Samenvatting Gezondheidspsychologie

advertisement
Lessius
Samenvatting
Gezondheidspsychologie
Toegepaste Psychologie
Ulrike
13
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Wat is gezondheid………………………………………………………………………………………………………2-6
Hoofdstuk 2: Pijn…………………………………………………………………………………………………………………………….6-20
Hoofdstuk 3: Modellen voor het voorspellen van gezondheidsgedrag…………………………………….20-30
Hoofdstuk 4: Stress, gezondheid en ziekte…………………………………………………………………………………30-42
Hoofdstuk 5: Omgaan met stress…………………………………………………………………………………………………43-51
Hoofdstuk 6: Burn-out………………………………………………………………………………………………………………….51-56
Hoofdstuk 7: Chronische vermoeidheid………………………………………………………………………………………56-62
Hoofdstuk 8: Slaap…………………………………………………………………………………………………………………………62-74
Pagina 1 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Hoofdstuk 1: Wat is gezondheidspsychologie
Wat is gezondheid? Veranderende perspectieven
Modellen van gezondheid en ziekte
Gezondheid is een woord dat de meeste mensen gebruiken zonder te beseffen dat dit begrip voor
verschillende mensen en verschillende perioden in de geschiedenis, in verschillende families,
sociale klassen, culturen een andere betekenis kan hebben.
Vroeger gebruikte me het biomedisch model, nu hanteren we het bio-psycho-sociaalmodel. Deze
twee modellen hanteren het verschil tussen voor WO-II en erna.
Biomedisch model van ziekte, ook wel bekend als het diagnose-receptmodel
Bij dit model wordt aangenomen dat een symptoom van een ziekte een achterliggende pathologie
heeft die hopelijk (maar niet onvermijdelijk) via medische interventie kan worden genezen. Als we
dit strikt bekijken zou dit er toe lijden dat de voorstanders alleen met objectieve feiten te maken
hebben. Echter wordt het biomedische standpunt wel reductionistisch genoemd, waarbij het een
elementair idee is, waarbij de geest, de materie en het menselijk gedrag gereduceerd kunnen
worden tot het niveau van cellen of het neurale of biochemische activiteit, en dat ze op dit niveau
verklaard kunnen worden.
Biopsychosociaal model
Terwijl het biomedisch model zich enkel bezig houdt met de objectieve kant van gezondheid,
hanteert het biopsychosociaal model dezelfde visie, maar voegt daar ook nog de subjectieve of
belevingskant bij. Dit is het model waarop de gezondheidspsychologie zich focust.
Vb. stressrijke situaties kunnen maken dat iemand chronisch vermoeid wordt, of tot chronische
pijn lijdt. Het gedrag dat je stelt kan een invloed hebben op je pijn. Cognities heeft te maken met
de wijze waarop je denkt over de wijze en het ontstaan van de ziekte.
Therapietrouw: Als je andere visie hebt op de ziekte dan je dokter, dan geloof je niet in de
voorgeschreven behandeling en haak je af.
Gedrag en gezondheid
Het ontstaan van de GP is verbonden met de ontwikkelingen in de geneeskunde en de
gezondheidszorg. Men is gegaan van infectieziekten naar chronische ziekten. De infectieziekten
werden bestreden door hygiëne (preventie) en antibiotica (behandeling). Chronische ziekten zijn
vaak multifactorieel bepaald. Zowel psychosociale factoren, levensstijl, gedrag als het ermee leren
leven spelen een rol in de chronische ziekte. Er is dus aandacht voor psychosociale factoren en
gedrag (preventie en behandeling).
Pagina 2 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Tegenwoordig wordt er in de gezondheid ook gekeken of iemand een ziekterol aanneemt omdat hij
niet wil werken, of omdat hij echt ziek is. Echter komt ook het tegenovergestelde voor, nl. dat je
ziekten krijgt door te werken (Bv. Chronische rugpijn van dag in dag uit op een bureaustoel te
zitten). Hierbij moet er aandacht besteden worden aan de ‘kwaliteit van leven’. Er moet niet alleen
een evaluatie zijn o.b.v. therapeutische werking, bijwerkingen, enz. Men moet zich ook afvragen of
de kwaliteit van leven die men heeft aanvaardbaar is.
De infectieziekten zijn in tegenstelling tot vroeger geen bedreigingen meer. Echter komen er wel
nieuwe bedreigingen opdagen. Er is nl. een toegenomen vergrijzing, en een toename van
lichamelijke aandoeningen zonder organische ziekteverklaring.
Daarnaast is het zo dat patiënten mondiger worden en mee willen beslissen. Soms gaan ze zelfs
zelfstandig op zoek naar informatie, met het nadeel dat zij niet weten welke informatie correct of
incorrect is. Tegenwoordig is het ook zo dat mensen naar de alternatieve geneeskunde stappen,
soms in combinatie met de klassieke geneeskunde. Maar de klassieke dokter weet niets van die
alternatieve geneeskunde, en dit kan negatieve gevolgen hebben voor de behandeling.
Individuele, culturele en leeftijd gerelateerde perspectieven op gezondheid
Lekentheorieën over gezondheid en ziekte
-
Het begrip ‘gezondheid’ i.f.v. gezondheidstoestand


-
Populatie ernstig zieken (Bauman)
o
Een overwegend gevoel van welzijn.
o
De afwezigheid van symptomen.
o
Handelingen waartoe een persoon in staat is
Gezonde personen: gezondheidsgedrag
Gezondheid’ i.f.v. de leeftijd

Ouderen: melding van gezondheidsproblemen.

