Samenvatting Arm en rijk

advertisement
Samenvatting Arm en rijk
1
Samenvatting Arm en rijk
Hfdst 4 De wereld indelen
De hoofdvragen van dit hoofdstuk zijn:
Hoe zijn economische, demografische en sociaal-culturele verschijnselen wereldwijd verspreid?
Hoe raken ze steeds sterker met elkaar verbonden?
4.1 Tsjechië en Egypte vergeleken
Welke economische, demografische en sociaal-culturele indicatoren kun je goed
gebruiken wanneer je landen met elkaar wilt vergelijken?
Wat zijn de eigenschappen van die indicatoren en waarom moet je voorzichtig
zijn met het toepassen ervan?
Criteria nodig om
welvaart van landen te
vergelijken
Vier geografische
hoofdkenmerken
Economische criteria
BNP en inkomen per
hoofd, werkgelegenheid
Cijfers soms moeilijk te
vergelijken
Meest gebruikt is BNP,
‘alles wat is verdiend in
een jaar’
Toont niet altijd de
welvaart
Gebruik BNP heeft
nadelen
De Geo, tweede fase – havo
Etiket en meetlint
►Er bestaan grote welvaartsverschillen tussen én binnen de landen in de
wereld. Nauwkeurig vergelijken is lastig: daarvoor is een getalsmatig criterium
nodig (bijv. BNP). Dat moet relatief gemaakt worden door het te koppelen aan
bijvoorbeeld inwoneraantal.
►Voor een geografisch beeld van een gebied moet je letten op de volgende
hoofdkenmerken:
– economisch
= verdienen en besteden geld van geld aan goederen
– demografisch
= bevolkingsgegevens
– sociaal-cultureel
= cultuur van groepen mensen
– politiek
= bezit en verdeling van de macht
Economische kenmerken en criteria
►Drie kenmerken van de economie van een gebied zijn de productie (het BNP
per hoofd), de verdiensten (inkomen per hoofd) en de werkgelegenheid
(percentage beroepsbevolking werkzaam in welke sector).
●Het probleem is dat indicatoren soms moeilijk te vergelijken zijn, en
●de cijfers vaak niet erg betrouwbaar.
Zo zijn er in ontwikkelingslanden vaak weinig gegevens en de waarnemingen
slecht of politiek gekleurd.
►Het meest gebruikte kenmerk voor ontwikkeling is het nationaal inkomen.
■De berekening daarvan kan op drie manieren: 1) optellen van alle verdiende
inkomens, 2) Alle toegevoegde waarden optellen of 3) alle bestedingen
optellen.
►Het Bruto Nationaal Product (BNP) geeft de waarde aan van de totale
productie van economische goederen in een land.
■Het betekent ook dat geld dat wordt verdiend met herstellen van schade (bijv.
door een aardbeving) bijdraagt aan het BNP. Het geeft dus niet altijd de
toename van de welvaart aan.
►Het gebruik van BNP per inwoner als criterium heeft nadelen, met name in
ontwikkelingslanden. Soms heeft een land grote mate van zelfvoorziening (dat
wordt niet meegeteld), een goede registratie van de cijfers ontbreekt vaak en
wisselkoersen kunnen sterk afwijken van de werkelijke waarde van een valuta.
■Het BNP/hoofd is altijd een gemiddelde. Regionale verschillen vallen weg en
het BNP maakt niet duidelijk hoe de verdeling of spreiding over groepen is.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
2
Soms is er een kleine rijke elite en een grote arme massa.
Indicatoren op nationale schaal verhullen dus de ruimtelijke en sociale
verschillen binnen een land
Tussen landen bestaat
ook verschil in
koopkracht
Alternatief voor BNP is
Human Development
Index
Drie (werk)sectoren,
omvang als indicator
voor ontwikkeling
Primaire sector het
grootst? minst
ontwikkeld land
Omvang tertiaire sector
soms misleidend
Bevolkingsspreiding
geen goede indicator
Beter is bevolkingsgroei, uitgedrukt in
geboorte- en (kinder)
sterftecijfer
Drie modellen geven
leeftijdsopbouw aan:
piramide, granaat en ui
Demografische druk:
verhouding tussen
productieven en nietproductieven
De Geo, tweede fase – havo
●Ook de verschillen in koopkracht maken het lastig om landen te vergelijken.
Koopkracht geeft aan hoeveel een standaardmandje goederen & diensten kost.
Dat is gebaseerd op een index: een omschreven aantal goederen en diensten
voor een gemiddeld huishouden.
■Zo wordt wel eens de Hamburgerindex gebruikt: (wat kost iets bij Mc
Donalds?). Het is een (niet erg betrouwbare) weergave van welvaart en
loonshoogte.
●Vanwege alle kritiek op het BNP als maatstaf zijn er andere criteria ontwikkeld,
zoals de Human Development Index (van de VN) gebaseerd op het inkomen, de
leeftijdverwachting en de geschooldheid.
►Er worden drie sectoren in bestaansmiddelen onderscheiden: de primaire,
secundaire en tertiaire sector.
●De omvang van elke sector wordt uitgedrukt in percentage van de
beroepsbevolking (alle personen van 15-65 jaar die tenminste 12 uur per week
betaalde arbeid verrichten). In ontwikkelingslanden kijkt men vaak alleen naar
de leeftijdsopbouw voor een indruk van de beroepsbevolking.
●In het algemeen kan worden gesteld dat hoe hoger het percentage van de
beroepsbevolking dat in de landbouw werkt is, hoe lager het BNP per inwoner in
een land is. De tertiaire sector is misleidend als maatstaf. In westerse landen is
die kenmerkend voor ontwikkeling, maar in arme landen is de traditionele
tertiaire sector erg groot, daar werken onevenredig veel mensen in
overheidsdienst en is ook de informele sector groot.
Demografische kenmerken en criteria
►De spreiding van de bevolking over een land en de bevolkingsdichtheid, zijn
geen geschikte indicatoren om landen te vergelijken. Het dichtheidscijfer is altijd
een gemiddelde.
●De bevolkingsspreiding vertelt hoe de bevolking werkelijk over de ruimte is
verdeeld.
●Het demografische begrip ‘bevolkingsgroei’ is een beter vergelijkingsinstrument. De totale groei bestaat uit de natuurlijke groei (geboorte min sterfte)
en de sociale groei door migratie (vestiging min vertrek). Het geboortecijfer is
een goed cijfer om landen te vergelijken, evenals kinder- en zuigelingensterfte.
●De ‘leeftijdsopbouw’ verwijst naar de samenstelling van de bevolking naar
leeftijd en geslacht. Er zijn drie modellen die de samenstelling weergeven:
1 piramide-vorm: een hoog geboorte- en sterftecijfer. Er zijn veel jonge mensen,
dat geeft een hoge groene druk
2 granaat-vorm: de bevolkingsgroei staat stil
3 ui-vorm: laag geboortecijfer, groot aandeel ouderen. Dat geeft een hoge grijze
druk
●De demografische druk geeft de verhouding tussen productieven en nietproductieven aan. Die worden weergegeven in leeftijdsgroepen (productief is de
groep tussen 20-64 jaar).
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Taal en religie geen
goede indicatoren
alfabetisme is
voorwaarde voor
ontwikkeling
3
Sociaal-culturele kenmerken
►De belangrijkste cultuurkenmerken van een land zijn de taal en de
godsdienst of religie. Het zijn geen goede indicatoren om landen te vergelijken,
maar ze hebben wel grote invloed op het bestaan en de inrichting van de ruimte.
►Het percentage mensen dat analfabeet is in een land is moeilijk vast te
stellen; de schattingen zijn vaak niet betrouwbaar. De mate van geletterdheid is
wel een voorwaarde voor ontwikkeling van een land. Dit criterium is daarom wel
deel van de Human Development Index.
4.2 Verschuivende werelden
Welke patronen vallen er op de wereldkaart te ontdekken in de economische,
demografische en sociaal-culturele kenmerken van landen en welke
veranderingen zijn te zien in deze patronen?
Hoe zijn de economische, demografische en sociaal-culturele
spreidingspatronen en de verschuivingen erin te verklaren?
Einde koloniën betekent
toename verschillen
tussen Noord en Zuid
Vast patroon: rijken
buiten armen uit
Centrum-periferiemodel
geeft verhouding van
de macht weer
In periferie ook verschil
centrum-periferie
Ook semi-perifeer
gebied
Oude centrum-perifere
wereldbeeld is
veranderd
Transitielanden
Verschuiving handel
van Atlantic naar Pacific
Rim: Global Shift
De Geo, tweede fase – havo
Uitbuiting en randligging
►Veel Europese landen hadden koloniën, die dienden als vestigingskolonie
(bijv. Australië en Zuid-Afrika) of als exploitatiekolonie (bijv. Nederlands-Indië,
India).
●Nadat de koloniën weer zelfstandig werden, is het verschil in welvaart tussen
Noord en Zuid toegenomen. Volgens ontwikkelingsdeskundigen bestaat er een
vast patroon: de rijke bovenlaag die de arme massa uitbuit (voorbeelden zijn het
kolonialisme, en ook het neo-kolonialisme: de nieuwe uitbuiting)
●De machtsverhouding ter wereld drukt men uit in het centrum-periferiemodel.
■Ook binnen de regio’s zijn centrum- en periferiegebieden te onderscheiden.
Het centrum heeft telkens de macht. Binnen de periferie is er een elitegroep en
een massa. Tussen centrum en periferie is er altijd strijd om belangen, maar
onderling kunnen de centra het meestal goed vinden. De periferiegebieden
hebben veel problemen en juist onderling óók vaak conflicten.
■Een voorbeeld is de verplaatsing van een fabriek in Drenthe (perifeer) naar een
perifeer gebied in Tsjechië vanwege de lagere lonen daar.
●Tussen de centrumlanden en periferielanden zit nog een tussengroep: de
semi-periferie, zoals het land Tsjechië.
►Het traditionele centrum-periferiebeeld van de wereld verandert.
●Zo breidt op het continentale schaalniveau bijvoorbeeld, het Europees
kerngebied zich uit en haar zwaartepunt schuift zuidwaarts.
●Op mondiaal niveau wordt de Pacific Rim (landen in Zuidoost-Azië en LatijnsAmerika) steeds belangrijker.
●Tot slot voegen veel semi-perifere landen zich bij het centrum en worden
perifere landen nu semi-perifeer. Dit zijn zogenaamde transitielanden.
Global Shift
●Er is een wereldwijde verschuiving in productie, handel en vervoer geweest de
afgelopen 50 jaar: de Global Shift. De nadruk op de Atlantic Rim is verlegd naar
de Pacific Rim. Omdat de internationale arbeidsverdeling verandert, verandert
ook het centrum-periferiepatroon in de wereld.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Bij economische
ontwikkeling neemt
geboortecijfer af
Demografisch
transitiemodel: 4 of 5
fasen
Veel arme landen nog in
1e fasen: grote groei
Indeling naar
cultuurgebieden
In overgangszones zijn
vaak spanningen:
erfenis koloniale
verhoudingen en
fundamentalisme –
gevoed door armoede
Toename culturele
diffusie door
kolonialisme, sneller
vervoer, globalisering
Diffusietheorie:
innovatie verspreid als
olievlek, er zijn ook
achterblijvers
Relatieve afstanden
worden kleiner
De Geo, tweede fase – havo
4
De bevolkingsovergang
►Een andere opvallende ontwikkeling is de wijziging in het traditionele patroon
van geboorte en sterfte. Regel is dat bij een toenemende economische en
sociale ontwikkeling, het geboortecijfer afneemt. De veranderende
leeftijdsopbouw leidt tot verandering van de demografische druk. Er is een
toenemende vergrijzing.
●Het zogenaamde demografisch transitiemodel laat in vier of vijf fasen zien
dat de bevolkingsgroei stagneert, dus een overgang van hoge geboorte- en
sterftecijfers naar
– lage geboorte- en sterftecijfers
– in de twee overgangsfasen is er een sterke natuurlijke bevolkingsgroei
– in de laatste fase is het sterftecijfer hoger dan het geboortecijfer: de
bevolking neemt af.
►Veel ontwikkelingslanden zitten nog in de eerste drie fasen. Hierdoor
verschuift het bevolkingszwaartepunt op de wereld verder richting de minder
ontwikkelde landen.
Cultuurgebieden: contacten en conflicten.
►De wereld is ook in te delen naar cultuurgebieden: gebieden die gekenmerkt
worden door dezelfde taal, godsdienst en gemeenschappelijke geschiedenis.
Talen en godsdiensten kunnen door kolonialisme of door migratie vanuit de
oorsprongsgebieden verspreid zijn geraakt over de wereld.
■Binnen een cultuurgebied zijn weer veel subculturen te onderscheiden.
●De overgangszones tussen cultuurgebieden zijn vaak bron van spanningen.
Dat komt door de erfenis van kolonialisme en door religieus fundamentalisme.
■Het moslimfundamentalisme is vaak het gevolg van de tweedeling in de
Arabische wereld, die mede onder invloed van het westen (kolonialisme) is
ontstaan. Kleine elites profiteerden en de grote massa bleef arm. Toenemende
armoede en politieke uitsluiting zijn een voedingsbodem voor terrorisme.
►In de 19e eeuw nam de culturele diffusie (verspreiding van cultuurelementen)
sterk toe door de koloniale uitbreiding, de wereldwijde zoektocht naar
grondstoffen en afzetmarkten, en door sneller en goedkoper vervoer.
●Tegenwoordig gaat de verspreiding van cultuur steeds sneller door de
globalisering. Vooral de metropolen (wereldsteden) zijn door internationale
handel en andere netwerken met elkaar verbonden. Het Engels is de voertaal
(de lingua franca).
●Volgens de diffusietheorie verloopt de verspreiding vanuit innovatiecentra (de
Fast World) het eerst naar de gebieden die daarom heen liggen. Slecht
bereikbare gebieden zijn de ‘achterblijvers’(de Slow World).
Tijd en ruimte krimpen
●In een netwerksamenleving nemen de relatieve afstanden af, als gevolg van
nieuwe communicatie- en vervoersmiddelen. Geografen spreken van een tijdruimtecompressie: tijd en ruimte worden ‘kleiner’.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Modernisering vooral
amerikanisering
Ook angst en
weerstand bij verlies
eigen identiteit
Modernisering is
gefragmenteerd
Culturen die botsen,
leidt vak tot polarisatie
tussen groepen
5
Verwestersing en modernisering
►De modernisering staat voor groot deel onder Amerikaanse (VS) invloed: de
wereldsteden.
●Dit moderniseringsproces gaat steeds sneller door de moderne
communicatiemiddelen.
●Vaak gaat de culturele beïnvloeding alleen over de buitenkant van een
beschaving. Veel mensen staan niet positief tegenover een aantasting van hun
eigen culturele waarden.
●Ze zijn bang voor verlies van eigenheid, hun regionale identiteit. Ze zoeken
soms naar schuldigen die de vertrouwde wereld aantasten.
●Een reden voor deze weerstand is dat de modernisering verbrokkeld is
(fragmentarische modernisering). Vaak wordt alleen de materiële cultuur
overgenomen en het eigen geestelijke cultuurgoed behouden.
■Door mondialisering en modernisering botsen culturen soms met elkaar. Dit
leidt weer tot maatschappelijke polarisatie tussen verschillende
maatschappelijke lagen (arbeiders en middenstanders), tussen etnische
groepen, religieuze groeperingen of groepen met verschillende talen of
dialecten.
Globalisering leidt dus zowel tot eenwording als tot verbrokkeling, zowel in
economische zin als in sociaal-culturele zin.
4.3 Handel, investeringen en migratie
Op welke manier zijn handel, investeringen en de menselijke migratiestromen
met elkaar verbonden over de wereld en waarom juist op deze wijze?
Wat houdt het proces van economische en sociaal-culturele globalisering in en
waarom verloopt de globalisering juist op deze manier?
Groei wereldeconomie
leidde tot meer welvaart
= meer afzet
Handel vooral binnen
de Triade
Handel tussen Noorden
en Zuiden veel kleiner
Ongunstige ruilvoet
voor Zuiden
Zuiden profiteert toch
ook, iets meer welvaart
Triademodel wijzigt:
komen nieuwe
industrielanden bij
De Geo, tweede fase – havo
De driehoeksrelatie Noord-Amerika & Japan & West-Europa
►Sinds WO II is de wereldeconomie hard gegroeid. Er is een enorme
toename van goederenstromen, vervoersstromen en kapitaalstromen. Dit heeft
geleid tot meer welvaart voor meer mensen, wat weer een grotere afzetmarkt
betekent (naar waarde en oppervlakte).
●Het grootste deel van internationale handels- en vervoersstromen voltrekt zich
binnen en tussen de drie kerngebieden van de Triade (Noord-Amerika, Japan,
West Europa).
●De handel tussen het Noorden en het Zuiden is veel geringer. Het gangbare
beeld is dat rijke landen goedkope grondstoffen invoeren en dure industrieproducten uitvoeren.
■Dit leidt tot een ongunstige ruilvoet, die de kloof tussen arm en rijk vergroot.
●Dit beeld gaat niet helemaal meer op. Ook in veel arme landen leidt
goederenproductie tot meer werk, meer welvaart, meer koopkracht, meer
belastinginkomsten en daarmee meer overheidsinvesteringen.
■Het exportpakket van de Newly Industrialized Countries is veranderd: zij
voeren grondstoffen en halffabricaten in, maken daar eindproducten van
(assemblage) en exporteren die. Zij ontwikkelen zelf ook nieuwe producten,
door scholing en investeringen.
■Hierdoor verandert ook het Triade-model: nieuwe industrielanden komen op.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
MNO’s hebben grote
invloed op globalisering
door vestigingen in veel
landen, hoofdkantoor in
centrum, productie in
periferie
Onderdelen van
productieketen geknipt
en uitbesteed:
flexibilsering.
Risico verschuift naar
(onder)onderaannemers
6
De werkplaats ligt verderop
►Multinationale ondernemingen (MNO’s) stimuleren het proces van
globalisering, dat is het voortschrijdende proces van internationale uitwisseling
van goederen, ideeën en kapitaal. De politieke invloed van MNO’s is groot.
●Zij hebben vestigingen in meerdere landen. Het hoofdkantoor zit meestal in
een centrumland en de productieafdelingen in lage lonenlanden. Steeds vaker
zitten de afdeling voor R&D, logistiek en marketing ook in lage lonenlanden.
■Een voorbeeld van een MNO is Nike met 9000 werknemers op het
hoofdkantoor in de VS en 75.000 in Azië.
De ketting in stukjes geknipt
►Bij het globaliseringsproces wordt de productieketen opgedeeld in
afzonderlijke eenheden (zoals winning grondstof, bewerking, verkoop). Elke
eenheid kan worden uitbesteed aan onderaannemers, dat heet flexibilisering.
Kenmerkend is dat gezocht wordt naar een zo hoog mogelijke kwaliteit tegen zo
laag mogelijke productiekosten. Het risico wordt verlegd naar de toeleverancier.
Er zijn ook onderonderaannemers, bij wie vaak onder slechte arbeidsomstandigheden wordt gewerkt.
■Het kan gezien worden als een systeem van uitbuiting, zeker in geval van
kinderarbeid. Het ILO (International Labour Organisation) en WTO (World Trade
Organisation) zijn actief om misstanden (= oneerlijke concurrentie) te bestrijden.
Steeds meer regionale
specialisatie: gebied
doet waar het goed in is
Internationale arbeidsverdeling
●Door mondialisering vindt ook regionale specialisatie plaats door de
bijzondere eigenschappen van een gebied, bijvoorbeeld lage lonen, een
industrieelambachtelijke traditie of een soepele wetgeving.
■Voorbeelden zijn Pusan (Zuid-Korea) waar veel schoenen worden gemaakt en
Bangalore (India) als belangrijk ICT cluster vanwege de lage lonen. Steeds
vaker wordt ook het hoogwaardige werk voor hogere functies verplaatst. Dat
heet outsourcing.
