Injecteren - Protocollen

advertisement
Protocollenboek
Voorbehouden en Risicovolle
en Overige handelingen
Hoofdstuk
Injecteren
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren
Inhoudsopgave
Injecteren, opzuigen, ontluchten, desinfecteren ................................................................................................ 3
Intracutane injectietechniek ............................................................................................................................... 7
Subcutane injectietechniek ................................................................................................................................ 8
Diabetes, hypo- en hyperglycemie .................................................................................................................. 10
Filmpjes diabetes mellitus ............................................................................................................................... 17
Injecteren van insuline ..................................................................................................................................... 18
Intramusculaire injectietechniek ...................................................................................................................... 22
Intraveneuze injectietechniek .......................................................................................................................... 27
Injecteren en vaccineren bij kinderen .............................................................................................................. 29
Insulinepennen en pennaalden ....................................................................................................................... 32
Insuline ............................................................................................................................................................ 36
Instructiefilmpjes insulinepennen..................................................................................................................... 39
Gebruiksinstructie insulinepennen .................................................................................................................. 40
Injectiespuiten .................................................................................................................................................. 47
Injectienaalden ................................................................................................................................................ 49
Ampullen fysiologisch zout en aqua dest ........................................................................................................ 52
© Vilans 19-8-2015
Injecteren 3
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren, opzuigen, ontluchten, desinfecteren
Injecteren is het met behulp van een injectiespuit en injectienaald vloeistof (medicijnen)
inspuiten in de huid (intracutaan), in het onderhuids bindweefsel (subcutaan), in een spier
(intramusculair) of in een ader (intraveneus). Bij onderzoek naar medicijnen (vloeistoffen) wordt
gezocht naar de beste manier van toedienen. Daarbij spelen zowel de werkzaamheid als het
gebruiksgemak een rol.
In deze inleiding worden, naast de indicaties voor injecteren, een aantal aspecten van
injecteren die voor alle injectiemethoden van toepassing zijn beschreven:

wel of niet desinfecteren;

gebruik opzuignaald;

wel of niet ontluchten;

keuze van injectieplaats;

wel of niet aspireren (terugtrekken zuiger van de injectiespuit als controle voor juiste
injectieplaats);

fixeren van de naald;

wel of niet masseren van de huid;

complicaties.
De verschillende injectiemethoden met hun specifieke aandachtspunten, het injecteren van
insuline en de benodigde materialen zijn in afzonderlijke documenten beschreven.
Indicaties voor injecteren
Toedienen van medicijnen per injectie is geïndiceerd wanneer:

bepaalde stoffen niet goed worden opgenomen via de darmen of de huid;

de cliënt niet in staat is medicijnen op een andere manier in te nemen, bv. door
bewustzijnsdaling;

de cliënt een aandoening heeft waardoor het niet mogelijk is medicijnen in te nemen, bv.
slikproblemen;

medicijnen snel moeten werken, bv. wanneer een cliënt een allergische reactie heeft;

er een constante spiegel in het bloed nodig is van een bepaald medicijn, bv. van
pijnmedicatie of van insuline.
Disposables en veilige naalden
Gebruik voor injecteren spuiten en naalden voor eenmalig gebruik (disposable).
Plaats een naald na gebruik nooit in de plastic beschermhuls terug. Werk met veilige opzuigen injectienaalden.
Desinfecteren
Huiddesinfectie bij injecteren is over het algemeen niet nodig. Dit geldt voor alle
injectiemethoden, ook voor intraveneuze injecties, veneuze bloedafname1 en vaccinaties2.
Desinfecteer de huid wel bij
1
2
© Vilans 12-03-2015
Werkgroep Infectiepreventie. Hygiënemaatregelen bij toediening van medicatie en
vloeistoffen via injectie (ziekenhuizen), 2011. En Werkgroep Infectiepreventie. Desinfectie
huid en slijmvliezen (ziekenhuizen), 2008 (gewijzigd in 2011) (beide ingezien 2014).
RIVM, vaccinatietechniek, website RIVM (externe link; ingezien augustus 2014).
Achtergrondinformatie
Injecteren, opzuigen, ontluchten, desinfecteren: 1 (van 4)
Injecteren 4
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen



het inbrengen van een infuus of subcutane (vleugel)naald.
Een infuusnaald en een subcutane (vleugel)naald zijn lichaamsvreemde materialen en
worden meestal voor langere tijd ingebracht;
cliënten met een verminderde weerstand tegen infecties, vooral bij granulocytopenie
(granulopathie), zoals cliënten die chemotherapie krijgen of andere afweerondrukkende
medicijnen gebruiken;
bloedafname voor kweek.
Desinfecteer de huid dan met

Alcohol 70%, alcohol 70% heeft een totaalspectrum en werkt slechts tijdelijk;

Chloorhexidine 0,5% opgelost in alcohol 70% (chloorhexidine alcohol 70%)
Dit heeft mogelijk een langere werking. Afgedekt met wondfolie kan de residuwerking van
chloorhexidine de uitgroei van bacteriën beperken1.
Desinfecteer de rubberen dopjes van flacons of penvullingen met
Alcohol 80 % als de kans bestaat dat ze met de vingers aangeraakt zijn of kunnen worden. Het
dopje kan door aanraking “besmet” worden met huidflora van een ander.
Laat desinfectans altijd eerst drogen voordat de huid of de rubber dop wordt aangeprikt.
Gebruik opzuignaald
Niet alle medicijnen worden geleverd in een kant-en-klare spuit. Het medicijn moet dan nog
worden opgezogen met een (opzuig)naald. Uit hygiënisch oogpunt is de WIP2 niet voor het
gebruik van een opzuignaald én een injectienaald. Het overzetten van de naald is een extra
risico op besmetting.
Gebruik geen opzuignaald wanneer

je medicijnen optrekt bij de cliënt (b.v. in de thuissituatie). Gebruik de injectienaald ook als
opzuignaald.
Gebruik wèl een opzuignaald

wanneer de injectievloeistof niet opgetrokken wordt in directe nabijheid van de cliënt. Zuig de
vloeistof op met een opzuignaald, klik het beschermkapje met een duimbeweging over de
opzuignaald, verwijder de naald van de spuit (bij naald zonder veiligheidsysteem met een
naaldverwijderaar) en gooi de naald in de naaldenbeker. Plaats de injectienaald op de spuit
en leg de spuit met naald in bakje voor transport naar de cliënt.

bij vloeistofafname uit een flacon/infuuszak. Gebruik iedere keer een (nieuwe) steriele
opzuignaald3.

bij etsende en/of stroperige medicijnen die niet in contact mogen komen met de huid van de
cliënt of pijn veroorzaken. Voorbeelden zijn cytostatica, sommige antibiotica, ijzer
(CosmoFer), fenytoïne, theophylline en goudinjecties bij reuma (tauredon), Hepatitis Bvaccin.
Ontluchten
Ontlucht de injectiespuit na het opzuigen van de vloeistof. Ontlucht de opzuignaald tot er een
druppel vloeistof aan de punt van de opzuignaald zichtbaar wordt. Ontlucht, wanneer geen
1
2
3
© Vilans 12-03-2015
Werkgroep infectiepreventie. Intraveneuze, 2004, revisie 2009 (ingezien 2014).
Uitspraak van de hygiënist van de WIP (april 2004).
Werkgroep Infectiepreventie. Hygiënemaatregelen bij toediening van medicatie en
vloeistoffen via injectie (ziekenhuizen), 2011 (ingezien augustus 2014).
Achtergrondinformatie
Injecteren, opzuigen, ontluchten, desinfecteren: 2 (van 4)
Injecteren 5
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
opzuignaald gebruikt wordt, de injectienaald niet. De hoeveelheid lucht die ingespoten wordt (=
inhoud van de injectienaald) is verwaarloosbaar klein 1.
Luchtbel
Voor bepaalde medicijnen in kant-en-klaarspuiten geldt dat ze precies in de voorgeschreven
hoeveelheid moeten worden toegediend (zoals Clexane, Heparine enz). In deze spuiten bevindt
zich een luchtbel. Tijdens het inspuiten van het medicijn moet de luchtbel zich aan de kant van
de zuiger bevinden. De luchtbel vult na het toedienen van de medicatie de overgebleven dode
ruimte van de injectiespuit en -naald. De WHO stelt dat hetzelfde geldt wanneer zich een
luchtbel in een voorgevulde spuit met vaccin bevindt1.
Ontluchten vleugelnaald of kunststof canule
Zie subcutane infusie.
Keuze injectieplaats
Wissel injectieplaatsen af wanneer frequent in eenzelfde gebied geïnjecteerd moet worden.
Injecteer niet in

door vocht (oedeem) gezwollen- of trombosegebied;

verlamde ledematen;

plaatsen die hard aanvoelen;

plaatsen die er rood of blauw uitzien;

een arm of been met een infuus of shunt;

een te opereren gebied, of geopereerd gebied (littekenweefsel);

een ontstoken gebied;

een gebied met wondjes of eczeem;

het gebied rond een stoma;

de buurt van grote bloedvaten;

bestraald gebied;

ledematen met dystrofie.
Terugtrekken zuiger injectiespuit (aspireren)
Het terugtrekken van de zuiger van de injectiespuit na injecteren (aspireren) wordt gedaan om
te controleren of de injectienaald per ongeluk in een bloedvat zit. Echter, er is geen bewijs dat
dit fouten bij injecteren voorkomt. Aspiratie bevestigt niet een goede plaatsbepaling van de
injectie2. Keuze van de juiste injectieplaats, de juiste lengte en dikte van de naald spelen daarbij
een belangrijkere rol.
Aspiratie kan zinvol zijn wanneer de bil (musculus gluteus ‘bovenste buitenste bilkwadrant’, de
rugzijde) als intramusculaire injectieplaats is gekozen. Wanneer de injectieplaats onjuist wordt
bepaald bestaat het risico op het aanprikken van het bloedvat wat daar loopt 1.
Gebruik in dat geval de juiste aspiratietechniek. Trek de zuiger van de injectiespuit langzaam
(5-10 sec.) terug. Wanneer er bloed in de spuit verschijnt, verwijder en vervang de naald en
kies een nieuwe injectieplaats. Vervang de injectievloeistof in de spuit wanneer er veel bloed in
de spuit zit. Bij een beetje bloed is dat niet nodig.
1
2
© Vilans 12-03-2015
Intramusculaire inspuiten: een evidence-basedprocedure, Bernadette Geeraert et al., 2010
en Are techniques used for intramuscular injection based on research evidence?, Bridget
Malkin et al., 2008.
PPT Intramusculaire inspuiting: verder kijken dan de rituelen, Bernadette Geeraert, Lesius
Mechelen (Ingezien augustus 2014).
Achtergrondinformatie
Injecteren, opzuigen, ontluchten, desinfecteren: 3 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 6
Aspireer bij intraveneuze injecties om te controleren of de naald in een bloedvat zit. Meestal zie
je al zonder te aspireren een beetje bloed in de conus van de spuit verschijnen.
Fixeren van naald en spuit bij injectie
Bij een cliënt die onrustig is of plotselinge bewegingen maakt is het van belang dat injectienaald
en spuit goed gefixeerd worden tijdens de injectie.
Houd de naald tussen duim en wijsvinger van de niet-injecterende hand, op de plaats waar de
naald op de spuit zit. Zorg dat de rest van deze hand stevig op de huid rust. Bij bewegingen van
de cliënt beweegt de hand met daarin de naald en de spuit mee.
Masseren injectieplaats na injectie
Er blijkt nauwelijks verschil te zijn tussen de gemiddelde pijnscore bij groepen waarbij wel en
waarbij niet gemasseerd werd na injectie1. Druk uitoefenen op de injectieplaats, tien seconden
voor injecteren vermindert de pijn tijdens de injectie. De cliënt zoveel mogelijk helpen
ontspannen vóór de injectie is echter minstens zo belangrijk voor het verminderen van angst en
pijn2.
Masseer nooit

na een intracutane injectie;

na het injecteren van insuline. Masseren beïnvloedt de insulineopname en maakt het
werkingsprofiel van de insuline onvoorspelbaar;

na het injecteren van bloedverdunners (bijv. Heparine en Clexane). Masseren kan
hematomen veroorzaken;

wanneer geïnjecteerd is met de Z-techniek (intramusculaire techniek).
Als er na injectie wat bloed achterblijft veeg dit dan zachtjes weg met een gaasje of tissue.
Complicaties bij injecteren


Weefselnecrose door steeds op dezelfde plaats te injecteren of in niet doorbloed weefsel.
Wissel injectieplaatsen af en gebruik een rotatieschema. Injecteer nooit in aangedane
plaatsen (zie keuze injectieplaats).
Het raken vvan het onderliggende bot door een te lange naald of een verkeerde
injectietechniek. Gebruik de juiste injectietechniek en houd rekening met de dikte van de huid
van de cliënt en kies de juiste naaldlengte.
Bronnen

Safe injection techniques, Workman B, 1999, Royal College of Nursing (ingezien augustus
2014).

Subcutaneous insulin injection techniques, King L, 2003. (ingezien augustus 2014).