Jongeren: gezondheidsgedrag
Sociale representaties van gezondheid
Baxter: Diverse categorieën van gezondheid (Mogelijke examenvraag):
-
Gezondheid als niet ziek: Geen symptomen, geen bezoeken aan de arts.
-
Gezondheid als bezitting: Ik kom uit een sterke familie, ik herstel snel na operaties.
-
Gezondheid als gedrag: Dat wil zeggen, meestal op anderen toegepast en niet op het zelf.
-
Gezondheid als lichamelijke fitheid en vitaliteit: Vaker door jongeren gebruikt en vaker met
betrekking tot mannen (fit voelen) en vrouwen (vitaal voelen).
-
Gezondheid als psychosociaal welzijn: Gezondheid gedefinieerd met betrekking tot de
geestestoestand.
-
Gezondheid als functie: Het idee van gezondheid als het vermogen zijn taken te verrichten.
Pagina 3 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
De subjectieve beoordeling van GH gebeurt via vergelijking met anderen, m.n. een soort van
referentiegroep. Heb ik een betere/slechtere gezondheid. Hierbij is gezondheid dus een relatieve
staat van zijn. Ook is het zo dat elke beroepsgroep in de gezondheid een ander accent geeft aan
gezondheid (Mogelijke examenvraag)
Definitie van gezondheid door WHO (1947): “Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk,
geestelijk en sociaal welzijn en niet alleen de afwezigheid van ziekte”. Iedereen heeft recht op een
positieve situatie in 1978 wou het WHO een wereldwijde strategie voor gezondheid voor iedereen in
2000. Dit is niet gelukt, maar er zijn toch enkele verbeteringen. In vele landen zijn er nu
beleidsdocumenten over gezondheid.
De Vlaamse gezondheidsdoelstellingen (1998) heeft specifieke, meetbare, algemeen aanvaarde
doelstellingen met een realisatietermijn. Ook liggen er accenten binnen het preventief
gezondheidsbeleid:
-
Infectieziekten en vaccinatie
-
Borstkankeropsporing
-
Tabak, alcohol en drugs
-
Ongevallen in de privésfeer
-
Voeding en beweging
-
Depressie en zelfdoding
Crossculturele perspectieven op gezondheid
‘normale GH’ verschilt van cultuur tot cultuur en is afhankelijk van het economische, politieke en
culturele klimaat van het tijdperk. Vb.: Zwangerschap: gemedicaliseerd in het Westen, in derde
wereld niet een medisch maar natuurlijk proces
De Kijk op gezondheid wordt ook bepaald door de leeftijd:
-
Kleuter: Gedrag
-
Lagere schoolkind: Biologisch
-
+12j: Weet wat kanker is. Dat het lichaam goede en slechte cellen heeft, en dat kanker een
slechte cel is.
Wat is gezondheidspsychologie
Psychosomatisch geneeskunde en gezondheidspsychologie
Psychosomatische geneeskunde is de voorloper van de GP die in begin 19de E. een psychodynamisch
perspectief hanteerde. Onbewuste conflicten waren de grondslag voor gezondheidsklachten. Er was
een relatie tussen persoonlijkheid en ziekte, waarbij er een onderscheid gemaakt werd tussen echte
psychosomatische ziekten en andere ziekten
-
Stressonderzoek en ontw. psycho-immunologie  Onderscheid niet langer houdbaar
Pagina 4 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

belang van het afweersysteem.

belang van psychosociale factoren.
Door de ‘biopsychosociale geneeskunde’ was er een evolutie naar de behavioristische benadering.
Ziekte werd gezien als communicatiemiddel, als coping dat aan en af te leren was. Voor medisch
onbegrepen aandoeningen, bij klachten niet in overeenstemming: Het is dan alleen van toepassing
op klachten die ze niet medisch kunnen verklaren
Het uitgangspunt van de gezondheidspsychologie is het biopsychosociaal model. Er is een
geïntegreerde benadering voor de assessment van:
-
biologische/fysiologische
-
psychologische/gedragsmatige
-
sociale/omgevingsfactoren
die bijdragen aan gezondheid en ziekte. Gezondheidspsychologie is eind jaren ’70 ontstaan vanuit
sociale psychologie in Amerika.
Definitie naar Matarazzo (Maes): “een velddiscipline van de psychologie die zich richt op de
somatische gezondheidszorg en die een wetenschappelijke en professionele bijdrage levert tot de
studie en de begeleiding van gezondheids- en ziektegedrag en van hulpverlenend gedrag in verband
met lichamelijke gezondheid en ziekte.”
De gezondheidspsychologie hanteert belangrijke uitgangspunten, m.n.:
-
Relatie tussen gedrag en lichamelijke gezondheid en ziekte (vs. Geestelijke GZ: focust zich
op gedrag en psychische gezondheid)
-
Ziekte en gezondheid wordt niet benaderd vanuit de sfeer van het abnormale,
psychopathologische gedrag (vs. klinische psychologie: doet dit wel)
-
Niet alleen gericht op ziektegedrag, ook op Ghgedrag
(preventie, diagnose en behandeling)
-
Een zelfstandige deeldiscipline van de psychologie
(vs. Een medische hulpwetenschap: medische psychologie!)
De Medische psychologie is geen deel van de psychologie, dat is een medische hulpwetenschap.
Gezondheidspsychologie is wel een deel van de psychologie. (Mogelijke examenvraag)
Belangrijke doelstelling van de GP:
-
De bevordering en de instandhouding van GH
-
Het verbeteren van de systemen voor Gezondheidszorg en gezondheidsbeleid
-
De preventie en de behandeling van ziekte
-
De oorzaken van ziekten, bijvoorbeeld risicofactoren en kwetsbaarheid
Pagina 5 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Kritische gezondheidspsychologie
-
Vaak geuite kritiek op GP:

Te individualistisch

GP houdt zich te weinig bezig met sociale aspecten
 (mensen zijn sociale wezens met onderlinge interacties, levend in een bepaalde cultuur,
tijdperk)
-
Opkomende academische discipline
-
Meer aandacht voor context en cultuur
-
Het ‘biopsychosociaal’ wordt niet meer bekeken als bestaande uit 3 aparte elementen.
De drie onderdelen zijn volledig geïntegreerd.
Hoofdstuk 2: Pijn
Pijnbeleving
Pijn is functioneel (wel onplezierig). Het is een waarschuwing voor potentiële lichamelijke
beschadiging en zorgt voor een reflexmatige reactie bij het ervaren van pijn. Het kan ook een
signaal van het begin van een ziekte (symptoom) zijn. Patiënten met CUIP (congenital universal
insensitivity to pain) overlijden meestal op jonge leeftijd. Pijn is ook destructief (en problematisch)
bij lange duur ten gevolge van chronische aandoening of na lichamelijke beschadiging soms nog
aanwezig (cfr.) Fantoompijn).
Typen pijn
De definitie van chronische pijn is pijn die langer dan 3 maanden, sommige geneeskundigen zeggen
6 maanden duurt. Of langer dan de prognose vooropstelde: Stel je hebt een operatie gehad en na 1
week moet de pijn weg zijn, is dit niet zo, dan spreekt men ook van chronische pijn.
Synoniemen van chronische pijn: chronisch benigne pijn, idiopathisch pijnsyndroom (psychisch),
chronisch onhandelbare pijnsyndroom (niet behandelbaar),
chronisch pijnsyndroom (CPS)
-
-
Acute pijn

Éénmalig (bv. kiespijn, baring): tot zolang weefselbeschadiging genezen is.

Recidiverend (bv. migraine): herhaalde periodes van acute pijn.
Chronische pijn

Met duidelijke oorzaak (bv. Reuma).

Zonder duidelijke oorzaak (bv. Sommige rugpijn).
Acute en chronische pijn verschillen (Mogelijke examenvraag):
-
Inzake therapeutische maatregelen:

snelle, effectieve behandeling acute pijn.
Pagina 6 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

neurofysiologische veranderingen

psychologische distantie! Als je pijn hebt (Vb.: Teen tegen tafel), dan kan je zeggen
daar is de acute pijn. Als je chronische pijn hebt dan kan je niet meer lokaliseren waar
de pijn is, het overspoeld je, en hierbij heb je dus distantie.

angst versus depressie

reacties autonoom zenuwstelsel (bij chronisch ontbreken deze reacties soms, bij acute
pijn ga je bv. Beginnen zweten.
De prevalentie van pijn
-
Belangrijkste reden voor artsbezoek

40% van de bezoeken aan eerstelijnsgezondheidszorg.

21% van een steekproef van patiënten die arts bezochten hadden gedurende langer
dan 6 maanden pijn.

-
-
80% meldde dat hun lichamelijk functioneren daardoor beperkt was
Kosten: lichamelijk, psychologisch, economisch

Directe kosten aan de gezondheidszorg.

Indirecte kosten: ziekteverzuim, productieverlies…
Ernstig effect op patiënt en omgeving mogelijk

Verhindering van deelname aan lichamelijke of sociale activiteiten

Invloed op financiële situatie

Depressie: Iemand met pijnklachten gaat uit het maatschappelijke vallen en gaat
thuis rusten. Deze komt in situatie waar er minder contacten zijn, en beland in een
depressie. Chronische pijn, rusten. Rusten maakt dat de spieren verslappen en dat
maakt dat de pijn groter wordt. Depressie maakt je ook gevoeliger voor pijn.
Iemand die depressief is gaat zich meer focussen op pijn.
Leven met pijn
Pijn kan een ernstig effect veroorzaken op verschillende gebieden:
-
Het verhindert de lichamelijke of sociale activiteiten.
-
De persoon is niet meer in staat om te werken.
-
Sommige vinden het moeilijk om dagelijks voor zich te zorgen.
-
Pijn kan een negatieve invloed hebben op de financiële situatie.
Maar pijn gaat mogelijks ook gepaard met voordelen 3 soorten van ‘winst’ of beloning (Mogelijke
examenvraag):
1. Primaire (intrapersoonlijke) winst: bv. Niet naar school, klus niet moeten doen.
2. Secundaire (interpersoonlijke) winst: bv. Sympathie verwerven, verzorgd worden,
gezinshomeostase.
3. Tertiaire winst: bv. Partner voelt zich opnieuw belangrijk.
Pagina 7 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Deze drie soorten beloningssystemen kunnen nadelen hebben als gevolg:
1. Er is een dramatisering van de klachten.
2. Je gebruikt een lichaamsdeel niet meer als gevolg van inactiviteit.
3. Je maakt misbruik van middelen als gevolg van overmatige medicatie in reactie op
pijngedrag.
4. Je bent afhankelijk van anderen als gevolg van aangeleerde hulpeloosheid en belemmerd
gebruik.
5. Invaliditeit als gevolg van inactiviteit.
 Activiteit daalt > spiermassa daalt > pijn.
 De mate van de kwaliteit sociale en emotionele ondersteuning zorgt ervoor dat er
sprake is van een verminderde pijnbeleving.
Biologische modellen voor pijn
De specifiteitstheorie zegt dat er pijnreceptoren in de
huid en elders in het lichaam aanwezig zijn die bij de
activering van informatie naar een centrum in de
hersenen geleiden waaraan pijngerelateerde informatie
verwerkt wordt. Zodra het pijncentrum dan geactiveerd
is, ontstaat de sensorische ervaring van pijn. Deze theorie
werd voor het eerst in de 3de eeuw V.Chr. opgesteld door
Epicurus en werd later in de 17de eeuw overgenomen door
Descartes. Von Frey breidde deze theorie uit door te
suggereren dat onze huid 3 verschillende typen zenuwen bevat: een voor aanraking, een voor
warmte en een voor pijn.
Deze theorieën werden verder uitgebreid door
Goldscheider. Volgens zijn patroontheorie over
pijn zouden pijngewaarwordingen alleen
voorkomen als de mate van zenuwprikkeling een
bepaalde drempel overschreed. Jaren 50: gevolg
van behandelen oorlogsslachtoffers  ervaren
pijn, zelfs na de genezing = fantoompijn
Pijn: clustering van prikkels die naar hersenen gaan  ontstaat door patroon van
zenuwimpulsen
Een psycho-biologische theorie over pijn
De gate control theory over pijn zegt dat de mate van pijn
die we beleven het gevolg is van twee groepen processen:
Pagina 8 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
1. Pijnreceptoren in de huid en in organen geven informatie door over lichamelijke
beschadiging naar een reeks poorten in het ruggenmerg. Binnen deze poorten zijn deze
zenuwen verbonden met andere zenuwen die langs het lichaam lopen en die informatie
geleiden naar pijncentra in de hersenen.
2. Wanneer we lichamelijke beschadigingen waarnemen, ervaren we tegelijkertijd ook
gerelateerde cognities en emoties: angst, alarm, enz. deze informatie leidt tot de
activering van zenuwvezels die informatie vanuit de hersenen langs het ruggenmerg
geleiden naar de poort waar de binnenkomende pijnsignalen het ruggenmerg binnenkomen.
drie dimensies:
-
de sensorisch-discriminatieve (fysieke prikkeling > patroon van zenuwimpulsen) =
weefselbeschadiging
-
de motivationeel-affectieve (gemoedstoestand) = gevoelens
-
de cognitief-evaluatieve (de leergeschiedenis) = ideeën pijn, gedachten, vorige ervaringen,
hoe omgaan met pijn?
Factoren die de poort openen:
-
-
-
Fysieke:

Uitgebreidheid van het letsel

Gevoeligheid CZS

Onaangepast activiteitsniveau
Affectieve:

Depressie.

Angst.

Agressie.
Cognitieve:

Aandacht voor pijn.

Verveling.

Negatieve attitude.
Factoren die de poort sluiten:
-
-
Fysieke:

Medicatie.

Tegenstimulatie.

Aangepast activiteitsniveau
Affectieve:

Ontspanning.

Positieve emoties.

Kalmte
Pagina 9 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
Cognitieve:

Afleiding.

Engagement in activiteiten

Positieve attitude
Pijngewaarwordingen worden doorgeleid vanaf de plaats van een verwonding naar de poort in het
ruggenmerg door zenuwen die nociceptoren worden genoemd; binnen dit soort zenuwen worden
drie typen onderscheiden:
-
A-deltavezels (type I en II):

Reageren op lichte aanraking, mechanische en thermische prikkels. Geleidt
informatie over kortdurende scherpe pijn.

Heel sterke schadelijke prikkels die gerelateerd zijn aan potentiele of feitelijke
weefselbeschadigingen. De ervaring is van korte duur.
-
Polymodale C-vezels (Type III):

Geleiden traag.

Geleiden informatie over doffe, kloppende pijn die gedurende langere tijd wordt
gevoeld dan bij de A-deltavezels het geval is.
 Het belangrijkste verschil tussen deze A-deltavezels en Polymodale C-vezels is dat ze
informatie met verschillende snelheid geleiden. Daardoor bestaat onze reactie op
verwonding meestal uit twee fasen:
1) De eerste, gemedieerd door de A-deltavezels, is betrokken bij de gewaarwording
van scherpe pijn.
2) Deze fase wordt gevolgd door een chronische, kloppende pijn die door polymodale
C-vezels wordt gemedieerd.
-
A-bèta-vezels: geleiden tactiele informatie, meestal in relatie tot zachte aanraking. Deze
vezels kunnen in ons voordeel werken, aangezien ze informatie leveren die bij het
ruggenmerg met de A-delta- en polymodale C-vezels concurreert.
 De A- & C-vezels geleiden informatie naar gebieden in het ruggenmerg, de zogenoemde
substantia gelatinosa. Deze gebieden liggen in de gehele wervelkolom in de dorsale
hoorns van het ruggenmerg. Hier veroorzaken zenuwimpulsen de afgifte van de
zogenoemde stof P in de substantia gelatinosa. Hierdoor worden vervolgens de
zogenoemde T-vezels geactiveerd die pijngewaarwordingen naar de hersenen leiden.
-
T-vezels (transmissievezels):

Informatie van A-vezels wordt geleid naar de thalamus en verder naar de cortex,
waar planning en handelingen worden geïnitieerd om zich van de bron van de pijn te
verwijderen.

Informatie van de C-vezels volgt een route naar het limbische systeem, de
hypothalamus en het autonome zenuwstelsel. De activiteit binnen het limbische
systeem, de hypothalamus en het autonome zenuwstelsel. De activiteit binnen het
limbische systeem verleent een emotionele inhoud aan de pijnbeleving zoals angst
Pagina 10 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
of schrik. De hypothalamus reguleert de activiteit in het autonome zenuwstelsel,
waardoor we snel kunnen reageren om onszelf van de schadelijke prikkel te kunnen
verwijderen.
-
Reticulospinale vezels:

Deze zenuwbanen sturen de neurale informatie van de hersenen via het ruggenmerg
omlaag naar het spinale poortmechanisme
 Deze impulsen leiden tot afgifte van verschillende stoffen in de substantia gelatinosa
(en de hersenen)
De belangrijkste zijn de endorfinen (lichaamseigen opiaten)  Sluiten de poort (de hevigheid van
de pijn die wordt gevoeld, verzwakt). De afgifte van endorfinen wordt echter ook beïnvloed door
een aantal andere factoren:
-
Het zich concentreren op de pijn catastroferen.
-
Emotionele en cognitieve factoren (optimisme, kalmte: meer endorfinen = poort sluiten
versus angst, woede, depressie: minder endorfinen.
-
Lichamelijke factoren (ontspanning: meer endorfinen).
Ondersteuning voor zowel de patroon- als specifiteitstheorie werd gevormd door de identificatie van
zenuwen die gevoelig waren voor verschillende typen pijn en van zenuwbanen die van de huid naar
het ruggenmerg lopen; via verbindingen met andere zenuwen in het ruggenmerg lopen en deze
banen naar de hersenen. Deze theorieën hebben een gemeenschappelijk basisprincipe, m.n. dat de
gewaarwording van pijn een directe representatie vormt van de mate van lichamelijke beschadiging
of van de gewaarwording die het individu doormaakt. Echter worden deze eenvoudige biologische
theorieën door 3 typen onderzoeksresultaten in twijfel getrokken:
(1)Pijn in afwezigheid van pijnreceptoren
-
Vb.: Fantoompijn: Hierbij heeft de patiënt gewaarwordingen die soms buitengewoon pijnlijk
zijn in een geamputeerd arm of been.
(2)Pijnreceptoren die geen pijn registreren
-
Vb.: Congenital universal insensitivity to pain (CUIP): Dit zijn mensen die ongevoelig zijn
voor pijn. Bij mensen met CUIP lijken de zenuwbanen voor pijn intact te zijn.
(3)Psychologische invloeden op pijn
Er is ontdekt dat een aantal psychologische factoren van invloed is op de beleving van pijn. Drie van
de belangrijkste zijn:
1. Stemming en pijn: Door angst en depressie wordt de pijntolerantie verminderd, waardoor
meer melding van pijn wordt gemaakt. Ook kortdurende stemmingsveranderingen kunnen
Pagina 11 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
van invloed zijn op de pijnbeleving. In een aantal andere onderzoeken werd aangetoond dat
er een wederkerige relatie bestaat tussen pijn en stemming.
a) Onderzoek van Fisher en Johnston (1996) Patiënten met pijn in onderrug
-
Stemmingsinductie.

½ praten over nare aspecten van de aandoening

½ praten over positievere aspecten ervan
-
Voor + na procedure: tas met zoveel mogelijk pakken rijst.
-
Instructie: zolang vasthouden tot het te pijnlijk wordt
-
Resultaat voor /na

Groep nare ervaringen presteren minder goed

Groep ‘positieve’ konden gewicht langer vasthouden
b) Onderzoek van Moldofsky en Chester (1970): Patiënten met gewrichtspijnen
(wederzijdse relatie pijn/stemming)
-
1 maand,2 x per dag meten van pijn en stemming.
-
Resultaat

Een groep met toename van angst/woede, voorafgaandelijk aan de pijn
 verslechtering van stemming leidt tot verhoogde pijnbeleving

Een groep met toename van depressie na een periode van verhoogde pijn
 toename van pijn leidt tot verslechtering van stemming
 Besluit: Er bestaat een interactie tussen pijn en stemming, waarbij elk van beide
factoren de andere factor kan oproepen.
2. Aandacht en pijn: Door je op pijn te concentreren, wordt de beleving van pijn heviger.
Depressieve of angstige mensen besteden mogelijk meer aandacht aan pijngewaarwordingen
dan andere mensen en deze aandacht is mogelijk van invloed op de pijnbeleving. De
betekenis die aan de verwonding en pijn wordt toegeschreven evenals de mate van
aandacht die eraan besteed wordt heeft invloed op de opname of afname van pijn.
Aandacht en mogelijk ook emotionele en cognitieve factoren lijken eveneens van invloed te
zijn op de mate van pijn die wordt ervaren.
a) Illustraties
Blessures tijdens sporten, gevecht
-

Verminkende religieuze rituelen  bv. - Vruchtbaarheidsritueel in noorden
van India (mannen met koorden)

Traditionele zonnedans van bepaalde inheemse Amerikaanse stammen.
(mannen aan paal geketend met ijzeren kettingen, dansen waardoor huid
eraf wordt gerukt).
b) Onderzoek van James en Hardardottir (2002): De koudedruktest (onderarm in ijskoud
water)
-
Afleiding versus aandacht

½ concentratie op een computertaak (afleiding)
Pagina 12 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

-
½ concentratie op pijngewaarwording
Resultaat

Afleiding: meer pijn verdragen, minder snel de arm uit het water verwijderen
Aandachtsbias kan ook verklaren waarom bij sommige mensen de acute pijn zich vervolgens
tot chronische pijn ontwikkelt.
a) Vlaeyen (1995): Focus op verschillende pijntjes en kwaaltjes
-
zichzelf meer en meer gaan controleren op pijngewaarwordingen, er op attent zijn.
-
als teken van een achterliggend probleem zien.
-
toenemende invalidering en chronische pijn
b) Onderzoek van Dehghani, Sharpe en Nicholas (2003): de dot-probe taak
-
mensen met chronische pijn hebben meer aandacht voor woorden i.v.m.
sensorische pijnbeleving (versus neutrale woorden, woorden m.b.t. emotionele of
gedragsmatige gevolgen).
-
idem voor personen met angst voor pijn
c) Cognities en pijn: Verwachtingen over een toename of afname van pijn kunnen zichzelf
gaan waarmaken. Mogelijk wordt pijn door de stemming beïnvloed, doordat deze van
invloed is op onze gedachten over de aard en de gevolgen van pijn. Voorbeelden van
gedachten die invloed op de pijnbeleving kunnen hebben, zijn:
a. Causale attributies (Attributies van de oorzaak van pijn):
-
Cassell (1982) afhankelijk van de toegeschreven oorzaak is een sterker opiaat nodig
om de pijn te bestrijden (Ischias versus kanker).
-
Walsh en Radcliffe (2002): attributie chronisch lager rugpijn bepaalt bereidheid tot
deelname aan programma voor lichaamsbeweging