Ontstaan van clusters
van bedrijven, op basis
van agglomeratievoordelen
Stimuleert innovatie,
maar versterkt vaak ook
ruimtelijke tweedeling
Clusters
►In een gebied kunnen concentraties van bepaalde soort bedrijven ontstaan
(clusters). Dit komt door agglomeratievoordelen: zoals het gebruik maken van
dezelfde leveranciers of klanten, of van geschoolde en gespecialiseerde
werknemers. Dit geeft een goed klimaat voor innovatie.
●Een voorbeeld van een cluster is Silicon Valley in Californië.
■De aanzuigende werking van clusters/agglomeraties kan leiden tot ruimtelijke
tweedeling (polarisatie). Dit komt door schaalvergroting en doordat bedrijven
graag gaan zitten op plekken met vestigingsvoordelen (goede infrastructuur of
agglomeratievoordelen). Het vergroot de ruimtelijke verschillen/tegenstellingen
binnen een land.
De Geo, tweede fase – havo
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Globalisering kan door:
- stelsel vrijhandel:
geeft mondiale
afzetmarkt
- ontwikkeling vervoer
en
communicatietechniek
- politieke veranderingen maken meer
samenwerking mogelijk
Handelsblokken hebben
voor- en nadelen:
eenwording maar ook
grotere tegenstelling
Oostbloklanden zijn een
dichtbij alternatief voor
westerse bedrijven die
lage lonen zoeken
Wereld als ‘global
village’
Transporttheorie van
Ullman. Drie begrippen:
Ruimtelijke
complementariteit
Tussenliggende
mogelijkheden
Transporteerbaarheid
Economische groei
trekt mensen aan,
versterkt menselijke
mobiliteit
De Geo, tweede fase – havo
7
Het waarom van groei en verschuiving
►De volgende voorwaarden maakten globalisering en de Global Shift mogelijk:
●economische voorwaarden: het bestaan van een stelsel van vrijhandel (in
tegenstelling tot systeem van protectionisme), de regulering van de vrijhandel
door de WTO en de sterke toename van de welvaart. Dit leidde tot een grote
mondiale afzetmarkt.
●technische voorwaarden: de ontwikkeling van de transporttechnologie
waardoor steeds sneller en steeds meer vervoerd kan worden. Dat maakt de
kosten per ton product lager. Ook de moderne communicatietechnologie zorgt
voor een grote ontwikkeling in logistiek en distributie (digitale revolutie).
●politieke veranderingen: het uiteenvallen van politiek-militaire blokken maakte
meer mondiale samenwerking mogelijk. Voorbeelden zijn het uiteenvallen van
de Sovjet-Unie (1990) en de opheffing van het IJzeren Gordijn (1989).
►De vorming van handelsblokken, zoals de NAFTA en EU, heeft voor- en
nadelen. Op continentale schaal leidt het tot eenwording, op mondiale schaal
worden de belangentegenstellingen groter.
■Ook op continentale schaal ligt polarisatie op de loer, bijvoorbeeld in de EU
(vergroting van verschil tussen centrum en periferie) of in Thailand (sterke
tweedeling tussen het kerngebied en de randgebieden).
►De voormalige Oostbloklanden geven West-Europese bedrijven de kans
vervoersstromen in te korten. Zij maken zo dichterbij gebruik van de lage lonen
(in plaats van in het Verre Oosten).
■In deze landen is soms sprake van politieke verbrokkeling (zoals de splitsing
van Tsjechië en Slowakije). Het streven naar nationale en regionale identiteit
remt het globaliseringsproces.
►In de 20ste eeuw nam de relatieve afstand tussen gebieden sterk af. De wereld
wordt wel gezien als een ‘global village’.
►De Transporttheorie van Ullman. Deze geograaf zocht uit waarom ergens veel
verkeer is en elders weinig. Bij zijn verklaring gebruikte hij drie kernbegrippen.
1 ruimtelijke complementariteit: twee regio’s vullen elkaar aan, hebben
elkaar nodig, er ontstaat vervoer.
2 tussenliggende mogelijkheden: de wisselwerking neemt af als regio’s
verder van elkaar liggen (afstandsverval). Daartussen zijn vaak andere
mogelijkheden (zoals bijvoorbeeld productie in Oost-Europa i.p.v. Azië). Ook
kunnen er tussenliggende hindernissen zijn (zoals het IJzeren Gordijn),
die de relatieve afstand veranderen.
3 de transporteerbaarheid van goederen: die hangt af van de
vervoerskosten, het vervoersmiddel en de infrastructuur.
Mensen in beweging
►Economische groeiregio’s zuigen mensen en activiteiten aan, terwijl de
randgebieden achter blijven.
●De toegenomen handel en communicatie versterkt de menselijke mobiliteit
(een voorbeeld zijn de expats).
●De vestiging van migranten gaat veelal samen hun integratie in het nieuwe
gebied. Soms is sprake van een transnationale identiteit: iemand is dan
burger van twee landen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
8
4.4 Groot-Brittannië en India in wereldperspectief
Hoe passen Groot-Brittannië en India in de mondiale patronen en processen?
Hoe komt het dat de globalisering zo duidelijk aanslaat in India en wat zijn de
gevolgen van de globalisering in zowel Groot-Brittannië als India?
Bloeiende industrieën
in Engelse Midlands
werden verplaatst naar
lage loon landen
Gevolg: sociaaleconomische
problemen
Verlies (in)directe
werkgelegenheid
Midlands niet meer
centrum, maar perifeer
‘Centrum’ zakelijk
Londen profiteert juist
Door globalisering vaak
toename verschillen
binnen landen
Ruimtelijke tegenstellingen: stad en suburbs
Sociale: probleemgroep
en middenklasse
De Engelse Midlands
►Rond 1800 begon de industrialisatie in de Britse Midlands.
■De basis van de industrialisatie was de traditie in de productie van textiel en
metaal, het opwekken van energie van watermolens en het kanalenstelsel.
●De steenkoolvoorraden en de stoommachine zorgden voor industriële
productie voor de wereldmarkt. Inmiddels is de ijzer- en textielindustrie
verplaatst naar lage lonenlanden. De ontstane werkloosheid en grote
hoeveelheid immigranten uit voormalige koloniën leiden tot sociaaleconomische
problemen in de streek.
►In een tijd van de-industrialisatie is het moeilijk om de oude
industriegebieden weer op te peppen.
■Het verdwijnen van industrie leidt tot verlies van directe werkgelegenheid én tot
verlies van indirecte werkgelegenheid (de toeleveranciers en dienstverlenende
bedrijven). Omgekeerd geldt dat de komst van een ‘trekpaard’ (een groot bedrijf)
de plaatselijke economie sterk kan stimuleren.
●Het probleem van de Midlands is ook dat ze van centrumgebied nu (semi-)
periferie is en wordt overvleugeld door primate city Londen. Londen is dé plek
van zakelijke dienstverlening, die profiteert juist van outsourcing en
internationale arbeidsverdeling. De kloof tussen Centrum (Londen) en Periferie
(Midlands) neemt op die manier toe.
Toenemende ongelijkheid
►Op mondiale schaal gezien worden de sociaaleconomische verschillen
kleiner; op nationale en regionale schaal worden deze verschillen (soms) groter.
Er is sprake van een toenemende regionale ongelijkheid. Generaliserend kan
worden gezegd dat onder invloed van globalisering de sociale en economische
verschillen binnen landen toenemen
■Op ruimtelijk gebied ontstaan sterke tegenstelling tussen enerzijds vervallen
industriegebieden en woonwijken, anderzijds groene suburbs en
bedrijvenparken.
■Op sociaal gebied is er een groeiende tegenstelling tussen stedelijke
probleemgroepen en een welvarende middenklasse, sociale ongelijkheid.
India was exploitatiekolonie
India als wingewest
►De 19e eeuw leverden de koloniën landbouwproducten, delfstoffen en
goedkope arbeid en waren afzetmarkt voor westerse producten.
●Groot-Brittannië legde India als koloniaal moederland zijn economisch,
politiek en cultureel systeem op.
■Dat gebeurde via een stelsel van indirect rule (plaatselijk werden vorsten
ingeschakeld) en een verdeel-en-heerspolitiek.
■In West-Europa werd de sterke bevolkingsgroei uit die tijd opgevangen door
industrialisatie. India werd dus geen vestigings- maar een exploitatiekolonie.
Engelsen legden
infrastructuur aan voor
export en voor import
textiel uit eigen land
De parel aan de kroon
►Omstreeks 1850 was India volledig onder Britse controle. De Engelsen legden
irrigatiewerken, spoorwegen en havens aan voor de export naar Europa en voor
de invoer van textiel uit Engeland. Hierdoor verdween de Indiase ambachtelijke
textielnijverheid.
Engeland legde kolonie
India eigen systeem op
De Geo, tweede fase – havo
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Toename industrie en
landbouw in India, maar
de winst was niet voor
Indiase bevolking
India kent megasteden:
‘4 in 1’- model
In steden vaak veel
problemen met
huisvesting, gezondheid en milieu
Mumbai is centrum van
India; 2/3 van bevolking
leeft in krottenwijken
Megasteden groeien
snel door hoog
geboorte- en
migratiecijfer
Problemen op niveau
van stad, regio en
nationaal
Globalisering: brengt
India meer welvaart,
minder kindersterfte,
naar ook verlies banen
en grotere verschillen.
Naast Fast World staat
grote, arme Slow World
De Geo, tweede fase – havo
9
●De Engelsen legden het land met strenge regels een eenheid op (Pax
Brittannica). Dat maakte betere landbouw en industrialisatie mogelijk. Toch bleef
de welvaart voor de Indiase bevolking uit, want winsten werden afgeroomd door
koloniaal moederland zodat de lonen en koopkracht laag bleven. Er was ook
een sterke bevolkingsgroei, vooral door het dalend (kinder)sterftecijfer.
Steden en megasteden
►De urbanisatiegraad is in India betrekkelijk laag. Wel is er een aantal
megasteden.
●Het stadsmodel in Zuid-Azië is ‘4-in-1’steden:
– een administratief en religieus centrum, compact met gespecialiseerde
ambachtswijken.
– de koloniale stad: ruim en recht, veel groen.
– de postkoloniale stad: westers, modern, hoogbouw met kantoren en winkels.
– krottenwijken: ontbreken van planning, compact.
■De megastad Calcutta kent de problematiek van grote steden in een
ontwikkelingsland: slechte openbare voorzieningen, slechte volksgezondheid,
zeer hoge bevolkingsdichtheid, congestie, vervuiling en toestroom van rurale
migranten.
■Mumbai (Bombay) is de grootste metropool en het onbetwiste centrum van
India, zowel financieel, industrieel als cultureel (Bollywood). Het is het
handelscentrum dankzij de gunstige relatieve ligging.
■Tweederde van de 15 miljoen inwoners leeft in krottenwijken (de bustees).
●De ruraal-urbane migranten komen meestal terecht in de informele sector of
bazaareconomie.
●Megasteden groeien snel vanwege een groot vestigingsoverschot en een hoog
geboorteoverschot. De problemen van megasteden in de Derde Wereld liggen
op drie schaalniveaus:
– lokaal/stedelijk: vervuiling, gebrek aan voorzieningen, congestie,
onbestuurbaarheid en werkloosheid.
– regionaal gezien: te veel houtkap, uitputting grondwatervoorraad,
luchtvervuiling en verlies van landbouwgrond.
– op nationaal niveau: centrum zuigt mensen en activiteiten aan ten koste van
andere regio’s.
Wordt de kloof breder?
►Is de globalisering een succesverhaal in India? Voor een deel wel, maar de
schaduwzijde is het verlies van veel banen en de toename van verschillen.
●Er is een enorme kloof tussen een arme massa en een rijke elite.
●De landbouw is voor velen de bestaansbron, maar de overheid steunt vooral
de grotere boeren.
●Terwijl de middenklasse groeit blijven er veel mensen en gebieden achter in
ontwikkeling.
■200 miljoen mensen zijn ondervoed, maar grote hongersnoden zijn verleden
tijd.
●Positief is dat de kindersterfte daalt, maar de positie van meisjes en vrouwen
blijft (sterk) achter.
●Naast de high technology sector (Fast World) bestaat een omvangrijke
zelfvoorzienende samenleving (Slow World) met veel armoede.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Na de onafhankelijkheid
eerst planeconomie,
later markteconomie
Vrijhandel gaf meer
welvaart, maar riep ook
weerstand op
Rijke landen spelen
spel naar eigen belang
De Geo, tweede fase – havo
10
Planeconomie of markteconomie?
►Na de onafhankelijkheid (1947) kreeg het Indiase beleid veel elementen van
een planeconomie: de overheid bepaalde de productie, prijzen en afzet. De
staatsschuld groeide, corruptie en bureaucratisering namen toe. Na 1990 richtte
India zich meer op de markteconomie. Hierdoor steeg de welvaart, maar was er
ook sprake van een toenemende ongelijkheid.
●Door de concurrentie op de wereldmarkt en het wegvallen van de
staatsbescherming riep de economische liberalisering ook weerstand op. De
vrijhandel heeft ook flinke negatieve gevolgen. Dat komt omdat de
centrumlanden het spel zo spelen dat vooral hun eigen belangen worden
gediend, zoals het beschermen van hun eigen landbouw. Voor de Indiase boer
is dat desastreus.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
11
Samenvatting Systeem aarde
Hfdst 1 Reis vanaf het middelpunt van de aarde
Hoe en waarom verandert het uiterlijk van het aardoppervlak als gevolg van het verschuiven van
aardplaten?
1.1 Verleden en heden
Welke bewijzen zijn er voor het schuiven van de aardplaten?
geologische tijdschaal
geef leeftijd aarde
Vroeger relatieve
tijdschaal, nu absolute
ouderdomsbepaling
Catastrofetheorie plotselinge
verandering is
vervangen door
Principe van
actualisme – het heden
is de sleutel tot het
verleden
Alfred Wegener:
continenten zaten ooit
aaneen: Pangea
De Geo, tweede fase – havo
Tijdschalen
►De aarde is 4,6 miljard jaar oud. Om deze lange periode te overzien
beschrijven geologen die met een geologische tijdschaal. Die is verdeeld in
tijdperken, perioden en tijdvakken.
●Vroeger had men een relatieve tijdschaal waarin de volgorde van de
tijdperken bekend was, maar de ouderdom in jaren niet. Nu komt men door
onderzoek van radioactief gesteente in de bodem tot een absolute
ouderdomsbepaling waarbij jaartallen aan de tijdsschaal zijn gekoppeld.
Catastrofe of niet?
►Vanaf de 17e eeuw ontstaat het vermoeden dat de continenten ooit aan elkaar
hebben gezeten en door aardbevingen van elkaar waren gebroken.
●Een verklaring hiervoor had men niet want men ging uit van de catastrofetheorie. Volgens deze theorie komen ingrijpende veranderingen van het
aardoppervlak plotseling tot stand.
►Later begrijpt men dat de aarde veel langer bestaat en dat veranderingen
geleidelijk zijn gegaan. De catastrofetheorie wordt vervangen door het principe
van actualisme. Dit stelt dat geologische krachten en processen nu hetzelfde
zijn als vroeger. 'Het heden is de sleutel tot het verleden.'
Alfred Wegener
►Alfred Wegener vond in 1912 bewijzen dat de continenten aan elkaar vast
zaten. Hij vond sporen van gelijktijdige vergletsjering in Australië, Zuid-Afrika,
India en Zuid-Amerika, zag overeenkomsten tussen fossielen in uiteenlopende
delen van de wereld en zag dat rotsen op verschillende continenten op elkaar
aansloten. Volgens Wegener bestaan continenten uit licht gesteente en drijven
zij op iets dat min of meer vloeibaar is. Hij bedacht dat alle continenten ooit
samen één oercontinent vormden dat hij Pangea noemde.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Bewijs theorie
Wegener:
Paleomagnetisme gedrag aardmagnetisme in
verleden
Satellietmetingen
tonen bewegende
oceaanbodem
12
Bewijzen
►In 1965 ontdekt men de verschillen in ouderdom van continentale (ouder) en
oceanische gesteenten (jonger). Men denkt dat de oceaanbodem zich vernieuwt.
●Het bewijs vindt men in het Paleomagnetisme, het aardmagnetisme uit het
verre verleden. In de loop van de geologische geschiedenis verandert het
aardmagnetisch veld. De enige verklaring kan zijn dat de continenten van positie
zijn veranderd ten opzichte van de polen.
■In de jaren tachtig lieten satellietmetingen zien dat continenten zich echt
verplaatsen.
►Nu verklaren we de verschuiving zo: de oceaanbodem beweegt horizontaal en
neemt daarbij de continenten mee.
1.2 Moderne platentektoniek
Hoe is de aardbol opgebouwd?
Opbouw aarde:
kern, mantel en korst
Lithosfeer -korst en
buitenmantel- bestaat
uit continentale en
oceanische korst
Lithosfeer bestaat uit
platen die drijven op
asthenosfeer
Kringlopen van
gesteenten heten
convectiestromen
De Geo, tweede fase – havo
Opbouw van de aarde
►De aarde is opgebouwd uit bolschillen: de kern, de mantel, de korst.
●De kern is de binnenste schil en bestaat uit een mengsel van nikkel en ijzer.
Het binnenste deel van de kern is vast, de buitenkern vloeibaar.
●De mantel bestaat uit siliciumverbindingen met veel ijzer en magnesium. De
binnenmantel bestaat uit vaste stof en de buitenmantel is taai vloeibaar.
●De korst is de buitenste schil. Hij bestaat uit verbindingen van zuurstof met
ijzer, calcium,magnesium, natrium en aluminium. De dikte van de aardkorst
varieert van 5 kilometer onder de oceanen tot 30 kilometer onder de
continenten.
►De korst samen met het vaste buitenste deel van de mantel heet de
lithosfeer. Deze is gemiddeld tachtig kilometer dik en bestaat uit de
continentale korst en de oceanische korst.
Asthenosfeer en convectiestromen
●Het verschil in dikte tussen continenten en oceaanbodems is te verklaren uit
verschillen in de dikte en soortelijke massa van de gesteenten. De continentale
korst is lichter en dikker en ligt daarom hoger dan de oceanische korst.
►De lithosfeer bestaat uit zes grote en een stuk of tien kleinere platen. Deze
drijven op de asthenosfeer: het deel van de buitenmantel dat taai-vloeibaar is.
►De asthenosfeer beweegt door de inwendige warmte van de aarde. Het hete
materiaal komt omhoog, botst tegen de lithosfeer, stroomt horizontaal weg en
zakt als het is afgekoeld weer naar beneden. Deze kringlopen heten
convectiestromen.
●Door satellietwaarnemingen weten we dat de platen enkele decimeters per jaar
bewegen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
13
1.3 Bewegingen van platen
Welke bewegingen maken de platen?
Welk verband is er tussen de bewegingen van de platen en vulkanisme,
aardbevingen en gebergtevorming?
Platen bewegen op drie
manieren
1 Divergentie: van
elkaar af bewegen of
scheuren
2 Convergentie
- Oceanische en
continentale plaat
botsen (subductie)
- stukken continentale
korst botsen –plooiingsgebergte
- twee oceanische
platen botsen vulkanische
eilandenboog
Transversaal
Kan tot breuken leiden
Soorten bewegingen
►De platen kunnen op drie manieren bewegen ten opzichte van elkaar:
divergentie, convergentie en transversaal / transform.
Divergentie
►Divergentie wil zeggen dat de platen van elkaar af bewegen. Dat gebeurt in
de oceaan. Op de bodem van de oceaan komt nieuw materiaal naar boven en
vormt mid-oceanische ruggen.
●In deze gebieden ontstaan ondiepe aardbevingen en rustig vulkanisme.
●Een andere vorm van divergentie is als platen scheuren. Langs de breuken
kan magma naar boven komen en kunnen vulkanen ontstaan.
Convergentie
►Bij convergentie bewegen twee platen naar elkaar toe. Dat kan op drie
manieren:
●Ten eerste kan een oceanische plaat tegen een continentale plaat botsen. De
oceanische plaat duikt onder de continentale en zinkt in de mantel. De plek waar
dit gebeurt heet subductiezone en is te herkennen aan de diepzeetrog.
Daarnaast zie je altijd een gebergte en heftige vulkanen.