Verpleegtechnische handelingen,niveau 4, Traject V&V, Thieme Meulenhof, eerste druk 2011
(ingezien augustus 2014).
1
2
© Vilans 12-03-2015
PPT Intramusculaire inspuiting: verder kijken dan de rituelen, Bernadette Geeraerts, Lesius
Mechelen (ingezien augustusl 2014).
Are techniques used for intramuscular injection based on research evidence?, Bridget Malkin
etal., 2008.
Achtergrondinformatie
Injecteren, opzuigen, ontluchten, desinfecteren: 4 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 7
Intracutane injectietechniek
Bij intracutane injecties vindt de inspuiting plaats in de bovenste huidlaag (de opperhuid of
epidermis). Bij de intracutane injectietechniek wordt de naald bijna evenwijdig aan het
huidoppervlak ingebracht (maximale hoek van de naald met de schuine kant van de punt naar
boven. Bij het inspuiten van de vloeistof voel je weerstand en ontstaat direct een onderhuids
bobbeltje.
Pas intracutane injecties toe om een zeer lokaal effect van een geneesmiddel te bereiken.
Meestal wordt de intracutane injectie gebruikt voor diagnostische doeleinden, zoals bij
allergieonderzoeken, en de Mantoux. Voorkeursgebieden voor intracutane injecties zijn weinig
gepigmenteerd, hebben een dunne hoornlaag en zijn onbehaard om de reactie goed te kunnen
zien.
Tekening: injectiegebieden voor intracutane injecties
Geschikte injectiegebieden voor de intracutane injecties zijn (zie tekening):

de onderarm (binnenkant);

het gebied onder het sleutelbeen;

de schouderbladen.
© Vilans 29-08-2012
Achtergrondinformatie
Intracutane injectietechniek: 1 (van 1)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 8
Subcutane injectietechniek
Hier wordt beschreven hoe medicatie subcutaan geïnjecteerd wordt. Het subcutaan injecteren
van insuline wordt elders beschreven.
Bij subcutane injecties vindt inspuiting (injectie) plaats in het onderhuidse bindweefsel, de
subcutis. De huid krijgt bloed vanuit de grote slagaders die onder het onderhuidse bindweefsel
lopen. Van hieruit lopen takken naar het onderhuidse bindweefsel en de lederhuid. Daar
vormen ze een fijn netwerk van haarvaten. Na injectie in het onderhuidse bindweefsel wordt de
vloeistof geleidelijk opgenomen. De opnamesnelheid is afhankelijk van de plaats waar
geïnjecteerd wordt.
Indicaties voor subcutaan injecteren zijn:

medicijn kan niet via het maag-darmkanaal worden opgenomen;

medicijn wordt goed opgenomen via de haarvaten of lymfevaten in het onderhuidse
bindweefstel;

er is een constante bloedspiegel nodig van de medicijn.
Geschikte injectiegebieden
Geschikte injectiegebieden voor subcutane injecties zijn:

de boven/buitenkant van het bovenbeen (handbreedte boven de knie vrijlaten);

het gebied naast en onder de navel (houd minimaal 2 cm afstand van de navel);

billen (bovenste buitenste deel);

de boven/buitenkant van de bovenarm.
Voor subcutane (pijn)behandeling worden ook andere gebieden gebruikt (zie subcutane
infuusbehandeling en subcutane pijnbehandeling).
Afbeelding: injectiegebieden voor subcutane injecties1
Loodrecht- en huidplooitechniek
Er zijn meerdere subutane technieken voor injecteren in het onderhuidse bindweefsel:

loodrechttechniek;

huidplooitechniek.
Als de subcutane injectietechniek goed is uitgevoerd, ligt de naald los in het onderhuidse
bindweefsel. De spuit kan soepel heen en weer bewogen worden.
1
© Vilans 04-03-2015
Website Gelreziekenhuizen (2015)
Achtergrondinformatie
Subcutane injectietechniek: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 9
Loodrechttechniek
De loodrechttechniek wordt het vaakst toegepast en heeft de voorkeur, omdat deze techniek
eenvoudig is. In de protocollen wordt hiervan afgeweken wanneer de fabrikant een andere
techniek adviseert in de bijsluiter van de toe te dienen medicatie.
De techniek is als volgt
Breng de naald loodrecht door het huidoppervlak (door de opperhuid en de lederhuid) in.
Afhankelijk van de dikte van de huid van de cliënt en de naaldlengte kan dit zowel met als
zonder opnemen van een huidplooi. Neem bij clienten met een dunne onderhuidse
bindweefsellaag een huidplooi op. Ga eerst na of je de juiste naaldlengte gebruikt.
Afbeelding: Injecteren loodrechttechniek zonder en met huidplooi1
Huidplooitechniek
De helft van de opgenomen huidplooi is de dikte van het onderhuidse bindweefsel. Door de
naald boven de huidplooi te houden kan de dikte van de onderhuidse bindweefsellaag en dus
de injectiediepte afgemeten worden.
De techniek is als volgt:
De huidplooi wordt opgenomen met 2 of 3 vingers; bij het opnemen van een huidplooi met 5
vingers wordt vaak spierweefsel meegenomen en is de huidplooi te dik. De naald wordt onder
een hoek van 45 à 60 halverwege tussen het hoogste en laagste punt van de huidplooi
ingebracht.
Afbeelding: Injecteren huidplooitechniek 1
Gebruik huidplooitechniek
In de protocollen wordt de huidplloitechniek geadviseerd wanneer dit expliciet door de fabrikant
in de bijsluiter van de toe te dienen medicatie is vermeld.
Adviezen van fabrikanten over het loslaten van de huidplooi en de hoek van injecteren
wisselen. In de protocollen is aangehouden dat de huidplooi eerst wordt logelaten, vervolgens
wordt de medicatie toegediend. Er wordt een hoek van 45 – 60 graden aangehouden (tenzij
het gaat om een subcutaan naaldje dat moet blijven zitten).
1
© Vilans 04-03-2015
Website BD (2015)
Achtergrondinformatie
Subcutane injectietechniek: 2 (van 2)
Injecteren 10
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Diabetes Mellitus
Bij mensen met diabetes mellitus is de hoeveelheid suiker in het bloed te hoog. Vroeger sprak
men ook wel van 'suikerziekte’. Suiker (glucose) komt uit de koolhydraten in onze voeding. Na
de maaltijd stijgt de hoeveelheid glucose in het bloed. Onder invloed van insuline, een hormoon
dat gemaakt wordt in de alvleesklier, wordt glucose naar de lichaamscellen gebracht. Mensen
met diabetes mellitus hebben een tekort aan insuline of het lichaam is minder gevoelig voor
insuline. Hierdoor heeft het lichaam moeite de glucose in de lichaamscellen op te nemen. De
glucose blijft achter in het bloed en er ontstaat een te hoge bloedglucosewaarde.
Afbeelding: Organen die van invloed zijn op diabetes1
Type 1 en type 2 diabetes
Het tekort aan insuline kan op verschillende manieren ontstaan, leidend tot de twee
belangrijkste vormen van diabetes mellitus: type 1 en type 2 diabetes.
Insulineafhankelijke (type 1) diabetes
Type 1 diabetes ontstaat meestal op jonge leeftijd. De symptomen ontstaan in de loop van
enkele dagen tot enkele weken. Type 1 diabetes wordt veroorzaakt doordat de
insulineproducerende bètacellen in de alvleesklier te gronde gaan. Hierdoor kan het lichaam
geen insuline meer produceren. De bloedglucosewaarde stijgt. Mensen met type 1 diabetes
hebben de rest van hun leven behandeling met insuline nodig.
Onderzoek naar nieuwe behandelingen van type 1 diabetes richt zich op medicijnen die het
afweersysteem bijsturen (het afweersysteem ruimt per ongeluk soms de cellen op die insuline
maken in de alvleesklier), medicijnen die zogenaamde ‘slapende’ insulineproducerende cellen
activeren en transplantatie van nieuwe insulineproducerende celen 2.
Niet-insuline afhankelijke (type 2) diabetes
Type 2 diabetes ontstaat doorgaans op oudere leeftijd, het komt echter steeds vaker bij
jongeren voor. Bij type 2 diabetes is de insulineproductie onvoldoende om een verhoogde
behoefte aan insuline op te vangen. Die behoefte is verhoogd door ongevoeligheid voor insuline
(ook insulineresistentie genoemd). Dit type komt vaak bij meerdere mensen in een familie voor.
1
2
© Vilans 13-03-2015
Website Plazilla.com (ingezien 2015)
Website Diabetes Fonds (ingezien 2015)
Achtergrondinformatie
Diabetes, hypo- en hyperglycemie: 1 (van 7)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 11
Erfelijke vatbaarheid om ongevoelig te worden voor insuline bij overgewicht en onvoldoende
beweging, is de belangrijkste oorzaak.
Omdat overgewicht en te weinig lichaamsbeweging een belangrijke rol spelen, begint
behandeling dan ook vaak met het advies om af te vallen en meer te bewegen. Naast een
voedingsadvies en verschillende soorten tabletten kan vroeger of later ook insuline nodig zijn.
begin
vóórkomen
wijze van
ontstaan
Type 1
vooral op jongere leeftijd; meestal
vrij acuut met flink ziek zijn
ongeveer 10% van alle mensen met
diabetes mellitus in Nederland
ontsteking eilandjes van Langerhans
in de alvleesklier; ze maken
daardoor steeds minder insuline
oorzakelijke
factoren
erfelijke vatbaarheid plus
ontstekinguitlokkende factor
behandeling
vanaf diagnose insuline via injecties
of pompje
Type 2
vaak boven de 40 jaar: meestal heel
geleidelijk met weinig klachten
ongeveer 90% van alle mensen met
diabetes in Nederland
onvoldoende insulineafgifte bij een
verhoogde behoefte aan insuline door
ongevoeligheid voor insuline
sterk erfelijk bepaalde vatbaarheid;
ongevoeligheid voor insuline bij
overgewicht en weinig beweging
afvallen en meer lichaamsbeweging;
verschillende soorten tabletten en
injecties, waaronder zonodig insuline
Tabel: Samenvatting verschillen type 1 en type 2 diabetes1
Diabetes mellitus kwetsbare ouderen
Kwetsbare ouderen zijn ouderen die meerdere problemen tegelijk hebben op meerdere
gebieden: op geestelijk, lichamelijk en sociaal gebied. Deze problemen kunnen elkaar
versterken en de kwaliteit van leven negatief beïnvloeden.
De diagnose en de behandeling van diabetes bij kwetsbare ouderen kan verschillen van relatief
gezondere cliënten met diabetes mellitus2. Bij het stellen van de diagnose en het kiezen van de
behandeling kunnen bijvoorbeeld andere uitgangspunten voor het beoordelen van de
bloed(glucose)waarden worden aangehouden. Ook (de frequentie van) het doorverwijzen naar
andere disciplines kan anders zijn. Kwaliteit van leven en levensverwachting zijn een belangrijk
uitgangspunt voor besluitvorming.
Verschijnselen diabetes mellitus
Van de personen met diabetes mellitus heeft ongeveer 90% type 2 diabetes. De verwachting is
dat het aantal mensen met diabetes mellitus in de periode 2011-2030 zal stijgen, met 35% voor
mannen en 32% voor vrouwen3. Diabetes mellitus komt vaker voor bij mensen met schizofrenie
of een depressie4.
Bij het ontstaan van diabetes mellitus hebben mensen vaak last van de volgende
verschijnselen:

dorst;

veel drinken;

veel plassen;

moeheid;

jeuk of slecht genezende wondjes en infecties van de huid.
De diagnose diabetes mellitus mag worden gesteld als men op 2 verschillende dagen 2
nuchtere plasmaglucosewaarden (meting venapunctie) vindt ≥ 7,0 mmol/l.
1
2
3
4
© Vilans 13-03-2015
Website DIEP (diabetes interactief programma) (ingezien 2015)
Multidisciplinaire richtlijn diabetes,verantwoorde diabeteszorg bij kwetsbare ouderen thuis en
in verzorgings- of verpleeghuizen, Verenso 2011.
Nationaal Kompas Volksgezondheid (2015).
NHG-standaard diabetes mellitus type 2 (ingezien 2015_
Achtergrondinformatie
Diabetes, hypo- en hyperglycemie: 2 (van 7)
Injecteren 12
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Behandeling diabetes mellitus
De behandelingen voor type 1 en type 2 diabetes verschillen van elkaar. Doel van de
behandeling is dat de cliënt zo ‘normaal’ mogelijke bloedglucosewaarden heeft.
Behandeling type 1 diabetes
Bij type 1 diabetes maakt de alvleesklier geen insuline meer aan. Het is daarom noodzakelijk de
kunstmatige insuline toe te dienen. Dit gebeurt via een injectie in het onderhuidse bindweefsel
(subcutane injectie).
Behandeling type 2 diabetes
Bij de behandeling van type 2 diabetes wordt gebruik gemaakt van een stapsgewijze
behandeling:

Leefstijladvies zoals stoppen met roken, voldoende bewegen, gezonde voeding1 en afvallen
(al of niet onder begeleiding van een diëtist). Het voedingsadvies bij diabetes mellitus dient
een advies op maat te zijn, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke wensen,
motivatie, omstandigheden en mogelijkheden2.
Wanneer de bloedglucosewaarde onvoldoende daalt, behandeling met orale
bloedglucosewaardeverlagende tabletten, zoals Metformine.

Combinatie van verschillende bloedglucosewaardeverlagende tabletten. Zoals Metformine en
een sulfonylureumderivaat zoals Glicazide.

Wanneer het de orale combinatietherapie niet lukt om de bloedglucosewaarde onder controle
te krijgen, kan naast de behandeling met tabletten insuline worden gespoten.
DPP-4-remmers of GLP-1-agonisten zijn nieuwe medicamenteuze behandelmogelijkheden voor
type 2 diabetes. De NHG stelt dat ze alleen bij dwingende redenen ingezet worden. Van deze
nieuwe medicijnen is onvoldoende bekend wat de effecten en de veiligheidsrisico’s zijn 34.
Complicaties diabetes mellitus
Naast de symptomen van diabetes mellitus zijn er complicaties die kunnen optreden door de
ziekte (korte termijn) of door een slechte controle er van (lange termijn).
Complicaties die optreden door de ziekte zijn hypoglycaemie en hyperglycaemie.
Hypoglycemie
Bij een hypoglycemie of ‘hypo’ is bloedglucosewaarde te laag, met daarbij passende klachten/
verschijnselen. De bloedglucosewaarde is lager dan 4 mmol/l (de NDF Voedingsrichtlijn houdt
3.5 mmol/l aan). De verschijnselen van een hypo kunnen per cliënt verschillen.
Verschijnselen hypoglycemie
De belangrijkste verschijnselen van een hypo zijn:

honger, beven, zweten;

bleekheid;

moeite met concentreren, duizeligheid, wazig zien;

hartkloppingen;

soms hoofdpijn;
1
Er is geen consensus in de literatuur over de wenselijkheid van ofwel een dieet met relatief
meer koolhydraten en minder vet (High Carb, Low Fat), of juist minder koolhydraten en relatief
meer vet (Low Carb, High Fat) (NHG standaard ingezien 2015)
2 NDF Voedingsrichtlijn Diabetes 2015. Nederlandse Diabetes Federatie, Amersfoort
3 NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2, derde herziene versie 2013.
4 Medicamenteuze behandeling type 2 diabetes, pharmaselecta, 2014 (gezien 2015)
© Vilans 13-03-2015
Achtergrondinformatie
Diabetes, hypo- en hyperglycemie: 3 (van 7)
Injecteren 13
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen

trillende handen, voeten, lippen of tong.
Een ernstige hypoglycemie geeft verschijnselen als:

grofheid in gedrag, vreemd gedrag;

verwardheid;

sufheid en uiteindelijk bewusteloosheid;