Beschadiging wervelkolom: minder bereid

Psychologische factoren: meer bereid
b. Pijn verdragen: Mensen die denken pijn goed te kunnen verdragen en er goed mee te
kunnen omgaan, lijken dit ook te doen.
c. Pijn beheren: Mensen die zich in staat voelen hun pijn te beheersen, lijken minder pijn
te voelen dan mensen die denken hier niet toe in staat te zijn.
-
Onderzoek van Van den Hout, Vlaeyen, Peters (2000): Gezonde deelnemers
voorafgaandelijk aan koude druktest.
1) Opdracht met feedback van sterke mate van controle.
2) Een geringe mate van controle.
3) Geen feedback (opdracht niet pijngerelateerd)
 Resultaat: personen uit conditie 1 tolereerden de koude druktest significant langer dan
personen uit 2 en 3.
-
Onderzoek van Fisher en Johnston (zie eerder: chronische pijnpatiënten, zakken
rijst).
Pagina 13 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

Controle verhogen of verlagen
o
Verhogen: praten over situatie waarin ze controle hadden over de pijn
o
Verlagen: praten over periode waarin ze weinig controle hadden over
de pijn.

Resultaat:
o
personen in de groep met verhoogde controle (1) konden gewicht langer
optillen.
4) Placebo-effect (Verwachtingen over pijnverlichting): Verwachtingen over de
potentiele pijnverlichting van bepaalde geneesmiddelen of andere
behandelingen kunnen een grote invloed zijn op de pijnbeleving.
a) Placebo-effect: bv. Onderzoek van Fine, Roberts, Gillette (1994): placeboinjectie bij patiënten met chronische pijn in onderrug.
-
Alle deelnemers melden significante afname van pijn vanaf 15 min. tot
1u. na de injectie, effect bleef max. gedurende enkele dagen.
b) Personen die financiële compensatie aanvragen voor een bepaald soort
letsel melden waarschijnlijk meer pijn en een sterkere mate van
invalidering.
Mensen helpen met pijn omgaan
-
Situering


Acute pijn
o
Eerstelijnszorg: farmacologische behandeling.
o
Tweedelijns: psychologische interventies
Chronische pijn: belang van psychologische interventies (i.f.v. gebruik pijnstillers,
KVL).
Het meten van pijn
-
Lineaire numerieke schaal: O (geen pijn) tot 10(0) (de hevigste pijn)


Voordelen:
o
Snel toepasbaar.
o
Veel gebruikt in klinische settings.
Nadeel:
o
-
“moeilijk om pijn in getal uit te drukken”
Een reeks bijvoeglijke naamwoorden: Pijn neemt toe in sterkte (bv. Licht, storend,
ondraaglijk)

Voordelen:
o
gemakkelijker in te vullen voor patiënten.
o
Patiënten plaatsen zich meestal in het midden (minder gevoelig voor
subtiele verschillen in pijn)
Pagina 14 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

Nadeel:
o
! Alleen focus op de pijngewaarwording
Pijn is multidimensionaal: pijnbeleving, sensorische gewaarwording, emotionele, cognitieve en
gedragsmatige reacties, …)
-
Vragenlijst van McGill (975 Melzack en Wall)

3 dimensies van pijn
1) Een sensorische dimensie.
2) Een affectieve dimensie.
3) Een evaluatieve dimensie
 geschikt als gestandaardiseerd onderdeel bij anamnese
 20 subschalen met 3 tot 4 pijn beschrijvende adjectieven
 bv. kloppend
opflikkerend
scherp
bonzend
flitsend
snijdend
barstend
schietend
messcherp
 per groepje het woord aangeven dat het meest van toepassing is. Indien er geen
enkel van toepassing is: de groep overslaan
 12 subschalen m.b.t. de sensorische modaliteiten
 3 subschalen m.b.t. de affectieve dimensie
 2 VAS-schalen:
1) Voor de pijn-op-dit-moment.
2) Een minimum + maximum pijn

Vragen omtrent lokalisatie, chronologie en uitbreiding van de pijn.

Vragen omtrent de KVL.

Vragen rond het gebruik van pijnstillers
Model van Loeser:
Model= kapstok voor pijn. Arts, patiënt kijkt vanuit
verschillende cirkels. Vier cirkels die samen pijn
symboliseren.
1) De nociceptie:
-
De neurofysiologische transmissie
v/d lichamelijke beschadiging naar
de hersenen via pijnprikkels. Wat
gebeurt er op het niveau v/h
lichaam? Is er een letsel?
2) De pijngewaarwording:
Pagina 15 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
Indien de prikkel sterk genoeg is, registreren de hersenen pijn.
-
We ervaren pijn.
 Wat voel je? Wat neem je waar? (knagende, stekende, prikkelende pijn, …)
3) De pijnbeleving:
-
De individuele betekenistoekenning.
-
het pijn ‘lijden’.
-
pijn als emotionele ervaring.
-
de pijngewaarwording zit geïntegreerd in al wat je voelt
 ‘De pijn ambeteert mij’
4) Het pijngedrag.
-
de communicatie over pijn aan de omgeving.
-
gedrag waaraan je kan zien dat iemand pijn heeft (kreunen, zuchten, medische
consumptie).
 pijn is een optelsom van de 4 onderdelen
-
lichamelijke beschadiging
-
bewust worden van pijn in de hersenen
-
de beleving van pijn (psychologische kant).
-
de omgeving die mee het pijngedrag bepaalt
 de cirkels beïnvloeden mekaar.
 verschillende benaderingen (bv arts-patiënt)
Acute pijn
-
Uitgangspunten

