer, uitdroging in droge tijd Landdegradatie Slib gaat naar rivieren, leidt tot overstromingsgevaar Voedingsstoffen verdwijnen, vegetatie kan niet herstellen Ook: aantasting levenswijze bevolking Belangrijke gevolgen: Toename CO2 in atmosfeer Ook door drainage plantages Soorten flora en fauna sterven uit Verstoorde kringlopen !!!! ►Ontbossing leidt op lokale en regionale schaal tot verstoring wateren de voedselkringloop. ●Bos remt afstromend water uit neerslag niet meer af, dat leidt tot bodemerosie. Het vermogen van de bodem om water vast te houden (de sponswerking) vermindert. In droge perioden drogen de nietbegroeide hellingen sterk uit en de temperatuurverschillen van de aardkorst nemen toe; organisch materiaal wordt hierdoor te snel afgebroken. Alle bodemverslechteringen noemen we landdegradatie. ●Het slib van afstromend water komt nu in beekjes en rivieren terecht, waar zand- en kleibanken ontstaan en ook de kans op overstroming. ●Met het verdwijnen van bossen verdwijnt ook voedsel uit het ecosysteem. De natuurlijke vegetatie kan zich niet meer herstellen. ►De grootschalige houtkap tast ook het leefgebied en de cultuur van de oorspronkelijke landbouwende bevolking aan. Gevolgen ontbossing op wereldschaal / mondiale schaal ! ►Een belangrijk effect van ontbossing is de versterking van het natuurlijke broeikaseffect. De hoeveelheid CO2 in atmosfeer neemt toe door verminderde opname van CO2 door planten. ●Ook het draineren van de bodem voor oliepalmplantages leidt tot rottend plantenmateriaal, wat veel kooldioxide in de lucht brengt. ●Door het weghalen van het tropisch woud verdwijnt een groot deel van de flora en fauna voorgoed van de aarde. Een deel daarvan zijn kruiden, die ook belangrijk zijn om medicijnen te maken. Boswetten en wat ervan terechtkomt Oplossing? Moeilijk want kap is belangrijke inkomstenbron Boswetten en duurzaam bosbeheer Theorie mooier dan praktijk: ●weinig deskundigheid bij bedrijven, ●weinig toezicht en handhaving van wetten, corruptie ●grote westerse vraag, veel armoede ●conflicten over landrechten De Geo, tweede fase – havo ►Waarom komt er geen oplossing voor dit probleem? Een reden is de tweeslachtige rol van de Indonesische overheid: de houtkap levert veel geld op, maar als het te snel gaat is de inkomstenbron op. ●In Boswetten staan regels voor de commerciële exploitatie van productiebossen. Het duurzaam bosbeheer wordt belangrijker. ●In contracten tussen de overheid en exploitanten zijn afspraken vastgelegd over omvang van de oogst. ►Op papier ziet dit er mooi uit, maar de praktijk is anders. ●Exploitanten hebben een tekort aan geschoold personeel en is er geen begeleiding door deskundige bosbouwers. ●Het toezicht van de overheid is slecht en er is corruptie bij de politie. Indonesië is een soft state: weinig bestuurlijke kracht en wetshandhaving. ●De bestrijding is ook lastig omdat er een grote vraag naar hout uit westerse landen is en veel armoede in Indonesië. ●Tot slot zijn er conflicten over landrechten. ►Indonesië kent inmiddels een certificeringsysteem: keurmerk voor duurzaam beheer. Het toekomst beeld is echter verre van rooskleurig. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Maatregelen om risico’s te beperken: hazard management De Geo, tweede fase – havo 48 Hazard management ►Om de grote risico’s van ontbossing te beperken houden steeds meer overheden en organisaties zich bezig met ‘hazard management’: beleid voeren om de risico’s te beperken. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 49 Hfdst 5 Conflicten in Indonesië De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: Waarom heeft Indonesië zoveel etnische en religieuze conflicten? 