neurologische symptomen zoals dubbelzien, moeite met spreken, verwardheid, diepe slaap
en coma.
Behandeling en advies hypoglycemie
Geef de cliënt glucose. Glucose wordt opgenomen in het bloed. De bloedglucosewaarde kan
snel stijgen. In eerdere richtlijnen werd limonadesiroop als bron van glucose geadviseerd.
Limonadesiroop bevat vaak fruitsuiker (fructose) wat een tragere stijging van de
bloedglucosewaarde geeft dan glucose. Gebruik alleen limonadesiroop als bekend is dat het
glucosegehalte hiervan hoog is. Sacharose (kristalsuiker) bestaat uit glucose en fructose, ook
dat geeft een tragere stijging van de bloedglucosewaarde.
De hoeveelheid glucose die nodig is om een juiste stijging van de bloedglucosewaarde te
geven, verschilt per persoon. Het advies is om 0.3 – 0.5 gram glucose te geven per kilogram
lichaamsgewicht, met een maximum van 20 gram bij volwassenen. Op basis van ervaring met
een cliënt kan de hoeveelheid bijgesteld worden.
Merk/product
Dextro Energy
Dextro Minitabs
Gluco Tabs
Glucopep van Mediq Direct
Hoeveelheid
7 tabletten van 3 gram
13 tabletten van 1,5 gram
5 tabletten van 4 gram
10 tabletten van 2 gram
Tabel: Glucoserijke producten1
Frisdrank (geen light)
Limonadesiroop (aangelengd met
water)
Sportdrank high energy
Suiker, opgelost in water
Vruchtensap
200 ml (1 glas)
Afhankelijk van aandeel glucose en fructose,
gemiddeld 2 eetlepels = 30 ml of 1/5 glas
125 ml (¼ fles van 500 ml)
20 gram/4 klontjes (medium)
200 ml (1 glas)
Tabel: Glucoserijke dranken1
Controleer 15-20 minuten na de inname van de geadviseerde hoeveelheid glucose de
bloedglucosewaarde opnieuw. Is deze onvoldoende gestegen, herhaal dan de procedure.
Is de bloedglucose voldoende gestegen en duurt het nog meer dan twee uur voordat de
volgende maaltijd gebruikt wordt? Adviseer dan, een snee brood met hartig beleg of een stuk
fruit te eten of een ander product dat ongeveer 15 gram koolhydraten bevat1.
Oorzaken hypoglycemie
Ga oorzaken wat de mogelijke oorzaken van de hypo waren, denk hierbij aan:

teveel geslikte tabletten of teveel gespoten insuline (al of niet in combinatie met te weinig of
te laat eten);

verkeerde spuitplaats (bij cliënten met zeer weinig onderhuids vetweefsel bestaat het risico
op intramusculair spuiten, de insuline wordt dan te snel opgenomen en kan een hypo
veroorzaken);

lipodystrofie, veranderingen in het onderhuidse bindweefsel door vaak op dezelfde plek te
spuiten. Hierdoor wordt insuline slechter opgenomen. Dit beïnvloedt de bloedglucosewaarde;

minder gegeten of niet gegeten;

meer lichamelijke inspanning (sporten) dan normaal;

ziekte.
1
© Vilans 13-03-2015
NDF Voedingsrichtlijn Diabetes 2015. Nederlandse Diabetes Federatie, Amersfoort
Achtergrondinformatie
Diabetes, hypo- en hyperglycemie: 4 (van 7)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 14
Neem preventieve maatregelen als dat mogelijk is. Maak afspraken met de arts over hoe te
handelen bij een lage bloedglucosewaarde.
GlucaGen toedienen
Wanneer de cliënt niet meer bij bewustzijn is, bij een ernstige hypo, kan het nodig zijn
GlucaGen toe te dienen. Waarschuw de arts. Geef de cliënt geen eten of drinken, de kans op
verslikken is erg groot. GlucaGen bevordert de omzetting van leverglycogeen in glucose
waardoor de bloedglucosewaarde snel stijgt. GlucaGen werkt na inspuiten snel (binnen 5-10
minuten). Het is aan te bevelen dat cliënten met diabetes mellitus GlucaGen beschikbaar
hebben.
Afbeelding: Verschijnselen van hypo- en hyperglycemie1
Hyperglycemie
Bij een hyperglycemie of ‘hyper’ is sprake van te veel glucose in het bloed. De
bloedglucosewaarde is (vaak) hoger dan 9 of 10 mmol/l met daarbij passende klachten/
verschijnselen.
Verschijnselen hyperglycemie
Tijdens een hyperglycemische ontregeling kunnen zich de volgende verschijnselen voordoen:

dorst;

veel drinken;

veel plassen;

misselijkheid en braken;

zware ademhaling;

sufheid.
Behandeling en advies hyperglycemie
Bij een verhoogde bloedglucosewaarde zijn maatregelen nodig om een verdere stijging van de
bloedglucosewaarde en verslechtering van de situatie te voorkomen:

Dien extra insuline toe volgens afspraak;.

Geef extra vocht. Het lichaam wil zelf het teveel aan suiker in het bloed kwijtraken, door veel
urineren. Veel blijven drinken (maar niets zoets!) helpt daarbij;

Ook beweging is goed, dan verbranden de spieren glucose.
1
© Vilans 13-03-2015
Novo Nordisk (2015)
Achtergrondinformatie
Diabetes, hypo- en hyperglycemie: 5 (van 7)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 15
Bij een ernstige hyperglycemie kan de cliënt flauwvallen of zelfs in coma raken. De ademhaling
wordt diep en de adem kan naar aceton ruiken. Waarschuw de arts.
Oorzaken hyperglycemie
Ga na wat mogelijke oorzaken zijn, denk hierbij aan:

medicatie niet ingenomen of gespoten;

lipodystrofie, veranderingen in het onderhuidse bindweefsel door vaak op dezelfde plek te
spuiten. Hierdoor wordt insuline slechter opgenomen. Dit beïnvloedt de bloedglucosewaarde;

meer gegeten;

minder lichamelijke inspanning dan normaal.
Neem preventieve maatregelen als dat mogelijk is.
Hypo- en hyperglycemie bij kwetsbare ouderen
De manier waarop hypo- of hyperglycemieën zich bij kwetsbare ouderen uiten, kan duidelijk
verschillen van relatief gezondere cliënten met diabetes mellitus1. Wees je daar als zorgverlener
bewust van!
Verschijnselen van hypoglycemie kunnen zijn: incontinentie, desoriëntatie, verandering in
persoonlijkheid en stemming, vallen en hallucinaties. Verschijnselen bij hyperglycemie kunnen
zijn gewichtsverlies, cognitieve veranderingen zoals toenemende verwardheid en toenemende
verschijnselen van dementie, vallen en toename van incontinentie.
Daarnaast hebben kwetsbare ouderen met diabetes mellitus een verhoogd risico op depressie,
verminderd cognitief (verstandelijke) functioneren en op vallen.
Diabetes mellitus en mondzorg
Mensen met diabetes mellitus hebben vaker paradontitis (vergevorderde tandvleesontsteking) 2.
Slechte mondzorg kan bovendien tot slechte regulatie van de bloedglucosewaarde leiden. Zorg
dus voor een goede mondhygiëne.
Complicaties op lange termijn
Diabetes mellitus is een systeem ziekte, het tast alle organen in het lichaam aan. Dit komt
omdat een te hoge bloedglucosewaarde de zenuwen en bloedvaten aantast met gevolgen in
bijna alle organen.
Hart- en vaatziekte
De belangrijkste effecten van langdurig te hoge bloedglucosewaarden doen zich voor in de
bloedvaten. Hoge bloedglucosewaarden beschadigen de wand van de vaten wat tot
complicaties kan leiden. Mensen met diabetes mellitus hebben een verhoogde kans op het
ontwikkelen van hart- en vaatziekten, zoals hartinfarct, herseninfarct of perifeer arterieel
vaatlijden.
Hypertensie (hoge bloeddruk), hypercholesterolemie (hoog cholesterol), obesitas (overgewicht)
en roken zijn belangrijke risicofactoren voor het krijgen van een hart-en vaatziekte. Daarom
worden bij mensen met diabetes mellitus strengere eisen gesteld aan het behandelen van hoge
bloeddruk. Mensen met diabetes mellitus wordt geadviseerd te bewegen, gezond te eten en
regelmatig de bloeddruk te laten controleren.
1
2
© Vilans 13-03-2015
Multidisciplinaire richtlijn diabetes, verantwoorde diabeteszorg bij kwetsbare ouderen thuis en
in verzorgings- of verpleeghuizen, Verenso 2011, blz. 6 (ingezien 2015)
NHG – standaard diabetes mellitus type 2, derde herzieing, 2013 (ingezien 2015)
Achtergrondinformatie
Diabetes, hypo- en hyperglycemie: 6 (van 7)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 16
Nier- oog- en gevoelsproblemen
Ook kleine vaatjes in de ogen nieren en zenuwen kunnen worden aangetast. Dit kan leiden tot:

Diabetische retinopathie, schade aan het netvlies van het oog. Dit kan na een lange periode
zonder klachten het gezichtsvermogen aantasten. De huisarts controleert op tekenen van
retinopathie. Bij diabetische retinopathie wordt doorverwezen naar de oogarts;

Diabetische nefropathie, schade aan de nieren. Dat geeft pas klachten als de nieren al
ernstig beschadigd zijn. Goede regulatie van de bloeddruk, stoppen met roken, afvallen zijn
belangrijk om schade aan de nieren te voorkomen en het proces te vertragen;

Diabetische neuropathie, de zenuwen worden aangetast. Dit gebeurt vaak onmerkbaar, maar
ook met tintelingen, pijn of juist gevoelloosheid aan de voeten als voornaamste klachten.
Diabetes neuropathie kan ook optreden ter hoogte van de zenuwen van het maagdarmstelsel, met als gevolg diarree, misselijkheid, braken, obstipatie en
maagontledigingsproblemen.
Slechte wondgenezing
Door de verminderde doorbloeding (door de schade aan de bloedvaten) genezen wondjes
trager. In combinatie met de zenuwschade, die ervoor zorgt dat er minder pijn gevoeld wordt,
kan dit vooral aan de voeten tot ernstige problemen leiden. Slecht helende wonden kunnen
infecteren, er kan zelfs gangreen optreden met amputatie tot gevolg.

Laat cliënten dagelijks hun voeten te inspecteren, goed passend schoeisel en sokken zonder
dikke naden zijn van belang om wondjes te voorkomen. Raadpleeg de arts bij een wondje
aan de voet;

De voeten van cliënten met diabetes mellitus moeten minstens eenmaal per jaar (of vaker)
onderzocht door een daartoe geschoolde zorgverlener;

Laat de cliënt liever niet op blote voeten lopen en gebruik geen voetbadje;

Draag zorg voor een goede huidverzorging. Het is belangrijk dat de huid goed vet wordt
gehouden. Dit voorkomt huidschade.
Voedingsadvies bij diabetes mellitus
Voeding is van belang en van grote invloed voor het verbeteren van de regulatie van de
bloedglucosewaarde en het verlagen van het risico op hart- en vaatziekten.
Bij cliënten met type 1 diabetes wordt gestreefd naar afstemming tussen het voedingspatroon,
de koolhydraatverdeling en de gebruikte insuline. Bij cliënten met type 2 diabetes, waarvan 80%
overgewicht heeft, ligt de nadruk op het bereiken/behouden van een gezond gewicht,
voldoende lichaamsbeweging en het verminderen van het risico op cardiovasculaire
complicaties.
Een aantal praktische regels

Bij cliënten met type 2 diabetes (en overgewicht) worden koolhydraten uit
volkerengraanproducten, peulvruchten groenten en fruit aanbevolen. Beperk het gebruik van
geraffineerde koolhydraatbronnen zoals witbrood, broodproducten van witmeel, gebak,
koekjes, vezelarme ontbijtgranen (zoals cornflakes), witte rijst en pasta..

Suikerhoudende dranken zijn minder goed. Gebruik water, thee of koffie zonder suiker of
eventueel ongezoete melk(producten) of dranken die gezoet zijn met intensieve zoetstoffen
(Intensieve zoetstoffen zijn 50 - 3000 keer zoeter dan suiker en leveren nauwelijks calorieën).

Dranken die gezoet zijn met intensieve zoetstoffen hebben de voorkeur boven dranken die
suiker bevatten.

Matig het eten van eiwitten bij nierproblemen.

Enkelvoudig onverzadigd vet, zoals in olijfolie, raapzaadolie, rijstolie en noten, helpen om de
insulinegevoeligheid te verbeteren, en verminderen de kans op hart- en vaatziekten. Deze
vetten zijn dus aan te raden1.
1
NDF Voedingsrichtlijn Diabetes 2015. Nederlandse Diabetes Federatie, Amersfoort
Samenvattingskaart (ingezien 2015)
© Vilans 13-03-2015
Achtergrondinformatie
Diabetes, hypo- en hyperglycemie: 7 (van 7)
Injecteren 17
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Filmpjes diabetes mellitus
https://www.diabetesfonds.nl/over-diabetes/dagelijks-leven/hypo-s-en-hypers
© Vilans 20-02-2015
Achtergrondinformatie
Filmpjes diabetes: 1 (van 1)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 18
Injecteren van insuline
Dit document beschrijft de verschillende subcutane toedieningswijzen van insuline en
belangrijke aandachtspunten bij de keuze van de injectieplaats. Vervolgens worden de
injectietechniek en specifieke aandachtspunten voor het injecteren, ontluchten en desinfecteren
bij de toediening van insuline beschreven.
Subcutane toedieningswijzen insuline
Dien insuline subcutaan toe met:

Een injectiespuit.

Een insulinepen.

Een subcutane canule.
De insuline wordt via een rubber afsluitdopje met een membraan ingespoten. Een voorbeeld
daarvan is de Insuflon canule. Als regelmatig meerdere malen per dag insuline nodig is, of bij
prikangst, is dit een handige toedieningswijze.

Continue subcutane toediening.
De insuline wordt via een subcutane canule met een verbindingsslangetje toegediend,
bijvoorbeeld de Accu Chek Tenderlink. Het verbindingsslangetje is gekoppeld aan een
insulinepomp. De insuline wordt continu en/of intermitterend toegediend.

Naaldloze injectie.
De insuline wordt als vloeistof met hoge snelheid door de huid gestuwd, waarna de insuline
zich verspreidt in het onderhuidse bindweefsel. De injectiedruk en de diameter van de
opening zorgen ervoor dat de insuline ongeveer 6 tot 9 millimeter onder de huid komt.
Naaldloos injecteren is geen aanvaarde praktijk. Uit onderzoek blijkt dat naaldloos
toegediende insuline een andere werking heeft dan subcutaan toegediende insuline.
Keuze van de injectieplaats
De opnamesnelheid van de insuline wordt beïnvloed door:

Gebied waar wordt gespoten.
In de buik wordt de insuline 2 keer sneller opgenomen dan in het bovenbeen.

