PLAN VAN AANPAK voor de reductie van ammoniakemissie Voorbeeldbedrijf Praktijknetwerk: Waarheen met ammoniak op veen? Inhoud 1 Bedrijfsportret................................................................................................................ 3 2 Vergelijking met referentiegroep ............................................................................. 3 3 Benutting en Ammoniak emissie in 2015 ............................................................. 4 4 Stikstofkringlopen en bedrijfsvoering in 2015 .................................................... 6 4.1 Stikstofkringloop bedrijf ........................................................................ 6 4.2 Stikstofbalans veestapel 2015 ................................................................ 6 4.2.1 Benutting veestapel ......................................................................... 7 4.2.2 Rantsoen.......................................................................................... 8 4.3 Stikstofkringloop bodem 2015 ............................................................ 10 4.3.1 5 6 7 Bemesting 2015 ............................................................................. 10 Sterke punten en aandachtspunten ....................................................................... 12 5.1 Sterke punten ...................................................................................... 12 5.2 Aandachtspunten................................................................................. 12 Plan van aanpak .......................................................................................................... 13 6.1 Rantsoen .............................................................................................. 13 6.2 Beweiding ............................................................................................ 13 6.3 Bemesting ............................................................................................ 13 Berekening reductie ammoniak emissie ............................................................... 14 Bijlage 1: Uitgangspunt, doelstelling en voorgenomen maatregelen ............... 15 2 1 Bedrijfsportret In onderstaand overzicht, afkomstig uit de Kringloopwijzer, staat de opzet van uw bedrijf over de achterliggende drie jaren (2013 – 2015). Als laatste kolom de gegevens van de referentiegroep, waarvan de eigenschappen in de groene balk zijn omschreven (veengrond, > 16 ton melk/ha). Tabel 1: Bedrijfsportret uit de Kringloopwijzer van 2015 2 Vergelijking met referentiegroep Een aantal kengetallen in de Kringloopwijzer wordt vergeleken met het gemiddelde van een referentiegroep die wat grondsoort en intensiteit (kg melk/ha) het beste bij uw bedrijf past. Naast de kengetallen die worden vergeleken worden de X, O of V vermeld. Deze letters hebben de betekenis zoals hieronder wordt weergegeven. 3 3 Benutting en Ammoniak emissie in 2015 Uit tabel 2 blijkt dat de benutting van mineralen vooral door de bodem erg goed is. Dit springt er uit ten opzichte van de vergelijkingsgroep. Dit geldt zowel voor stikstof (65% ten opzichte van 53%) als voor fosfaat (121% ten opzichte van 98%). Deze benutting door de bodem zorgt er voor dat de benutting over het hele bedrijf ook duidelijk hoger uitkomt: 30% ten opzichte van 24% voor stikstof en 100% ten opzichte van 88% voor fosfaat. De positieve benutting van de bodem zien we ook terug in het mineralenoverschot van de bodem en het bedrijf. Dee zijn beiden flink lager dan het groepsgemiddelde. Een goede prestatie van de bodem heeft sterke invloed op de benutting van het bedrijf, omdat de verliezen van de bodem niet of nauwelijks meer terug komen in de kringloop. Tabel 2: Benuttingscijfers van het bedrijf en van de vier afzonderlijke onderdelen (veestapel, mest, bodem en gewassen) en de verliezen in de kringloop. In tabel 3 is weergegeven waar en hoeveel ammoniakemissie er uw bedrijf plaatsvindt. Deze getallen zijn gebaseerd op rekenkundige modellen, die