Daniel Reuss: `Ik ben gelukkig als onze muziek mensen raakt`

advertisement
Daniel Reuss: ‘Ik ben gelukkig als onze
muziek mensen raakt’
Toen Daniel Reuss (1961) op zijn eenentwintigste ging zingen in Cappella
Amsterdam, was het koor nog semiprofessioneel. De zangers kregen weliswaar
een vergoeding voor concerten, maar repetities waren onbezoldigd. Reuss
studeerde destijds directie aan het Conservatorium van Rotterdam: ‘Gaandeweg
ging ik steeds vaker samenwerken met Jan Boeke, oprichter en vaste dirigent van
het koor. Toen Jan na een uitvoering van de Hohe Messe van Bach in 1990 stopte,
presenteerde hij mij na afloop als zijn opvolger. Hij deed me Cappella Amsterdam
als het ware cadeau.’
De jonge Reuss besloot onmiddellijk het ensemble om te bouwen tot een
beroepskoor, dat de blik bovendien meer zou richten op eigentijdse muziek.
‘Jan Boeke had fantastisch werk verricht en onder andere alle vocale werken van
Sweelinck opgenomen voor Hilversum 4, maar de rek was er een beetje uit, ook
voor het publiek.’ Zonder slag of stoot ging deze koerswijziging niet: ‘Ongeveer
de helft van de zangers wilde zich blijven concentreren op oude muziek, de
rest zag wel wat in vernieuwing. In vier jaar tijd ontstond een wisseling van
de wacht en onder de nieuwe zakelijke leiding werd het mogelijk ook voor
repetities te betalen. Zo werden we door de jaren heen steeds professioneler.’
Reuss raakte in de afgelopen vijfentwintig jaar vergroeid met het koor, dat
inmiddels internationale waardering oogst. Hij roemt de enorme gedrevenheid
van de zangers, die vaak leidt tot topprestaties: ‘Ze moeten trouwens wel
tegen een stootje kunnen, want ik stel zeer hoge eisen en reageer tijdens
repetities vrij direct. Ik spaar de kool en de geit niet, maar daardoor beginnen
ze blijmoedig aan een concert, ze weten dat ze het aan kunnen.’ Hoewel hij
het koor ziet als zijn baby, vindt hij dat het nog te sterk is gekoppeld aan zijn
naam: ‘De club moet ook zelfstandig, zonder mij, kunnen bestaan. Daarom heb
ik vaker gastdirigenten uitgenodigd, zoals bijvoorbeeld Sigvards Kļava en Frieder
Bernius.’
Reuss gaat daarnaast graag samenwerkingsverbanden aan: ‘Heel mooi was Ein
deutsches Requiem van Brahms, samen met de Akademie für alte Musik Berlin
en het Rias Kammerchor. Bijzonder waren ook de projecten met Peter Eötvös.’
Het dierbaarst zijn hem de gezamenlijke concerten met Frans Brüggen en diens
Orkest van de Achttiende eeuw: ‘De musici zijn net als wij free lancers, altijd
fris en nieuwsgierig. Dat maakt de samenwerking zo vruchtbaar, elke uitvoering
behoudt de frisheid van een
eerste keer.’
Met veel plezier ook kijkt de
dirigent terug op projecten
met levende componisten.
‘De ontmoetingen met Tan
Dun, Ton de Leeuw, Robert
Heppener en György Ligeti
waren hoogtepunten, elk
op zijn eigen manier.’ Zijn
droom is dat er ooit een
meesterwerk voor Cappella
Amsterdam gecomponeerd
wordt: ‘Schrijven voor koor
is niet makkelijk, je moet
gevoel hebben voor kleur
en tegelijkertijd beschikken
over het muzikale gewicht om een echt goed stuk te maken. Er zijn maar weinig
koorcomposities met de statuur van La figure humaine van Poulenc of Tehillim
van Reich. Ik zou het geweldig vinden als wij de eerste uitvoering van zo’n
iconisch werk zouden kunnen geven!’
Het blijkt lastig zijn mooiste herinnering te benoemen: ‘We hebben zóveel
prachtige projecten gedaan! Maar bijzonder dierbaar is mij de reeks uitvoeringen
van de Lamentaties van Ernst Křenek, dat was echt onvergetelijk.’ Memorabel
was verder een tournee door Japan, toen de koffers op Heathrow waren blijven
staan: ‘Een week lang moesten we in festival-shirt en spijkerbroek optreden.
Vreselijk op dat moment, maar het mooie was dat het publiek geraakt werd door
onze muziek. Dat is voor mij toch het allerbelangrijkste, dan ben ik gelukkig.’
8
Cappella Amsterdam tijdens Musica Sacra, september 1993
9
Download