De injectietechniek (te ondiep of te diep injecteren).

Spierpompwerking.
Het gebruik van de spier vlak na de injectie (bv. bij fietsen).

Temperatuursverandering.
Een warm bad of sauna versnelt de insulineopname.

Het roken van een sigaret vertraagt de insulineopname door vasoconstrictie
(vaatvernauwing).

Spuitdefecten.
Zoals hypertrofie (bulten, harde schijven) of atrofie (kuilen), hierbij verloopt de
insulineopname onvoorspelbaar.
Voorkeur lichaamsdeel en weefsel

Injecteer in een onbeschadigde huid.

Injecteer insuline subcutaan1 om de kans op het gewenste werkingsprofiel te vergroten en
huidschade te beperken.

Injecteer niet ondiep. Bij een te ondiepe injectie kan insuline in de opperhuid terecht komen.
Dit kan leiden tot lekkage en mogelijk onderdosering en huidschade. Bovendien is het pijnlijk.
1
© Vilans 08-06-2015
Alleen in bijzondere situaties wordt insuline intramusculair toegediend, bijvoorbeeld omdat de
werking van insuline versneld moet worden. Dit is bijvoorbeeld het geval indien sprake is van
keto-acidose. Dit gebeurt alleen op indicatie van een arts.
Achtergrondinformatie
Injecteren van insuline: 1 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen


Injecteren 19
Bij een te diepe injectie kan insuline intramusculair terecht komen. Dit geeft een minder goed
voorspelbare werking. Soms treden er hypo’s op. Bij heel magere cliënten bestaat dit risico.
Pas in overleg met arts of diabetesverpleegkundige de naaldlengte en/of spuittechniek aan,
of spuit in een andere lichaamsdeel dat meer onderhuids bindweefsel bevat.
Geschikte injectiegebieden zijn: het gebied rondom de navel (ongeveer 2 cm rond de navel
vrijlaten), boven/buitenkant van bovenbeen (handbreedte boven de knie vrijlaten), billen
(bovenste buitenste deel).
NB De bovenarm is minder geschikt injectiegebied. De kans op intramusculair injecteren is
groter. Het is voor de cliënt ook lastiger om zichzelf in de bovenarm te injecteren.
Injectieplaats in relatie tot werkingsprofiel
(zie achtergrondinformatie insuline)

Ultrakortwerkende en kortwerkende insuline in de buik spuiten.

Middellange en langwerkende insuline in het been of in de bil spuiten.

Mixinsuline kan ’s morgens in de buik en ’s avonds in het been worden gespoten.
Afwisselen van injectieplaats

Spuit dagelijks op hetzelfde tijdstip in hetzelfde injectiegebied. Dus de kortwerkende insuline
voor de maaltijd altijd in de buik, de langwerkende insuline voor de nacht altijd in het been.

Injecteer steeds minimaal 1cm van de vorige injectieplaats. Stel hiervoor een rotatieschema
op. Door systematisch roteren binnen het gebied wordt getracht om verandering van
vetverdeling (lipodystrofie) en huidbeschadigingen te voorkomen. Je kunt hiervoor een
rotatiekaart1 als hulpmiddel gebruiken. Bij kinderen kan dit ook een hulpmiddel zijn om het
injecteren te vergemakkelijken.
Leg het tijdstip en injectiegebied vast in het zorgdossier van de cliënt.
Tekening: voorbeeld van rotatiekaart buik
volwassenen2
Tekening: voorbeeld van rotatiekaarten buik (blauw)
en been (rood) bij kinderen3
Omgaan met beschadigde huid
Een cliënt met insuline-afhankelijke diabetes mellitus zal de rest van zijn/haar leven afhankelijk
zijn van meerdere insuline-injecties per dag. Een optimale conditie van de huid is van groot
belang voor een goede en voorspelbare werking van insuline. In een beschadigde huid bestaat
de kans dat insuline opgenomen wordt in het onderhuidse bindweefsel. Dit beïnvloedt de
werking. Controleer de huid dus regelmatig op beschadigingen.
De cliënt dient uitleg te krijgen over:

andere injectiegebieden;

het belang van systematisch roteren binnen het injectiegebied;
1
2
3
© Vilans 08-06-2015
Website B-D (ingezien 2014; externe link).
Website B-D (ingezien 2014; externe link).
Website B-D (ingezien 2014; externe link).
Achtergrondinformatie
Injecteren van insuline: 2 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen



Injecteren 20
het belang van eenmalig gebruik van injectienaalden/pennaalden;
de kans op een mogelijke verandering van de insulinebehoefte;
observatie van de huid.
Techniek van subcutaan insuline injecteren
Het advies over het al of niet opnemen van een huidplooi bij het injecteren en de hoek
waaronder de naald wordt ingebracht, hangt af van de dikte van de onderhuidse
bindweefsellaag van de injectieplaats en de lengte van de gebruikte pennaald. Aanbevolen
wordt om een individueel advies te geven over de injectietechniek in combinatie met de
injectieplaats en naaldlengte.
Injectietechniek
De loodrechttechniek heeft de voorkeur bij het subcutaan injecteren omdat deze techniek
eenvoudig is. Bij kinderen en dunne mensen en bij injectieplaatsen waar weinig vetweefsel zit,
kan het nuttig zijn om de dikte van het onderhuidse bindweefsel te meten en indien nodig
adviseren schuin of loodrecht in de huidplooi te injecteren.
Injecteren door de kleding heen wordt afgeraden. Hoewel het veilig blijkt te zijn en gemakkelijk
is strookt het niet met het advies om een korte naald gebruiken. Kleding kan hiervoor te dik zijn.
Bovendien is het advies om in onbeschadigde huid te injecteren. Met kleding aan kan dit niet
worden gecontroleerd.
Lengte van de naald
De meeste cliënten kunnen met een naald van 4-61 mm loodrecht in de huid (of in de huidplooi)
injecteren. Dit geldt ook voor obese cliënten2 3. Aangezien naalden met een veiligheidssysteem
niet beschermen tegen doorsteken door een huidplooi, heeft een veilige naald van 5 mm de
voorkeur4. Gebruik een langere naald wanneer schuin in de huidplooi geïnjecteerd wordt. Een
huidplooi maakt men met duim en wijsvinger van dezelfde hand, zonder onderliggend
spierweefsel5.
Aandachtspunten bij het toedienen van Insulinepen of spuit
Desinfecteren
Desinfecteer het membraan van penvulling niet wanneer de pen alleen door de cliënt zelf
gebruikt wordt. Na gebruik kan biologisch materiaal achterblijven op de penvulling. Dat is geen
probleem wanneer de pen alleen door de cliënt zelf gebruikt wordt. Wanneer dat niet het geval
is dient de penvulling altijd gedesinfecteerd te worden.
Dubbele controle
Dubbele controle is nodig bij die medicatie die naar het oordeel van de apotheker een
onacceptabel risico vormt bij verkeerde dosering. Bepaalde medicatie die los geleverd wordt
dient bij toediening dubbel gecontroleerd en afgetekend (met paraaf) te worden.
1
2
3
4
5
© Vilans 08-06-2015
Richtlijn EADV, ‘Het toedienen van insuline met insulinepen’, 2008.
Skin and subcutaneous adipose layer thickness in adults with diabetes at sites used for
insuline injections: implications for needle length recommendations, M.A. Gibney et al., 2010.
Kreugel, Gillian (UMCG). Naaldadviezen voor obese patiënten. EADV Magazine, december
2010.
Meer veiligheid in het ziekenhuis met veilige pennaalden, EADV Magazine, G. Kreugel, mei
2013.
Richtlijn EADV, ‘Het toedienen van insuline met insulinepen’, 2008.
Achtergrondinformatie
Injecteren van insuline: 3 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 21
Zorgorganisatie en apotheker dienen met elkaar te overleggen welke medicatie dubbel
gecontroleerd dient te worden. Op landelijk niveau is de lijst risicovolle medicatie opgesteld,
als uitgangspunt voor dit overleg. De medicatie op deze lijst wordt gemarkeerd op de
toedienlijst die door de apotheker wordt aangeleverd.
Het dubbel controleren van insuline kan op de volgende manieren:

dubbele controle door collega;

dubbele controle samen met cliënt/mantelzorger (waarbij de cliënt of mantelzorger geleerd is
waarop zij moeten letten);

als dit niet mogelijk is: dubbele controle door middel van foto/app./facetime/beeldbellen;

wanneer dit niet mogelijk is maak dan in overleg met de cliënt/ diens vertegenwoordiger, de
arts en de apotheker een afspraak over wat de meest veilige oplossing is. Noteer de afspraak
in het zorgdossier.
Voor injectie

Zwenk insulinepen met troebele insuline minstens 10 keer heen en weer, zo nodig vaker tot
een volledig gemengd, egaal uitziende wittige substantie is bereikt. Dit is om afwijkingen in
de samenstelling van de insuline te voorkomen.

Spuit de pen(vulling), bij een lage dosering troebele insuline en bij aanwezigheid van minder
dan 12 IE in de pen(vulling), niet helemaal leeg. De hoeveelheid kan dan niet meer gemengd
worden. Neem nieuwe pen(vulling).

Dien de insuline bij voorkeur op kamertemperatuur toe, dit geeft minder pijn en ongemak. Er
zijn geen aanwijzingen dat het toedienen van koude insuline invloed heeft op de werking
ervan.

Splits een dosis groter dan 50 IE op. Er wordt dan tweemaal geïnjecteerd, op twee
verschillende plaatsen. Een grote dosis insuline vertraagt de insulineopname en het
subcutaan toedienen van een hoeveelheid boven 50 IE geeft meer kans op pijn en lekkage.
Gebruik steeds een nieuwe pennaald.
Ontluchten

Ontlucht de insulinepen (geldt niet bij gebruik van een injectiespuit) vóór elke injectie, door 2
IE weg te spuiten met de pennaald naar boven gericht. Herhaal dit zo nodig totdat insuline uit
de pennaald komt. Controleer of er daadwerkelijk insuline uit de pennaald komt (NB bij fixeddose pennen is dit niet altijd mogelijk).
Na injectie

Laat de pennaald 10 seconden of langer in de huid blijven na het toedienen van insuline om
eventuele lekkage te minimaliseren.

Masseer de huid niet. Massage kan het werkingsprofiel van insuline onvoorspelbaar
beïnvloeden.

De pennaald wordt direct na de injectie van de insulinepen verwijderd. Dit voorkomt lekkage
van insuline uit de penvulling en dat er lucht in de penvulling komt.
Zorg dat er altijd een reserve-insulinetoedieningsvorm beschikbaar is.
Bron

EADV-Richtlijn ‘Het toedienen van insuline met de insulinepen’. Utrecht: EADV, 2008.
© Vilans 08-06-2015
Achtergrondinformatie
Injecteren van insuline: 4 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 22
Intramusculaire injectiemethode
Bij intramusculaire injecties vindt de inspuiting (injectie) plaats in spierweefsel. De vloeistof
wordt sneller (binnen 15 – 20 minuten1) in de bloedsomloop opgenomen dan na een subcutane
injectie. Injecteren in de spier kan pijnlijk zijn. Help de cliënt de spier te ontspannen.
Indicaties voor intramusculair injecteren zijn:

medicijn kan niet via het maag-darmkanaal worden opgenomen;

medicijn wordt goed opgenomen in de spier;

medicijn dient snel te werken.
Geschikte injectiegebieden
Geschikte injectiegebieden in volgorde van opnamesnelheid van medicijn zijn2:

armspier;

dijbeenspier,

bilspier
Injectiegebieden intramusculair injecteren
Maximaal toe te
dienen hoeveelheid
≤ 1 ml
Zijkant van de bovenarm (musculus
deltoïdeus)
de boven/buitenkant (het middelste deel) van het bovenbeen:

brede zijspier (m. vastus lateralis)
≤ 1 ml

rechte dijbeenspier (m. rectus femoris) ≤ 5 ml
Bilspier:

boven/buitenzijde van de bil (gluteus
≤ 4 ml
maximus)ventrogluteaal (buikzijde)

boven/buitenzijde van de bil (gluteus
≤ 2.5 ml
maximus) dorsogluteaal (rugzijde)
Bijzonderheden
Veel gebruikt voor
(griep)vaccinaties
Minder risicovol dan
boven/buitenzijde bil
Controle of de injectienaald
in bloedvat zit (aspireren)
Tabel: intramusculaire injectiegebieden in volgorde van opnamesnelheid van medicijn
Armspier
De kleine dikke driehoekige spier in de bovenarm (musculus deltoïdeus). Het injectiegebied
heeft een snelle opname van medicijnen en is gemakkelijk toegankelijk. Het gebied is geschikt
voor het injecteren van kleinere hoeveelheden (1 ml)3, zoals vaccinaties. Leg twee vingers
horizontaal beneden het botje (acromion) wat de punt van de schouder vormt, je vindt de basis
van driehoek waarin je kunt injecteren.
1
Intramusculaire inspuiting: een evidence based procedure, Bernadette Geeraert et al.,
Verpleegkunde, 2010 (ingezien 2014)
2 IM Injections: How’s your technique? Angela Cocoman, John Murray, Clinical Practice, 2006
3 Are techniques used for intramuscular injection based on research evidence?, Nursing
Times, review, 2008
© Vilans 23-02-2015
Achtergrondinformatie
Intramusculaire injectietechniek: 1 (van 5)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 23
Afbeelding: intramusculaire injectieplaats armspier1
Dijbeenspieren
Goed ontwikkelde spieren in de boven/buitenkant (het middelste deel) van het bovenbeen; de
brede zijspier (musculus vastus lateralis) en de rechte dijbeenspier (musculus rectus femoris).
Een toegankelijk gebied met een goede opname van medicijnen. In de rectus femoris kan 5 ml
en in de vastus lateralis 1 ml vloeistof geïnjecteerd worden2.In het gebied bevinden zich veel
kleine zenuwuiteinden waardoor de injectie pijnlijk kan zijn. Het injectiegebied ligt tussen een
(horizontale) handbreedte vanaf het kruis, en een (horizontale) handbreedte vanaf de knie van
de cliënt.
Afbeelding: intramusculaire injectieplaats bovenbeen
Bilspier
Er kan aan de rugzijde (dorsogluteaal) of de buikzijde (ventrogluteaal) van de bilspier (musculus
gluteus) geïnjecteerd worden.
Dorsogluteaal (rugzijde, ‘de bilkant’)
Traditioneel wordt er in de dorsogluteale zijden geïnjecteerd door één lijn vanuit de bilnaad naar
de heupkam te maken en hierop een verticale lijn in het midden. Zo ontstaan er vier
kwadranten. De dorsgluteale plaats bevindt zich dan in de boven/ buitenzijde van de bil.
(gluteus maximus). Laat de cliënt op de zij liggen met het been opgetrokken aan de kant waar
geïnjecteerd wordt. Er kan maximaal 4 ml vloeistof toegediend worden.