■Ook komen er door de grote spanningen zware aardbevingen voor.
●Ten tweede kunnen twee stukken continentale korst botsen. Op deze platen
liggen uitgestrekte stabiele delen, die we schilden noemen. Daartussen
ontstaan door een botsing plooiingsgebergten. Er zijn vaak aardbevingen.
●Ten derde kunnen twee oceanische platen botsen. De oudste plaat duikt dan
onder de jongere plaat en er ontstaat een vulkanische eilandenboog.
Transversale beweging
► Bij een transversale beweging schuiven platen langs elkaar.
●Bij een breuk zijn door spanningen in de aardkorst gesteenten langs
breukvlakken gebroken. Naast horizontale verschuiving kan ook opschuiving en
afschuiving plaatsvinden. Dat leidt tot horsten (hoge zones) en slenken (laag).
De gebergten die hier ontstaan worden breukgebergten genoemd.
1.4 De aarde brandt en beeft
Welke verschijnselen hangen samen met vulkanisme?
Wat zijn de kenmerken van een aardbeving?
Vulkanisme: aan
plaatranden komt
magma naar buiten,
dat heet dan lava
Uitzondering: hot spot,
liggen vast in mantel
De Geo, tweede fase – havo
Vulkanisme
►Een eruptie is een vulkaanuitbarsting. Daarbij komt magma naar buiten. Het
herkomstgebied van het gesmolten gesteente heet de haard. Zodra magma
aan het aardoppervlak komt heet het lava.
●Het meeste vulkanisme komt voor bij de randen van de platen. Een
uitzondering is de hot spot. Hier komen hete pluimen (meestal basaltisch)
materiaal uit het onderste deel van de mantel naar boven. De hot spots liggen
vast in de mantel en bewegen niet met de platen mee. Op het aardoppervlak
ontstaat een rij vulkanen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Soorten vulkanen:
- Schildvulkaan met
effusieve uitbarsting,
flauwe helling
Spleeteruptie
- Stratovulkaan:
explosieve eruptie,
steile wanden
Aardbevingen:
hypocentrum en
epicentrum
Meestal aan rand van
(botsende) platen
Tsunami's: schokgolven door
aardbeving in oceaan
De Geo, tweede fase – havo
14
Soorten vulkanen
►De vulkanen onderscheiden we op basis van de vloeibaarheid van het
magma.
●Bij schildvulkanen kent de lava een grote vloeibaarheid. Het stroomt ver weg
en de vulkaan krijgt een brede basis en zeer flauwe hellingen. Dat heet een
effusieve uitbarsting.
●Ook de spleeterupties is een voorbeeld van een effusieve eruptie. Het lava
komt uit kilometers lange scheuren naar buiten.
●Samengestelde of stratovulkanen hebben vaak explosieve uitbarstingen.
Hun lava is taai-vloeibaar. Zij hebben daardoor kegels met een kleine
doorsnede en steile wanden.
Aardbevingen
►De plaats waar de aardbeving ontstaat heet hypocentrum. Het epicentrum
is de plaats van aardbeving aan het aardoppervlak.
●De logaritmische schaal van de Amerikaanse seismoloog Richter is gebaseerd
op de hoeveelheid energie die bij een aardbeving vrijkomt. * Een voorbeeld van
grote aardbeving met veel slachtoffers was die in Pakistan in 2005
●Het merendeel van de aardbevingen vindt plaats aan de randen van de platen.
Ongeveer de helft komt voor bij botsende platen. * Ook langs kleine
breukvlakken zijn bevingen mogelijk (voorbeeld: Limburg in 1992).
►Tsunami's zijn schokgolven die ontstaan door aardbevingen in oceanen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
15
Hfdst 2 De buitenkant van de aarde
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is:
Wat is de betekenis van exogene processen voor de vorming van het aardoppervlak?
2.1 gesteenten en verwering
Welke groepen gesteenten zijn er en op welke manier ontstaan deze?
Door welke processen wordt het aardoppervlak afgevlakt?
Gesteentekringloop
Drie soorten
gesteenten:
stollings-,
sediments- en
metamorfe
gesteenten
Verwering is het
uiteenvallen van
harde steen.
- mechanisch
- chemische
- organogeen
Glijden verweerd
materiaal:
massabeweging
Aardverschuiving
leidt tot puinhelling
Water is kringloop:
van neerslag, via
verdamping -.
evaporatie en
transpiratie samen:
evapotranspiratie
De Geo, tweede fase – havo
Soorten gesteenten
►Alle vaste stoffen die in de aardkorst en het bovenste gedeelte van de
aardmantel voorkomen, noemen we gesteenten. Ze maken deel uit van een
cyclus waarin ze telkens worden afgebroken en omgevormd. Dit heet de
gesteentekringloop. Er zijn drie soorten gesteente, die elk in een van de andere
kunnen overgaan. Dit zijn:
●stollingsgesteenten (afgekoeld magma),
●sedimentsgesteenten (afzettingen) en
●metamorfe gesteenten (verandering door druk en/of verhoogde temperatuur).
Soorten verwering
►Verwering is het uiteenvallen van hard gesteente onder invloed van het weer
en planten. We onderscheiden drie soorten verwering.
●Bij mechanische verwering (fysische verwering) valt het gesteente uiteen
maar blijft de scheikundige samenstelling in tact.
●Er is sprake van chemische verwering als de scheikundige samenstelling
verandert, bijv. het oplossen van kalksteen door zuur grond- of regenwater.
●Organogene verwering (biologische verwering) is het gevolg van de werking
van planten en dieren.
Levend begraven
►Wanneer op hellingen verweringsmateriaal ontstaat, kan dit door de
zwaartekracht naar beneden glijden. Deze zgn. massabeweging wordt
beïnvloed door drie factoren:
●de aard van het materiaal,
●de steilheid van de helling en
●de mate waarin het verweringsmateriaal verzadigd is met water.
►Meestal maken geologen een indeling van massabeweging op basis van de
snelheid waarmee verweringsmateriaal zich verplaatst. Aardverschuivingen
ontstaan door een trilling van de aarde, vallen qua snelheid in de middenmoot.
Het resultaat is een puinhelling. Die bestaat uit los verweringsmateriaal. Deze
helling is vaak onstabiel door de grote hellingshoek.
De kringloop van het water
►De hoeveelheid water op aarde is constant en vormt een hydrologische
kringloop in lucht, op land en in oceanen. Tijdens deze kringloop wordt
verweringsmateriaal verplaatst.
●De neerslag valt en infiltreert in de grond, verdampt of stroomt af. Verdamping
die plaatsvindt vanaf open water heet evaporatie. Verdamping uit huidmondjes
van planten noemen we transpiratie. Samen vormen ze de evapotranspiratie.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
16
2.2 Afbraak en opbouw van het landschap
Wat is de invloed van erosie, massabewegingen en sedimentatie op de vorming
van het aardoppervlak?
Erosie (uitschuring)
en sedimentie
(afzetten van
materiaal)
Rivier
Boven - erosie
Midden - transport
Beneden –
sedimentatie, daar
de puinwaaiers
Beneden stroomsnelheid laag:
meanderende rivier
Afzetting slib bij zee,
delta uitwaaierende
sedimentatie
Soorten gletsjers:
dalgletsjer en landijs
Gletsjers voeren:
morene mee
kwartiar: afwisseling
glaciaa/interglaciaal
Erosie door zee bij
klifkusten
Opbouw door zee bij
aanslibbingskusten
Deflatie: uitschuren
door de wind
Bij sedimentatie
ontstaan duinen
De Geo, tweede fase – havo
Erosie en sedimentatie
►De uitschurende werking van met puin beladen stromend water, schuivend ijs
en wind op het verweringsmateriaal noemen we erosie. Water, ijs en wind
kunnen ook het landschap juist opbouwen met verweringsmateriaal dat ze
meenemen. Dat heet sedimentatie.
Afbraak en opbouw door rivieren
►Het gebied dat boven- en ondergronds afwatert op een rivier noem je het
stroomgebied. De grens tussen stroomgebieden heet waterscheiding.
►Rivieren bestaan uit drie zones: de bovenloop waarin erosie plaatsvindt, de
middenloop waarin transport de overhand heeft en de benedenloop waarin het
materiaal vooral sedimenteert.
●In de bovenloop is de rivier krachtig en snijdt zich in het landschap. De insnijding
hangt af van de stroomsnelheid, hardheid van het gesteente en de hoeveelheid
meegevoerd puin. In de dalen vindt afzetting plaats, de puinwaaiers.
●In de vlakke benedenloop daalt de stroomsnelheid. Meegevoerd materiaal
sedimenteert. De rivier gaat meanderen omdat buitenbochten uitslijten en het
slib wordt afgezet in de binnenbochten.
●Bij zee wordt het resterende slib afgezet. Bij een deltakust verdeelt het water
zich over meerdere rivierarmen en vindt sedimentatie plaats in uiteenwaaierend
gebied.
Afbraak en opbouw door ijs
►Een gletsjer is een ijsmassa die op land is gevormd en onder invloed van de
zwaartekracht in beweging is. Er zijn twee soorten gletsjers, namelijk alpiene of
dalgletsjers en landijs.
●Morenemateriaal is het verweringsmateriaal dat wordt meegevoerd op, in en
onder het ijs.
►De periode van het Kwartair kent een afwisseling van glacialen waarin de
gletsjers en het landijs groeien en interglacialen waarin deze juist afnemen.
De zee geeft en de zee neemt
►Erosie en afbraak door de golven van de zee vindt vooral plaats bij klifkusten.
Opbouw door de zee komt voor bij aanslibbingskusten voor. Het meegebrachte
materiaal vormt daar een zandstrand.
Afbraak en opbouw door de wind
►De uitschurende werking van de wind heet deflatie. Hoe groter de windkracht,
hoe groter de afbrekende kracht. Het zwaardere materiaal wordt over het
oppervlak geblazen. Het lichtste materiaal wordt op grote hoogte vervoerd. Bij
sedimentatie door de wind kunnen duinen ontstaan.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
17
Hfdst 3 De blauwe planeet
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is:
In hoeverre is het klimaat een bepalende factor voor landschapszones op aarde?
3.1 Een beschermende laag
Welke factoren bepalen het huidige klimaat van een gebied?
Wat zijn de kenmerken van de huidige klimaatzones op aarde?
Atmosfeer of
dampkring:
onderste laag is
troposfeer (stikstof
en zuurstof)
De dampkring
►De atmosfeer of dampkring omhult de aarde.
●Men houdt aan dat die ongeveer 100 km dik is. Ons weer en klimaat spelen zich
af in de troposfeer, de onderste luchtlaag van 8 tot 16 km dikte. De troposfeer
bevat ca. 80% van alle gassen van de atmosfeer.
●Stikstof (78%) en zuurstof (21%) vormen samen 99% van het volume en zijn
essentieel voor het leven op aarde.
Factoren die de tempratuur bepalen
Vijf factoren van
invloed op
temperatuur in een
gebied
►De gemiddelde temperatuur op aarde is 15 °C, maar verschilt van gebied tot
gebied door vijf factoren.
●De invloed van gebergten hinderen het transport van warme of koude lucht.
●De dampkring wordt verwarmd door het aardoppervlak. Hoe hoger je komt, hoe
kouder het is. Dit heet de temperatuurgradiënt.
●De breedteligging: bij de evenaar is het warm doordat de zonnestralen loodrecht
invallen. Hoe hoger de breedte hoe groter het oppervlak dat eenzelfde
energiebundel moet verwarmen.
●De gesteldheid van het aardoppervlak: zonnestraling verwarmt de verschillende
soorten aardoppervlak niet allemaal even sterk. Dat hangt af van de albedo. Ook
verwarmt de zon het water minder snel dan het land.
●Het warmtetransport: lucht en water zorgen voor afkoeling van de evenaar en
verwarming van de polen.
Warmtetransport: windsystemen
Buys Ballot:
Wind is stromende
lucht van hoge naar
lage drukgebieden
Wind heeft afwijking
naar links of rechts
door draaiing aarde
Theorie gelijkmatige
verdeling hoge en
lage drukgebieden
op aarde
Windsysteem is
anders door schuine
stand aarde en
eigenschappen van
aardoppervlak
De Geo, tweede fase – havo
►Wind is stromende lucht. Lucht stroomt doordat er op de ene plaats een teveel
aan lucht is (hoge luchtdruk) en op een andere plaats een tekort (een lage
luchtdruk). De Wet van Buys Ballot beschrijft twee regelmatigheden: (1) Lucht
stroomt van een hoge naar een lage druk. (2) Stromende lucht heeft een afwijking
naar rechts op het noordelijk en naar links op het zuidelijk halfrond.
●Verschillen in luchtdruk ontstaan door verschillen in temperatuur. Waar het
kouder is ontstaat hoge luchtdruk.
●In een lagedrukgebied stijgt de lucht en dus is er veel neerslag. In
hogedrukgebied daalt de lucht. Deze is droog, dus is er weinig neerslag.
►Bij een homogeen aardoppervlak zou er een eenvoudige verdeling van hogeen lagedrukgebieden zijn. Bij de evenaar is het warm. Er is een lagedrukgebied:
het equatoriaal minimum. Lucht stijgt op en koelt af. Op 25° NB en ZB ontstaan
juist hogedrukgebieden: de subtropische maxima. Aan de polen ontstaan door de
kou hogedrukgebieden, de Arctische maxima. Boven de oceaan warmt de lucht
op, stijgt en vormt op 60° NB en ZB lagedrukgebieden, de subpolaire minima.
►Het windsysteem in werkelijkheid verschilt nogal van de eenvoudige
voorstelling door de schuine stand van de aardas en de verschillen in
eigenschappen van het aardoppervlak.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
18
Moessons
In subtropen
brengen moessons
veel neerslag in
zomer, in winter
waaien (droge)
passaten
►De zone met lage luchtdruk beweegt in de tropen met de loodrechte
zonnestand mee. Daar ontstaan boven het vasteland in de zomer
lagedrukgebieden die lucht aanzuigen boven zee, de zogenaamde aanlandige
moessons die veel neerslag brengen. In de winter verschuift het lagedrukgebied
en keren de passaten (aflandige droge winden).
●Door het verschuiven van de tropische minima met de stand van de zon,
verschuiven ook de subtropische maxima en de subpolaire minima.
Warmtetransport: zeestromen
Zeestromen (koude
en warme) ontstaan
door de wind en
verschil in dichtheid
De thermohaline
circulatie is de
stroming van warm
water noordwaarts
en koud water terug
Köppen:indeling in
vijf klimaatzones op
basis plantengroei
►Oceaanstromingen ontstaan door verschillen in dichtheid van het water en door
wind. Koude zeestromen brengen koud water naar lage breedte. Warme
zeestromen brengen warm water naar hoge breedte.
●Thermohaline circulatie is de oceaanstroming die wordt aangedreven door
dichtheidsverschillen. Deze werkt als een geweldige diepwaterpomp: warm
water uit de tropische streken wordt naar noorden gestuwd en gaat koud retour
via de diepte van de oceanen.
■De bolvorm en de draaiing van de aarde hebben invloed op het
stromingspatroon van het water.
Klimaatsysteem van Köppen
►Een klimaat wordt gekarakteriseerd als de gemiddelde weerstoestand over een
periode van minstens dertig jaar. Köppen maakte een beschrijving van de vijf
klimaatzones op basis van de natuurlijke plantengroei.
3.2 Kenmerken van de landschapszones op aarde
Wat zijn de kenmerken van de landschapszones op aarde?
Verschillende
landschapszones:
ontstaan door
samenspel van oa
klimaat, gesteente,
reliëf en de mens
Kringlopen van
voedingsstoffen
verklaren
landschapzones
Landschaps-factoren
►Landschapszones worden bepaald door een ingewikkeld samenspel van vele
factoren die zijn terug te voeren op het op elkaar inwerken van lithosfeer,
atmosfeer, biosfeer en hydrosfeer. De belangrijkste landschapsfactoren zijn het
klimaat, de gesteenten, het reliëf en de mens.
●Een verandering van één factor heeft gevolgen voor een ander of voor anderen.
De mate waarin is afhankelijk van de plaats, de schaal en de tijd.
►Een manier om de verschillen tussen landschapszones te beschrijven en te
verklaren is door te kijken naar de kringloop van voedingsstoffen. Ze circuleren in
de landschapzones, worden hergebruikt en vormen zo een
voedingsstoffencyclus.
Tropische zone
Tropische zone met
regenwoud en
savanne
►De tropische zone bestaat uit regenwoud. De bodem bevat weinig humus door
de grote uitspoeling. Er blijven weinig mineralen bewaard. De Savanne valt ook in
de tropische zone. Kenmerken zijn hete natte zomers en droge hete winters.
Aride zone
Aride zone: koude
en warme
woestijnen
De Geo, tweede fase – havo
►Een aride zone is een woestijn. Eenderde van het landoppervlak van de aarde
is woestijn. Er zijn hete en koude woestijnen. Koude liggen vaak in de
regenschaduw van gebergten. De jaarlijkse neerslag in woestijnen bedraagt 250
mm of minder en valt vaak in de vorm van stortbuien.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Grens aride en
gematigde zone:
steppe
19
►Het grensgebied tussen de aride en gematigde zone wordt gevormd door
steppegebieden. Door de hoge vruchtbaarheid van de steppebodems (veel
humus) verdween veel van de oorspronkelijke plantengroei.
Gematigde zone
Gematigde zone met
loof- en naaldbomen
►De gematigde zone kent twee landschapszones: de loofbomengordel en de
naaldbomengordel.
Polaire zone
Polaire zone, geen
boomgroei
Toendra: permafrost
►In de polaire zone blijft de gemiddelde jaarlijkse temperatuur beneden de 10°C.
Hierdoor groeien er geen bomen. Het toendragebied vormt het overgangsgebied
tussen de boreale bossen en de ijsvlakten. Er komt permafrost voor, wat inhoudt
dat de ondergrond nooit helemaal ontdooit.
3.3 Veranderingen in landschapszones door menselijke
activiteiten
Wat is de invloed van de menselijke activiteiten op de verschillende
landschapszones?
Waarom zijn niet alle landschapszones even gevoelig voor landdegradatie?
Landdegradatie,
alternatief duurzaam
landgebruik
Invloed van de mens
► Landdegradatie (bodemdegradatie) is het verlies aan biologische en
economische productiecapaciteit van het land. Er moet gestreefd worden naar
duurzaam landgebruik, zodat ook toekomstige generaties nog een bestaan
kunnen opbouwen.
Steeds meer zand?
Verwoestijning is
landdegradatie in
(semi)aride zones
Komt o.a. door
- overbeweiding.
- verzilting
- bodemerosie
►Verwoestijning of desertificatie is een vorm van landdegradatie die
plaatsvindt in aride en semi-aride gebieden. Het ontstaat door een wisselwerking
tussen mens en natuur.
●Aan de kant van de natuur spelen onvoorspelbare klimaatvariaties.
►De discussie die tegenwoordig oplaait, is in hoeverre de mens bijdraagt aan de
mondiale verandering van het klimaat en dus aan de variaties in neerslag.
●De mens draagt bij aan verwoestijning door overbeweiding. Door een
toenemende bevolkingsdruk graast er teveel vee en ontstaat overexploitatie.
Door slechte irrigatietechnieken kan verzilting ontstaan: de toename van zout in
de bodem. Planten kunnen daar niet tegen.
●Gebieden met verwoestijning hebben ook vaak te lijden onder bodemerosie.
Duurzaam landgebruik
Duurzaam
landgebruik
De Geo, tweede fase – havo
►Bij duurzame ontwikkeling is duurzaam landgebruik essentieel. Door
verstandiger om te gaan met de natuur kunnen processen van landdegradatie
worden gestopt of voorkomen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
20
Wat gebeurt er met de ijsbeer?
Opwarming aarde
vooral merkbaar op
hoge breedte:
- ontdooiende
permafrostgebieden
stoten methaan uit
- smeltende ijskap:
groot effect op
klimaat en waterkringloop, oa door
albedo-effect
- zeespiegelstijging
De Geo, tweede fase – havo
►Door het versterkte broeikaseffect warmt de aarde op. Dat is het duidelijkst op
hoge breedte.