voortkomen uit onderzoek naar ammoniakemissie, afhankelijk van diverse parameters van het bedrijf. De verschillen tussen de kg in tabel 2 en tabel 3 zijn te verklaren door het feit dat tabel 2 is uitgedrukt in kg N/ha en tabel 3 in kg NH3/ha. 4 Tabel 3: Verliezen aan ammoniak per onderdeel van de kringloopwijzer In tabel 4 staan de ammoniakverliezen van uw bedrijf vermeld ten opzichte van het gemiddelde van een grote groep melkveehouders in West Nederland (278 kringloopwijzers). Hieruit blijkt dat er over 2015 weinig ammoniakemissie plaatsvindt ten opzichte van de andere pilotbedrijven en de groep melkveehouders in de Veenweiden. De winst wordt vooral behaald door lang te beweiden, zodat de emissie uit de stal/opslag en aanwenden wordt gereduceerd. Tabel 4: Verliezen aan ammoniak per ton melk en per ha (KringloopWijzer) Voorbeeld gemiddeld (Veenweiden) NH3 stal en opslag (kg/ton melk) 1,71 1,75 NH3 mestaanwending (kg/ton melk) 1,84 2,42 NH3 kunstmest (kg/ton melk) 0,34 0,25 NH3 beweiding (kg/ton melk) 0,09 0,08 NH3 gewasresten (kg/ton melk) 0,02 0,06 NH3 totaal (kg/ton melk) 4,02 4,56 NH3 totaal (kg/ha) 84,3 70,6 5 4 Stikstofkringlopen en bedrijfsvoering in 2015 In het kader van ammoniak is de stikstofkringloop van het bedrijf en de afzonderlijke onderdelen binnen het bedrijf van belang. Immers ammoniak (NH3) is voor een groot deel opgebouwd uit stikstof. 4.1 Stikstofkringloop bedrijf Vanuit de stikstofkringloop wordt duidelijk hoe de stikstof zich in het bedrijf beweegt. Hoeveel kg stikstof er wordt ingevoerd (blauwe kleur), hoeveel stikstof het bedrijf verlaat (paarse kleur) en hoeveel stikstof er ontsnapt (oranje kleur). Het grootste deel verdwijnt als overschot in de bodem, maar ook een aanmerkelijk deel verdwijnt in de vorm van ammoniak. Figuur 1: De stikstofkringloop voor het bedrijf, uitgedrukt in kg N per ha. 4.2 Stikstofbalans veestapel 2015 In de stikstofkringloop geeft de stikstofbalans van de veestapel aan hoeveel kg stikstof er wordt (aan)gevoerd in de bek van de koe en hoeveel productie aan melk en vlees daarmee plaatsvindt. Het overige deel wordt als onbenut aangeduid als ‘excretie’. In eerste instantie zal dit in de vorm van mest en urine zijn, maar een deel hiervan ontsnapt in de vorm van ammoniak. In figuur 2 is de stikstofbalans uit de Kringloopwijzer weergegeven. De dieren krijgen in totaal 537 kg N/ha gevoerd in de vorm van vers gras, gras- en maiskuil en krachtvoer. Hiervan wordt 126 kg N/ha afgevoerd in de vorm van melk en vlees. Voor vlees wordt 2 kg per ha gecorrigeerd omdat er een (lichte) afname is van het aantal dieren per 31/12/2015. Het overige deel is ‘excretie’ en betreft alle stikstof dat niet is benut voor melk en vlees. In uw geval is dat 415 kg N per ha in 2015. Uit deze gegevens kan het benuttingspercentage worden berekend: (113+13-2)/537*10 = 23,1% 6 Figuur 2: De stikstofbalans van de veestapel, uitgedrukt in kg N per ha 4.2.1 Benutting veestapel In de stikstofbalans van de veestapel zijn de intensiteit van het bedrijf en het aantal stuks jongvee per 10 melkkoeien van invloed op de benutting. - - De intensiteit van het bedrijf wordt in dit geval uitgedrukt in kg melk per ha. Hoe intensiever een bedrijf, hoe meer diversiteit er mogelijk is aan voedingsmiddelen die worden aangekocht. Dit geeft het bedrijf een voorsprong voor wat betreft benutting door de dieren. Dit voordeel wordt ook verderop in de kringloop merkbaar omdat de verliezen in de bodem relatief minder worden omdat mest van het bedrijf wordt afgevoerd en niet voor benuttingsverliezen kan zorgen Het aantal stuks jongvee per 10 melkkoeien is van invloed op de benuttingspercentage, omdat het voer voor jongvee niet wordt omgezet in melk en vleesaanzet een zeer lage efficiëntie heeft. Bedrijven kunnen dan ook hun kringloop verbeteren door minder jongvee aan te houden. Dit vraagt wel een duurzame veestapel die met minder vervanging toe kan. In onderstaande tabel 5 staat de intensiteit en het aantal jongvee per 10 melkkoeien weergegeven van uw bedrijf over 2015, met daarbij een indicatie van de (verplichte) mestafzet in dat jaar. Tabel 5: bedrijfskenmerken voor wat betreft intensiteit en jongveebezetting 7 Uw bedrijf is redelijk intensief wat te zien is aan melkproductie per ha (20.993 kg/ha). Het aantal stuks jongvee per 10 melkkoeien is met 4,2 laag te noemen. Gemiddeld wordt er in Nederland meer dan 6 stuks jongvee per 10 melkkoeien aangehouden. 