Afbeelding: plaats voor intramusculaire injectie, dorsogluteaal
Ventrogluteaal (buikzijde, ‘de heupkant’)
De plaats ligt aan de heup in een omgekeerde driehoek, gevormd door het bekken, de anterior
superior iliaca wervelkolom en de grote femurkop (trochanter). Er kan 2,5 ml vloeistof
toegediend worden.

De plaats wordt als volgt bepaald:

plaats de palm van de rechterhand (voor een injectie aan de rechter zijde de linkerhand) op
de trochanter (het ‘uitstekende’ deel van het dijbeen vlak bij de heup);

zoek de rand van het heupbot (crista iliaca);

de wijsvinger wijst naar de voorzijde van de crista iliaca, in één (verticale) lijn met het
lichaam, de duim wijst naar de voorzijde van het been;

de middelvinger beweegt langs de crista naar achter zodat er een ‘V’ ontstaat tussen
wijsvinger en middelvinger;
1
© Vilans 23-02-2015
Website Y Khoa (ingezien 2014)
Achtergrondinformatie
Intramusculaire injectietechniek: 2 (van 5)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen

Injecteren 24
de injectieplaats bevindt zich tussen de eerste knokkels van de wijs- en middelvinger.
Afbeeldingen: plaats voor intramusculaire injectie ventrogluteaal1
Intramusculair injecteren in de bil: rugzijde of buikzijde?
Traditioneel wordt in de boven/ buitenzijde (dorsogluteaal) van de bil geïnjecteerd. Echter de
buikzijde (ventroglueaal) heeft de voorkeur. De kans op het aanprikken van een zenuw of
bloedvat en het per ongeluk subcutaan injecteren is kleiner. Aan de rugzijde is de vetlaag (in
vergelijking met andere plaatsen) dikker2. Medicatie wordt daardoor ook slechter opgenomen.
Stretchtechniek en rangeertechniek
Er zijn meerdere technieken voor het injecteren in de spier:

de stretchtechniek

de rangeertechniek
De spier als een dikke plooi tussen de duim en wijs- en middelvinger opnemen, voor een
intramusculaire injectie wordt afgeraden (WHO). Deze techniek vergroot het risico op per
ongeluk subcutaan injecteren. Gebruik deze techniek alleen bij erg magere cliënten.
De stretchtechniek
Neem de spier tussen duim en wijsvinger van de ene hand en trek de huid wat strakker. Breng
de injectienaald loodrecht door de strak getrokken huid in de spier.
De rangeertechniek
De rangeer-, Z- of Zig zagtechniek is een andere techniek om loodrecht intramusculair te
injecteren. Deze techniek voorkomt terugvloeien en/of irritatie van geïnjecteerde vloeistof in het
onderhuidse bindweefsel. Terugvloeien van vloeistof kan pijn en beschadiging veroorzaken
vooral bij olieachtige of irriterende vloeistoffen. Er bestaat geen lijst van dergelijke vloeistoffen.
Voorbeelden zijn cytostatica, sommige antibiotica, ijzer (CosmoFer), fenytoine, theophylline en
goudinjecties bij reuma (tauredon), Hepatitis B vaccin).
De rangeertechniek wordt ook gebruikt bij het geven van intramusculaire injecties met
(olieachtige) vloeistoffen die langere tijd (enkele dagen tot weken) moeten doorwerken. De
ingespoten vloeistof wordt vertraagd afgegeven aan het bloed. Geef een depotinjectie diep
intramusculair in de bilspier, tenzij de bijsluiter anders aangeeft. 3 Depotinjecties worden
1
Website Evidence based injecteren (ingezien 2014)
Intramusculaire inspuiting: een evidence based procedure, Bernadette Geeraert et al.,
Verpleegkunde, 2010, IM Injections: How’s your technique?. Angela Cocoman, John Murray,
Clinical Practice, 2006, Are techniques used for intramuscular injection based on research
evidence?, Nursing Times, review, 2008
3 Feetam C. & White J. Eds. Guidance on the Administration to Adults of Oilbased
2
© Vilans 23-02-2015
Achtergrondinformatie
Intramusculaire injectietechniek: 3 (van 5)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 25
gegeven wanneer dagelijks gebruik van orale medicatie noodzakelijk is, maar slechte
therapietrouw of weigering van de orale medicatie gevaar oplevert voor de cliënt (bijvoorbeeld
psychoses bij cliënten met schizofrenie).
Stretchtechniek of rangeertechniek?
Onderzoek geeft aan dat de rangeertechniek de beste en meest veilige intramusculaire injectie
techniek is voor alle soorten injectievloeistoffen..
Werkwijze rangeertechniek
Door de huid eerst zijwaarts te verschuiven, dan te injecteren en daarna de huid weer los te
laten, blijft de vloeistof geblokkeerd in de spier.
De techniek is als volgt.

Verplaats met de ene hand huid en onderhuidse bindweefsel van de injectieplaats 2-3 cm
zijwaarts en fixeer de huid tijdens de injectie. Dien met de andere hand de injectie toe.

Injecteer het medicijn en wacht 10 seconden, terwijl je de huid opzij houdt. Dit laat de spier
ontspannen en zo kan het medicijn worden geabsorbeerd.

Laat de huid pas los als de naald is verwijderd. De huid (met onderhuids bindweefsel) veert
terug in de oorspronkelijke stand en sluit het injectiekanaal af.
Afbeelding: Rangeertechniek. Bovenste plaatje: de injectievloeistof is toegediend nadat de huid en het
onderhuids bindweefsel is verplaatst zijn. Onderste plaatje: de naald is verwijderd, de huid is losgelaten en
veert terug.
Aandachtspunten intramusculair injecteren
Hoewel intramusculair injecteren een basis handeling is die vaak uitgevoerd wordt, is het een
gecompliceerde handeling. Overweeg welke injectieplaats het beste is, houd rekening met de
soort medicatie, het volume van de medicatie en de lengte en dikte van de naald.





Injecteer steeds in hetzelfde injectiegebied, zodat de opnamesnelheid van het medicijn
steeds hetzelfde is. Wissel binnen het injectiegebied de injectieplaatsen af;
Gebruik voor (routinematig) vaccineren de arm- of dijbeenspier;
Gebruik voor intramusculaire injecties in de bilspier bij voorkeur het gebied aan de buikzijde;
Houd bij de keuze van de naaldlengte rekening met de dikte van de onderhuidse
bindweefsellaag. Naalden voor volwassenen moeten 25 mm (23G) of 38 mm (21G) zijn. Uit
onderzoek blijkt dat onvoldoende diep intramusculair injecteren vooral bij vrouwen voorkomt
omdat ze een dikkere onderhuidse bindweefsellaag (vetlaag) hebben;
Voorkom per ongeluk aanraken van de zuiger van de gevulde injectiespuit. Houd de
injectiespuit vast als een pen;
Depot and other Long-Acting Intramuscular Antipsychotic Injections 4th Edition (2014) available
at www.hull.ac.uk/injectionguide accessed.
© Vilans 23-02-2015
Achtergrondinformatie
Intramusculaire injectietechniek: 4 (van 5)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen



Injecteren 26
De ingebrachte injectienaald dient de spier te bereiken. Intramusculaire injectienaalden
kunnen tot het einde van de naald ingebracht worden. Het risico op afbreken van de naald is
een verwaarloosbaar klein;
Aspireer (terugtrekken van de zuiger van de injectiespuit ter controle of de naald in een
bloedvat zit) alleen bij intramusculaire injecties in de bilspier aan de rugzijde1;
Spuit medicijnen langzaam in (ongeveer 10 sec/ml.)
Complicaties intramusculair injecteren




Bloeduitstorting. Vermijd intramusculaire injecties bij cliënten die antistollingsmiddelen
gebruiken, zoals coumarine (sintrom of marcoumar) of een combinatie van andere
antitrombotica2. De bloedingskans na een intramusculaire injectie is door die middelen
verhoogd. Het kan vervelende gevolgen hebben (bloeduitstorting in de spier);
Pijn. Help de cliënt te ontspannen;
Aanprikken van een bloedvat (bij gebruik injectiegebied rugzijde bij injecteren in de bil),
verwijder de naald en de injectiespuit. Maak een nieuwe injectie klaar en dien deze toe op
een andere plaats;
Aanprikken van de grote beenzenuw (nervus inschiadicus), (bij gebruik injectiegebied
rugzijde bij injecteren in de bil).
1
To aspirate or not: An integrative review of the evidence, Crawford et al., Nursing 2012, Are
techniques used for intramuscular injection based on research evidence?, Nursing Times,
review, 2008
2 LESA Kennisdocument antistolling: www.knmp.nl/kennisdocument-antistolling (ingezien
2014).
© Vilans 23-02-2015
Achtergrondinformatie
Intramusculaire injectietechniek: 5 (van 5)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 27
Intraveneuze injectietechniek
Bij een intraveneuze injectie vindt de inspuiting van medicijnen of vloeistoffen rechtstreeks in de
veneuze bloedbaan plaats.
Geschikte injectiegebieden
Geschikte injectiegebieden.

De elleboogplooi, aan de radiale zijde van de onderarm (aan de zijde van de radius gelegen
ofwel de duimzijde van de onderarm). Op deze plaats is de vene over het algemeen het
makkelijkst aan te prikken. Bovendien is het een plaats die niet zo pijnlijk voor de cliënt is.

De handrug. Op deze plaats is over het algemeen de vene gemakkelijk aan te prikken.
Belangrijk nadeel is dat deze plaats voor de cliënt nogal pijnlijk kan zijn.

De onderarm, aan de bovenkant van de binnenkant van de pols. Hier loopt de vena cephalica
die over het algemeen vrij gemakkelijk aangeprikt kan worden. Minder gunstig is dat er vlak
bij het polsgewricht wordt geprikt. Dit zou de cliënt bij het bewegen kunnen hinderen.
Indicaties
De arts schrijft de injectietechniek voor. Gebruik de techniek wanneer:

het niet mogelijk is medicijnen op een andere manier toe te dienen;

medicijnen snel moeten werken en dus snel opgenomen moeten worden in de bloedbaan.
Intraveneus injecteren
Observeer de arm op goed bruikbare aders om aan te prikken. Gebruik een stuwband om het
bloed in de aders op te stuwen. De aders worden zo voelbaar en de ligging en het verloop
worden zichtbaar. Betast met de toppen van je vingers de aders. Een gevulde ader voelt
elastisch aan en is zo van andere lichaamstructuren te onderscheiden. De naald wordt onder
een hoek van ongeveer 30o met de schuine kant van de punt naar boven ingebracht. Prik in de
richting van het verloop van de vene. Na controle of de naald in het bloedvat zit, wordt de
stuwband losgemaakt, waarna het medicijn kan worden ingespoten.
Afbeelding: intraveneus injecteren1
Aandachtspunten

Kies bij voorkeur een grotere ader. Het medicijn wordt door het langs stromende bloed
verdund. Hierdoor vindt minder irritatie van de vaatwand plaats.

Maak een zorgvuldige afweging voor een tweede keer prikken wanneer het de eerste keer
niet lukt. Overleg zo nodig met een collega. Doe niet meer dan twee pogingen.

Zorg dat de arm waarin geprikt wordt voldoende ondersteund wordt. Hiermee beperk je de
kans op onverwachte bewegingen.
1
© Vilans 24-11-2014
Webshop covarmed (externe link; ingezien 2014).
Achtergrondinformatie
Intraveneuze injectietechniek: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen



Injecteren 28
Leg de stuwband ongeveer een handbreedte boven de aan te prikken plaats aan. Stuw niet
te hard, de polsslag moet voelbaar blijven.
Stuw niet te lang, het kan een onaangenaam gevoel geven. Geef de arm minimaal 2 minuten
rust, voordat eventueel opnieuw gestuwd wordt 1.
Druk bij cliënten met stollingsstoornissen of bij cliënten die bloedverdunnende medicijnen
gebruiken, de punctieplaats ten minste 5 minuten af, nadat de naald is verwijderd. Leg zo
nodig een drukverband aan.
Complicaties