●Veen- en moerasgebieden, zoals de ontdooiende permafrostzones zijn een
belangrijke bron van het broeikasgas methaan (CH4). Bij hogere temperaturen
komt er meer methaan vrij. Dat leidt tot een versterking van het broeikaseffect. Er
is sprake van positieve terugkoppeling.
●Het smelten van ijskappen kan grote gevolgen hebben voor de kringloop van
het water en het mondiale klimaat. Dat heeft te maken met het albedo-effect. IJs
kaatst zonlicht terug. Water ketst minder terug en slaat bovendien warmte op. Het
zal dus niet zo snel weer bevriezen. Ook hier is positieve terugkoppeling.
●Het afsmeltende landijs leidt tot een stijging van de zeespiegel.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
21
Leefomgeving / Wonen in Nederland
Hfdst 1 Denkend aan Holland
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: welke aspecten zitten er aan
het vraagstuk van het overstromingsgevaar van de grote rivieren.
We kijken naar de kenmerken van de stroomgebieden van Rijn en
Maas. Hoe beïnvloeden klimaatveranderingen de waterafvoer van
deze rivieren en op welke manier kan de ruimtelijke inrichting de
kans op overstromingen verkleinen?
§ 1.1 Nederland rivierenland: Rijn en Maas
Wat zijn de kenmerken van de stroomgebieden van Rijn en Maas?
de grote rivieren
de Rijn
waterscheiding
waterafvoer =
debiet
piekafvoer
regiem = verdeling
van de waterafvoer
vertragingstijd
stroomstelsel
lengteprofiel
verval
verhang
De Geo, tweede fase – havo
► De Rijn en Maas zijn de grote rivieren in Nederland.
De Rijn
► De Rijn is de grootste rivier. Hij ontspringt in Zwitserland en stroomt door zes
landen. Het stroomgebied (het gebied dat afwatert in een rivier) ligt in negen
landen. De grens tussen twee stroomgebieden heet de waterscheiding.
► De waterafvoer van een rivier, uitgedrukt in kubieke meters per seconde,
heet debiet. Omdat de Rijn een gemengde rivier is, is de afvoer het grootst in de
zomermaanden. De piekafvoer, de tijdelijke, extra hoge waterafvoer, is het
grootst in de winter: de Rijn voert dan vooral neerslag af.
► De verdeling van de waterafvoer over een jaar gezien noemen we het regiem
van een rivier. Die is afhankelijk van:
– de klimatologische omstandigheden
– de voeding met smelt- en/of regenwater
– de doorlatendheid van de bodem
– de aanwezigheid van begroeiing.
Het regiem van de Rijn is zeer regelmatig. Dat betekent dat de rivier het hele
jaar bevaarbaar is.
● Menselijk ingrijpen heeft het regiem beïnvloed en er voor gezorgd dat water
sneller afgevoerd wordt. In een natuurlijke situatie verstrijkt er een bepaalde tijd
tussen het moment dat in het stroomgebied neerslag valt, en het moment dat het
waterpeil in de rivier daardoor stijgt. Dat heet de vertragingstijd. Door
kanalisatie, bedijking en verstening is die vertragingstijd korter geworden: water
komt veel sneller in de rivier waardoor een ‘hoogwatergolf’ kan ontstaan. Het
regiem is er onregelmatiger door geworden.
► De Rijn is een rivier die gevoed wordt door vele zijrivieren en als hij in
Nederland aankomt, splitst hij zich in veel zijtakken. Een rivier samen met alle
zijrivieren en alle vertakkingen die deel uitmaken van hetzelfde stroomgebied,
heet het stroomstelsel.
► Een rivier heeft een lengte- en een dwarsprofiel. Het lengteprofiel geeft de
hoogteligging van de rivier weer over haar hele loop, bijvoorbeeld van bron tot
bron. Uit dat profiel blijkt wat het hoogteverschil is tussen twee plaatsen langs
een rivier of beek (dat heet het verval) en wat dat hoogteverschil in een rivier of
beek uitgedrukt per kilometer is (dat heet het verhang; het is het verval per
kilometer)
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
dwarsprofiel
uiterwaard
stroomgebied
Maas: regenrivier
waterstand bij
flinke regenval in
Ardennen
bedijking in
Nederland
22
► Het dwarsprofiel van een rivier is een dwarsdoorsnede van een riviergeul of
beek op een bepaald punt. Het laat zien hoe breed het water is en welke
verschillen er in waterdiepte zitten. In Nederland bestaat het dwarsprofiel van
een rivier bijna altijd uit een zomerdijk, een uiterwaard en een winterdijk.
► De Nederlandse Rijntakken zijn volledig bedijkt.
● De uiterwaard ligt soms wat hoger in het landschap omdat de rivier er tijdens
overstromingen in de winterperiode sediment heeft afgezet.
De Maas
► De andere ‘grote rivier’ in Nederland is de Maas. Die heeft zijn stroomgebied
in Frankrijk, Luxemburg, België en Nederland. In sommige delen van de Maas is
een aantal stuwen aangelegd. Een stuw is een constructie in de rivier waarmee
het waterpeil kan worden geregeld.
► De Maas is een regenrivier omdat hij zijn water vooral uit neerslag krijgt. In de
zomer is de rivier veel lager dan in de winter, omdat dan veel water verdampt.
Om de rivier bevaarbaar te houden, zijn stuwen en sluizencomplexen gebouwd.
● Flinke regen in de Ardennen leidt in één dag tot een hoge waterstand in de
Limburgse Maas. De Ardennen zijn rotsachtig, dat geeft een grote kans op hoge
piekafvoer. De vertragingstijd is verder verkort doordat de Maas in België
volledig gekanaliseerd is.
● In Nederland zijn langs de benedenloop van de Maas dijken gebouwd. De
bovenloop van de Maas is niet bedijkt omdat de rivier daar door een dal stroomt
met aan weerszijden natuurlijke terrassen. Bij hoog water bestaat er wel
overstromingsgevaar vanwege bebouwing in de gebieden naast de rivier.
1.2 Veranderend weer en klimaat
Op welke manier beïnvloeden klimaatverandering, zeespiegelstijging en
bodemdaling de waterafvoer van de Rijn en Maas?
IPCC: meer
schommelingen in
neerslagregiem
zeespiegelstijging
verzilting
stijging niet overal
gelijk op aarde
De Geo, tweede fase – havo
► Het IPCC verwacht dat de klimaatveranderingen leiden tot meer
schommelingen in het neerslagregiem. De gevolgen zijn:
-grotere hoeveelheid neerslag, vooral in de winter
-meer kans op perioden met extreme neerslag
-meer kans op natte jaren
-stijging van de temperatuur: minder sneeuw, meer regen.
● Volgens het KNMI heeft het versterkt broeikaseffect maar gering effect op
de kans op extreme neerslag en koude perioden. Bij een grotere opwarming zal
het effect wel groter worden.
► Het IPCC verwacht ook een wereldwijde zeespiegelstijging van 0,09 á 0,88
m. Dit komt vooral door de opwarming van oceaanwater, en in mindere mate
door het afsmelten van gletsjers en landijs.
■ In Nederland betekent een hogere zeespiegel dat het lastiger wordt de
verzilting via de Nieuwe Waterweg tegen te gaan. Nu houden de dammen in
Haringvliet en Volkerak het zoute water tegen. Als de zeespiegel stijgt, is het
moeilijker rivierwater naar zee af te voeren. Daardoor dringt zout water
makkelijker binnen, vooral als de rivieren ook minder water afvoeren in de
zomer.
► De zeespiegelstijging is niet overal op aarde gelijk. Het hangt af van
plaatselijke omstandigheden, zoals de stijging of daling van de bodem, de
oceaancirculatie, het zoutgehalte, de plaatselijke temperaturen en de wind.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
bodemdaling
50 cm in 20e eeuw
gevolgen
klimaatverandering
voor Rijn en Maas
overlast door laag
zomerpeil
regiem in de Rijn
steeds extremer
maatgevende
afvoer
hoogte afvoer
bepaalt grootte
capaciteit
23
► In Nederland is de bodemdaling een probleem voor de waterafvoer. De
bodemdaling in de twintigste eeuw bedroeg 50 cm. De oorzaken van die daling
zijn:
 de dijken verhinderen dat de rivier sediment afzet in een groot gebied
langs de rivier. Nu blijft dat alleen in de uiterwaard. Die krijgt minder
waterbergend vermogen.
 door ontwatering klinken de veen- en kleigebieden in West Nederland in
veenoxidatie: dat is de afbraak van veen dat boven het grondwater
uitkomt

aardgaswinning

kanteleffect: de bodem herstelt nog tot een evenwicht, als gevolg van het
grote gewicht van het ijs uit de ijstijd (soort wip-wap)
Isostatisch evenwicht
► De gevolgen van de klimaatverandering voor de Rijn zijn een grotere
waterafvoer in de winter, grotere verdamping en een lagere zomerafvoer. De
Maas krijgt meer neerslag in de winter te verwerken. In de zomer is de
waterafvoer lager door meer verdamping.
● Het lage zomerpeil kan overlast veroorzaken:
– hinder voor de scheepvaart vanwege mindere bevaarbaarheid
– het lozen van (warm) koelwater door industrie en elektriciteitscentrales in
relatief weinig water zorgt voor meer problemen (o.a. vissterfte).
► Het regiem in de Rijn zal extremer worden. In de winter is vaker een
verhoogde piekafvoer te verwachten, maar ook zullen er waarschijnlijk langere
perioden met zeer laag water zijn.
● Om veilige dijkhoogten langs de grote rivieren te bepalen, wordt gekeken naar
de maatgevende afvoer. Dat is de maximale hoeveelheid water die de rivier
kan afvoeren zonder dat het achterland overstroomt. Deze hoeveelheden
worden op een bepaald punt van de rivier gemeten, rekening houdend met een
vooraf aangenomen kans op overstromen.
● Hoe hoger de maatgevende afvoer gesteld wordt, hoe groter de capaciteit van
de rivier moet zijn om het water te kunnen afvoeren. In de wet staat dat één
overstroming per 1250 jaar (1/1250) acceptabel is.
§ 1.3 Overstromingsgevaar en Ruimtelijke Ordening
Op welke manier beïnvloedt de ruimtelijke inrichting de kans op een
overstroming?
Nederlandse
rivieren zijn
genormaliseerd
krib
stuwen voor
voldoende diepte
stuw bij Driel
Maas: zeven
stuwen
schutsluizen
verstedelijking
De Geo, tweede fase – havo
► Nederlandse rivieren zijn genormaliseerd. Dat wil zeggen dat er maatregelen
zijn genomen om de rivier zo gelijkmatig mogelijk te laten stromen en om erosie
aan de oevers van de rivier tegen te gaan. Dit om te zorgen voor een snelle
afvoer van water en om de rivier bevaarbaar te houden voor schepen. De
maatregelen zijn de aanleg van kribben (korte dammen die loodrecht op de
zomerdijk staan), die de rivier smaller maken en zorgen dat het water de
rivierbodem uitschuurt, en het afsnijden van bochten. Er zijn ook stuwen
aangelegd om in droge tijden voldoende diepte te houden in de rivier en
voldoende zoet water in het IJsselmeer te krijgen.
● In het Rijnstelsel stromen de Waal en IJssel vrij af. De Neder-Rijn en Lek
hebben drie stuwen: Hagestein, Amerongen en Driel.
■ De stuw bij Driel is het grootste deel van het jaar (9 maanden) gesloten, en
staat bijna nooit helemaal open.
● De Maas heeft zeven stuwen die gemiddeld maar vier dagen per jaar open
zijn.
■ In zowel de Rijn als Maas zijn ook schutsluizen gebouwd om schepen
doorgang te verlenen, Ook zijn er vistrappen geplaatst, en laat iedere stuw wat
water door voor de landbouw en winning van drinkwater.
► Naast kanalisatie en normalisatie zorgt ook de verstedelijking voor
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
verstening
uiterwaard
bouwverbod na
hoge waterstanden
bescherming door
dijkverhoging en/of
dijkverzwaring
De Geo, tweede fase – havo
24
versnelde afvoer van oppervlaktewater. Dat is vooral merkbaar als er veel
neerslag valt in korte tijd.
● Vooral door verstening: er zijn veel woonwijken, industrie en infrastructuur
gekomen in plaats van natuur. Ook worden uiterwaarden intensiever gebruikt,
waardoor hun waterbergend vermogen afneemt.
■ Na hoge waterstanden in 1993 en 1995 kwam er een verbod op bouwen in de
uiterwaard. In 2006 is het bouwen weer toegestaan mits er elders ruimte voor de
rivier komt.
► Rivieren worden door dijken beschermd. Extra bescherming tegen hoog
water komt van dijkverhoging en dijkverzwaring. De eventuele economische
schade door een overstroming is groter geworden door de bodemdaling van het
land achter de dijken, de toename van het aantal mensen en de intensivering
van het ruimtegebruik.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
25
Hfdst 2 Rivierbeleid in Nederland
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: wat zijn de kenmerken en gevolgen van het
rivierbeleid om overstromingen in Nederland tegen te gaan?
§ 2.1 Overstromingen tegengaan
Waaruit bestaat het Nederlandse rivierbeleid, wat is (het doel van) de watertoets
en op welke manieren kan in het stroomgebied de waterafvoer beheerst
worden?
nationaal beleid,
Bestuursakkoord
Water
drietrapsstrategie:
retentie, berging,
afvoer
combineren met
andere functie
modelberekening
vóór nemen
maatregel
watertoets bij
nieuwe besluiten
watertoets: twee
criteria
nieuw beleid:
ruimte voor de
rivier, door:
retentiebekken
noodoverloopgebied
oude
noodoverloop
verdwenen
verruimen
rivierbed
De Geo, tweede fase – havo
Nationaal beleid
► In 2003 is in het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003) vastgelegd hoe de
rivier meer ruimte moet krijgen. Het beleid gaat zowel om de grote rivieren als
om de waterhuishouding in ruime zin. Daaronder vallen de scheiding tussen
regen- en rioolwater in stedelijke gebieden, de inrichting van
waterbergingsgebieden op het platteland of herinrichting van bekengebieden
waardoor ze hun oorspronkelijke loop weer krijgen.
► Er is een drietrapsstrategie gekozen om problemen met te veel water te
voorkomen: eerst proberen water vast te houden (retentie), dan water bergen en
dan pas afvoeren.
● Elke rivier heeft zijn eigen karakteristieken. Dat maakt het vinden van de beste
oplossing voor hoogwaterrisico’s moeilijk.
● Er wordt zoveel mogelijk geprobeerd het waterbeheer te combineren met
andere functies, zoals met aanleg van natuur of recreatiegebied.
■ Beslissingen over maatregelen worden pas genomen nadat met modellen de
effecten van die maatregelen in het rivierengebied berekend zijn.
► Om te zorgen dat water goed wordt meegenomen in ruimtelijke plannen is de
watertoets ingesteld. Bij nieuwe besluiten over de ruimte moet beschreven
worden hoe rekening gehouden wordt met (de gevolgen van de plannen voor)
de waterhuishouding . Het gaat om veiligheid, wateroverlast, de gevolgen voor
de waterkwaliteit en verdroging
● Bij de watertoets van een ruimtelijk plan wordt gelet op twee criteria:
1. Er mag geen belemmering zijn voor retentie, bergen en afvoeren van water in
dat gebied.
2 .Er mag geen afwenteling van waterproblemen plaatsvinden.
Maatregelen
► Welke maatregelen zijn mogelijk om wateroverlast tegen te gaan?
Het hoofddoel van het beleid is sinds 2005 om het water meer ruimte te geven.
Dit beleid heet: Ruimte voor de Rivier. Dit kan op verschillende manieren:
● Het maken van een retentiebekken: binnendijks gebied waar (tijdelijk)
gecontroleerd water in kan stromen bij hoog water.
● Het instellen van een noodoverloopgebied: gebied voor tijdelijke opvang van
hoogwater. Dit gebeurt alleen in gevallen van nood: bij een hele hoge
waterstand (meer dan 16.000 m3 per seconde).
■ De noodoverloopgebieden die half vorige eeuw gebruikt werden, verdwenen
om plaats te maken voor bebouwing en infrastructuur.
● Het rivierbed kan verruimt worden (rivierbedverruiming) op verschillende
manieren:
- door verdieping. Dit kan door de uiterwaarden te vergraven of door het
zomerbed te verdiepen.
- door verbreding: verbreden van het bed door de dijk te verleggen.
- door obstakelverwijdering: verwijderen van obstakels in het winterbed
(begroeiing, bebouwing, bruggen).
- door het graven of uitdiepen van nevengeulen of de aanleg van een
hoogwatergeul. door het verlagen van kribben.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
26
§ 2.2 Nationaal en internationaal rivierbeleid
Waaruit bestaat het recente internationale rivierbeleid? Op welke manier vullen
het Nederlandse en internationale rivierbeleid elkaar aan?
internationaal
beleid voor Rijn
Rijnchemieverdrag
twee andere
verdragen
doelen Actieplan
Hoogwater Rijn
financiële
ondersteuning
EU
Actieplan
Hoogwater Maas
De Geo, tweede fase – havo
Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn
► In 1950 werd de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR)
opgericht, waarin de vijf Rijnoeverstaten vertegenwoordigd zijn. Doel was het
aanpakken van de problematiek van de Rijn en de uiterwaarden. Tijdens
regelmatig gehouden Rijnconferenties zijn verdragen ondertekend door de
lidstaten.
● In 1976 werd het Rijnchemieverdrag gesloten, bedoeld om de Rijn te
beschermen tegen chemische vervuiling en de waterkwaliteit te verbeteren. Het
voorziet in een strikte controle van lozingen van bepaalde stoffen in de Rijn.
■ Twee andere belangrijke verdragen zijn het Rijnzoutverdrag en het verdrag met
betrekking tot de thermische vervuiling van de Rijn.
● Het ICBR werkt samen met België, Liechtenstein en Oostenrijk, omdat het
stroomgebied van de Rijn ook deze drie staten beslaat, en met
intergouvernementele organisaties (intergouvernementele samenwerking) en
nongouvernementele organisaties.
► In de Rijnconferentie van 2001 kwamen drie onderwerpen aan de orde:
1. de evaluatie van het Rijn Actieprogramma (RAP): de waterkwaliteit van de
Rijn is sterk verbeterd, maar er kunnen nog een aantal dingen verbeterd
worden
2. het nieuwe actieplan Rijn 2020: dat moet zorgen voor de verbetering van het
ecosysteem, de hoogwaterpreventie en bescherming tegen hoogwater, de
verbetering van de waterkwaliteit en de bescherming van het grondwater
3. het Actieplan Hoogwater
Actieplan Hoogwater
► Omdat in 1995 het water van de Rijn extreem hoog stond, stelden de ministers
van de Rijnoeverstaten het Actieplan Hoogwater op met de volgende doelen:
– verminderen van de risico’s op schade met 10% in 2005 en 25% in 2020
– verminderen van de extreme hoogwaterstanden
– zorgen voor een grotere bewustwording van hoogwater bij de bevolking
– verbeteren van het waarschuwingssysteem met betrekking tot hoogwater.
● De EU ondersteunt het plan financieel.
► Er is ook een Actieplan Hoogwater voor de Maas, dat minder grootschalig is
dan het Actieplan voor de Rijn. Ook hier is het doel ervoor te zorgen dat de schade
als gevolg van extreme hoogwaterstanden wordt voorkomen of beperkt.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
27
Hfdst 3 Stedelijke vraagstukken van grote en
middelgrote steden in Nederland
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is: hoe kunnen de Nederlandse grote en
middelgrote steden een bijdrage leveren aan vergroting van welvaart en welzijn?
§ 3.1 Van stad naar stedelijke zone
Wat is de achtergrond van ruimtelijke veranderingen in de Nederlandse steden en
buurten en hoe moet een stedelijk gebied bestuurd worden?
kenmerken:
inwonertal,
diensten, leefstijl
inwoner
verzorgingsgebied
bereikbaarheid
reikwijdte
concurrentie om
de ruimte
ruimtebehoefte
Noordvleugel:
zakelijke
diensten
Zuidvleugel:
politiek en
bestuur
culturele
verschillen
meer leefstijlen
samenstelling
bevolking
bestuurlijk
netwerk
Wgr+-gebied
De Geo, tweede fase – havo
Stad of dorp?
