Begripstest Elektriciteit [DOELGROEP: VMBO EN HAVO/VWO-ONDERBOUW] Deze begripstest gaat over het onderdeel elektriciteit. Als het goed is weet je al veel dingen over dit onderwerp. Met behulp van deze test willen we onderzoeken hoeveel je nog weet over elektriciteit. Probeer de vragen maar eens te maken. Over jezelf…. Ik ben een… jongen meisje Ik ben ………… jaar oud. Ik zit in jaar… 2 3 4 Mijn leerweg is… BB KB GL/TL havo/vwo Ik doe dit jaar… voor de eerste keer voor de tweede keer Ik vind mijzelf… slecht in natuurkunde/nask1 redelijk in natuurkunde/nask1 goed in natuurkunde/nask1 Ik vind het vak… leuk gaat wel niet leuk Ik vind het vak… gemakkelijk gewoon / gaat wel moeilijk BEGIN DE TEST © 2008 FONTYS LERARENOPLEIDING NATUURKUNDE/TECHNIEK SITTARD 1 Wat betekenen de symbolen ook al weer? Hier beneden staan een aantal symbolen die je in de test zal tegen komen. Kijk er nog maar eens goed naar. Weet je nog wat ze betekenen? spanningsbron of batterij: draad: lampje: weerstand: ampèremeter (stroommeter): voltmeter (spanningsmeter): Maak de vragen… VRAAG 1 Kijk eens naar de vier figuren (A t/m D) hier beneden. De batterijen die je ziet, zijn allemaal nog vol en de lampjes zijn allemaal heel. Beantwoord vraag a t/m c. [Er kunnen bij vraag a t/m c meer antwoorden goed zijn] A a. In welke situatie geeft het lampje licht? B C D b. In welke situatie loopt er stroom door de schakeling? c. In welke situatie is er een elektrische spanning aanwezig? © 2008 FONTYS LERARENOPLEIDING NATUURKUNDE/TECHNIEK SITTARD 2 VRAAG 2 Kijk eens naar de figuur hier naast. Er is een lampje aangesloten op een batterij. Het lampje brandt. De stroomsterkte vóór het lampje is aangegeven: 2 ampère (2 A). De stroomsterkte na het lampje (op de plek van het vraagteken) is onbekend. 2A Vraag: Hoe groot is de stroomsterkte na het lampje? Kruis één antwoord aan. Er is geen stroom meer na het lampje (dus: 0 A). De stroom na het lampje is kleiner geworden dan 2 A. De stroom na het lampje is nog steeds 2 A. VRAAG 3 Hier beneden staan vijf uitspraken over de schakeling (zie figuur) die we bij de vorige opgave ook al hebben gezien. Geef van elke uitspraak aan of deze WEL WAAR of NIET WAAR is. NIET WAAR WEL WAAR a. De batterij maakt de energie om het lampje te laten branden. b. Het lampje verbruikt stroom om te kunnen branden. c. De batterij ‘duwt’ de stroom door de schakeling. d. Elektrische energie is een andere naam voor elektrische stroom. e. Als er spanning is, moet er ook altijd een stroom zijn. [Kruis het goede vakje aan] VRAAG 4 Klaas zegt het volgende: “Laatst bleef ik aan de stroom hangen. Er ging toen een flinke spanning door mijn lichaam heen”. Vraag: Is deze uispraak juist of onjuist? Deze uitspraak is juist. Deze uitspraak is onjuist. © 2008 FONTYS LERARENOPLEIDING NATUURKUNDE/TECHNIEK SITTARD 3 VRAAG 5 Je ziet in de figuur hier beneden een lampje dat aangesloten is op een batterij. Het lampje brandt. In de witte draad stromen stroomdeeltjes naar het lampje toe (in de richting van de pijl). a. Wat gebeurt er volgens jou in de zwarte draad? Kruis één antwoord aan. Er stromen stroomdeeltjes naar het lampje toe. Er stromen stroomdeeltjes van het lampje af. Er stromen deeltjes van het lampje af en naar het lampje toe. Er stromen geen stroomdeeltjes. b. Vergelijk nu de witte draad met de zwarte draad. Welke uitspraak is waar? In de zwarte draad stromen meer stroomdeeltjes dan in de witte. In de zwarte draad stromen minder stroomdeeltjes dan in de witte. In de zwarte draad stromen evenveel stroomdeeltjes als in de witte. c. We vergelijken nog een keer de witte draad met de zwarte draad. Welke uitspraak is waar? Door de zwarte draad stroomt meer energie dan door de witte. Door de zwarte draad stroomt minder energie dan door de witte. Door de zwarte draad stroomt evenveel energie als door de witte. © 2008 FONTYS LERARENOPLEIDING NATUURKUNDE/TECHNIEK SITTARD 4 VRAAG 6 Je ziet in de figuur hier naast twee schakelingen met vier lampjes (A t/m D). Alle lampjes branden