1
© Vilans 24-11-2014
De ader wordt onvoldoende zichtbaar of voelbaar. Laat de cliënt enkele malen de vuist
openen en weer sluiten bij een aangelegde stuwband, vraag de cliënt vanuit een liggende
positie de arm naar beneden te laten hangen, onder het niveau van het hart, beklop de te
injecteren plaats stevig met wijs- en middelvinger of verwarm de arm in een warm badje of
met een warme vochtige doek of hotpack.
De vene voelt hard aan. Waarschijnlijk is de conditie van de vaatwand niet optimaal. Zoek
een andere geschikte ader.
De ader rolt weg. Fixeer de ader door huid met duim en wijsvinger goed strak te houden.
Fixeer bij een injectie op de handrug de vene door de huid over de knokkels strak te trekken.
Injecteer met een dunne naald. Injecteer op de plaats waar een handrugader zich vertakt.
Er stroomt helderrood pulserend bloed in de spuit. Er is waarschijnlijk een arterie aangeprikt.
Verwijder de naald, druk de punctieplaats af en leg een drukverband aan, overleg met de
arts.
Er ontstaat een zwelling. De naald heeft de ader doorboord. Maak de stuwband direct los en
trek de naald voorzichtig uit de ader.
De naald ligt naast de ader. Voel met de vrije hand hoe de naald ligt ten opzichte van de aan
te prikken ader ligt. Corrigeer de ligging van de naald of prik nogmaals met een nieuwe
naald. Beweeg de naald in ieder geval niet van links naar rechts en omgekeerd als de naald
in de cliënt zit, je snijdt dan in het onderhuidse bindweefsel.
Pijn, zwelling en eventueel verkleuring van de huid tijdens het injecteren. Het medicijn is
naast de ader toegediend. Stop de injectie, verwijder de naalden druk de injectieplaats af,
overleg met de arts.
Reader inbrengen perifeer veneuze katheter, LUMC, 2010 (ingezien augustus 2014).
Achtergrondinformatie
Intraveneuze injectietechniek: 2 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 29
Injecteren en vaccineren bij kinderen
Bij het injecteren van kinderen gelden dezelfde algemene richtlijnen als bij volwassenen.
Injecties zijn voor kinderen en soms meer nog voor ouders een onaangename ervaring. Vooral
oudere kinderen en jong volwassenen kunnen de neiging tot flauw vallen vertonen.
Laat jonge kinderen bij de ouder op schoot zitten. Oudere kinderen kunnen op een stoel plaats
nemen. Bij eventueel flauw vallen, verkleint men de kans op blessures.
Gebruik, als er voldoende voorbereidingstijd is, verdovende lidocaïne/procaïne crème (Emla®).
Wat is een vaccin?
Een vaccin is een stof die je inspuit. Als reactie gaat het lichaam antistoffen aanmaken tegen de
ziekte waartegen het vaccin bedoeld is. De ziekte zelf wordt niet doorgemaakt.
Bij kinkhoest bijvoorbeeld wordt een klein niet ziekmakend stukje van de kinkhoestbacterie
genomen, waar we niet ziek van kunnen worden, maar dat wel ons lichaam aanzet tot het
aanmaken van antistoffen. Als het lichaam daarna op een natuurlijke manier in aanraking komt
met deze bacterie word je niet ziek omdat je al antistoffen in het bloed hebt.
Waarom vaccineren?
Vaccins bieden bescherming tegen de ziekten waartegen wordt gevaccineerd. Ze werken voor
een bepaalde tijd. Sommige vaccins werken levenslang. In Nederland worden baby’s en
kinderen in het rijksvaccinatieprogramma ingeënd tegen een 12 infectieziekten.
In Nederland is 95% van de kinderen ingeënt. Dit heet de vaccinatiegraad. Een hoog
percentage is belangrijk om de infectieziekten buiten de deur te houden. Als er veel
ongevaccineerde kinderen en volwassenen zijn, kunnen ronddwalende ziektekiemen vatbare
mensen besmetten. Als meer dan 90 procent van de kinderen en volwassenen is ingeënt wordt
de mogelijke verspreiding door die overige 10 procent geneutraliseerd door de 90 procent
eromheen. Dat effect heet groepsimmuniteit.
De bijwerkingen per vaccin zijn te vinden op externe link: Bijwerkingen per prik (externe link,
ingezien maart 2012).
Injectiegebieden voor vaccinatie bij kinderen
Intracutaan
Het aanbevolen gebied voor de intracutaan toe te dienen BCG-vaccin is ongeveer het midden
van de achter-, zijkant van de linker bovenarm, juist boven de aanhechting van de Musculus
deltoideus. Bij oudere kinderen en volwassenen kan de injectieplaats gemakkelijk gevonden
worden door de cliënt te vragen de hand in de zij te plaatsen met de duim naar achteren en de
vingers naar voren wijzend. De spier spant zich en is makkelijker te voelen.
© Vilans 30-08-2012
Achtergrondinformatie
Injecteren en vaccineren bij kinderen: 1 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 30
Tekening: Voorkeursplaats voor het intracutaan toedienen van BCG-vaccin: het distale deel van de Musculus
deltoideus. Meer proximaal vaccineren verhoogt de kans op keloïdvorming
Indien het BCG-vaccin niet strikt intracutaan maar dieper (intramusculair) wordt gespoten,
vergroot dit de kans op grote ulcera en abcessen.
Subcutaan
Subcuane injecties (bijvoorbeeld BMR) worden bij voorkeur in de bovenarm gegeven ongeacht
de leeftijd. Naalden, spuiten en BMR-flacons zijn disposable en worden na gebruik in zijn
geheel in de naaldenbeker gedeponeerd 1.
Tekeningen:
Voorkeursplaats voor intramusculaire vaccinatie bij kinderen tot ongeveer 2 jaar (links).
Voorkeursplaats voor intramusculaire en subcutane vaccinaties bij personen vanaf 2 jaar (rechts)
Intramusculair
Er zijn twee voorkeursgebieden voor intramusculaire vaccinaties:

het dijbeen (musculus vastus lateralis);

de bovenarm (musculus deltoideus).
Tot de leeftijd van 2 jaar geldt het dijbeen als voorkeursplaats voor het geven van
intramusculaire injecties. De spiermassa van de bovenarm is vóór die leeftijd (te) gering.
Bovendien is de kans op aanprikken van kwetsbare structuren (zenuwen, bloedvaten,
gewrichtskapsel) groter dan bij injecties in het dijbeen.
Om praktische redenen, zowel voor de cliënt als voor degene die de vaccinatie verricht, heeft bij
oudere kinderen (vier- en negenjarigen) de bovenarm de voorkeur.
De bil (musculus gluteus) is als injectieplaats op de zuigelingen- en peuterleeftijd minder
geschikt. Dit is de plaats met relatief veel vet en weinig spierweefsel, waardoor de kans
toeneemt dat men niet intramusculair maar subcutaan injecteert.
Daarnaast bestaat het gevaar de ischiaszenuw (nervus ischiadicus) aan te prikken.
1
Werkgroep Infectiepreventie. Infectiepreventie in het consultatiebureau
Jeugdgezondheidszorg, augustus 2007 (www.wip.nl) (ingezien maart 2012).
© Vilans 30-08-2012
Achtergrondinformatie
Injecteren en vaccineren bij kinderen: 2 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 31
Wissel bij het geven van twee of drie vaccinaties tegelijk de linker- en rechterledemaat af.
Aandachtspunten injectienaald


De injectiediepte is afhankelijk van de van de dikte van de huid van de cliënt en de
naaldlengte.
Bij een te grote naald of het onjuist schatten van de hoeveelheid vetweefsel bij het kind, kan
het beenvlies geraakt en beschadigd worden. Dit kan zeer pijnlijk zijn. Men schat de
onderhuidse bindweefsellaag bij jonge kinderen vaak te dun in.
Bronnen

Buurmeisje RIJF& Bosgeur N. Vaccinatie bij kinderen. Uitvoering en achtergronden van het
Rijksvaccinatieprogramma en andere vaccinaties bij kinderen (2007). Koninklijke van Forum
BV, Assen.

Huizing e.a. (red.). Basisboek kinderverpleegkunde. Maarssen: Elsevier, 2004.

Vaccinaties, informatie website RIVM: Vaccinaties (externe site) (gezien maart 2012).
© Vilans 30-08-2012
Achtergrondinformatie
Injecteren en vaccineren bij kinderen: 3 (van 3)
Injecteren 32
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Insulinepennen en pennaalden
Een insulinepen met pennaald wordt gebruikt voor het toedienen van insuline. De insulinepen
bestaat uit een penhuls die een patroon met insuline bevat. Aan het ene uiteinde bevinden zich
het afleesvenster en doseerknop. Met één insulinepen kunnen meerdere injecties gegeven
worden.
Afbeelding: insulinepen met rechts doseerknop en afleesvenster1
Insulinepennen
Er zijn verschillende soorten insulinepennen.

Voorgevulde insulinepennen (bv, de Humalog KwikPen, SoloStar), zijn bij levering gevuld
met een insulinepatroon. Wanneer het patroon leeg is wordt de pen in zijn geheel
weggegooid.

Navulbare insulinepennen (bv. de HumaPen Luxura, Autopen 24), bevatten een
insulinepatroon dat vervangen wordt wanneer het patroon leeg is. Het insulinepatroon kan
maar op één manier in de penhuls.
Bij toediening van meerdere soorten insuline wordt voor elke soort een aparte insulinepen
gebruikt.
Naaldloos injecteren (Insujet)
Er bestaat een manier om insuline zonder naald, onder hoge druk via de huid in te spuiten. Dit
is voor veel mensen pijnlijk en de resultaten van de insulinewerking zijn wisselend 2. Onderzoek
toont goede resultaten, maar om te bepalen of naaldloos injecteren een adequate vervanger is
van de gewone pen, is nog meer onderzoek nodig3. Er zijn cliënten die (op indicatie) naaldloos
injecteren omdat ze enorme prikangst hebben. De techniek is lastig te leren en je hebt een
goede handfunctie nodig.
Overeenkomsten en verschillen insulinepennen
Zowel de voorgevulde als de navulbare insulinepennen bestaan uit een penhuls met een
patroonhouder voor het insulinepatroon, een afleesvenster waarop het aantal IE is af te lezen
en een doseerknop waarmee het aantal IE ingesteld kan worden.
Insulinepennen kunnen verschillen in:

de kleur van de insulinepen of de doseerknop, de kleur kan het type insuline in de pen
aangeven;
1
2
3
© Vilans 14-04-2015
Website Lantus: http://www.lantus.nl/insulinepennen-.aspx (externe link; ingezien 2014).
Website Diabetesfonds: http://www.diabetesfonds.nl/artikel/ontwikkelingen-diabetes-type-1
(externe link; ingezien 2014).
Nieuwsbrief Insujet: http://insujet.nl/wp-content/uploads/naaldloos-01-2011.pdf (externe link).
Materiaalbeschrijving
Insulinepennen en pennaalden: 1 (van 4)
Injecteren 33
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen





het maximaal in te stellen aantal IE;
de aanwezigheid van een tactiele code die het type insuline aangeeft voor blinden en
slechtzienden;
het al of niet hoorbaar zijn van een klikje wanneer je de doseerknop een IE draait;
instelbaarheid van de insulinepen op hele of halve IE;
speciale geschiktheid voor kinderen.
Veilige pennaalden
Sinds januari 2012 is er een EU-richtlijn van kracht, die het voorkomen van prikaccidenten en
veilig werken benadrukt. In Nederland heeft de richtlijn geleid tot en wijziging in het
Arbeidsomstandighedenbesluit. Naast het verbod op recappen, het gebruik van de juiste
naaldenbekers1, is het gebruik van veilige pennaalden verplicht gesteld2.
Naar aanleiding van de invoer van de hierboven genoemde EU-richtlijn heeft de EADV
(beroepsorganisatie voor diabeteszorgverleners) aanbevelingen gedaan voor het gebruik van
veilige pennaalden3.

Het is niet mogelijk om de pennaald vaker dan één keer te gebruiken.

De naald is te gebruiken op elke insulinepen en is eenvoudig in gebruik.

De handeling met een veiligheidsnaald is even snel als met een standaardnaald.

De veilige naald heeft een lengte van max. 5 mm. Omdat veilige naalden niet beschermen
tegen doorsteken door een huidplooi heeft een korte naald (5 mm) de voorkeur en kan door
elke volwassene met diabetes gebruikt worden. Bij de meeste volwassenen kan dit zonder
huidplooi.

Een prikaccident is niet mogelijk aan beide kanten van de naald (dus niet met het naalddeel
dat in de huid komt en niet met het deel dat in de insulinepen wordt gedrukt).
Werking veilige pennaald
Plaats zowel op de voorgevulde als de navulbare insulinepen een veilige pennaald om de
insuline toe te dienen. Er zijn veilige pennaalden die geschikt zijn voor alle insulinepennen. Er
zijn ook insulinepennen die alleen gebruikt kunnen worden met bijbehorende (al of niet veilige)
pennaalden. Raadpleeg hiervoor de gebruiksinstructie van de insulinepen. Pennaalden zijn er in
diverse lengtes en diktes.
Soorten (veilige) pennaalden
Er zijn op dit moment twee soorten veilige pennaalden in de handel.
merk
diameter (mm)
lengtes (mm)
Novofine Autocover
0,25 en 0,30
6 en 8
Veiligheids pennaald B-D
Autoshield duo4
0,33
5
Tabel: lengte en dikte veilige pennaalden
Voor beide merken pennaald geldt dat de pennaald afgeschermd is door een doorzichtig kapje
wanneer je hem uit de verpakking haalt. Bij het inbrengen van de naald in de huid schuift het
kapje de pen in. De naald is tijdens het injecteren niet zichtbaar. Bij het verwijderen van de
naald uit de huid, schuift het kapje weer automatisch over de naald en wordt vergrendeld. Een
1
Landelijke hygiënerichtlijn WIP, 2009.
Circulaire KNMP, juli 2012 en Staatsblad augustus 2011, 399 en Website arboportaal
(ingezien 2014)
3 WISE recommendations to ensure the safety of injections in diabetes, Diabetes and
Metabolism, Straus et al, 2012 (ingezien 2014) en Meer veiligheid in het ziekenhuis met
veilige pennaalden, EADV Magazine, Kreugel et al, 2013.
4 Website B-D: https://www.bd.com/nl/diabetes/page.aspx?cat=31979&id=32063 (ingezien
2014; externe link).
2
© Vilans 14-04-2015
Materiaalbeschrijving
Insulinepennen en pennaalden: 2 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 34
rode indicator aan de zijkant van het beschermkapje geeft aan dat de naald veilig afgeschermd
is.
Afbeelding insulinenaald B-D Autoshield
Afbeelding Novofine Autocover Illustratie fabrikant1
De naalden verschillen in de wijze waarop ze na gebruik worden verwijderen. De BD
Autoshieldnaald is ook aan de penzijde afgeschermd, en kan veilig met de hand van de pen
gedraaid worden, De NOVO fine Autocover is niet aan de penzijde afgeschermd. Een
pennaaldverwijderaar past niet op deze naald. De fabrikant adviseert om de naaldverpakking op
de pennaald te draaien en de pennaald daarmee te verwijderen.
Instructiefilmpjes

Autoshield: http://www.bdinteractivemedia.com/AutoShield_IFU/?product=duo&lang=nl
(externe link).

