HOOFDSTUK 2: DE PRAKTIJK VAN HET FOTOGRAFEREN 2.4 Licht 2.4.1. Wat is licht? De zon is de voornaamste bron van het licht en stoot een elektromagnetische straling uit. Het licht dat we in de fotografie gebruiken bestaat uit een deel van de elektromagnetische straling. Het voor het menselijk oog zichtbare spectrum gaat van 380 nm tot 780 nm (nanometer). De verschillende golflengtes binnen het zichtbare licht worden gezien als verschillende kleuren. Niet alle dieren nemen hetzelfde spectrum waar. Veel insecten zijn bijvoorbeeld gevoelig voor ultraviolet licht, maar zien minder rood. De bloemen zien er voor hen helemaal anders uit dan voor ons. Het netvlies van onze ogen (achteraan het oog, waar het licht via de lens opvalt) bevatten ongeveer 126 miljoen zintuigcellen. Niet alle zintuigcellen zijn echter gelijk. Sommige zijn gevoelig voor alle golflengtes van het voor ons zichtbare licht (staafjes), andere zijn kleurselectief (kegeltjes). Op basis van hun kleurgevoeligheid hebben we drie soorten kegeltjes: voor respectievelijk rood, groen en blauw licht. Het is echter iets minder simpel. Een kleur tussen rood en groen, nemen we zowel waar met de kegeltjes voor rood als die voor groen licht. Onze hersenen doen de rest en hierdoor kunnen we veel verschillende kleuren waarnemen. Ondertussen snap je wel waarom de sensor van de fotocamera ook gevoelig is voor deze kleuren. In het hoofdstuk 2.6.1. “Primaire en Secundaire kleuren” komen we hierop terug. Nog even vermelden dat onze ogen overdag het meest gevoelig zijn voor 550 nm (geelgroen) en als het donker is voor 500 nm (blauwgroen). Een goede foto wordt niet alleen bepaald door de omkadering, de compositie, het perspectief, maar ook door de eigenschappen van het licht. Dit laatste wordt maar al te vaak over het hoofd gezien door beginnende fotografen. Licht heeft vele eigenschappen die kunnen gebruikt worden om het eindresultaat van een foto te bepalen. De sterkte en de richting van het licht, maar ook of het hard of zacht licht is en eventuele reflecties, kan je als fotograaf gebruiken om het karakter van je foto te beïnvloeden. 2.4.2. De richting van het licht. Het karakter of de sfeer van een foto wordt niet alleen bepaald door de sterkte van het licht, maar ook door de richting waaruit het licht op het onderwerp valt. Eigenlijk zijn er drie elementen: de lichtbron, het onderwerp en het standpunt van de fotograaf. Wanneer we spreken over de richting van het licht, dan zijn deze drie elementen belangrijk. Het gaat eigenlijk over de hoek tussen twee lijnen. De lijn van de lichtbron naar het onderwerp en de lijn van het onderwerp naar de fotograaf. Hoe scherper deze hoek, hoe meer het licht frontaal licht benadert (figuur 1). Hoe stomper de hoek, hoe meer we spreken over “strijklicht” (figuur 2). Wordt de hoek groter dan 90 graden, dan gaan we meer en meer in de richting van “tegenlicht” (figuur 3) Frontaal licht Bij frontaal licht staat de lichtbron achter de fotograaf (de zon of een andere lichtbron), of staat de lichtbron voor de fotograaf (een flits op de camera). Hierdoor vertoont het onderwerp weinig of geen schaduw. Het onderwerp lijkt daardoor vlakker dan het eigenlijk is. Strijklicht Hier valt het licht zijdelings op het onderwerp. De oneffenheden in het onderwerp worden hierdoor benadrukt. Het onderwerp krijgt meer structuur, ook al door de vele schaduwpartijen die meer dieptewerking creëren. Tegenlicht Het licht komt van achter het onderwerp. Hierdoor wordt het onderwerp eerder een silhouet, tenzij je op een of andere manier het onderwerp bijlicht (bijvoorbeeld een invulflits of een reflectiescherm). Foto’s met tegenlicht hebben vaak een bijzondere sfeer. Maar opgelet! Door het rechtstreekse licht in de camera krijg je afwijkingen die veroorzaakt worden door de lens zelf. Oefening 14 richting van het licht. Kies twee onderwerpen: een gebouw en een persoon. Maak telkens drie foto’s: één met frontaal licht, één met strijklicht of zijlicht en één met tegenlicht. Zorg ervoor dat je onderwerp goed belicht is. Zeker bij het tegenlicht moet je hier op letten. Je stuurt dus 6 foto’s door. Noteer bij elke foto de instellingen en technieken die je gebruikt hebt, beschrijf je ervaringen en conclusies en stuur deze ook door in een word document. 