en zijn hetzelfde. Ook de twee batterijen zijn hetzelfde. C A B D Opdracht: Geef van de vier uitspraken aan of ze WEL WAAR of NIET WAAR zijn. NIET WAAR WEL WAAR a. Lampje A en B branden even fel. b. Lampje C en D branden even fel. c. Lampje A en B branden feller dan lampje C en D. d. De twee batterijen leveren elk evenveel energie aan de lampjes. [Kruis het goede vakje aan] VRAAG 7 Kijk naar de figuur hier beneden. Je ziet twee lampjes die aangesloten zijn op een batterij. Ze branden allebei. Je ziet ook drie stroommeters. Één meter geeft een stroom aan van 4 A. De stroomrichting is aangegeven met een pijltje. Opdracht: Vul op het stippellijntje bij de andere twee stroommeters in, hoe groot de stroomsterkte is die gemeten wordt. I = …. A I=4A I = …. A © 2008 FONTYS LERARENOPLEIDING NATUURKUNDE/TECHNIEK SITTARD 5 VRAAG 8 Kijk naar de twee schakelingen (a en b) hier beneden. Je ziet drie dezelfde lampjes (L1 t/m L3) en twee dezelfde batterijen van 4 V. De lampjes branden alle drie. Opdracht: Geef van de vier uitspraken aan of ze WEL WAAR of NIET WAAR zijn. NIET WAAR WEL WAAR a. Lampje L1 brandt feller dan L2 en L3. b. Lampje L1 en L2 branden allebei even fel. c. De batterij in schakeling b levert meer energie dan die in a. d. De stroom die door L2 loopt is kleiner dan de stroom door L1. [Kruis het goede vakje aan] VRAAG 9 Hier beneden zie je vijf dezelfde lampjes die aangesloten zijn op een batterij. Vraag: Wat kun je zeggen over de felheid van de vijf lampjes? Geef één antwoord. Lampje 1 brandt het felst en lampje 5 het zwakst. Lampje 1 t/m 5 branden even fel. Lampje 1 brandt het zwakst en lampje 5 het felst. © 2008 FONTYS LERARENOPLEIDING NATUURKUNDE/TECHNIEK SITTARD 6 VOEDING VRAAG 10 METER Kijk naar de figuur hier naast. Je ziet een spanningbron (voeding) met daarop aangesloten een lampje en een meter. Vraag: Welke meter is in de schakeling afgebeeld? Een stroommeter (ampèremeter) LAMPJE Een spanningsmeter (voltmeter) De meter kan een stroommeter zijn, maar ook een spanningsmeter. VRAAG 11 Hier beneden zie je een schakeling met twee dezelfde lampjes. De lampjes branden en zijn aangesloten op een batterij van 8 V. Er zijn ook vier spanningsmeter (voltmeters) in de stroomkring opgenomen (V1 t/m V4). BATTERIJ 8V V1 V4 V2 V3 Vraag: Welke waarde voor de spanning meten de voltmeters? Kies uit 0, 4 of 8 Volt. [Kruis de juiste spanning aan] 0V 4V 8V voltmeter 1 (V1) voltmeter 2 (V2) voltmeter 3 (V3) voltmeter 4 (V4) © 2008 FONTYS LERARENOPLEIDING NATUURKUNDE/TECHNIEK SITTARD 7 VRAAG 12 Hier beneden zie je drie dezelfde lampjes die aangesloten zijn op een batterij. De hoofdstroom (stroom uit de batterij) is 1,2 A. Opdracht: Vul op de stippellijntjes bij de drie lampjes in, hoe groot de stroom is die door de lampjes loopt. VRAAG 13 Kijk naar de stroomkring hier naast. Je ziet drie dezelfde lampjes die aangesloten zijn op een batterij. 1 2 Vraag: Welke lampjes branden? BRANDT WEL BRANDT NIET lampje 1 lampje 2 lampje 3 [Kruis aan] © 2008 FONTYS LERARENOPLEIDING NATUURKUNDE/TECHNIEK SITTARD 3 8 VRAAG 14 Kijk naar de schakeling hier naast. Je ziet een lampje en een weerstand die aangesloten zijn op een batterij. De weerstand (R) heeft een waarde van 10Ω. Het lampje (L) brandt. Vraag: R = 10Ω Ω L We vervangen de weerstand (R) in de schakeling door een weerstand van 20Ω. Wat gebeurt er met het lampje? Kies één antwoord. Het lampje gaat feller branden. Het lampje gaat zwakker branden. Het lampje zal even fel blijven branden. VRAAG 15 Kijk naar de schakeling hier naast. Je ziet een lampje en een weerstand die aangesloten zijn op een batterij. De weerstand (R) heeft een waarde van 10Ω. Het lampje (L) brandt. Vraag: We vervangen de weerstand (R) in de schakeling door een weerstand van 20Ω. Wat gebeurt er met het lampje? Kies één antwoord. L R = 10Ω Ω Het lampje gaat feller branden. Het lampje gaat zwakker branden. Het lampje zal even fel blijven branden. - EINDE VAN DE TEST - © 2008 FONTYS LERARENOPLEIDING NATUURKUNDE/TECHNIEK SITTARD 9