Autocover: http://www.novonordisknl.nl/, klik op Instructie Autocover (externe link).
Keuze lengte pennaald
De keuze van de lengte van de naald hangt samen met de gekozen injectietechniek (loodrechtof huidplooitechniek). Het is van belang dat de naald in het onderhuidse bindweefsel komt. Bij
magere cliënten kan het nodig zijn voor een kortere naald te kiezen of de huidplooitechniek te
gebruiken.
Omdat veilige naalden niet beschermen tegen doorsteken door een huidplooi heeft een korte
naald (5 mm.) de voorkeur en kan door elke volwassene met diabetes gebruikt worden. Bij de
meeste volwassenen kan dit zonder huidplooi.
Gebruik bij ‘gewone’ pennaalden een korte 5/6 mm-pennaald (loodrechttechniek). Gebruik een
≥ 8mm-pennaald bij het opnemen van een huidplooi2.
Publicaties geven aan dat het gebruik van een 4 mm-pennaald comfortabeler is voor de cliënt,
geschikt is voor zowel dikke als magere mensen en de werking van de insuline niet verandert in
vergelijking met de werking bij gebruik van langere naalden 3.
Aandachtspunten
1
2
3
© Vilans 14-04-2015
Website Novonordisk: http://www.novonordisk.nl/documents/home_page/document/index.asp
(externe link; ingezien 2014).
EADV Richtlijn, het toedienen van insuline met een insulinepen, 2008 (ingezien 2014).
Nieuwe aanbevelingen voor mensen met diabetes,BD, 2010 (gebaseerd op New injection
recommendations for patients with diabetes, Frid et al., 2011 (externe link).
Materiaalbeschrijving
Insulinepennen en pennaalden: 3 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen





1
© Vilans 14-04-2015
Injecteren 35
Insulinepennen en patronen zijn voor persoonlijk gebruik. Deel het gebruik niet met andere
clienten vanwege het risico op contaminatie.
Zorg voor een goede instructie in het werken met veilige naalden;
Bij het verwijderen van de naald uit de huid, schuift het kapje weer automatisch over de naald
en wordt vergrendeld. Echter, het kapje wordt al door lichte druk op de huid geactiveerd. Als
de pennaald niet meteen goed in de huid wordt ingebracht, klikt de huls al vast en kan de
naald niet in de huid1;
Voer (veilige) pennaalden af via een naaldenbeker;
Vervang bij troebele insuline het patroon wanneer het 12IE of minder bevat (bij minder dan
12 IE kan de insuline niet mengen).
Recidiverende diabetische ketoacidose door onjuist gebruik van een naald met een
veiligheidsysteem, NtvG, 2013.
Materiaalbeschrijving
Insulinepennen en pennaalden: 4 (van 4)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 36
Insuline
De meeste lichaamscellen gebruiken glucose als bron van energie. Onder invloed van insuline
(een hormoon uit de alvleesklier) wordt glucose naar de lichaamscellen gebracht waar het wordt
gebruikt voor de energieproductie of wordt opgeslagen als reservebrandstof.
Mensen met diabetes mellitus hebben een tekort aan insuline of het lichaam is minder gevoelig
voor insuline. Ze gebruiken o.a. subcutane injecties met insuline om het tekort aan te vullen.
Diabetes mellitus is een chronische ziekte, de insuline moet gedurende het hele leven van de
cliënt aangevuld worden.
Humane en analoge insuline
Vóór 1996 werd vooral menselijk (humaan) insuline gebruikt. Daarna neemt het gebruik van
analoge insuline toe. In het begin waren analogen alleen beschikbaar als kortwerkende insuline
(NovoRapid, Humalog). Nu zijn ze ook verwerkt in insulinemixen (NovoMix 30, Humalog Mix).
Humane insuline
Humane insuline is gelijk aan menselijke insuline. De insuline wordt subcutaan ingespoten. Dit
vertraagt de opname van insuline in het bloed. Daarom moet een half uur gewacht worden voor
de cliënt kan eten. De insuline werkt vijf à zes uur door. Daarom moeten cliënten die deze
insuline gebruiken vaak omstreeks 11.00 uur in de ochtend een tussendoortje eten. De insuline
die voor het ontbijt is geïnjecteerd is dan nog niet uitgewekt, terwijl de glucose uit het gegeten
ontbijt al uit het bloed is verdwenen.
Analoge insuline
Analoge insuline is speciaal ontwikkeld voor subcutane toediening. De analoge insuline wordt
snel opgenomen in het bloed en is ook snel, na ongeveer vier tot vijf uur, weer is uitgewerkt.
Cliënten die analoge insuline gebruiken, al dan niet verwerkt in insulinemixen, kunnen direct na
het injecteren van de insuline gaan eten. Omdat analoge insuline sneller is uitgewerkt, kunnen
cliënten hun verplichte tussendoortje laten staan1.
Werkingsduur insuline
Om de stijging van de bloedglucosewaarde goed op te kunnen vangen zijn er insulines met een
verschillende werkingsduur:

ultrasnel werkende insuline;

snelwerkende insuline;

middellang werkende insuline;

langwerkende insuline;

mengvormen (insulinemix).
De insulines verschillen in de snelheid waarmee ze werken en de werkingsduur. 2. Kort- en
langwerkende insuline zijn eigenlijk hetzelfde. Aan de langwerkende insuline is een eiwit
(protamine) toegevoegd dat ervoor zorgt dat de insuline langzaam wordt opgenomen in het
bloed. In een insulinemix zitten zowel op zichzelf staande insulinemoleculen verwerkt als
insulinemoleculen die gekoppeld zijn aan een eiwit, bijvoorbeeld in de verhouding 30/70.
1
2
© Vilans 14-04-2015
Website bloedsuiker (ingezien 2015)
Overzicht van alle insulinesoorten en hun werking, Website DIEP (ingezien 2015)
Materiaalbeschrijving
Insuline: 1 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 37
Tabel: humane en analoge insulines, kort- en langwerkend en mengvormen (insulinemixen)1
Insulinebehoefte
Cliënten met diabetes mellitus kunnen op verschillende manieren in hun insulinebehoefte
voorzien. Via een intensief insuline schema of door het gebruik van insulinemixen
Intensief insuline schema
Cliënten injecteren doorgaans drie keer daags kortwerkende insuline vlak voor de maaltijd en
eenmaal daags langwerkende insuline voor het slapengaan. Dit benadert het meest de
natuurlijke situatie, waardoor de regulatie van de bloedglucosewaarde beter is. De toediening
van insuline kan gemakkelijk aangepast worden aan de leefwijze van de cliënt. Als de cliënt een
maaltijd overslaat, slaat hij een injectie over. Eet hij wat meer, dan spuit hij wat extra insuline.
Insulinemix
Een andere manier om de insulinebehoefte op te vangen is het gebruik van insulinemix. In een
insulinemix zit kort- en langwerkende insuline verwerkt. Cliënten die een insulinemix gebruiken,
injecteren meestal tweemaal daags, ‘s ochtends voor het ontbijt en ‘s avonds voor de
avondmaaltijd. De kortwerkende insuline vangt de stijging van de bloedglucosewaarde na de
maaltijden op, de langwerkende insuline voorziet in de basale insulinebehoefte. Insulinemixen
zijn geschikt voor cliënten die niet vierkeer daags willen of kunnen spuiten. Bijvoorbeeld
ouderen die voor hun injecties zijn aangewezen op anderen of schoolgaande kinderen.
Troebele en heldere insuline
Wat betreft het uiterlijk worden twee insulinesoorten onderscheiden:

heldere insuline;
1
© Vilans 14-04-2015
Website DIEP (ingezien 2015)
Materiaalbeschrijving
Insuline: 2 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen

Injecteren 38
troebele insuline. Insuline krijgt een troebel, wit aspect door de toevoeging van het eiwit wat
de werkingsduur verlengt. Het komt voor in Neutral Protein Hagedoorn (NPH) insuline of
insulinemixen met NPH insuline.
Troebele insuline moet minimaal 10 keer worden gezwenkt (niet geschud), totdat de kristallen
weer in suspensie zijn gebracht (de oplossing wordt melkachtig wit)1.
Concentratie
Insulineoplossing wordt geleverd in een sterkte van 100 IE/ml. Deze sterkte is internationaal
gelijk zodat vergissingen worden voorkomen.
Bewaren van insuline
Bewaar insuline bij een temperatuur tussen 2 en 8 °C in de koelkast. Niet in de koelkastdeur de
werkzaamheid van insuline neemt af bij temperatuurschommelingen. Insuline gaat stuk bij
bevriezen en werkt dan ook niet meer! Ook een hoge temperatuur ( >35 °C) moet vermeden
worden. Ongeopende insuline is houdbaar tot de vervaldatum die door de fabrikant wordt
vermeld op de verpakking.
Flesjes en patronen met insuline kunnen na aanbreken vier tot zes weken buiten de koelkast
bewaard worden. Dit verschilt per fabrikant. Lilly (Humalog en Humiline) 4 weken, Sanofi
Aventis (Lantus, Apidara) 4 weken en Novo Nordisk (Levimir, Insulatard, NovoRapid, Novomix)
6 weken2.
1
Richtlijn, Het toedienen van insuline met de insulinepen, EADV, 2009 en
Nieuwe aanbevelingen voor injecties bij mensen met diabetes, BD, 2010 (gebaseerd op: “New
injection recommendations for patients with diabetes” A.Frid, L.Hirsch, R.Gaspar, D.Hicks, G.
Kreugel, J. Liersch, C. Letondeur, J.P. Sauvanet, N. Tubina-Rufi, K.Strauss. (ingezien in 2015)
2 Websites www.lilly.nl, www.sanofi.nl, www.novonordiks.nl (ingezien 2015).
© Vilans 14-04-2015
Materiaalbeschrijving
Insuline: 3 (van 3)
Injecteren 39
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Instructiefilmpjes insulinepennen
Er zijn verschillende merken insulinepennen voor het toedienen van insuline. In onderstaande
tabel staan filmpjes van de meest gebruikte insulinepennen. Let op, er zijn verschillen tussen de
filmpjes en het protocol, bv. na het handenwassen wordt de (vuile) kraan met de net gewassen
handen dichtgedraaid, er wordt (nog) gewerkt met onveilige naalden.
De filmpjes zijn bedoeld om de uitvoering van de handeling, zoals in het protocol beschreven
staat, te verhelderen. Een enkel filmpje is Engelstalig (Autopen 24 op Youtube). De filmpjes zijn
geen vervanging van het protocol. Een algemeen filmpje over het injecteren van insuline staat
op de website van apothekers Nederland.
Naam insulinepen
Autopen 24
Link naar instructiefilmpje:
https://www.youtube.com/watch?v=MUJLrFhxIJA
Clikstar
http://www.apidra.nl/insulinepennen/clikstar.aspx of
http://www.lantus.nl/insulinepennen-/clikstar.aspx
Flexpen
http://www.novonordisknl.nl/
Humalog mix 25 en 50
kwikpen
Humuline NPH kwikpen
http:www.lilly.nl/nl/products/index.aspx
Humanpen SAVVIO
http:www.lilly.nl/nl/products/index.aspx
Humapen Luxura (vervangen
door Humapen SAVVIO)
Humanpen Memoir
https://apotheekzorg.nl/media/patienten/humapen/luxura.html
Levemir Innolet
http://www.novonordisknl.nl/
Novopen 4
http://www.novonordisknl.nl/
Optipen Pro 1 + 2
Solostar
http://www.apidra.nl/insulinepennen/apidra-solostar.aspx
http:www.lilly.nl/nl/products/index.aspx
https://apotheekzorg.nl/media/patienten/humapen/memoir.html
Tabel: Filmpjes over het gebruik van insulinepennen
© Vilans 08-04-2015
Materiaalbeschrijving
Instructiefilmpjes insulinepennen: 1 (van 1)
Injecteren 40
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Gebruiksinstructie insulinepennen
Er zijn verschillende merken insulinepennen om insuline toe te dienen. In onderstaande tabel
staan hyperlinks naar de lange en de korte gebruiksinstructies van een aantal insulinepennen.
Let op: Gebruik de gebruiksinstructie in combinatie met het protocol.
Naam insulinepen
Autopen 24
Link naar gebruiksinstructie
Link naar korte gebruiksinstructie
http://products.sanofi.nl/Autopen_I
nstructiekaart.pdf
Clikstar (vervanger
OptiClik)
http://www.apidra.nl/media/28263/inf
ormatiebrochure%20clikstar.pdf
http://www.apidra.nl/insulinepenn
en/clikstar.aspx
Flexpen
http://www.novonordisk.nl/Images/N
L_images/Device_Brochures/59002
8_NOVO_Flexpen_folder_LR.pdf
Humalog
Humalog Mix 25
Humuline Regular
Humuline 30/70
Humuline NPH
http://www.lilly.nl/nl/products/index.a
spx
Deze link verwijst naar de bijsluiters
van de verschillende soorten
insuline (Humalog, Humalog Mix 25,
Humuline Regular
Humuline 30/70, Humuline NPH) die
met de Humapen SAVVIO
toegediend kunnen worden.
http://pi.lilly.com/us/HumaPen_Luxu
ra_HD_um.pdf (Engels)
http://www.novonordisk.nl/Images
/NL_images/Brochures_Instructie
kaarten/instructiekaartA4_flexpen.
pdf
Humalog
Humalog Mix 25
Humuline Regular
Humuline 30/70
Humuline NPH
met Humapen
SAVVIO
Humapen Luxura
(vervangen door
Humapen SAVVIO)
HumaPen Memoir
Humalog Mix50
http://www.lilly.nl/global/img/nl/pdf/h
umalog-mix50-kwikpen-bijsluiter.pdf
Dit is een link naar de bijsluiter van
Humalog
Levimir Innolet
Novopen 4
http://www.novonordisk.nl/Images
/NL_images/beelden_mei2008/In
nolet_instructie_201407.pdf
http://novonordisk.nl/Images/NL_im
ages/NovoPen4_Gerbruiksaanwijzin
g.pdf
Optipen pro 1 + 2
Solostar (vervanger
OptiSet)
https://apotheekzorg.nl/media/pati
enten/humapen/memoir.html
Humalog Mix50
http://www.novonordisk.nl/Images
/NL_images/Device_Brochures/N
ovoPen_nr4_20122.pdf
http://www.sanofi.nl/products/opti
pen-pro1_brochure.pdf
http://www.apidra.nl/media/10204/so
lostar%20informatiebrochure.pdf
http://www.apidra.nl/insulinepenn
en/apidra-solostar.aspx
Tabel: links naar lange en korte gebruiksinstructies van insulinepennen
© Vilans 08-04-2015
Materiaalbeschrijving
Gebruiksinstructie insulinepennen: 1 (van 7)
Injecteren 41
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Korte gebruiksinstructie insulinepen Humalog
Bron: Bijsluiter Humalog, Eli Lilly Nederland BV
http://www.lilly.nl/global/img/nl/pdf/humalog_bijsluiter_humalogpatroon.pdf
Ingezien: 25 november 2014
© Vilans 08-04-2015
Materiaalbeschrijving
Gebruiksinstructie insulinepennen: 2 (van 7)
Injecteren 42
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Korte gebruiksinstructie insulinepen Humalog Mix 25
Bron: Bijsluiter Humalog Mix25
http://www.lilly.nl/global/img/nl/pdf/humalog_bijsluiter_humalog_mix25patroon.pdf
Ingezien 25 november 2014
© Vilans 08-04-2015
Materiaalbeschrijving
Gebruiksinstructie insulinepennen: 3 (van 7)
Injecteren 43
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Korte gebruiksinstructie insulinepen Humuline Regular
Bron: Bijsluiter Humuline Regular,
http://www.lilly.nl/global/img/NL/PDF/Humuline-Regular-bijsluiter.pdf
Ingezien 25 november 2014
© Vilans 08-04-2015
Materiaalbeschrijving
Gebruiksinstructie insulinepennen: 4 (van 7)
Injecteren 44
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Korte gebruiksinstructie insulinepen Humuline 30/70
Bron: Bijsluiter Humuline 30/70
http://www.lilly.nl/global/img/NL/PDF/Humuline-30-70-bijsluiter.pdf
Ingezien: 25 november 2014
© Vilans 08-04-2015
Materiaalbeschrijving
Gebruiksinstructie insulinepennen: 5 (van 7)
Injecteren 45
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Korte gebruiksinstructie Insulinepen NPH
Bron: Bijsluiter Humuline NPH
http://www.lilly.nl/global/img/NL/PDF/Humuline-NPH-bijsluiter.pdf
Ingezien: 25 november 2014
© Vilans 08-04-2015
Materiaalbeschrijving
Gebruiksinstructie insulinepennen: 6 (van 7)
Injecteren 46
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Korte gebruiksinstructie Insulinepen Humalog Mix50
Bron: Humalog Mix50 KwikPen
http://www.lilly.nl/global/img/nl/pdf/humalog-mix50-kwikpen-bijsluiter.pdf
Ingezien: 25 november 2014
© Vilans 08-04-2015
Materiaalbeschrijving
Gebruiksinstructie insulinepennen: 7 (van 7)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 47
Injectiespuiten
Gebruik voor het injecteren disposable spuiten voor eenmalig gebruik. Disposable
injectiespuiten zijn in diverse soorten en maten uitgevoerd:

Spuiten met een luer conus
De conus is in het midden (centraal) of aan de zijkant (excentrisch) op de spuit geplaatst.
Voor het gebruik maakt dit geen verschil.
Afbeelding: spuit met centrale luer conus1
Afbeelding: spuit met excentrische luer conus2
Gangbare inhoudsmaten:
1 ml, 2 ml, 5 ml, 10 ml, 20 ml, 30 of 35 ml, 50 of 60 ml.