► Wanneer spreken we van een stad of dorp? Een aantal kenmerken is bepalend:
het aantal inwoners, hoeveelheid diensten en de leefstijl.
● Een stad heeft veel inwoners. De maat voor stedelijkheid is het aantal inwoners
per vierkante kilometer: de adressendichtheid.
● De top vier van steden in Nederland (G4: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en
Utrecht) is constant, wel zijn de afgelopen decennia de middelgrote steden steeds
meer inwoners gaan tellen. Grote steden hebben een hoog verzorgingsniveau. Het
gebied waar alle klanten van de voorzieningen wonen heet het
verzorgingsgebied. Bij de vestiging van voorzieningen is de bereikbaarheid
belangrijk. De maximale afstand die een klant af wil leggen naar de voorziening
heet de reikwijdte.
● Dienstverlenende bedrijven willen zich zo centraal mogelijk vestigen. Dat leidt tot
concurrentie om de ruimte, en dat zorgt voor hoge grondprijzen van goed
toegankelijke plekken. Rond de grote steden zijn de prijzen per m² grond hoog.
Sommige bedrijven hebben een grote ruimtebehoefte, bijvoorbeeld showrooms of
bouwmarkten.
■ Steden zijn te ordenen naar de kwaliteit van het pakket aan diensten. De G4 zijn
dan de hoofdcentra.
■ In de Noordvleugel van de Randstad (Amsterdam en omgeving) zijn veel
financiële, educatieve en culturele diensten gevestigd.
■ De Zuidvleugel is vooral sterk in distributie, industrie en transport (met name
Rotterdam is daarom bekend) en en bestuur (Den Haag als politiek centrum).
● Er zijn ook culturele verschillen tussen een stad en een dorp.
■ Steden kennen meer diversiteit in leefstijlen, in dorpen is het door de sociale
controle soms moeilijker om anders te zijn.
■ In de stad bestaat ook meer diversiteit in etnische samenstelling dan in een dorp
en ze verschilt in demografisch opzicht: er zijn relatief meer jongeren én meer
ouderen bijvoorbeeld dan in een dorp.
Bestuurlijk-ruimtelijke vraagstukken van grote en middelgrote steden
► De Nederlandse bevolking woont vooral in middelgrote steden. Steden die bij
elkaar in de buurt liggen zijn vaak samenwerkingsvormen aangegaan om samen
efficiënt met ruimte en voorzieningen om te kunnen gaan. Ze heten bestuurlijke
netwerken, en voorbeelden zijn BrabantStad en Stadsregio Arnhem-Nijmegen.
● Een andere vorm van bestuurlijke samenwerkingsverbanden zijn de WGR+gebieden. Stedelijke kernen werken daar in een aantal inhoudelijke gebieden
(bijvoorbeeld woningverdeling) met elkaar samen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
publiek-privatesamenwerking
28
Publike-private samenwerking
► Aanleiding voor samenwerking kan het gebrek aan specialistische kennis of
aan geld zijn. Gemeenten kunnen dan ook samenwerken met het bedrijfsleven,
het Rijk stimuleert dit. Dat heet dan publiek-private-samenwerking, wat staat
voor (financiële) samenwerking tussen bedrijven (privaat) en bestuur (publiek).
● Het voordeel daarvan is dat er vaak meer slagkracht ontstaat. De overheid kan
profiteren van expertise en financiën van een marktpartij.
■ Het nadeel is dat de belangen van beide partijen niet altijd dezelfde zijn. Dat kan
botsen of wantrouwen oproepen.
§ 3.2 Congestievraagstukken
Hoe zou het beleid er uit moeten zien om congestieproblemen tegen te gaan?
combinatieritten
verkeer
onderdeel
inrichting stad
thema’s:
veiligheid
parkeren
milieu
stedelijke
distributie
venstertijden
slimme
bevrachting
milieuzone
files nemen toe
grenzen
infrastructuur:
prijs milieu en
economie
compensatie
voor milieu
EU stimuleert
railtransport
milieueisen aan
groei Schiphol
De Geo, tweede fase – havo
Van voetpad tot hoofdtransportas
► Er bestaan veel knelpunten op het gebied van verkeer die met maatregelen en
via de ruimtelijke ordening worden aangepakt. De problemen spelen op
verschillende schaalniveaus.
Meer activiteiten buitenshuis leiden ertoe dat veel, vooral jonge drukbezette
mensen ‘combinatieritten’ gaan maken.
► De ruimtelijke ordening moet op het gebied van verkeer en vervoer
verschillende doelen dienen. Op het niveau van wijken en steden spelen
vraagstukken rond:
● Veiligheid, waarvoor 30-km zones en verkeersdrempels worden ingericht.
● Parkeervoorzieningen. Parkeren vraagt veel ruimte, die er vaak niet is. Om
gebruik van de auto te ontmoedigen voeren steden parkeerbeleid (betaald
parkeren, aanleg transferia).
● Milieu. Gemotoriseerd verkeer leidt vooral in steden en langs grote wegen tot
luchtvervuiling. Europese normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden
worden.
Beleid op het gebied van stedelijke distributie
● Het vraagstuk van veiligheid, parkeren en milieu is goed te zien bij de
bevoorrading van bijvoorbeeld winkels en horeca. Dat heet de stedelijke
distributie. Maatregelen voor een veilige en schone bevoorrading zijn:
■ invoeren van venstertijden: bevoorraden mag alleen tijdens rustige uren in een
straat. Dat is goed voor veiligheid en doorstroming van het verkeer.
Slimme bevrachting kan ritten schelen.
■ toegankelijkheid voor vrachtwagens kan gekoppeld worden aan milieueisen aan
een vrachtwagen (milieuzone). Het stimuleert om schonere trucks te gaan
gebruiken.
Mobiliteit tussen de steden
► De verwachting is dat files de komende jaren alleen maar toenemen. De
Nederlandse overheid heeft als doel te zorgen voor een veilig, duurzaam en
doelmatig verkeerssysteem.
● Dan botsen belangen: uitbreidingsmogelijkheden van verkeersvoorzieningen zijn
vaak tegenstrijdig met wensen vanuit leefbaarheid en landschap.
►In de Randstad zit de infrastructuur inmiddels aan de grenzen van haar
capaciteit. De kosten voor economie en milieu zijn hoog; het uitbreiden van de
verkeersknooppunten stuit op problemen met luchtkwaliteit.
● Bij de uitbreiding van de Rotterdamse haven geldt de eis dat nadelige gevolgen
voor het milieu gecompenseerd worden. Waar natuur verdwijnt voor industrie moet
bijvoorbeeld nieuw duingebied worden aangelegd.
■ De EU stimuleert de verbetering van railtransport. Zo kan de aanleg van de HSL
een alternatief bieden voor enkele vluchten vanaf Schiphol.
● De groei van deze luchthaven is gebonden aan wettelijke milieunormen. Die zijn
ingesteld om de veiligheid en volksgezondheid in gebieden rond Schiphol te
beschermen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
29
§ 3.3 Innovatievraagstukken
Is het zo dat steden ‘de motor van de kenniseconomie’ vormen?
Steden zijn de motor van de economie. In de grote steden vind je van oudsher de
drie T’s: talent, techniek, tolerantie. Het overheidsbeleid is er op gericht de motor
goed te laten draaien.
harde en zachte
vestigingsfactoren
creatieve steden
goed voor
kenniseconomie
Innovatie is
element van
kenniseconomie
groei
kantorensector
duale
arbeidsmarkt
regionale
samenwerking
tolerantie staat
onder druk
De Geo, tweede fase – havo
Amsterdam, een creatieve stad?
► Naast harde vestigingsfactoren van een stad (zoals de bereikbaarheid en
huurprijzen) is er steeds meer aandacht voor zachte factoren als aantrekkelijk
woonklimaat en tolerantie.
● Een concreet voorbeeld van de zachte factor ‘omgeving voor talent’ is de
ontwikkeling van een oude scheepswerf tot broedplaats voor creatieve mensen en
bedrijven. Gemeenten steunen vaak deze creatieve steden, gebieden waar
nieuwe ontwikkelingen zijn ingezet.
De T van talent
► Het past goed bij de wens om te investeren in de kenniseconomie: economie
die zich ontwikkeld door investeringen in onderwijs, creativiteit en innovatie.
● Innovatie wil zeggen: het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten; het is
vaak de kern van succesvolle bedrijven.
● Creativiteit is de sleutel om producten te maken die zo mooi, goed of smakelijk
zijn dat er een markt voor ontstaat. Ook de zakelijke dienstverlening, de
diensten die commerciële bedrijven leveren, vraagt om dit soort vernieuwingen.
■ Vanaf de jaren ’90 is de kantorensector sterk gegroeid. Tweederde van alle
kantoorvloeroppervlak is te vinden in de grote steden. De concurrentie om ruimte
in deze steden en de afnemende bereikbaarheid zorgen ervoor dat sommige
bedrijven met hun kantoren naar andere steden vertrekken, zoals bijvoorbeeld
Amersfoort.
De stad als kweekvijver of als valkuil?
► Is de stad een kweekvijver voor succes of is het een valkuil? In de stad zijn de
meeste banen, maar er is ook de grootste werkloosheid onder jongeren. De
arbeidsmarkt raakt verdeeld in kansrijken en kansarmen. Dat heet een duale
arbeidsmarkt.
De T van techniek
● Op technologisch gebied zijn vooral Brabantse steden het belangrijkst. Zij
werken ook samen (regionale samenwerking) om innovatieve clusters te kunnen
financieren.
Valleien van innovatie
● Andere concentraties van technologie vind je vooral nabij universiteitssteden als
Wageningen, Nijmegen en Enschede.
De T van tolerantie
► In grote steden schrikt men niet snel van afwijkend gedrag, maar dat lijkt steeds
meer onder druk te staan:
■ bewoners zijn minder tolerant ten opzichte van mensen die zich misdragen.
■ er lijkt een tendens te zijn dat welgestelden zich terugtrekken in exclusieve,
veilige woonwijken, de zogenaamde ‘gated communities’
■ politie en andere diensten voeren vaker een ‘zero tolerance’-beleid. In
probleemgebieden wordt streng opgetreden tegen verschijnselen als zwart
werken, kraken, spijbelen. Er is ook steeds meer cameratoezicht in de steden.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
30
§ 3.4 Sociaal-culturele vraagstukken in de grote en middelgrote
steden
Hoe komen sociaal-culturele verschillen in de stedelijke bevolking tot uiting in de
stad? Hoe beoordeel je deze verschillen?
samenstelling
bevolking
verandert
imago
stadscentra
► Het inwoneraantal, de stedelijke functies en de leefstijl in steden verandert
steeds. De strijd om de ruimte maakt uit wie de beste plekken mag gebruiken en
waarvoor.
De ontwikkelingen van een stad hebben een sociaal-culturele dimensie. We kijken
dan naar vragen als:
● Wat is het imago van de stadscentra: hoe ver kun je gaan in vertier om het ook
leefbaar te houden? En steeds meer steden hebben hoogbouw, hoe hoog mag er
in een stad worden gebouwd?
multiculturele
stad
Samenstelling van de bevolking
► In en uit de steden vinden veel verhuisbewegingen plaats, waardoor de
samenstelling van de bevolking verandert. Vooral jongeren vestigen zich in de
stad, en de meer succesvolle stedelingen vertrekken.
● Ook wordt de stad multicultureler, vooral in de Randstad, maar ook oude
industriesteden hebben veel allochtonen.
werkloosheid
onder
allochtonen
Gelijke monniken…
► De niet-westerse allochtonen kennen relatief veel sociaaleconomische
problemen, zoals hoge werkloosheid. Werkeloosheid en afwijzing vanwege
afkomst draagt niet bij aan het gevoel er bij te horen in de maatschappij.
verhuisbewegingen
woningmarkt
gentrificatie
polarisatie
Spreiding van bevolking over de stad
► De woningmarkt wordt in de huursector sterk bepaald door overheidsregels en
subsidies, al is er de laatste jaren meer ruimte voor marktwerking: een
woningcorporatie kan bijvoorbeeld meer huur vragen voor een populaire woning.
● Na 1970 krijgen steeds meer hoger opgeleiden belangstelling voor stedelijke
wijken die eerder vervallen zijn; de huizen zijn er betaalbaar en voorzieningen
vaak dichtbij. Hierdoor stijgt de aantrekkelijkheid van de wijken en daarmee de
woningprijzen. Dit maakt dat de oorspronkelijke, vaak minder economisch
succesvolle, bevolking verdwijnt. Dit proces heet gentrificatie.
● De naoorlogse buurten van een stad zijn minder gewild en raken in toenemende
mate bevolkt met allochtone bewoners.
● Deze scheiding tussen buurten wordt polarisatie genoemd. De buurten worden
meer homogeen van samenstelling.
§ 3.5 Wijken en buurten in Nederlandse steden
Welke samenhang bestaat er tussen bewoners- en woningkenmerken van een
buurt?
wijkopbouw:
mozaïek va rijke
en arme wijken
grotestedenbeleid
De Geo, tweede fase – havo
Woning- en bewonerskenmerken
► De wijkopbouw van een stad weerspiegelt de heterogeniteit. Hoe een stad is
opgebouwd is te zien aan de kenmerken van bewoners en de woningen.
● Een stad is een mozaïek van wijken. Ze verschillen omdat ze andere functies
hebben (werken of vooral wonen) en in verschillende perioden gebouwd zijn. Ook
de verschillen in koopkracht maakt dat de ene buurt aantrekkelijker is dan de
andere: in elke bouwperiode konden de meest kapitaalkrachtigen de beste
plekken krijgen. De overheid probeert met het grotestedenbeleid de kloof tussen
arme en betere buurten te verminderen. Bijvoorbeeld in Tarwewijk: een oude
arbeiderswijk in Rotterdam waar de bevolkingssamenstelling sterk veranderd is.
De overheid heeft in dit soort wijken veel gedaan aan de aanpak van verloedering.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
bewonerskenmerken
woningkenmerken
buurttypen
verschillen per
bouwperiode
Bijlmer
cityvorming
suburbaan
wonen
binnenstedelijk
bouwen
suburbs zijn
veranderd
Vinex-wijken
De Geo, tweede fase – havo
31
Bewonerskenmerken
► Het profiel van een buurt (buurtprofiel) wordt gebaseerd op
bewonerskenmerken en woningkenmerken. Belangrijke bewonerskenmerken zijn
de huishoudensgrootte, etniciteit, inkomen en de gezinsfase (bijvoorbeeld jonge
stellen met kinderen of ouderen). Woningkenmerken zijn ouderdom, het
woningtype, de ligging ten opzichte van buurtvoorzieningen, de
eigendomsverhouding (koopwoningen of huur), de waarde en de staat van
onderhoud.
► Nederlandse steden kennen verschillende buurttypen:
● Negentiende-eeuwse buurten: met kleine woningen en weinig groen, en niet
berekend op moderne verkeer.
● Vooroorlogse buurten: verder van het centrum af gebouwd omdat daar ruimte
was, idee van tuindorp, met veel groen, en degelijke huizen.
● Naoorlogse buurt: eenvoudige bouw van huizen, vaak met meerdere woonlagen,
als antwoord op naoorlogse woningnood.
● Hoogbouw: in de jaren zestig werden veel flats gebouwd vanwege de grote
vraag naar woningen, renovatie moet deze niet erg populaire wijken nu weer
aantrekkelijker maken.
■ De Bijlmer is een bekend voorbeeld van zo’n hoogbouwwijk. Dit stadsdeel kende
een grote instroom van bewoners na de onafhankelijkheid van Suriname. De druk
op de wijk werd erg groot en de wijk verloederde. Met sloop en regulatie heeft de
overheid de reputatie trachten te herstellen.
● Gevarieerde woningbouw: in de jaren zeventig werden veel eengezinswoningen
met woonerven aangelegd, de wegen in deze wijken vertonen vaak een kronkelig
patroon.
Woongelegenheid in stedelijke centra
■ In het centrum van de stad werd de woonfunctie vervangen door winkels,
banken en kantoren: de cityvorming. Veel bewoners vertrokken. Sommige oude
buurten in het centrum (bijvoorbeeld de Jordaan in Amsterdam) zijn nu weer in
trek bij een- en tweepersoonshuishoudens.
●Binnen de recente nieuwbouw is onderscheid te maken in de suburbane
woonbuurt en binnenstedelijk bouwen.
■ In de jaren zeventig was er een sterke groei van groeikernen buiten de grote
steden: suburbaan wonen heet dat. De overheid wees kleine gemeenten aan die
nieuwbouw mochten plegen, veel gezinnen uit de stad vertrokken daarheen.
■ Sinds kort wordt er ook in de grote steden weer veel nieuwbouw gerealiseerd,
met name in het duurdere segment (binnenstedelijk bouwen).
■ Hoe is het om in een suburbane wijk op te groeien? Uit onderzoek blijkt dat
bewoners het beeld dat deze wijken erg anoniem zijn, niet herkennen. Wel
ergeren de bewoners zich vaker dan in de stad aan verstoring van hun woongenot
door overlast
■ De suburbs zijn in de loop van de tijd veranderd. De voorzieningen op lokaal
niveau (wijkvoorzieningen) nemen af door schaalvergroting, er is meer
verkeersoverlast en de bevolking bestaat inmiddels uit relatief veel ouderen en
allochtonen.
●De nieuwbouw van de laatste jaren vindt vooral plaats in de zogenaamde Vinexwijken, aan de randen van de steden. Het verschil met oudere wijken is dat deze
wijken een eigentijdse stijl proberen uit te stralen met diverse bouwstijlen. Een
kritiekpunt is dat in deze Vinex-wijken weinig mogelijkheden zijn voor particulieren
om zelf een huis te bouwen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
32
§ 3.6 Het grotestedenbeleid
Welke objectieve en subjectieve factoren bepalen de leefbaarheid in de buurt?
Het zogeheten grotestedenbeleid van de overheid is er op gericht om wijken
leefbaar en sociaal veilig te houden.
sociale cohesie
aantrekken hoge
inkomensgroepen
segregatie
losse netwerken
stadsvernieuwing en
herstructurering
naast fysieke
ingrepen, veel
aandacht sociale
aspecten
sociale
veiligheid:
objectief en
subjectief
resultaat: geheel
positief, in wijken
polarisatie niet
afgenomen
burgerinitiatieven
De Geo, tweede fase – havo
De boel bij elkaar houden
► Sociale cohesie is de centrale term om ‘de boel bij elkaar te houden’. Sociale
cohesie is belangrijk voor de leefbaarheid van de buurt.
● Een belangrijke gedachte achter het beleid is dat het aantrekken van hogere
inkomensgroepen in een wijk zorgt voor meer sociale cohesie. De segregatie van
groepen, dat wil zeggen de ruimtelijke scheiding op grond van inkomen en/of
etniciteit, zorgt ervoor dat verschillende groepen (bijvoorbeeld autochtoon en
allochtoon) elkaar weinig ontmoeten.
● Maar ook al woont men bij elkaar, dan zie je in stadsvernieuwingswijken een
aantal sociale netwerken die toch los van elkaar staan: de oudere bewoners, de
kansrijke nieuwkomers (wijk is een stapje in de wooncarrière) en de allochtone
bewoners.
● De al genoemde ruimtelijke scheiding tussen bevolkingsgroepen maakt de
ontmoetingskans nog kleiner.
Stadsvernieuwing en herstructurering
● Tot de jaren zestig werden veel buurten gesloopt voor kantoren en winkels en
parkeerplekken. Dat beleid werd veranderd: met de stadsvernieuwing in de jaren
zeventig staat het verbeteren van de buurt voorop. Om woningen betaalbaar te
houden, werden veel subsidies verstrekt. Vooral in de grote steden zijn veel
huurwoningen te vinden.