Gemakkelijk aan te leren procedures

Nadruk ligt meestal op:
o
Controlegevoel over pijnbeleving en medische ingreep verhogen
(door de patiënt aangestuurde pijnbestrijding).
-
o
Aanleren van copingvaardigheden, incl. voor afleiding en ontspanning.
o
Hypnose
Afleiding: focussen op de pijn maakt de pijn erger, afleiding vermindert de pijn

Callaghan en Li( 2002): Vrouwen die hysterectomie ondergingen, techniek aanleren
voor afleiden van angstige gedachten

o
minder melding van pijn
o
minder psychisch lijden na operatie
Gerichte afleiding is veel effectiever dan proberen de pijn negeren
o
-
Technieken om angstige gedachten af te leiden

Na operatie

Minder pijn, beter herstel bekomen
Ontspanning: Spieren leren ontspannen in gehele lichaam en nabij de plaats van de pijn

Vermindering van spierspanning draagt bij tot vermindering van de pijnbeleving
Pagina 16 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
o
Ontspanning als vorm van afleiding (plezierige beelden)
o
Concentratie nodig voor ontspanning (bv. op lichamelijke gewaarwordingen)
leidt af van de pijn
o
Ontspanning bevordert de afgifte van endorfinen
 uit onderzoek: ontspanningstechnieken verminderen het pijnniveau en het lijden bij
postoperatieve pijn
-
Hypnose: Procedure waarbij zorgverstrekker suggereert dan een patiënt veranderingen
ondervindt van gewaarwordingen, percepties, gedachten of gedrag

een groot effect op acute pijn

Kan pijn na een operatie verminderen

het lichamelijk herstel van patiënten bevorderen
o
Ginandes, Brooks, Sando et.al. (2003)
wondgenezing na een borstoperatie

Gewone zorg

Ongestructureerde ondersteuning van therapeut

Hypnose: (onder meer “stel je voor dat je wond goed geneest”)

minder pijn en betere wondgenezing na 1 en 7 weken.
Chronische pijn
Behavioristische interventies
Behavioristische interventies zijn gebaseerd op operante conditionering. Het behandelingsmodel dat
aanvankelijk door Fordyce werd ontwikkeld, is gebaseerd op de aanname dat we de pijnbeleving
van anderen niet werkelijk kunnen begrijpen. Het enigste wat we kunnen, is het pijngedrag
waarnemen. Het pijngedrag kan op verschillende manieren geuit worden, m.n. vocaal (kreunen,
huilen), verbaal (praten over pijn) en niet-verbaal (mimiek, houding, medicatie).
Pijngedrag wordt sterk beïnvloed door consequente factoren. Er zijn 3 vormen van bekrachtiging
van pijngedrag:
1. Positieve bekrachtiging: Pijngedrag levert een gunstigere situatie op ‘secundaire en tertiaire
ziektewinst’
2. Negatieve bekrachtiging:
 Vermijden van direct met de pijn samenhangende gebeurtenissen  Activiteiten vaak
overgenomen door anderen.  Vermijden van stress gerelateerde gebeurtenissen
(verantwoordelijkheden/activiteiten die spanning kunnen oproepen).
 Pijngedrag kan door conflictvermijding spanningen wegnemen (bv arbeidsongeschikt
omwille van rugklachten). Dit heeft meer te maken met de primaire ziektewinst.
3. Het niet bekrachtigen van gezond gedrag:
 De overtuiging van omgeving: schadelijk.
 Omgeving wil verantwoordelijkheden niet meer afstaan
Pagina 17 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
De behavioristische interventies hebben dus tot doel om de invaliditeit te verminderen door

een verandering aan te brengen in de omgevingsfactoren die een invloed hebben op het
pijngedrag. Voorbeeld:
-
Bekrachtigen van lichaamsbeweging.
-
Ontzeggen van aandacht of andere beloningen waaruit bij pijngedrag.
-
Verstrekken van pijnstillers op vaste tijdstippen, i.p.v. als reactie op gedrag
Cognitief-behavioristische interventies
Bij de cognitief-behavioristische interventies worden problemen directer aangepakt. Bij
behavioristische programma’s kunnen de cognities ook indirect veranderen. Vb. ‘Ik kan het aan.’
Deze methode is gericht op de rol van cognities bij het mediëren van onze emotionele en
gedragsmatige reacties op pijn. Gedacht wordt dat cognities centraal staan bij onze pijnbeleving en
bij onze reacties op pijn. De cognitief-behavioristische interventie heeft 3 doelstellingen:
1.
Patiënten leren geloven dat de problemen te behandelen zijn, een gevoel geven dat ze met
hun pijn kunnen omgaan.
2.
Patiënten inzicht verschaffen in de wijze waarop negatieve, catastrofale gedachten
bijdragen tot pijnvermeerdering.
3.
Patiënten helpen om een effectieve en adaptieve wijze van denken, voelen en gedrag te
ontwikkelen.
Cognitief-behavioristische interventies kunnen de vorm hebben van individuele therapie of
groepstherapie.( Opmerking: Stress in een cognitiestoornis: Wat maakt je het minst bang en wat het
meest bang, dan beginnen ze bij het minste en voegen ze daar ontspanning bij, en zo gaan ze naar
de ergere angst). Cognitieve veranderingen komen in een aantal fasen tot stand. Hierbij worden
patiënten geholpen maladaptieve gedachten te herkennen die hun pijnbeleving of invaliditeit
verergeren. Zodra patiënten zijn begonnen te identificeren welke invloed hun gedachten hebben op
de mate van pijn die ze ervaren en op hun gedrag en hun stemming, wordt hen aangeleerd de aard
van hun gedachten zodanig te veranderen dat deze adaptiever worden. Hierbij kunnen twee typen
cognitieve interventie een rol spelen:
1. Zelfinstructie: Er wordt aan de patiënten aangeleerd tijdens periodes waarin ze zich zorgen
maken over pijn of activiteiten het commentaar in het hoofd te veranderen naar een
positiever commentaar.
a)
Voorbereidingsfase: ‘Je kan best een goed plan bedenken om met deze stressor om
te gaan’.
b)
Confrontatiefase: ‘Ontspan je, het lukt’.
c)
Kritiek fase: ‘Houden zo, het gaat prima’.
d)
Afsluitende fase: ‘Dit heb je goed gedaan’.
Pagina 18 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
2. Gedrag identificeren die emotioneel lijden of belemmerend gedrag veroorzaken: De patiënt
krijgt de instructie vraagtekens achter deze gedachten te zetten. Hier worden de gedachten
niet als waarheid behandelt, maar als hypothesen.
Ontspanning en biofeedback
Ontspanning kan worden toegepast om het hele lichaam te ontspannen of om specifieke
spiergroepen te ontspannen.
-
Onderzoek van Turk: Algehele ontspanning voor de behandeling van rugpijn