Spuiten met een luerlock conus
De luerlock aansluiting vormt een betere garantie tegen het losschieten van de naald dan
een luer conus. Een injectiespuit met een luerlock conus past op een (naaldloos) afsluitdopje
(connector).Met een injectiespuit met luerlock conus kun je zo op een veilige (naaldloze)
manier parenteraal vloeistoffen toedienen, infuuscanules doorspoelen en afsluiten, de
doorgankelijkheid van infuuscanules controleren etc. Voor injecties met een naald kun je
zowel spuiten met een luer conus als een luerlock conus gebruiken.
Afbeelding: spuit met luer lock3
Gangbare inhoudsmaten:
5 ml, 10 ml, 20 ml, 30 of 35 ml, 50 of 60 ml.

1
2
3
© Vilans 04-03-2015
Kant-en-klaarspuiten (niet voorgevuld) met een vaste injectienaald
De spuiten met een vaste injectienaald worden gebruikt voor het toedienen van erg kleine
hoeveelheden medicijnen, bv. insuline. Gangbare inhoudsmaat is 0,5 ml.
http://www.spuitjes.nl/ (ingezien 2014)
Website Medische Service Nederland (ingezien 2014)
Website Braun (ingezien 2014)
Materiaalbeschrijving
Injectiespuiten: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen


© Vilans 04-03-2015
Injecteren 48
Kant-en-klare voorgevulde injectiespuiten, gevuld met injectievloeistof zoals Fraxiparine,
Griepvaccin of Oplosmiddel. Met of zonder een vaste injectienaald.
Voorgevulde injectiepen voor eenmalig gebruik of om meerdere malen te gebruiken. Bv
Epipen of Aranesp SureClick.
Materiaalbeschrijving
Injectiespuiten: 2 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 49
Injectienaalden
Gebruik voor het injecteren en opzuigen van injectievloeistoffen disposable naalden (naalden
voor eenmalig gebruik). Een injectienaald bestaat uit een holle metalen naald bevestigd op een
kunststof luerlock conus.
De kleur van de conus hangt samen met de diameter van de naald. Dit zegt dus niets over de
lengte van de naald. Controleer altijd wat daarover op de verpakking staat. In de NEN-EN-ISO
6009:1994/C1:2008 staat de kleurcodering voor identificatie van naalden voor eenmalig gebruik
beschreven. De diameter van de naald wordt ook wel uitgedrukt in Gauge (G). 20G = 0.9 mm,
22G = 0,7 mm, 23G = 0,6 mm, 25G = 0,5 mm en 26G = 0,45 mm.
Soorten injectienaalden
Disposable injectienaalden hebben diverse lengtes en diktes. De te gebruiken maat is
afhankelijk van de injectiemethode (intracutaan, subcutaan, intramusculair, intraveneus), de
injectietechniek (bv. bij subcutaan injecteren de loodrechttechniek of de huidplooitechniek), het
injectiegebied en dikte van het onderhuidse bindweefsel of de spier. Voor kinderen gelden
andere maten.
diameter (mm)
0,40
0,45
0,50
0,60
0,70
0,80
0,90
1,10
1,20
kleur
grijs
bruin
oranje
blauw
zwart
groen
geel
beige/ivoor/crème
roze
lengtes (mm)
16-20
12-23
16-25
16-25-30
30-40-50
16-25-40-50
25-40-50-55-70
25-30-40-50
40-50
Tabel: diameter, kleur en lengte van de gangbare naalden1.
Toepassing injectienaalden
Intracutaan
Gebruik voor intracutane injecties een dunne naald: diameter 0,4 - 0,5 mm.
Gebruik voor de BCG-vaccinatie: 0,5 mm x 10 mm of 0,45 mm x 10 mm (diameter x lengte).
Subcutaan
Gebruik voor subcutane injecties een dunne naald: diameter 0,4 - 0,6 mm.
Bepaal de lengte van de naald aan de hand van de gebruikte techniek en van de dikte van het
onderhuidse bindweefsel:

voor loodrechte subcutane injecties: 5-12 mm;

voor subcutane injecties (huidplooitechniek): 19-32 mm;

voor subcutane injecties bij kinderen (huidplooitechniek): 5, 6, 8, 10 of 12 mm.
Subcutane verblijfsnaaldjes voor bolusinjecties worden beschreven in de achtergrondinformatie
van naalden voor subcutane infusie.
1
© Vilans 26-06-2015
Gebaseerd op tabel van Terumo, website Medeco (externe link; ingezien 2014).
Materiaalbeschrijving
Injectienaalden: 1 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 50
Intramusculair
Gebruik voor intramusculaire injecties een iets dikkere en langere naald, bijvoorbeeld 0,8 x 2538 mm-naalden voor volwassenen. Voor kinderen wordt 16 mm aanbevolen. De lengte van de
naald wordt ook bepaald door de dikte van de onderhuidse bindweefsellaag (vetlaag) 1.
Gebruik voor vaccinatie bij kinderen (D(K)TP en Hib) naalden met een diameter van 0,5 of 0,6
mm en met een lengte van 24 of 25 mm, omdat daarmee het D(K)TP- en het Hib-vaccin
voldoende diep worden gespoten. Gebruik deze naalden in ieder geval bij vier- tot
negenjarigen. Men schat de onderhuidse bindweefsellaag bij jonge kinderen vaak te dun in.
Intraveneus
Gebruik voor intraveneuze injecties een naald van 0,8 of 0,9 mm dikte met een lengte van
bijvoorbeeld 38, 40 of 50 mm.
Veilige naalden
Sinds januari 2012 is er een EU-richtlijn van kracht, die het voorkomen van prikaccidenten en
veilig werken benadrukt. In Nederland heeft de richtlijn geleid tot een wijziging in het
Arbeidsomstandighedenbesluit2. Naast het verbod op recappen, het gebruik van de juiste
naaldcontainers3, wordt het gebruik van veiligheidsnaalden verplicht gesteld.
Soorten veilige naalden
Er zijn meerdere soorten veiligheids- en beschermingsmechanismen. Ze worden geleverd voor
de verschillende injectietechnieken en als opzuignaald 4.

Injectienaalden waarbij de naald na de prikhandeling automatisch terug in de spuit schiet.

Injectienaalden waar het beschermkapje aan de naald vast zit. Het beschermkapje is met
een duimbeweging over de naald te klikken, waarbij de duim veilig achter de naaldpunt blijft.

Injectienaalden waarbij een naaldhuls handmatig over de naald getrokken kan worden
zonder de naald aan te raken.
Afbeelding: injectienaald met beschermkapje (BD Eclips)5
Gebruik veilige naaldsystemen
Welk systeem gebruikt wordt, hangt af van de doelgroep en de situatie. Het systeem moet ook
voor de cliënt veilig zijn. Heb je rustig de tijd met je duim het beschermkapje over de naald te
klikken, gebruik dan het systeem met het beschermkapje. Bij een onrustige cliënt heeft een
naald die automatisch terugschiet de voorkeur.
Op dit moment zijn er meerdere soorten veilige naaldsystemen in de handel.
1
Are techniques used for intramuscular injection based on research evidence?, Nursing
Times, review, 2008 (ingezien 2014).
2 Circulaire KNMP, juli 2012 en Staatsblad augustus 2011, 399 (externe link) en Website
arboportaal (externe link; ingezien 2014).
3 Landelijke hygiënerichltijn WIP, 2009.
4 Site medeco (ingezien oktober 2013: externe link).
5 Website Tefa Mediq (ingezien 2014).
© Vilans 26-06-2015
Materiaalbeschrijving
Injectienaalden: 2 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 51
Instructiefilmpje
BD Eclips: https://www.youtube.com/watch?v=B7d1arzhruk (Engels) (externe link).
Veilige opzuignaalden
Opzuignaalden zijn dikker en langer (diameter: 0,9-1,2 mm x lengte: 38-50 mm); de naalden
met een lengte van 50 mm zijn vooral geschikt, omdat ze tot de bodem van een ampul reiken.
Er zijn veilige stompe opzuignaalden speciaal voor het optrekken van vloeistoffen. De naald
heeft een slijping van 40° en is daarmee scherp genoeg om door rubber stoppers te prikken
maar kan met de slijping niet door de huid.
Afbeelding: stompe opzuignaald1
Filterstraw2
Veilige opzuignaalden met filter
Er zijn veilige stompe opzuignaalden met een filter in de handel. Ook zijn er flexibele ‘naalden’
met een filter (filter straw). Het gebruik van een opzuignaald met een filter wordt aanbevolen
bij3:

het risico op glassplinters in de injectievloeistof wanneer injectievloeistof uit een glazen
ampul wordt opgetrokken;

gevaar voor het optrekken van kristallen / partikels bij moeilijk oplosbare injectievloeistoffen
(bv. stollingsfactoren);

wanneer de fabrikant van de injectievloeistof het aanbeveelt. Vaak wordt dan de filternaald
meegeleverd met de injectievloeistof.
Overhevelnaalden
Overhevelnaalden hebben aan beide zijden een mogelijkheid om een flacon met oplosmiddel of
injectiepoeder aan te prikken. Ze worden gebruikt om een flacon met oplosmiddel direct te
koppelen aan een flacon met injectiepoeder. Prik altijd eerst de flacon aan met het oplosmiddel
en dan de flacon met injectiepoeder. Het vacuüm in de flacon met injectiepoeder zorgt ervoor
dat het oplosmiddel automatisch in de flacon met injectiepoeder gezogen wordt.
1
2
3
© Vilans 26-06-2015
Website Braun (ingezien 2014).
Website Braun (ingezien 2015)
Website KNMP (ingezien 2015)
Materiaalbeschrijving
Injectienaalden: 3 (van 3)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 52
Ampullen fysiologisch zout en aqua dest
Fysiologisch zout (NaCl 0,9%) en aqua dest worden in glazen, maar vooral in plastic ampullen
geleverd. Zowel fysiologisch zout als aqua dest worden gebruikt als oplosmiddel voor
medicatie. Ampullen fysiologisch zout worden ook gebruikt voor het flushen of spoelen van
infuuskatheters.
De inhoud van een ampul is bestemd voor eenmalig gebruik. De microbiologische kwaliteit van
de inhoud van de ampul neemt af als deze wordt aangebroken en dus in contact staat met de
(verontreinigde) lucht.
Plastic ampullen
Voor het opzuigen van vloeistof uit de plastic ampullen is een opzuignaald nodig. Plaats de
opzuignaald op de conus van de spuit. Draai het plastic afsluitkapje van de ampul. Door de
opening van de ampul iets naar beneden te draaien kan de vloeistof worden opgezogen.
Glazen ampullen
Medicijnen en vloeistoffen in glazen ampullen zijn gesteriliseerd. Het betreft vaak medicijnen en
vloeistof die parenteraal worden toegediend.
Ampullen worden klaargemaakt in een steriele ruimte in een werkkast waarin speciale filters de
lucht vrijmaken van deeltjes en micro-organismen. Ze worden hermetisch afgesloten door
dichtbranden en vervolgens 30 minuten gesteriliseerd bij 100 oC.
Voorgevulde injectiespuit
Er zijn voorgevulde kant-en-klare injectiespuiten in de handel, gevuld met 10 ml fysiologisch
zout, voor eenmalig gebruik. De spuit heeft een luerlock aansluiting met een afsluitdopje. De
spuiten worden gebruikt voor het flushen of spoelen van infuuskatheters. Het voordeel van het
werken met voorgevulde kant-en-klare spuiten is dat het risico op contaminatie beperkt wordt.
Afbeelding: voorgevulde injectiespuit met fysiologisch zout 1
Ampullenbreker
Een ampul kan alleen door breken worden geopend. Gebruik een gaasje ter bescherming tegen
snijgevaar. Of gebruik een kunststof of metalen ampullenbreker voor het veilig breken van het
glas.
1
© Vilans 19-11-2014
Website Mediq Combi Care: https://www.mediqcombicare.nl/producten/TTMN02700/salinenacl-09-wegwerpspuit-10ml.aspx (externe link; ingezien 2014).
Materiaalbeschrijving
Ampullen fysiologisch zout en aqua dest: 1 (van 2)
Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen
Injecteren 53
Afbeelding: Voorbeeld van een kunststof ampullen breker1

1
Website Amstellandmedical: http://www.amstelmedical.nl/p/820-ampullenbreker (externe link;
ingezien 2014).
© Vilans 19-11-2014
Materiaalbeschrijving
Ampullen fysiologisch zout en aqua dest: 2 (van 2)
Download