Met name de na-oorlogse buurten werden opgeknapt (zogenaamde
herstructurering). Al snel bleek dat alleen het fysiek opknappen van wijken niet
genoeg was om wijken tot ‘prachtwijken’ te maken. Daarom gaat tegenwoordig
ook veel aandacht uit naar het verbeteren van de werkgelegenheid, van scholing
in de buurt en van winkelvoorzieningen.
Sociale veiligheid
► Vooral de sociale veiligheid krijgt veel aandacht.
● Daarbinnen is onderscheid te maken in objectieve veiligheid, dat is gebaseerd
op relatieve cijfers (hoeveel misdrijven er zijn geregistreerd bijvoorbeeld) en
subjectieve veiligheid, dat uitgaat van hoe mensen een situatie beleven en
waarderen.
● Een goed voorbeeld is de aanpak in Heerlen van overlast doordat er veel
druggebruik is in de stad: dealen op straat, prostitutie, ruzies. Maatregelen (zoals
meer nachtopvang, cameratoezicht) zorgden ervoor dat de subjectieve beleving
van de veiligheid op straat is verbeterd.
Het resultaat
►Wat is het resultaat van alle aandacht voor grote steden? Er is verschil tussen
ontwikkelingen op lokaal niveau en die op buurtniveau.
● Met de steden als geheel gaat het beter, want veel wijken halen hun achterstand
ten opzichte van andere wijken in. De polarisatie van bevolkingsgroepen is echter
niet afgenomen.
● Ook na 2010 blijft de overheid veel extra aandacht geven aan probleemwijken
om er sterkere wijken van te maken.
● Daarbij is het belangrijk dat niet alleen de overheid, maar ook burgers zelf en
verenigingen hiervoor initiatieven nemen.
■ Goede voorbeelden hiervan zijn het buurtvader-project in Amsterdam, waar
Marokkaanse vaders jongeren aanspraken die overlast gaven in de buurt, en de
voetbalclub FC Twente, die een wijk heeft geadopteerd en zich inzet om die prettig
leefbaar te houden.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
33
Samenvatting Indonesië actueel (cpl)
SE III: Hele boek.
Voor het CSE hoef je hoofdstuk 4 en 5 NIET te doen !
Hfdst 1 De Indonesische archipel
De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:
Welke samenhang is er tussen de natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de Indonesische
archipel?
1.1 Eenheid en verscheidenheid
Wat zijn de (topografische) karakteristieken van de Indonesische archipel?
Grote archipel
Absolute ligging
Relatieve ligging
Zeevaart vroeg
belangrijk
Vanaf 1500 islamisering
NL kolonie  VOC:
specerijenhandel,
alleenrecht
Vanaf 1850 handel in
meer grondstoffen
Eenheidsstaat lastig !!
1-Eilanden lang
zelfstandig
2-Java belangrijkste
eiland
3-360 etnische groepen
Grote groep Chinezen
Indonesiërs meest
moslim
De staat is seculier
De Geo, tweede fase – havo
Grootte, omvang en eilandstructuur
►Indonesië is de grootste archipel (eilandengroep) ter wereld. Absolute
ligging wordt bepaald door geografische coördinaten (6º-11º ZB en 95 º 141 º OL).
●De relatieve ligging van de archipel is dat ze wordt omsloten door de
Indische Oceaan, de Zuid-Chinese Zee en de Grote Oceaan.
Verbindingen
►Het archipelkarakter van het land heeft als een barrière gewerkt. De
zeevaart speelde een belangrijke rol in de geschiedenis.
●Nog vóór de VOC werd via de zee contact met andere landen gelegd.
●Het gebied was door het Hindoeïstisch, totdat in 15e eeuw de islamisering
begon.
●De VOC handelde vooral in specerijen. Deze organisatie had het
alleenrecht op alle Indische handel en handelde vanaf de kust. Na 1850
(Industriële Revolutie) nam de handel in grondstoffen voor de wereldmarkt
toe. Grote delen van Indonesië werden ‘opengelegd’.
■Nederlands-Indië is tot 1949 onder Nederlands bestuur gebleven.
►Elk eiland kon zich eeuwenlang zelfstandig cultureel ontwikkelen; wat het
moeilijk maakt om nu een eenheidsstaat te zijn.
●Het Bahasa Indonesia is de lingua franca: de taal die geldt als
gemeenschappelijke communicatiemiddel.
●Een probleem voor de eenheidsstaat is dat de gas- en olierijke provincie
Aceh zich wil afscheiden.
►Op Java woont tweederde van alle inwoners. Het is het economische en
politieke centrum.
Bevolking
►Indonesië telt circa 360 verschillende etnische groeperingen. Er woont
een grote groep Chinezen die economisch gezien sterk zijn.
●De meeste Indonesiërs zijn moslim; Christenen en Hindoes vormen een
minderheid. Indonesië is een seculiere staat.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
34
1.2 De natuurlijke en landschappelijke kenmerken
Wat zijn de kenmerken op het gebied van klimaat en vegetatie?
Van welke natuurlijke hulpbronnen maakt Indonesië gebruik?
Drie klimaten:
Af-klimaat, Aw-klimaat
(moesson), Cf-klimaat
-Hoge temperaturen
-Geen seizoenen
-Veel neerslag uit
stijgings- en
stuwingsregens
-Januari droge moesson
Juli natte moesson
Wind uit het zuiden
Klimaat
►Er komen drie klimaten voor: twee vormen van het A-klimaat, het Afklimaat (in een groot deel van Indonesië) en het Aw-klimaat (in het
zuidoostelijke deel, ook moessonklimaat), en een Cf-klimaat (in de
berggebieden).
●Indonesië ligt tussen beide keerkringen: daarom staat de zon het hele jaar
om 12 uur hoog aan de hemel en kent het gebied geen seizoenen.
●De vele jaarlijkse neerslag valt uit stijgingsregens (ontstaan omdat de zon
de aarde sterk verwarmt) en stuwingsregens (ontstaan als vochtige lucht op
moet stijgen bij een gebergte).
►In Indonesië waait de moesson: een droge moesson in januari en een
natte moesson in juli.
●In juli ligt boven Azië een lagedrukgebied en boven Australië een hoge
drukgebied. Hierdoor stroomt lucht vanuit het zuiden richting Indonesië.
Westelijk gelegen regio’s krijgen meer neerslag dan de zuidoostelijk
gelegen regio’s: de lucht legt een langere weg over de warme zee af.
●In januari komt de wind precies uit de tegenovergestelde richting, het
noorden, omdat het dan winter is in Azië en zomer in Australië. Boven zee
neemt de lucht waterdamp op, boven het land van Indonesië stijgt de lucht
waardoor neerslag ontstaat.
Wind uit het noorden
Tropisch regenwoud
Verdwijnt snel
Exploitatie delfstoffen
vaak door buitenlandse
bedrijven
Aardolieproducten
grootste inkomstenbron
Winning van metalen
Export landbouwproducten groot
De Geo, tweede fase – havo
Natuurlijke plantengroei
►De begroeiing bestaat vooral uit tropisch regenwoud. In grote delen is het
echter verdwenen. Andere vegetatietypen zijn licht tropisch woud en
mangrovebos langs de slibrijke kusten.
Natuurlijke hulpbronnen
►Indonesië heeft een grote delfstoffenrijkdom: olie en gas, mineralen en
metalen. De exploitatie is vaak in handen van buitenlandse maatschappijen,
soms samen met Indonesische bedrijven (joint ventures).
●Ruwe aardolie en aardolieproducten vormen de grootste inkomstenbron
voor de overheid.
●Verder wordt veel tin, nikkel en goud gewonnen.
●De meeste mensen werken in de landbouw. Een groot deel van de export
bestaat uit agrarische producten (rubber, palmolie, koffie, rijst) en uit hout.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
35
1.3 Vulkanisme op Indonesië
Welke natuurlijke gevaren kent Indonesië?
Wat is het verband tussen het voorkomen van ertsen en vulkanisme?
vier bewegende platen
In het zuiden: subductie,
aardbeving
Onderduikende plaat
smelt: vulkanisme
Bij Molukken: dubbele
subductiezones
Bij subductie zeebeving
mogelijk
Bij bewegende
zeebodem tsunami
80% vulkanen actief
Gevolgen uitbarstingen:
(in)directe slachtoffers,
temperatuurdaling
Vulkanen met
kratermeer: gevaar voor
lahars
Vulkaan Merapi
Taai magma zorgt voor
heftige uitbarsting
Magmahaard koelt af en
mineralen stollen bij
ongelijke temperatuur
Magmatische differentiatie: steeds hogere
concentratie chemische
elementen in magma
Gas in restsmelt vormt
scheuren in aardkorst
Restsmelt stolt en vormt
ertsaders in scheuren
De Geo, tweede fase – havo
Een geologisch ‘paradijs’
►Er bewegen bij Indonesië vier platen.
●In het zuidelijk deel van Indonesië vindt subductie plaats: de Australische
plaat duikt onder de Sundaplaat. Die beweegt schoksgewijs (aardbeving)
noordwaarts. In de diepte smelt de onderduikende plaat af en zorgt voor
vulkanisme. Het gevolg is de hele boog die dit deel van Indonesië vormt
met veel actieve vulkanen.
●Bij de Molukken is sprake van dubbele subductiezones (twee platen
duiken onder de Euraziatische plaat) waardoor twee parallelle actieve
eilandbogen zijn ontstaan.
►Als gevolg van subductie kan een zeebeving ontstaan, als bij een
aardbeving het epicentrum op de bodem van de oceaan ligt. Beweegt de
zeebodem daarbij plotseling op en neer (met al het water dat er op ligt) dan
kan een tsunami het gevolg zijn.
►Tachtig procent van alle Indonesische vulkanen was in de 20ste eeuw
actief. Voorbeelden van bekende uitbarstingen zijn:
►De Krakatau en ►de Toba en ►de Galunggung (hoge eruptiezuilen). De
gevolgen zijn vaak enorm: veel directe slachtoffers en ook indirecte omdat
oogsten mislukken als gevolg van dalende temperatuur door het stof in de
atmosfeer.
►Veel vulkanen hebben een kratermeer (oa. de Kelud). Die zijn gevaarlijk:
het vrijkomen van veel water kan leiden tot een lahar (modder- en
puinstroom).
►De vulkaan Merapi ontstond door de subductie van de IndischAustralische plaat onder de Sundaplaat. Deze zone is 2000 kilometer lang.
►Het taaie magma van de Merapi komt van gesmolten oceanische korst,
inclusief water en oceaansediment. Hoe taaier het magma (silicium uit
continentale korst), des te heftiger de vulkaanuitbarsting.
Ertsen
►In een vulkanisch gebied zijn vaak veel delfstoffen door het afkoelen van
magmahaarden: een van onderen afgesloten hoeveelheid vloeibaar
gesteente, dat het oppervlak niet heeft bereikt. Magma is een heet mengsel
van chemische elementen, die bij bepaalde temperaturen mineralen
vormen.
●Koelt een magmahaard langzaam af, dan vormen zich eerst kristallen
mineralen. Vervolgens stolt het mineraal dat dan de hoogste
stollingstemperatuur heeft. De concentratie van sommige chemische
elementen wordt zo steeds hoger in het magma dat overblijft. Dat heet
magmatische differentiatie.
■In de restsmelt komen gassen voor. Daardoor loopt de druk in de
magmahaard hoog op. Bij zwakke plekken in de aardkorst ontstaan
scheuren. Daarin kan de restsmelt doordringen en dan vormen ertsaders
zich van de mineralen die stollen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
36
Hfdst 2 Land in opkomst
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is:
De sociaalgeografische kenmerken (kenmerken van menselijke aard die de inrichting beïnvloeden) van
Indonesië zijn in de afgelopen decennia veranderd. Welke relaties zijn er tussen deze veranderingen?
2.1 Demografische en culturele kenmerken
Welke sociaalgeografische kenmerken heeft Indonesië?
Zijn die in de loop der tijd veranderd?
Veel inwoners, snelle groei,
ongelijk gespreid
Java dichtbevolkt
Grote natuurlijke
bevolkingsgroei
Kinderen zijn:
- verzekering oudedag
- extra inkomen
- vanzelfsprekendheid
Daling gemiddeld aantal
kinderen
Jonge bevolking: geeft
problemen.
Gezinsplanningpolitiek
Demografische transitie
(van hoge naar lage
geboorte- en sterftecijfers)
Onder invloed Nederland
vroege daling sterftecijfer,
vanaf 1800
Na onafhankelijkheid
verdere daling, o.a. door
meer voedsel
Geboortecijfer nog hoog
De Geo, tweede fase – havo
Op een kluitje
►Kenmerkend voor Indonesië zijn de grote omvang, de ongelijke
spreiding en de zeer snelle groei van de bevolking. Vooral op Java is
hoge bevolkingsdichtheid, het binnenland soms zeer dunbevolkt.
Steeds meer mensen
►De grote omvang komt door natuurlijke bevolkingsgroei, niet door
de sociale bevolkingsgroei (dat is het verschil emigratie – immigratie).
●Kinderen worden gezien als een verzekering voor de oude dag en
●Zij werken mee voor extra inkomen.
●Kinderen krijgen wordt ook als een vanzelfsprekendheid beschouwd.
De emancipatie van vrouwen staat in de kinderschoenen.
●In het verleden is het gemiddeld aantal kinderen constant gedaald.
Dat kwam door meer onderwijs voor vrouwen, meer anticonceptie en
de stijging van de huwelijksleeftijd.
●Maar de grote zuigelingensterfte zorgt nog steeds voor een hoog
geboortecijfer.
►Indonesië heeft een jonge bevolking toont het bevolkingsdiagram.
Deze leeftijdsopbouw zorgt voor grote problemen en hoge kosten
(onderwijs, voldoende gezondheidszorg en werk). Om de snelle
bevolkingsgroei te beteugelen heeft de regering een
gezinsplanningprogramma’s ingevoerd (twee kinderen genoeg).
Demografische veranderingen
►Is de ontwikkeling van het geboortecijfer te vergelijken met die van
rijke westerse landen? Kenmerkend is de demografische transitie: de
overgang van hoge geboorte - en sterftecijfers naar een nieuw
evenwicht met relatief lage geboorte- en sterftecijfers.
●Tot 1800 had Indonesië hoge geboorte- en sterftecijfers. De hoge
sterftecijfers kwamen door binnenlandse oorlogen, hongersnood en
epidemieën.
●Het sterftecijfer daalde al tussen 1800 en 1850. Dat had te maken met
de Nederlandse overheersing: die beëindigde onderlinge oorlogen,
verbeterde het transport voor voedselhulp, introduceerde modernere
medische zorg, nam meer gebied in gebruik voor landbouw en
verbeterde irrigatiewerken.
●Na de onafhankelijkheid in 1949 werden de landbouwgebieden
gebruikt voor de eigen voedselvoorziening. Ook door een verdere
verbetering van de medische zorg daalde het sterftecijfer. Het
geboortecijfer bleef hoog. De demografische transitie in Indonesië is
dus nog niet helemaal volledig.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
37
Migratie
►Reden voor migratie is meestal het vinden van werk.
Binnenlandse migratie naar
ontwikkeld, stedelijk gebied
Buitenlandse migratie eerst
Arabische Golf, later (Zuid)
Oost-Azië
Vooral laag geschoolden
Illegale migratie
Veel etnische verschillen
Taal wordt eenheid
Religieuze verschillen
Minder in Jakarta
●De migratie binnen Indonesië is vooral naar steden en gebieden met
intensieve dan wel commerciële landbouw of een ontwikkelde industrieen dienstensector (vooral de stedelijke gebieden van West-Java,
Noord-Sumatra en Oost-Kalimantan). Ook is transmigratie.
●De emigratie nam sinds de tweede helft van de jaren zeventig toe,
eerst vooral naar de staten rondom de Arabische Golf, later naar
Zuidoost-Aziatische landen (o.a. Singapore) en nu naar Oost-Azië (o.a.
Japan, Hongkong)
■Er is sprake van selectieve migratie: met name laag geschoolde
arbeidskrachten en/of vrouwen.
■Migratie gebeurt ook illegaal, waarbij regelmatig gebruik wordt
gemaakt van netwerken van mensensmokkelaars.
■De laatste decennia migreren ook veel hoger geschoolde
arbeidskrachten naar Indonesië.
Een culturele mix
►Indonesië kent grote etnische en culturele verschillen. Taalkundige verschillen verdwijnen langzaamaan door de eenheidstaal.
●De religieuze verschillen leveren, mede door de verplichte migratie
binnen Indonesië, af en toe grote problemen op.
●In Jakarta lijken door de globalisering de culturele verschillen weg te
zijn gevallen.
2.2 In de vaart der volkeren
Wat zijn de economische kenmerken van Indonesië en hoe worden
ze verklaard?
Laag BNP per hoofd, wel
veel economische groei
BRP/hoofd en opleidingsniveau verschilt veel
Beroepsbevolking vooral in
de landbouw
Veel rijstbouw
Jaren ’60: Groene Revolutie
Vijfjarenplannen stimuleren
landbouw en industrie
Import
Positieve ontwikkelingen:
 groei export
 buitenlandse investeringen
 dienstensector
De Geo, tweede fase – havo
►Indonesië heeft een laag BNP/hoofd. Het heeft een behoorlijke
economische groei, maar is toch een ‘lagelonenland’ in Zuidoost-Azië.
●Er zijn grote verschillen in het BRP/hoofd, Bruto Regionaal Product,
en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Buiten Java en de
grootste steden is de bevolking minder goed opgeleid.
►Het grootste deel van de beroepsbevolking werkt in de landbouw. Dit
aandeel neemt af. De meeste cultuurgrond is in gebruik voor voedingsgewassen, de rest voor handelsgewassen. Rijst wordt verbouwd op
sawa’s en op droge, jaarlijks wisselende velden (tegalans).
●Sinds 1960 is geprobeerd de voedselproductie te verhogen door
introductie van nieuwe soorten: de Groene Revolutie.
►Met vijfjarenplannen (Repelita’s) heeft de regering sinds 1969
geprobeerd de economische ontwikkeling te bevorderen. Eerst via de
landbouw, dat bleek kwetsbaar, dus vanaf de jaren tachtig via de
industrie. Dat levert buitenlandse deviezen en ook werkgelegenheid op.
Het importpakket bestaat nog steeds uit ruwe grondstoffen,
kapitaalgoederen en consumptiegoederen. Positieve ontwikkelingen
zijn dat de export, buitenlandse investeringen en economische groei de
laatste decennia toegenomen zijn. Ook groeide de dienstensector sterk.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Meer mensen werken in
industrie en dienstverlening
Ondanks tegenslagen is er
positieve betalingsbalans
38
De samenstelling van de beroepsbevolking wijzigt: steeds meer
mensen werken in de industrie en diensten sector.
●De economische crisis in 1997 en 1998, terroristische aanslagen in
2002 op Bali en in 2003 in Jakarta en de tsunami in 2004 zorgden voor
een economische dip. Het land herstelde zich: de betalingsbalans
werd weer positief en in de handelsbalans (onderdeel van de
betalingsbalans) zijn de inkomsten door export groter dan de uitgaven
voor invoer van producten.
2.3 Verstedelijking en bevolkingsspreiding
Wat zijn de oorzaken en gevolgen van de verstedelijking in Indonesië?
Wat is de reden en het gevolg van het beleid om bevolking te spreiden?
Overbevolkte steden
Hoge urbanisatiegraad en –
tempo door trek naar steden/
natuurlijke bevolkingsgroei
Overbevolking leidt tot
werkloosheid. Daarom
transmigratiebeleid
Neveneffect: Javanisering
Beleid geen groot succes,
ook gezien als bron van
etnisch geweld
Jakarta is belangrijkste stad
Grote trek naar deze stad:
zorgt ook voor veel
(milieu)problemen
Om problemen aan te
pakken: verstedelijkingsbeleid (JABOTABEK)
Niet goed gelukt
De Geo, tweede fase – havo
►In Indonesië is de urbanisatiegraad hoog (in 2005: 47%) net als het
urbanisatietempo. Er zijn twee oorzaken: de verstedelijking, grote
trek van het platteland naar de steden (toenemende druk op de
beschikbare landbouwgrond) en de sterke natuurlijke bevolkingsgroei.