2.4.3. Karakter van het licht 2.4.3.1. Hard en zacht licht. Dit heeft niets te maken met de sterkte van het licht. Sterk of zwak licht bepaalt de mate waarin de foto belicht wordt, terwijl hard en sterk licht de eigenschap van de schaduwen bepaalt. Bij hard licht heb je duidelijk afgelijnde schaduwen, bij zacht licht gaan de schaduwen gradueel over in de lichtpartijen, of zijn er zelfs helemaal geen schaduwen meer. Alles heeft te maken met de grootte van de lichtbron tegenover de grootte van het onderwerp. Hoe kleiner de lichtbron in verhouding tot het onderwerp, hoe harder het licht. Hoe groter de lichtbron in verhouding tot het onderwerp, hoe zachter het licht. 2.4.3.2. De zon Bij een wolkeloze hemel is de zon een harde lichtbron. Ook al is de zon een heel groot object, door de grote afstand dat ze van ons verwijderd is, is het eigenlijk een kleine lichtbron. Als je bij een zonovergoten dag kijkt naar de schaduwen, dan merk je dat er een bruuske overgang is tussen de schaduwen en de lichtpartijen. Strek je arm uit en kijk maar naar de schaduw van je hand. Die schaduw volgt mooi de contouren van je hand en is duidelijk afgelijnd tegenover de verlichte omgeving. Komt er echter een wolk voor de zon, dan wordt dit de nieuwe lichtbron. De schaduw van je hand zal meer diffuus worden en minder afgeleid. Het licht wordt zachter. Bij heel veel bewolking lijkt het licht van overal te komen. Je ziet eigenlijk geen schaduwen meer omdat alles vanuit alle kanten vrij gelijkmatig verlicht wordt. Als je een landschap fotografeert kan dit voor gevolg hebben dat je structuur en diepte in het landschap verliest. Als je echter subtiele details in vorm en kleur wil vastleggen kan dit een voordeel zijn. De eigen kleuren van het onderwerp komen beter naar voor de details in de donkere partijen komen ook beter tot hun recht. Er zijn ook geen storende reflecties door het felle zonlicht. Bij het fotograferen van bloemen is dit een goede keuze. Maar ook als je in een bos fotografeert, kan dit een voordeel zijn, omdat daar, bij fel zonlicht, de contrasten tussen de lichtvlekken en de schaduwpartijen te hoog kunnen zijn. Bij diffuus licht krijg je meer detail in het bos. Oefening 15 hard en zacht licht. Maak van één onderwerp een foto met zacht licht en een foto met hard licht. (Als dit echt niet gaat, kies je twee verschillende onderwerpen). Gebruik hiervoor geen flits! Maak 2 foto’s waarbij je schaduwen een belangrijk onderdeel van je foto maakt. Je stuurt dus 4 foto’s door. 2.4.3.3. De flits Zelfs bij hard zonlicht wordt een deel van de stralen toch in de atmosfeer verspreid en worden ook lichtstralen door objecten in de omgeving van ons onderwerp gereflecteerd, waardoor de schaduwen toch licht ingevuld worden. Bij gebruik van een flits is dit echter veel minder. Bij flitslicht (zonder omgevingslicht, bijvoorbeeld in een studio) zullen de schaduwen zwart zijn met haarfijn gedefinieerde randen. Een flits is dan ook een heel kleine lichtbron en dus bijzonder hard licht. Dit hoeft niet negatief te zijn, maar kan ook bewust gebruikt worden. Doordat de randen van de schaduwen sterk afgetekend worden, kan een sterk driedimensionaal en dus een gevoel van diepte ontstaan. Om flitslicht te verzachten worden