4.2.2 Rantsoen In het kader van de benutting van mineralen door de veestapel is de samenstelling van het rantsoen van cruciaal belang. Door een uitgebalanceerd rantsoen produceren de dieren de optimale hoeveelheid melk en vlees en is het verlies aan mineralen minimaal. Daarmee kan het benuttingspercentage worden verhoogd. In tabel 6 zijn een aantal kenmerken van het rantsoen van uw bedrijf weergegeven. Tabel 6: Gegevens over de voeding (Kringloopwijzer 2015) 4.2.2.1 Ruw eiwit Het gehalte aan ruw eiwit geeft een indicatie van de mogelijke vorming van ammoniak. Het overschot aan eiwit in het rantsoen zal in de vorm van ureum via de urine uit het lichaam worden afgevoerd en is daarmee een bron voor de vorming van ammoniak. Hoe meer ureum in de urine, hoe meer ammoniak er zal vrijkomen. Uit onderzoek blijkt dat een gehalte aan ruw eiwit van 150 prima kan volstaan mits het rantsoen perfect in balans is voor wat betreft energie (VEM). In uw geval is het eiwitgehalte over de laatste drie jaren vrij stabiel rond de 166 gram per kg ds rantsoen. 8 4.2.2.2 Ruweiwit / kVEM Om zoveel mogelijk eiwit van de voeding omgezet te krijgen in melk, is er voldoende energie nodig in een rantsoen. Een maatstaf voor het rantsoen is de VEM. Daarom is het kengetal waarbij eiwit wordt afgezet tegen de energie een prima kengetal om de balans van het rantsoen aan af te lezen. In uw geval schommelt deze verhouding in de afgelopen drie jaar net boven de 170 en in 2015 is dit 173. De referentiegroep komt over de jaren 2012 – 2014 op 180 uit. Op uw bedrijf zal daardoor ten opzichte van de groep minder ammoniak worden gevormd. 4.2.2.3 Rantsoensamenstelling De rantsoensamenstelling geeft aan hoe het rantsoen is samengesteld (vers gras, kuilgras, snijmaïs, bijproducten en krachtvoer). Dit heeft te maken met de intensiteit van het bedrijf en geeft aan hoe het tekort aan ruw- en krachtvoer wordt ingevuld. Bij extensieve bedrijven is het percentage vers gras en graskuil een stuk hoger dan bij intensieve bedrijven die meer bijproducten en krachtvoer bijkopen. Intensieve bedrijven kunnen vaak veel meer sturen met het rantsoen door gericht producten in te kopen. Extensievere bedrijven voeren de melkkoeien in verhouding veel meer gras van eigen land en hebben daardoor minder sturingsmechanismen voor een optimaal rantsoen. In 2015 zat er op uw bedrijf 17% mais in het rantsoen. 4.2.2.4 Beweiding 2015 Het eiwit dat door de koe wordt verteerd komt in de vaste mest terecht en zal niet als ammoniak vervluchtigen. Het eiwit dat door de koe niet wordt verteerd en dus ook niet door het lichaam wordt opgenomen, wordt als ureum in de urine afgevoerd. De vorming van ammoniak vindt plaats als de vaste mest, met daarin het enzym urease, in aanraking komt met urine. In de weide is dat niet of nauwelijks het geval omdat mest en urine apart op de grasmat terecht komen. Dit is de reden waardoor beweiding minder ammoniakuitstoot geeft dan opstallen. Daarom geeft het aantal dagen en uren beweiden een prima indicatie van de ammoniakemissie. In tabel 1 op pagina 5 is te zien hoe lang en intensief de melkkoeien en jongvee worden geweid ten opzichte van de referentiegroep. Hieruit blijkt dat u minder beweidt dan de groep van 278 melkveehouders in het veenweidegebied. U beweidt in totaal 870 uren per jaar ten opzichte van 1.281 uren per jaar door deze groep. De referentiegroep in de Kringloopwijzer geeft een sterk afwijkend getal, dat geen juist beeld geeft van de weidegang in de regio (654 uren per jaar). Uit onderzoek in vergelijkbare projecten is gebleken dat er per extra uur weidegang ongeveer 3,3 gram minder NH3 per koe wordt uitgestoten. 