►De overbevolking leidt vooral op Java tot werkloosheid. Daarom
voerden Nederlanders vanaf 1904 het beleid van transmigratie.
Javaanse gezinnen verhuizen naar andere eilanden (de
Buitengewesten) om de bevolkingsdruk verlichten en die eilanden
door meer kennis economisch te ontwikkelen.
►Het neveneffect hiervan was de Javanisering: meer invloed van de
Indonesische overheid op de Buitengewesten.
►De transmigratie was niet zo succesvol: de bevolking op Java neemt
niet af (door migratie vanuit andere eilanden) en de kennisverspreiding
gebeurde onvoldoende. Veel migranten vertrokken weer. Het beleid
wordt gezien als de oorzaak van etnisch geweld.
■In 1999 is het ministerie van Transmigratie afgeschaft.
Megastad Jakarta
►Jakarta is een primate city. In de stedelijke hiërarchie staat de stad
bovenaan.
●De stad trekt veel nieuwe bevolking aan, maar deze groei veroorzaakt
problemen: files, ernstige luchtvervuiling, sterke daling van de
grondwaterspiegel en heel veel afval – dat vaak in rivieren belandt.
►Om de problemen aan te pakken zijn er plannen gemaakt (naam:
JABOTABEK). Het stedelijk netwerk (van Jakarta, Bogor, Tangerang
en Bekasi) had tot doel:
– de stadsontwikkeling en economie in goede banen te leiden
– de stedelijke groei in het heuvelland onder Jakarta af te remmen
– tegengaan van de illegale zelfbouw
●Het verstedelijkingsbeleid (het JABOTABEK-plan: de drie steden
als groeisteden om Jakarta te ontlasten) lukte niet. Misschien helpen
de pas gebouwde satellietsteden, maar iedereen blijft werken in
Jakarta.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
39
Hfdst 3 Werk en welvaart in Indonesië
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is:
Wat is de sociaal-economische positie van Indonesië in het Verre Oosten en in de wereld?
3.1 Kappen, graven en planten rond de evenaar
Wat kenmerkt de primaire sector in het land?
Welke ontwikkeling maakten de land- en mijnbouw na de Tweede
Wereldoorlog door, onder andere door de globalisering?
Beroepssectoren
Helft beroepsbevolking in
primaire sector
Na 1980 werd Indonesië meer betrokken bij de wereldeconomie.
►De beroepssectoren geven een indicatie van de economie.
●De helft van de beroepsbevolking werkt in de primaire sector.
Agrarische producten hoog
aandeel in export – hout,
mijnbouw, rijst
De primaire sector
►De producten in de primaire sector worden rechtstreeks aan de
natuur onttrokken.
●Agrarische producten hebben een relatief hoog aandeel in de export.
■Binnen de sector zijn grote verschillen, zoals tussen de bos- en
mijnbouw (sterk gemechaniseerd) en de sawarijstbouw of visserijsector
(arbeidsintensief).
Bomen kappen
►Indonesië ie een belangrijke producent van tropisch hardhout.
Houtkap is grote bron van
deviezen
Steeds vaker verwerkte
houtproducten:
exportvalorisatie
Bosbouw ook op plantages
Mijnbouw veel delfstoffen
Dagbouw schadelijk voor het
landschap
Buitenlandse bedrijven, soms
samen met Indonesische
Lid OPEC maar nu meer
invoer dan uitvoer van olie
Decentralisatie opbrengst
meer naar regio’s
De Geo, tweede fase – havo
●Het is een belangrijke deviezenbron. De oppervlakte aan bos is nog
50%, maar het wordt snel minder.
■De bosbouw levert veel ruw hout, maar ook steeds meer verwerkte
houtproducten. Het toevoegen van waarde aan grondstoffen voor
uitvoer heet exportvalorisatie. Het voordeel is dat het meer opbrengt
en de werkgelegenheid. De export van ruw hout is grotendeels
verboden.
■Het bosgebied is erg ongelijk verdeeld over Indonesië. Bosbouw vindt
ook plaats op plantages. Daar vindt aan heraanplant plaats.
Graven
►Indonesië is rijk aan delfstoffen: met name olie, gas en tin, verder ook
bauxiet en goud. De mijnbouw is van belang in het BNP, maar vooral
de winning in dagbouw is ook erg schadelijk voor het landschap.
■De ontginning is vaak in handen van buitenlandse ondernemingen,
soms als joint venture met binnenlandse bedrijven.
■Indonesië is lid van de OPEC, maar sinds 2004 netto-importeur door
uitputting van olievelden. De overheid is belangrijke mede-eigenaar.
■Sinds de decentralisatiepolitiek geven de natuurlijke rijkdommen meer
inkomsten aan de regio’s.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Akkerbouw belangrijkste tak
Bevolkingslandbouw naast
ondernemingslandbouw:
plantagelandbouw
Indonesië wereldproducent
koffie, rubber, palmolie
Bosbouw ook in
beheersbossen
Rijst is hoofdgewas: droge
(buitengewesten) en natte
rijstbouw op sawa’s (Java)
Sawa arbeidintensief door
weinig grond en veel
mensen is opbrengst klein
Gemiddeld kleine bedrijfjes,
afhankelijk van overheid en
handelaren
Sawagrond steeds minder
door verstedelijking
Agrarische transitie: steeds
moderner. Olie-inkomsten
kwamen ook platteland ten
goede.
Problemen na recessie
Overheidssteun en Groene
Revolutie helpen
Dalend aandeel mensen in
landbouw
Schaalvergroting:
werkloosheid
Vertragin in agrarische
transitie.
Toch modernisering:
toename rurale differentiatie
Meer mechanisatie: maakt
(seizoens)arbeid overbodig
De Geo, tweede fase – havo
40
Planten
►Akkerbouw is de belangrijkste tak van landbouw. Maar er is weinig
cultuurgrond en veel kleine bedrijfjes. Naast de bevolkingslandbouw is
er ook grootschalige ondernemingslandbouw op plantages,
●deze plantagelandbouw is nog opgezet door de Nederlanders.
●Plantages concurreren met bevolkingslandbouw om grond, arbeid en
water. De overheid stimuleert plantagelandbouw want het levert
deviezen op bij export en grondstoffen voor verwerking in eigen land.
■Indonesië is wereldproducent van koffie, rubber, palmolie.
●Bosbouw in beheersbossen neemt toe.
Overal rijst
►Rijstbouw is het hoofdgewas in de bevolkingslandbouw. Er is de
droge rijstbouw in gebieden, met name de buitengewesten, waar de
neerslag voldoende is (de tegalans). De natte rijstbouw vindt, met
name op Java, plaats op sawa’s, bevloeide akkers.
●Sawa’s zijn een goed voorbeeld van uiterst arbeidsintensieve
irrigatielandbouw.
■De hoge bevolkingsdruk en grote grondschaarste maakt rijstteelt erg
arbeidsintensief. De opbrengst per hectare valt tegen door gebrek aan
vakkennis, meststoffen en organisatie.
■Gemiddeld zijn de bedrijfjes in de sawalandbouw klein. Zij zijn
gedeeltelijke zelfvoorzienend. Kleine boeren zijn vaak sterk afhankelijk
van overheid, handelaren en watervoorziening.
■De oppervlakte sawagrond neemt af door verstedelijking en
infrastructuur, daarmee neemt ook de import van rijst toe.
●Op de tegalans worden ook handelsgewassen verbouwd.
■De buitengewesten voelen zich uitgebuit door hoofdeiland Java.
Landbouw in verandering
►De Indonesische landbouw is verwikkeld in een proces van
agrarische transitie.
●Met het geld verdiend door hogere olieprijzen na de oliecrisis (1975)
vond ook plattelandsontwikkeling plaats. Door de recessie in 1980
daalden de grondstoffenprijzen. De ruilvoetverslechtering leidde tot
problemen.
■De overheid gaf extra hulp aan de landbouw. De Groene Revolutie
leverde bovendien stijgende opbrengsten op, en door
liberaliseringspolitiek kwam meer ruimte voor het bedrijfsleven.
■Het aandeel mensen dat in de landbouw werkt daalt. Door stijgende
kosten is schaalvergroting nodig (grotere bedrijven). De economie
neemt echter het overtollige landbouwpersoneel nauwelijks op. Dit
vertraagt de agrarische transitie en het proces van de-agrarisatie.
●Toch treedt een geleidelijke modernisering op, waardoor de rurale
differentiatie toeneemt: de kloof tussen arm en rijk groeit; dit komt in de
plaats van gedeelde armoede.
■De toename van de gemiddelde bedrijfsgrootte gaat samen met een
toenemende mechanisatiegraad. Seizoensarbeid van vrouwen wordt
overbodig, wat leidt tot de verandering van rolpatronen. Onderlinge
verschillen nemen toe; de landloze boeren trekken naar de stad.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
41
3.2 Schroeven en schrobben
Hoe ontwikkelden de secundaire en tertiaire sector zich na 1980?
Hoe kan de grote sociaal-ruimtelijke ongelijkheid worden verklaard?
Secundaire sector: van
halffabrikaten naar
eindproducten
Overheid koos voor
importsubstitutie
Voordelen: deviezen, werk,
minder afhankelijkheid
buitenland
Maar bureaucratie maakte
productie inefficiënt, ook
weinig innovatie
Na 1980 twee ontwikkelingen
1 exportgerichtheid:
buitenlandse investeerders
gericht op wereldmarkt
2 verbod uitvoer ruwe
grondstoffen
Exportgerichte industrie
(vooral textiel) is motor
economie, biedt ook veel
werk.
Veel productie in EPZ, op
locaties met goed transport
Welvaart nam toe, tot Aziëcrisis
Veel terugkerende
migranten: hoge
werkloosheid
Reactie: veel gastarbeid,
vooral naar Maleisie.
Voordeel: minder werkloosheid, buitenlands geld
De Geo, tweede fase – havo
Industrie, een jonge sector
►De secundaire sector omvat industrie, ambacht en bouwnijverheid.
Grondstoffen worden tot halffabrikaten en tot eindproducten verwerkt.
25% van de Indonesische beroepsbevolking werkt er. Veel ambachten
worden verdrongen door massaproductie.
●Na de onafhankelijkheid koos de overheid voor importsubstitutie,
stak vooral geld in opbouw van de basisindustrieën (cement, papier,
kunstmest), gericht op de binnenlandse markt.
■De voordelen van importsubstitutie zijn besparing van deviezen,
minder afhankelijkheid van buitenlands kapitaal, werkgelegenheid en
knowhow.
●Maar bureaucratie en regelgeving maakten de productie inefficiënt en
te duur.
■Het uitschakelen van de concurrentie door importbelemmeringen leidt
tot beperkte innovatie en kostenbesparing.
►Na 1980 zijn er twee samenhangende ontwikkelingen:
●1 De overheid kiest voor exportgerichte industriepolitiek. Ze trekt
buitenlandse investeerders aan, die afkomen op de lage loonkosten.
Deze MNO’s zijn vooral gericht op de wereldmarkt en minder op de
interne markt van Indonesië. Veel assemblage van producten.
●2 De overheid verbiedt de export van ruwe grondstoffen en kiest
daarmee voor exportvalorisatie.
■De exportgerichte industrie (textiel- en kledingindustrie) is de motor
van de Indonesische economie. Ze zijn vaak arbeidsintensief; het land
heeft ook veel werk nodig.
■Na een dip groeit de textielindustrie weer, ze moet blijven investeren in
kwaliteit.
■Veel productie vindt plaats in Export Processing Zones. Daar
werken vooral veel jonge vrouwen.
■Deze zones liggen op locaties met goede transportmogelijkheden.
Daarnaast zijn er veel sweatshops in de informele economie, ze
hebben een slechte naam.
Succes en crisis
►De nieuwe economische koers leidde tot een toenemende welvaart,
●maar de Azië-crisis (eind jaren ‘90) pakte vernietigend uit. Talloze
migranten kwamen terug en er was een terugloop van overmakingen.
Het werkloosheidscijfer steeg flink.
■Sinds 2000 is er weer wat herstel, maar de economische groei
vertraagt door de sterke bevolkingsgroei, de enorme corruptie en het
hoge werkloosheidsniveau.
►Een omvangrijke gastarbeid, vooral naar Maleisië, is een reactie op de
binnenlandse economische toestand.
●Voordelen daarvan zijn dat de druk op de arbeidsmarkt afneemt,
overmakingen versterken de betalingsbalans en buitenlands geld kan
worden benut voor investeringen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Eerst naar Midden Oosten,
later naar Pacific Rim
Gastarbeiders afkomstig uit
bepaalde regio’s
Ook veel illegale gastarbeid,
zeer kwetsbare groep
Tertiaire of dienstensector:
formele sector (waaronder
de overheid) en
informele sector: vaak lokaal
georiënteerd, is vluchtsector
Modernisering is
fragmentarisch
Informele sector neemt veel
mensen op, beloningen
dalen: involutieproces
Banken weinig interesse
informele sector
Overheid geeft
microkredieten
Toerisme is belangrijke
sector, etnische spanningen
maken het kwetsbaar
Tegenstellingen tussen
centrum en periferie, vooral
tussen Java en de rest
Regionale ongelijkheid door
ongelijke spreiding
bevolking en hulpbronnen
Decentralisatie geeft regio’s
meer autonomie
De Geo, tweede fase – havo
42
■De gastarbeidersstroom verschoof van het Midden-Oosten naar de
snelle groeiers in de Pacific Rim.
■De positie van de vaak ongeschoolde gastarbeiders is slecht, met
name van vrouwen.
■Gastarbeiders komen uit vaak uit regio’s waar weinig werk is. Er treedt
ook kettingmigratie (mensen vestigen zich bij bekenden) op.
●Veel mensen kiezen voor illegale gastarbeid.
■De omvang van illegale gastarbeid is groot. Deze mensen zitten in
uiterst kwetsbare posities.
Een zwakke dienstensector
►De tertiaire sector of dienstensector is kenmerkend voor de stedelijke
samenleving. De dienstverlening is te onderscheiden in
●de formele sector (waaronder de overheidssector) die vaak
mondiaal georiënteerd is.
■De lage beloning bij de overheid leidt tot nevenbaantjes en smeergeld.
De informele sector is lokaal georiënteerd. Het is te zien als een
vluchtsector, mensen verdienen er vaak erg weinig.
►Op veel punten is de samenleving gemoderniseerd, maar dat heeft
maar gedeeltelijk plaats gevonden: het is een fragmentarische
modernisering.
■De bevolking vermijdt een situatie van open werkloosheid. Velen
vluchten in de scharreleconomie.
■De grote opnamecapaciteit van de informele sector leidt tot een
involutieproces, dat wil zeggen dat de beloning daalt.
■Voor banken is de informele economie niet interessant, omdat er vaak
geen sprake kan zijn van een onderpand bij een lening. Met behulp van
overheidssteun (bijv. minikredieten) zijn er toch investeringkansen voor
de informele sector.
■Het toerisme is een steeds belangrijkere bron van werk, deviezen en
inkomsten. Pull-factoren zijn de cultuur en landschap, maar etnische
spanningen en terrorisme zijn push-factoren.
■Overal in Indonesië is de centrum-periferietegenstelling terug te
vinden. Lokaal tussen de CBD en de kampongs, op nationaal niveau
tussen Java en de buitengewesten.
●Java is het financiële, het economische en het bestuurscentrum van
Indonesië.
■De regionale ongelijkheid is te wijten aan de ongelijke spreiding van de
bevolking en van de hulpbronnen, het koloniale verleden en de etnische
en religieuze verschillen en spanningen.
●Het streven naar decentralisatie geeft regio’s meer autonomie. De
inkomsten uit bosbouw en mijnbouw blijven zo meer in de eigen regio.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
43
§ 3.3 Indonesië in de wereld
Welke taak vervult Indonesië in de wereldeconomie?
Welke rol spelen Japan en China in de economie van het land?
Groeiende welvaart door
openstelling voor
wereldmarkt
Ontwikkeling van agrarische
naar industriële samenleving
In vijf fasen
Na 1980: Indonesië
gemengde kapitalistische
economie
Meer exportgericht
Vrijhandelszone
Economie Indonesië wel
kwetsbaarder voor
wereldwijde ontwikkelingen
Inzet buitenlands geld: heeft
voordelen (kapitaal, werk)en
nadelen (meer risico’s)
Groeiende staatsschuld
tempert groei BNP
De Geo, tweede fase – havo
Voorspoed en crisis
►Tussen 1980 en 1997 groeide de welvaart in Indonesië.
●Het inkomen per hoofd van de bevolking steeg dankzij openstelling
voor de wereldmarkt en verminderde invloed van de overheid.
●De externe economische relaties worden belangrijker en
buitenlandse investeringen groeien.
●Na 1950 gaat het land over van een agrarische naar een industriële
samenleving. Vijf fasen kenmerken de ontwikkeling:
 1967-1973 economisch herstel, met vijf-jarenplannen
 1974-1982 hoge olieprijzen, brandstoffeneconomie
 1983-1996 dalende olieprijzen en wereldrecessie. De
overheidsinvloed neemt af, liberalisering en exportoriëntatie.
 1997-2002 Azië-crisis; aftreden Suharto; ingrijpen IMF
 na 2003
mondiale oriëntatie; minder regionale ongelijkheid;
exportverbod van onbewerkte grondstoffen.
●Na 1980 ontwikkelde Indonesië zich tot een gemengde
kapitalistische economie: ruimte voor vrij ondernemerschap binnen
randvoorwaarden van de overheid, die ook inkomens herverdeelt.
Een radertje in de wereldeconomie
►De samenstelling van het exportpakket van Indonesië laat zien dat de
economie steeds meer gericht is op de export.
■Zo werd eiland Batam aangewezen tot vrijhandelszone (EPZ).
●De vrijhandel maakt het land meer kwetsbaar voor wereldwijde
ontwikkelingen: Indonesië ondervond de effecten van de Azië-crisis, de
aanslag op het WTC in New York en aanslagen op Bali.
■Door de duurdere invoer van olie daalt de koopkracht van burgers.
Buitenlands geld, plussen en minnen
●Buitenlandse investeringen worden ingezet om de economie te
ontwikkelen.
■Voordelen van buitenlands geld is beschikbaarheid van kapitaal,
werkgelegenheid, belastinginkomsten.
■Nadelen zijn dat een deel van de winst terugvloeit naar buitenlandse
investeerders en zij zich snel naar elders verplaatsen.
■Lenen van geld heeft risico’s: bij een recessie mislukt het betalen van
rente en aflossing. Indonesië heeft een groeiende staatsschuld. Die
tempert de groei van het BNP.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Afhankelijkheid Japan, VS en
Singapore
Positieve handelsbalans
Toename van arbeidsintensieve productie, maar
aanbod arbeidskrachten
groeit sneller dan welvaartsgroei: stijgende werkloosheid
Politieke instabiliteit, matige
infrastructuur en corruptie:
minder groei den buurlanden
Zeevaart is erg belangrijk.
Overheid stimuleert
Mainportontwikkeling
Japan belangrijke
handelspartner
Sterke verbondenheid met
Japan vanuit geschiedenis
Akkoord met China om
profiteren van elkaars
voordelen: grondstoffen voor
China, geld voor Indonesië
China groeit sterker. Blijft
verhouding gelijkwaardig?
De Geo, tweede fase – havo
44
Werk en welvaart voor iedereen?
►Indonesië is sterk afhankelijk van Japan, VS en Singapore, al neemt
het aandeel van uitvoer naar Japan wat af.
●Vooral de fabricage van schoenen, textiel en elektronica is belangrijk.
●In 2006 had het land een positieve handelsbalans.
■Kwetsbaarheid verminderde door diversificatie van het exportpakket.
●Het accent op arbeidsintensieve productie neemt weer wat toe.
■Indonesië is een economische zwaargewicht in de ASEAN en heeft
zich na de Azië-crisis redelijk herstelt.
■Maar het aanbod van arbeidskrachten neemt sneller toe dan de
welvaartsgroei. De stijgende officiële werkloosheid duidt op
toenemende verschillen tussen arm en rijk.