5.1 Etnische en culturele diversiteit Welke etnische groepen kent Indonesië? Wat is de oorzaak van de conflicten tussen deze groepen, welke rol speelt godsdienst? Grote culturele verschillen tussen de vele volken Omvangrijke migratie bracht veel volken naar Indonesië Chinezen zijn economisch succesvolle groep: afgunst inheemse bevolking Chinezen werden gediscrimineerd: hun cultuur verboden en gedwongen tot integratie Islam belangrijkste godsdienst, sinds kolonisatie ook christendom Staat is seculier De Geo, tweede fase – havo Duizenden eilanden en honderden volken ►Er zijn ruim driehonderd volken verspreid over de archipel. ●De culturele verschillen zijn groot, net als de verschillen in ras (mongoloïde, negroïde, blank). ■De verwantschapsstructuren zijn complex en men hecht vaak meer aan regels van de eigen religie dan aan regels van de staat. ●De aanwezigheid van vele volken komt door migratiestromen, met name uit Azië, Arabische kooplieden en de koloniale overheersing. Chinezen als minderheidsgroep ►Er wonen zo’n zeven miljoen Chinezen in Indonesië, vooral op Java. ●Ze migreerden uit economische motieven en wisten succesvol te worden in de (tussen)handel tussen koloniale machtshebbers en (arme) inheemse bevolking. Hun positie leidde tot sterke afgunst van de inheemse bevolking. ●Op dit moment heeft een kleine groep Chinezen economisch relatief veel economische invloed. Zij vormen een handelsminderheid. ►De regering maakt gebruik van de Chinezen: ze sluit handelsovereenkomsten met hen, maar maakt ze ook tot zondebok in slechtere tijden. ●Vooral tijdens het bewind van Soeharto werden Chinezen slachtoffer van discriminatie: hun cultuur en scholen verboden, ze moesten een Indonesische achternaam aannemen en zich bekeren tot het christelijk geloof of Islam. ●De Chinese bevolking verloor een deel van de eigen identiteit (dat wordt assimilatie genoemd). Door deze politiek kwam de integratie van Chinezen gedwongen tot stand. Staat en godsdiensten ►De invloed van Arabische kooplieden leidde vanaf de 13e eeuw tot de Islamisering van Indonesië. De kolonisatie door Europese landen bracht het Christendom binnen. ●De godsdiensten verspreidden zich onder invloed van economische ontwikkeling en afhankelijk van wie de politieke macht had in een gebied. Een voorbeeld zijn de Molukken: de invloed van de Islam veranderde door de komst van handel in specerijen en de Portugezen. Zo verspreidde het Christendom zich ook in het gebied. ►90% van de Indonesiërs is moslim, maar de staat is seculier. Indonesië kent scheiding van kerk en staat. De vrijheid van godsdienst is verwoord in Pancasila (ideologie). ●Er is geen sprake van een politieke Islam. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk 50 5.2 Beheersing van conflicten Welke conflicten kent Indonesië en hoe worden ze aangepakt? Veel conflicten tussen moslims en christenen. Die laatsten werden in de koloniale tijd bevoordeeld. Na onafhankelijkheid: moslims meerderheid Christelijk deel Molukken veel gewelddadige strijd Aceh wil zelfbestuur Centrale overheid baat bij oliewinning Na 1998 meer zelfstandig Verzet van Islamitische Atjeeërs blijft Grenzen uit koloniale tijd reden voor conflicten Delen willen zelfbeschikking Dictatuur onder Soekarno en Soeharto De Geo, tweede fase – havo Het Molukse conflict ►Op de Molukken is 40% van de bevolking is christen (vooral het zuiden) en ruim 50% is moslim (vooral het noorden). ►Het bloedigste conflict tussen de religieuze groepen was tussen 19992002. ●De wortels liggen in de koloniale tijd waarin christenen bevoordeeld werden. ►Toen Indonesië in 1949 een eenheidsstaat werd, waren de moslims in de meerderheid. De christelijke Zuidelijke Molukken riepen een eigen republiek uit, zij