9 4.3 Stikstofkringloop bodem 2015 De stikstof komt op en in de bodem terecht, waar ze ter beschikking komt aan de planten. Daarmee komen we bij de stikstofbalans van de bodem. De aanvoer van stikstof in de bodem vindt onder andere plaats door weidemest, drijfmest en kunstmest. Daarnaast zijn er drie autonome aanvoerposten in de bodem: - Vanuit de lucht vindt depositie plaats van stikstof dat elders is uitgestoten en op een afstand naar beneden komt. Vlinderbloemigen, waar klaver de meest bekende van is, binden stikstof uit de lucht met hun wortelknolletjes. Door mineralisatie van de veengrond, komt er meer stikstof in de bodem. De veengrond oxideert en de mineralen die in de organische stof zijn opgesloten, komen vrij. In onderstaande figuur 3 staan de aan- en afvoerposten in schema met de hoeveelheden voor uw bedrijf (in kg N/ha). Totaal is er in een jaar tijd 553 kg N per ha op de bodem aangevoerd, waarvan 68% actief door bemesting en 32% passief vanuit mineralisatie en depositie. In 2015 is er in totaal netto 347 kg N per ha geoogst aan gras en mais, met 29 oogstverliezen. Uit tabel 2 blijkt dat deze bodembenutting beduidend beter is dan die van de referentgroep. De oorzaak hiervan kan dus zowel in de aanvoer van mineralen (bemesting) worden gezocht als in de afvoer van mineralen (gewasopbrengst). Figuur 3: De stikstofbalans van de bodem, uitgedrukt in kg N per ha 4.3.1 Bemesting 2015 Om de benutting van mineralen door de bodem te verbeteren zijn de volgende sporen mogelijk: - Op maat bemesten Om zo min mogelijk overbodige mineralen aan de plant te geven, is het zaak om dusdanig te bemesten dat de plant het kan benutten. De mestaanwending dient afgestemd te worden op 10 het toekomstig plan met het gewas (weiden/maaien), de zwaarte van het gewas (lichte/zware snede) en de groeipotentie van het perceel (verwachte opbrengst). - Verdunnen met water Uit proeven en praktijk blijkt dat drijfmest in combinatie met water een betere benutting geeft van de mineralen en daarmee een betere gewasopbrengst. - Goede landbouwpraktijk voor wat betreft bemesting. Hieronder valt het afstellen van de apparatuur en het op tijd stoppen met bemesten in het najaar. Dit laatste vraagt om voldoende opslag voor de winterperiode. - Maximale opbrengst van de grond Hoe meer gewas, hoe lager het overschot aan mineralen. Het is daarom zaak om een hoge opbrengst met weinig verliezen te realiseren. Hierin is graslandbeheer een belangrijke factor. In onderstaande tabel 7 staat voor uw bedrijf de bemesting over 2015 (Kringloopwijzer) en in tabel 8 vindt u informatie over de gewasopbrengsten. Hierbij vallen vooral de hoge grasopbrengsten op. Blijkbaar heeft u een dusdanig graslandbeheer dat er veel gras wordt geoogst. Tabel 7: Bemesting 2015 volgens de Kringloopwijzer Tabel 8: Gewasopbrengst 2015 volgens de Kringloopwijzer 11 5 Sterke punten en aandachtspunten Gezien de resultaten van de Kringloopwijzer 2013 t/m 2015 van uw bedrijf en de resultaten van vergelijkbare bedrijven, kunnen we een aantal onderdelen benoemen waar u met uw bedrijf goed in bent en onderdelen waar u mee aan de slag moet om de ammoniakemissie te reduceren: 5.1 Sterke punten - Hoge gewasopbrengsten, met name grasopbrengst Benutting van zowel stikstof als fosfaat door de bodem Beweiding van de pinken (241 dagen per jaar) Aantal stuks jongvee (4,2 stuks jongvee per 10 melkkoeien) 5.2 Aandachtspunten - Beweiding van de melkkoeien (145 dagen à 6 uur per dag) Krachtvoergift (29 kg krachtvoer/100 kg melk) Hoog ruw eiwit gehalte in het rantsoen 12 6 Plan van aanpak In het plan van aanpak is gekeken naar verbetering van de genoemde aandachtspunten, met behoud van de sterke punten van het bedrijf. De sterke punten van het bedrijf hebben betrekking op de bodem en de benutting van de mineralen daarvan. Dit geeft een goede gewasopbrengst en een relatief laag bodemoverschot. De aandachtspunten hebben vooral betrekking op het rantsoen van de melkkoeien. Omdat er geen nieuw- of verbouw plaatsvindt op korte termijn, zijn ammoniak-reducerende maatregelen in de gebouwen niet van toepassing. 