■De economische groei blijft achter bij de buurlanden, door de politieke
instabiliteit, bureaucratie en het onvoorspelbare overheidsbeleid, de
corruptie, de relatief hoge loonkosten en een matige infrastructuur.
Zeehavens, poorten naar de wereld
►De zeescheepvaart is van levensbelang voor Indonesië.
●De scheepsgrootte neemt toe ten gevolge van de groei van het
containervervoer, langere scheepvaartroutes en schaalvergroting. Dit
noodzaakt tot het vergroten en verdiepen van zeehavens.
■De overheid bevordert de mainportontwikkeling van twee
diepzeehavens met containeroverslag als kernactiviteit.
Hoofdkantoor Japan
►Japan is de grootste handelspartner van en investeerder in Indonesië
en is kernland in de centrum-periferieverhoudingen in Oost-Azië.
Japan doet directe buitenlandse investeringen in de regio, dat lever
hen winst en renteopbrengsten.
●Al lang is er een sterke verbondenheid tussen Japan en Indonesië.
■Sinds 1853 is Japan op zoek naar afzetmarkten en grondstofleveranciers in Azië. Na 1946 kreeg het een leidende positie in de
westelijke Pacific Rim en sloot het belangrijke handels- en
arbeidsovereenkomsten met Indonesië.
China: partner of concurrent?
►In 2006 sloten China – Indonesië een bilateraal akkoord voor
‘strategisch partnerschap’: beide landen profiteren van elkaars
voordelen (complementariteit):
●de investeringen in Indonesië stellen de grondstoffenvoorziening van
China veilig. Indonesië heeft zo geld voor infrastructuur, energie,
landbouwondernemingen etc.
●China groeit sterker dan andere landen. Trekt Indonesië in de relatie
met China uiteindelijk aan het kortste eind? De uitvoer naar China blijft
namelijk sterk achter bij de invoer.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
45
Hfdst 4 Ontbossing in Indonesië
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is:
Waarom is het moeilijk om de schadelijke ontbossing in de regenwouden van Indonesië te stoppen?
4.1 Een uniek ecosysteem
Welke kenmerken heeft het tropisch regenwoud en welke betekenis?
Hoe kan het dat bewoners eeuwenlang nauwelijks bijdroegen aan de
ontbossing?
In welke mate verdwijnt het woud in Indonesië?
►Tropisch regenwoud groeit in een altijd warm en vochtig klimaat.
Regenwoud kent drie ‘etages’
Grote biodiversiteit
Voedselkringloop:bodem
weinig voedingstoffen dunne
humuslaag
●Het bos bestaat uit drie etages: de hoge woudreuzen met veel
diersoorten, een middelste etage die bestaat uit bomen en struiken
van enkele meters hoog en de bosvloer, waar door het duister de
plantengroei beperkt is.
●De biodiversiteit van het woud is erg groot.
Rijke plantengroei op arme bodems
►De bodem van het regenwoud is arm aan voedingstoffen. Dode
planten en dieren worden snel afgebroken, waardoor de humuslaag
dun is. De bij afbraak vrijkomende voedingsstoffen worden snel
opgenomen door planten en dieren.
●Zou dat niet gebeuren, dan zouden de voedingsstoffen door
uitspoeling met regenwater uit de kringloop verdwijnen.
De waterhuishouding
Waterkringloop: snelle
verdamping, weinig
uitspoeling
Waterbalans
Intern zeer stabiel systeem
Draagkracht is in gevaar door
menselijke activiteiten
Kleine externe stabiliteit
►Naast de voedselkringloop is er de waterkringloop. Neerslag verdampt
snel door evaporatie. Planten en dieren geven zelf ook vocht af
(transpiratie), een deel van het water spoelt uit. Per saldo is er een
evenwicht tussen het inkomende water en uitgaande water in
tropische regenwouden. Dat wordt weergegeven in de waterbalans.
Een intern stabiel ecosysteem
►De interne stabiliteit van een tropisch regenwoud is groot: plantenen diersoorten houden elkaar in evenwicht. Het vermogen voor
soorten om in een ecosysteem te overleven heet draagkracht.
●De draagkracht is al jaren in gevaar door verstorende activiteiten van
mensen. Het regenwoud woud kan verstoringen moeilijk opvangen: de
externe stabiliteit is daarvoor te klein.
Zwerflandbouw
Eeuwenlang evenwicht met
landbouw door shifting
cultivation
Meer bevolking: grond te snel
weer gebruikt
De Geo, tweede fase – havo
►De bevolking leefde eeuwenlang in evenwicht met het woud. Voor landbouw
werden stukken oerwoud platgebrand en 1 tot 2 jaar benut. Dat heet
shifting cultivation / ladanglandbouw / zwerflandbouw
●Deze vorm van landbouw werkt bij een lage bevolkingsdruk. Groeit
het aantal mensen, dan worden akkers langer bewerkt en de ooit
verlaten akkers te snel gebruikt. Samen met commerciële houtkap en
aanleg van plantages is het een aanslag op het ecosysteem.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
46
4.2 Indonesisch regenwoud bedreigd
Wat bedreigt het voortbestaan van het regenwoud in Indonesië?
Bescherming bossen faalt
Regenwoud verdwijnt in hoog
tempo
Slechte bescherming
►De Indonesische overheid controleert het regenwoud. Ze onderscheidt drie
Oorzaken van het verdwijnen:
Armoede en behoefte aan hout.
►Ontbossing hangt niet alleen samen met de behoefte aan hout, maar
heeft meer oorzaken:
●Er is veel legale en illegale commerciële houtkap.
●Voor het opgraven van delfstoffen is veel ruimte in het woud nodig.
●Grote stukken woud worden gekapt voor hout- en plamolieplantages.
●Voor kleine boeren en transmigranten werd veel woud gekapt en
veranderd in landbouwgrond.
●Steeds meer ruimte voor ladangbouw.
●Ook bosbranden vernietigen regelmatig veel van het regenwoud.
●commerciële houtkap
●mijnbouw vraagt ruimte
●ruimte nodig voor plantages
●ruimte voor landbouwgrond
boeren en transmigranten
●ladangbouw
●bosbranden
Veel illegale houtkap
Verkoop via andere landen
met valse papieren
Niet alleen criminelen
Kap van bossen levert geld en
werkgelegenheid op.
Regio’s na 1998 meer
zelfstandig: houtkap leverde
hen geld en werk op
Verlaging toegestane kap leidt
tot meer illegale kap
De Geo, tweede fase – havo
typen bos: productieve bossen (60%), beschermde bossen (25%) en
natuurreservaten (15%). Ondanks hun vermeende bescherming
verdwijnt de laatste decennia veel woud in hoog tempo.
Illegale houtkap
►Er zijn verschillende vormen van illegaal kappen. De meest
voorkomende is het weghalen van bomen buiten de concessiegebieden. De regering mist veel belastingsinkomsten door illegale kap.
●Het hout wordt soms via een buurland met valse certificaten
verkocht.
►Illegale kap is zeker niet alleen het werk van criminelen. Ook voor
gewone Indonesiërs, regionale elites, lokale ondernemers,
tussenhandelaren, smokkelaars, buitenlandse bedrijven en regionale
overheidsinstellingen levert het extra inkomsten op.
Ontbossing, een gevolg van armoede
►Ontbossing kent economische en politieke belangen.
●Economisch gezien gaat het om inkomsten, buitenlandse deviezen
en werkgelegenheid.
●Politiek gezien heeft het zelfstandiger worden van regio’s na 1988
geleid tot meer ontbossing. Houtkap is een antwoord op de armoede
in veel gebieden, het biedt werkgelegenheid en extra inkomen.
Overcapaciteit in de houtverwerkende industrie
●De vraag naar hout is veel groter dan het (toegestane) aanbod. Een
verlaging van de toegestane hoeveelheid te kappen woud heeft
daarom de illegale kap in de hand gewerkt. Met alle grote nadelen.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
47
4.3 Gevolgen van de ontbossing
Wat zijn de sociaal-economische en fysisch-geografische gevolgen
van ontbossing?
Welke rol speelt de Indonesische overheid bij de ontbossing?
Verstoring waterkringloop
Bos remt water niet meer af:
erosie en geen sponswerking
meer, uitdroging in droge tijd
Landdegradatie
Slib gaat naar rivieren, leidt
tot overstromingsgevaar
Voedingsstoffen verdwijnen,
vegetatie kan niet herstellen
Ook: aantasting levenswijze
bevolking
Belangrijke gevolgen:
Toename CO2 in atmosfeer
Ook door drainage plantages
Soorten flora en fauna sterven
uit
Verstoorde kringlopen !!!!
►Ontbossing leidt op lokale en regionale schaal tot verstoring wateren de voedselkringloop.
●Bos remt afstromend water uit neerslag niet meer af, dat leidt tot
bodemerosie. Het vermogen van de bodem om water vast te houden
(de sponswerking) vermindert. In droge perioden drogen de nietbegroeide hellingen sterk uit en de temperatuurverschillen van de
aardkorst nemen toe; organisch materiaal wordt hierdoor te snel
afgebroken. Alle bodemverslechteringen noemen we landdegradatie.
●Het slib van afstromend water komt nu in beekjes en rivieren terecht,
waar zand- en kleibanken ontstaan en ook de kans op overstroming.
●Met het verdwijnen van bossen verdwijnt ook voedsel uit het
ecosysteem. De natuurlijke vegetatie kan zich niet meer herstellen.
►De grootschalige houtkap tast ook het leefgebied en de cultuur van
de oorspronkelijke landbouwende bevolking aan.
Gevolgen ontbossing op wereldschaal / mondiale schaal !
►Een belangrijk effect van ontbossing is de versterking van het natuurlijke
broeikaseffect. De hoeveelheid CO2 in atmosfeer neemt toe door
verminderde opname van CO2 door planten.
●Ook het draineren van de bodem voor oliepalmplantages leidt tot
rottend plantenmateriaal, wat veel kooldioxide in de lucht brengt.
●Door het weghalen van het tropisch woud verdwijnt een groot deel
van de flora en fauna voorgoed van de aarde. Een deel daarvan zijn
kruiden, die ook belangrijk zijn om medicijnen te maken.
Boswetten en wat ervan terechtkomt
Oplossing? Moeilijk want kap
is belangrijke inkomstenbron
Boswetten en duurzaam
bosbeheer
Theorie mooier dan praktijk:
●weinig deskundigheid bij
bedrijven,
●weinig toezicht en
handhaving van wetten,
corruptie
●grote westerse vraag, veel
armoede
●conflicten over landrechten
De Geo, tweede fase – havo
►Waarom komt er geen oplossing voor dit probleem? Een reden is de
tweeslachtige rol van de Indonesische overheid: de houtkap levert veel geld
op, maar als het te snel gaat is de inkomstenbron op.
●In Boswetten staan regels voor de commerciële exploitatie van
productiebossen. Het duurzaam bosbeheer wordt belangrijker.
●In contracten tussen de overheid en exploitanten zijn afspraken vastgelegd
over omvang van de oogst.
►Op papier ziet dit er mooi uit, maar de praktijk is anders.
●Exploitanten hebben een tekort aan geschoold personeel en is er geen
begeleiding door deskundige bosbouwers.
●Het toezicht van de overheid is slecht en er is corruptie bij de politie.
Indonesië is een soft state: weinig bestuurlijke kracht en
wetshandhaving.
●De bestrijding is ook lastig omdat er een grote vraag naar hout uit
westerse landen is en veel armoede in Indonesië.
●Tot slot zijn er conflicten over landrechten.
►Indonesië kent inmiddels een certificeringsysteem: keurmerk voor
duurzaam beheer. Het toekomst beeld is echter verre van rooskleurig.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Maatregelen om risico’s te
beperken: hazard
management
De Geo, tweede fase – havo
48
Hazard management
►Om de grote risico’s van ontbossing te beperken houden steeds
meer overheden en organisaties zich bezig met ‘hazard management’:
beleid voeren om de risico’s te beperken.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
49
Hfdst 5 Conflicten in Indonesië
De hoofdvraag van dit hoofdstuk is:
Waarom heeft Indonesië zoveel etnische en religieuze conflicten?
5.1 Etnische en culturele diversiteit
Welke etnische groepen kent Indonesië?
Wat is de oorzaak van de conflicten tussen deze groepen, welke rol
speelt godsdienst?
Grote culturele verschillen
tussen de vele volken
Omvangrijke migratie
bracht veel volken naar
Indonesië
Chinezen zijn economisch
succesvolle groep: afgunst
inheemse bevolking
Chinezen werden
gediscrimineerd: hun
cultuur verboden en
gedwongen tot integratie
Islam belangrijkste
godsdienst, sinds
kolonisatie ook
christendom
Staat is seculier
De Geo, tweede fase – havo
Duizenden eilanden en honderden volken
►Er zijn ruim driehonderd volken verspreid over de archipel.
●De culturele verschillen zijn groot, net als de verschillen in ras
(mongoloïde, negroïde, blank).
■De verwantschapsstructuren zijn complex en men hecht vaak meer
aan regels van de eigen religie dan aan regels van de staat.
●De aanwezigheid van vele volken komt door migratiestromen, met
name uit Azië, Arabische kooplieden en de koloniale overheersing.
Chinezen als minderheidsgroep
►Er wonen zo’n zeven miljoen Chinezen in Indonesië, vooral op Java.
●Ze migreerden uit economische motieven en wisten succesvol te
worden in de (tussen)handel tussen koloniale machtshebbers en (arme)
inheemse bevolking. Hun positie leidde tot sterke afgunst van de
inheemse bevolking.
●Op dit moment heeft een kleine groep Chinezen economisch relatief
veel economische invloed. Zij vormen een handelsminderheid.
►De regering maakt gebruik van de Chinezen: ze sluit handelsovereenkomsten met hen, maar maakt ze ook tot zondebok in slechtere tijden.
●Vooral tijdens het bewind van Soeharto werden Chinezen slachtoffer
van discriminatie: hun cultuur en scholen verboden, ze moesten een
Indonesische achternaam aannemen en zich bekeren tot het christelijk
geloof of Islam.
●De Chinese bevolking verloor een deel van de eigen identiteit (dat
wordt assimilatie genoemd). Door deze politiek kwam de integratie van
Chinezen gedwongen tot stand.
Staat en godsdiensten
►De invloed van Arabische kooplieden leidde vanaf de 13e eeuw tot de
Islamisering van Indonesië. De kolonisatie door Europese landen bracht
het Christendom binnen.
●De godsdiensten verspreidden zich onder invloed van economische
ontwikkeling en afhankelijk van wie de politieke macht had in een gebied.
Een voorbeeld zijn de Molukken: de invloed van de Islam veranderde
door de komst van handel in specerijen en de Portugezen. Zo
verspreidde het Christendom zich ook in het gebied.
►90% van de Indonesiërs is moslim, maar de staat is seculier.
Indonesië kent scheiding van kerk en staat. De vrijheid van godsdienst
is verwoord in Pancasila (ideologie).
●Er is geen sprake van een politieke Islam.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
50
5.2 Beheersing van conflicten
Welke conflicten kent Indonesië en hoe worden ze aangepakt?
Veel conflicten tussen
moslims en christenen. Die
laatsten werden in de
koloniale tijd bevoordeeld.
Na onafhankelijkheid:
moslims meerderheid
Christelijk deel Molukken
veel gewelddadige strijd
Aceh wil zelfbestuur
Centrale overheid baat bij
oliewinning
Na 1998 meer zelfstandig
Verzet van Islamitische
Atjeeërs blijft
Grenzen uit koloniale tijd
reden voor conflicten
Delen willen zelfbeschikking
Dictatuur onder Soekarno
en Soeharto
De Geo, tweede fase – havo
Het Molukse conflict
►Op de Molukken is 40% van de bevolking is christen (vooral het
zuiden) en ruim 50% is moslim (vooral het noorden).
►Het bloedigste conflict tussen de religieuze groepen was tussen 19992002.
●De wortels liggen in de koloniale tijd waarin christenen bevoordeeld
werden.
►Toen Indonesië in 1949 een eenheidsstaat werd, waren de moslims in
de meerderheid. De christelijke Zuidelijke Molukken riepen een eigen
republiek uit, zij wilden zich afscheiden (separatisme), die snel
ontbonden werd door het leger.
●In de nieuwe staat kregen Moslims voorrang bij overheidsaanstellingen.
Dat gaf anti-Indonesische gevoelens bij de christelijke Molukkers.
●Ook de toename van het aantal moslims door migratie leidde tot een
andere verhouding tussen moslims en christenen. Molukse christenen
zijn economisch gezien nu relatief zwak.
●In 1999 werden veel islamieten met geweld verdreven. In 2002 kwam
er een wapenstilstand, maar het gebied is nog steeds een brandhaard.
Aceh, een andere brandhaard
►In Aceh, het noordelijk deel van Sumatra is ruim 90% Atjeeër. Zij willen
zelfbestuur en autonomie (regionalisme).
●Aceh bleef onafhankelijkheid tot 1949 en werd daarna onderdeel van
de staat Indonesië. De regering heeft strategische (de gunstige ligging)
en economische (aardolie) belangen. Ze smoort iedere opstand en
schendt regelmatig de mensenrechten.
●Na Soeharto’s aftreden kwam meer ruimte voor decentralisatie van
wetten. Het lokale bestuur krijgt steeds meer macht. De regering hoopt
dat zo de roep om onafhankelijkheid minder wordt.
●Het verzet van Atjeeërs is sterk beïnvloed door een streng islamitisch
geloof (religieus fundamentalisme). Zij willen de vorming van een
eigen Islamitische staat. Ook het feit dat de economische rijkdom van
Aceh niet ten goede komt aan de eigen bevolking is een bron van
voortdurende conflicten.
Problemen van een jonge staat als Indonesië
►In Indonesië zijn nog veel conflicten met wortels in het verleden.
●De grenzen van de staat stammen uit de koloniale periode. Deze
internationaal erkende grenzen (territoriale integriteit) komen in conflict
met het zelfbeschikkingsrecht (ieder volk mag bepalen tot welke staat zij
wil behoren).
►Soekarno (1949-1967) zorgde voor een sterk centraal bestuur. Volken
werden gedwongen bijeengehouden.
●In 1967 moest Soekarno aftreden omdat economische groei uitbleef en
er veel etnische spanningen waren. Zijn opvolger Soeharto (1967-1998)
stelde opnieuw een dictatuur in.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Samenvatting Arm en rijk
Eenheidsstaat vraagt om
bindende kracht: nation
building:
●transmigratie
●Javanisering
●eenheidstaal
Na 1988 meer democratie
Oost Timor onafhankelijk
Nieuwe beleid is dubbel
als meer vrijheid negatief is
voor centrale staat dan
streng ingrijpen leger en
uitvoeren van niet-wettige
besluiten
De Geo, tweede fase – havo
51
Centripetale krachten
►Om een eenheidsstaat te vormen zijn bindende krachten nodig. Deze
centripetale krachten raken politieke, economische en culturele
waarden. De eenheid moet plaatsvinden via nation building
(natievorming): het smeden van een culturele eenheid. Middelen
waren:
●transmigratiepolitiek, dit leidde juist tot meer conflicthaarden,
●Javanisering, ofwel het verspreiden van de Javaanse normen, maar er
werd geen rekening gehouden met lokale rechten,
●en de invoering van de eenheidstaal (Bahasa Indonesia), nu de
officiële voertaal.
Een nieuwe weg
►Na de val van Soeharto kwam meer ruimte voor democratie.
●Zo werd Oost-Timor in 2002 onafhankelijk door internationale druk en
omdat het economisch belang van Oost-Timor voor Indonesië gering
was.
►Het nieuwe beleid is dubbelhartig: er zijn meer vrijheden voor
provincies, maar als zij het voortbestaan van Indonesië als staat
bedreigen wordt nog steeds hardhandig ingegrepen door het leger.
●De regering en het leger vrezen voor afbrokkeling van de macht door
opstandige provincies en het afscheiden van provincies. Zij nemen
daarom vaak niet-wettelijke besluiten. Zo ontstaat een machtsvacuüm,
dat nadelig is voor de politieke stabiliteit van Indonesië.
©ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2009
Download