wilden zich afscheiden (separatisme), die snel ontbonden werd door het leger. ●In de nieuwe staat kregen Moslims voorrang bij overheidsaanstellingen. Dat gaf anti-Indonesische gevoelens bij de christelijke Molukkers. ●Ook de toename van het aantal moslims door migratie leidde tot een andere verhouding tussen moslims en christenen. Molukse christenen zijn economisch gezien nu relatief zwak. ●In 1999 werden veel islamieten met geweld verdreven. In 2002 kwam er een wapenstilstand, maar het gebied is nog steeds een brandhaard. Aceh, een andere brandhaard ►In Aceh, het noordelijk deel van Sumatra is ruim 90% Atjeeër. Zij willen zelfbestuur en autonomie (regionalisme). ●Aceh bleef onafhankelijkheid tot 1949 en werd daarna onderdeel van de staat Indonesië. De regering heeft strategische (de gunstige ligging) en economische (aardolie) belangen. Ze smoort iedere opstand en schendt regelmatig de mensenrechten. ●Na Soeharto’s aftreden kwam meer ruimte voor decentralisatie van wetten. Het lokale bestuur krijgt steeds meer macht. De regering hoopt dat zo de roep om onafhankelijkheid minder wordt. ●Het verzet van Atjeeërs is sterk beïnvloed door een streng islamitisch geloof (religieus fundamentalisme). Zij willen de vorming van een eigen Islamitische staat. Ook het feit dat de economische rijkdom van Aceh niet ten goede komt aan de eigen bevolking is een bron van voortdurende conflicten. Problemen van een jonge staat als Indonesië ►In Indonesië zijn nog veel conflicten met wortels in het verleden. ●De grenzen van de staat stammen uit de koloniale periode. Deze internationaal erkende grenzen (territoriale integriteit) komen in conflict met het zelfbeschikkingsrecht (ieder volk mag bepalen tot welke staat zij wil behoren). ►Soekarno (1949-1967) zorgde voor een sterk centraal bestuur. Volken werden gedwongen bijeengehouden. ●In 1967 moest Soekarno aftreden omdat economische groei uitbleef en er veel etnische spanningen waren. Zijn opvolger Soeharto (1967-1998) stelde opnieuw een dictatuur in. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009 Samenvatting Arm en rijk Eenheidsstaat vraagt om bindende kracht: nation building: ●transmigratie ●Javanisering ●eenheidstaal Na 1988 meer democratie Oost Timor onafhankelijk Nieuwe beleid is dubbel als meer vrijheid negatief is voor centrale staat dan streng ingrijpen leger en uitvoeren van niet-wettige besluiten De Geo, tweede fase – havo 51 Centripetale krachten ►Om een eenheidsstaat te vormen zijn bindende krachten nodig. Deze centripetale krachten raken politieke, economische en culturele waarden. De eenheid moet plaatsvinden via nation building (natievorming): het smeden van een culturele eenheid. Middelen waren: ●transmigratiepolitiek, dit leidde juist tot meer conflicthaarden, ●Javanisering, ofwel het verspreiden van de Javaanse normen, maar er werd geen rekening gehouden met lokale rechten, ●en de invoering van de eenheidstaal (Bahasa Indonesia), nu de officiële voertaal. Een nieuwe weg ►Na de val van Soeharto kwam meer ruimte voor democratie. ●Zo werd Oost-Timor in 2002 onafhankelijk door internationale druk en omdat het economisch belang van Oost-Timor voor Indonesië gering was. ►Het nieuwe beleid is dubbelhartig: er zijn meer vrijheden voor provincies, maar als zij het voortbestaan van Indonesië als staat bedreigen wordt nog steeds hardhandig ingegrepen door het leger. ●De regering en het leger vrezen voor afbrokkeling van de macht door opstandige provincies en het afscheiden van provincies. Zij nemen daarom vaak niet-wettelijke besluiten. Zo ontstaat een machtsvacuüm, dat nadelig is voor de politieke stabiliteit van Indonesië. ©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009