6.1 Rantsoen Het gehalte aan uw eiwit in het rantsoen is de laatste drie jaren vrij stabiel en hoog (166 gram ruw eiwit per kg voer). Een verklaring hiervoor is de hoeveelheid ruwvoer van eigen bodem, dat rijk is aan eiwit door een combinatie van ruim bemesten, mineralisatie en relatief vroeg maaien. Omdat de aankoop van snijmais of het zelf meer verbouwen van mais (20% areaal) geen optie is, zal het gras in het rantsoen minder eiwit moeten bevatten. Om te bereiken kunt u het volgende doen: - Iets later maaien Op maat bemesten Er wordt in 2015 29 kg krachtvoer per 100 kg melk gevoerd. Dit is behoorlijk hoog, maar zorgt wel voor een goede melkproductie waardoor de voerefficiëntie op een goed niveau blijft (1,09 kg meetmelk per kg ds voer). Omdat de hoeveelheid fosfaat en stikstof in het rantsoen ruim is, zou een krachtvoer met duidelijk lagere gehalten aan mineralen beter passen en het ruw eiwit in het rantsoen drukken. 6.2 Beweiding De beweiding van de melkkoeien is over het jaar gezien beperkt (145 dagen à 6 uur). De oorzaak hiervan is de beperkte huiskavel, die voor beweiding wordt gebruikt. Als deze situatie zo blijft wordt het moeilijk om het aantal weidedagen te vergroten. Mochten er zich kansen voordoen om meer grond in de buurt te verwerven (kopen, huren), zal u dat zeker niet nalaten. Een optie zou kunnen zijn om de dieren langer te kunnen beweiden. Hiervoor is een betere draagkracht nodig. Dit kan worden bereikt door onderwaterdrainage. 6.3 Bemesting Het grasland wordt maximaal bemest met drijfmest. Hierbij is winst te halen in ammoniakemissie door dit zoveel mogelijk te doen met toevoeging van water. Voor de percelen bij huis wordt dat zoveel mogelijk gedaan, maar voor percelen op afstand wordt vaak gekozen voor het uitrijden met de mesttank zonder toevoeging van water. Hier kan dus nog de nodige winst worden gehaald. Ook kan de benutting van de mest mogelijk nog verder verbetering door zoveel mogelijk uit te rijden onder gunstige omstandigheden en door het optimaal afstellen van de machines. 13 7 Berekening reductie ammoniak emissie In bijlage 1 is een inschatting gemaakt van de reductie op ammoniakemissie als de maatregelen in het plan van aanpak worden doorgevoerd. Uit de Kringloopwijzer van 2015 blijkt een ammoniakemissie van 3.619 kg NH3. Hiervan is 1.544 kg melk gerelateerd (stal en mestopslag). Dat wil zeggen dat bij meer kg melk/meer melkkoeien deze emissie lineair toeneemt. De grondgerelateerde emissie (mest- en kunstmest aanwenden, beweidings- en oogstverliezen) is lineair verbonden met het aantal ha grond. Deze is volgens de Kringloopwijzer 2.075 kg NH3 in 2015. Volgens een berekende inschatting zou bij doorvoering van het plan van aanpak een reductie worden bereikt van 1.099 kg NH3. Dit is 30% van de emissie in 2015. 14 Bijlage 1: Uitgangspunt, doelstelling en voorgenomen maatregelen Bedrijf: Voorbeeld gele cellen invullen Bedrijfsgegevens Aantal melkkoeien Jongvee per 10 melkkoeien Gram eiwit in het rantsoen Uren weidegang/jaar 121 4,2 164 870 NH3 emissie kg NH3 Melk NH3 stal en opslag totaal NH3 mestaanwending totaal NH3 kunstmest totaal NH3 beweiding totaal NH3 gewasresten totaal Totaal melk gerelateerd Totaal ha gerelateerd NH3 reductie Ha 1.544 1.666 304 85 20 1.544 2.075 Huidig Doel % kg NH3 Melk Ha STAL EN OPSLAG Ammoniak emissie arme vloer Toepassen dakisolatie nee 5% ACNV (auto gecontroleerde nat.vent.) nee 10% DIER EN VOEDING Minder jongvee, oudere koeien 4,2 4 Minder eiwit in rantsoen 164 155 25 139 187 MESTAANWENDING EN KUNSTMEST Ammoniak emissie arm aanwenden door verdunnen met water Uitrijden onder gunstige omstandigheden+goede afstelling machines Afzien van gebruik van ureum kunstmest ja 40% ja 5% 583 83 71 BODEM & GEWAS Meer beweiden Totaal Percentage reductie melk Percentage reductie ha Percentage reductie bedrijf 870 900 12 163 11% 936 45% 30% 15