modifiers gebruikt: softboxen, paraplu’s en reflectieschermen. De diffuser die je bij je flitser kan krijgen of kopen en die je op je flitskop plaatst, zorgt ervoor dat het licht meer wordt verspreid, maar maakt de lichtbron zelf niet echt groter. De felheid van het licht dat op je onderwerp valt wordt dan wel verminderd, maar het licht blijft even hard. Wil je de lichtbron vergroten om zachter licht te verkrijgen, dan kan je gebruik maken van: Lichtparaplu’s Je hebt er waar je het flitslicht doorheen stuurt (shoot-through) en die het licht reflecteren (reflective). In het eerste geval staat de paraplu met de buitenkant naar het onderwerp gericht. De lichtkracht neemt natuurlijk af, omdat een deel van het licht tegengehouden of gereflecteerd wordt door de binnenkant van de paraplu, waardoor het niet op je onderwerp terecht komt. Het belangrijkste is echter dat de lichtbron groter wordt. Hoe groter de paraplu, hoe zachter het licht. Een reflecterend paraplu is langs de buitenkant zwart, terwijl de binnenkant bekleed is met reflecterend materiaal. Deze wordt dus met de binnenkant naar het onderwerp gericht. De flits wijst dus van het onderwerp weg. Nadeel van deze paraplu’s is dat je minder controle hebt over het licht dat je effectief op je onderwerp richt. Je kan licht “morsen”. Dat wil zeggen dat een deel van je licht langs de randen van je paraplu schiet en dus niet gebruikt wordt. Lichtparaplu’s zijn ook heel windgevoelig als je ze buiten gebruikt. Voordeel is wel dat ze relatief goedkoop zijn (Voor zover iets in de fotografie goedkoop kan zijn). Softboxen Ook hier heb je twee soorten. Er zijn de rechthoekige of vierkante softboxen en de achthoekige (octa’s). De softboxen zijn vooraan breder en achteraan smaller. Ze zijn binnenin bekleed om geen licht door te laten. Alleen de voorkant laat het licht door. De flits wordt achteraan in de softbox geplaatst en het licht kan langs alle kanten weerkaatsen om via de voorkant de softbox te verlaten. Ook hier geldt: hoe groter de softbox, hoe zachter het licht (altijd in verhouding met het onderwerp, zoals hoger vermeld). Softboxen ondervangen het “morsen” van het licht. Het licht kan alleen via de voorkant weg. 2.4.3.4 De gouden uren Uiteraard is het karakter van het zonlicht anders op verschillende momenten van de dag. Zeker in de zomer is de middagzon vaak niet de beste lichtbron voor landschapsfoto’s. Zonsopgang en zonsondergang zijn dat echter wel. Een uur voor zonsopgang en een uur voor zonsondergang heb je horizontaal licht dat lange schaduwen veroorzaakt en er is ook een warmere gloed zichtbaar rond de onderwerpen. Dit noemen we de gouden uren. Een landschapsfotograaf is vroeg uit de veren en kruipt laat onder de wol. Zeker tijdens de zomer levert dit korte nachtjes op! Hoe intensiever het licht, hoe moeilijker echter om het goed in beeld te brengen. Stel je camera zeker niet in op een automatisch witbalans. Ook bij de lichtmeting zal je camera meestal in de fout gaan. Manueel werken en de belichting bijsturen is hier aangewezen. Vandaar dat sommige fotografen de voorkeur geven aan zonsopgangen. Ze kunnen gemakkelijker bijsturen omdat het licht langzaamaan helderder wordt. Een ander voordeel bij zonsopgang is vaak dat er nevel of licht mist hangt, die de foto nog boeiender kan maken. Oefening 16 de gouden uren Maak drie foto’s van dezelfde locatie. Eén foto, zo vroeg mogelijk in de ochtend, één op de middag en één zo laat mogelijk in de avond. Tracht telkens de locatie ongeveer van op hetzelfde standpunt met hetzelfde kader in beeld te brengen. Je stuurt dus 3 foto’s door. Noteer bij elke foto de instellingen en technieken die je gebruikt hebt, beschrijf je ervaringen en conclusies en stuur deze ook door in een word document.