Bij vele patiënten was de rugpijn afgenomen.

Bij een kleine subgroep was de pijn verergerd.
o
Konden de meeste van hun spieren ontspannen.
o
Konden de specifieke spieren in de rug niet ontspannen.
Bij de mensen die de specifieke spieren in hun rug niet konden ontspannen werd biofeedback
toegediend (Dit was een toevoeging aan de ontspanning, geen vervanging). Biofeedback betekent
dat je het resultaat meet en dat je de biologische meting in een bepaalde richting gaat
beïnvloeden:
-
3 soorten technieken van biofeedback
1.
Electromyografische biofeedback (EMG): Het meten van de zwakke elektrische
stroom die met spieractiviteit gepaard gaat. (elektroden op de huid boven de
spieren die bijdragen aan de pijn).
2.
Galvanische huidreactie: Het meten van de algehele spanning in het lichaam door
subtiele veranderingen in vocht (zweet), meestal in de handen.
3.
Thermische biofeedback: Hoofdpijn kan worden verlicht door de huid te verwarmen.
De huidtemperatuur wordt gemeten door een thermistor (meestal aan de bovenkant
van de vinger).
Na een van deze technieken uitgevoerd te hebben, wordt er invloed uitgebracht:

Veranderingen aanbrengen (ontspanning, verhoog temperatuur vinger) op basis van
auditieve of visuele feedback

o
Auditieve feedback: bv. Lager toon bij ontspanning.
o
Visuele feedback: bv. Indicator verplaatst zich op een schaal
Behandeling van chronische hoofdpijn (Illustratie).
o
EMG bij spanningshoofdpijn.
o
Thermische biofeedback bij migraine.
Bij statische benadering wordt de patiënt NIET bewogen. Hierbij gaat men een
bewustzijnsverandering teweegbrengen. Bij dynamische benaderingen gaat men wel met
bewegingen werken. Er is ook een verschil tussen Westen en Oosten (Mogelijke examenvraag).
Pagina 19 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Pijnklinieken
Pijnklinieken werken meestal met een residentieel programma en meestal zijn het ook
groepssessies.
-
John Bonica.
-
University of Washington, Seatlle.
-
Oud-militairen met chronische pijn.
-
Basisidee:

Acute en chronische pijn verschillen.

Interdisciplinaire samenwerking.
 Verschillende invalshoeken.
Hoofdstuk 3: Modellen voor het voorspellen van gezondheidsgedrag
Invloeden op gezondheidsgedrag
Een wijze waarop voorspellende factoren voor gezondheidsgedrag kunnen worden bestudeerd, is
deze invloeden te verdelen in distaal (Bv. Sociaaleconomische status, geslacht, etniciteit,
persoonlijkheidskenmerken) en proximaal (Bv. Opvattingen, attitudes). Distaal is moeilijker te
veranderen. Proximale factoren kunnen de effecten van distale invloeden mediëren: Vb.: Personen
uit lagere socio-economische klasse (a): meer roken, minder sporten en bewegen, … ( c) (distale
invloed) Waarom?: waarden, normen, … (b)(proximaal).  b medieert tussen a en c. wat bepaalt
ons gedrag? Dat is afhankelijk van de determinanten van gedrag.
Persoonlijkheidskenmerken
-
-
3 factorenmodel van Eysenck

Extraversie  Introversie.

Neuroticisme  Emotionele stabiliteit.

Psychoticisme  Zelfbeheersing.
Big five (McCrae en Costa).

Neuroticisme.

Extraversie.

Openstaan voor ervaringen.

Inschikkelijkheid.

Nauwgezetheid.
Voorbeelden:
-
‘Openstaan’ als voorspellende factor voor voedingsgedrag.

Gezonde bereidingswijze, geringe vlees- en vetconsumptie, meer vezels.

Experimenteren met nieuwe soorten voedingsmiddelen.
Pagina 20 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
‘nauwgezetheid’ en positief gezondheidsgedrag.
Locus of control (intern – extern): MHLC (Wallston): Multidimensional health locus of control: De
impact van deze dimensies op GH is slechts relevant wanneer de persoon waarde hecht aan de eigen
GH. Mensen moeten gezondheid belangrijk vinden vooraleer deze dimensies van belang zijn.
-
Intern: Personen die hier hoog scoren, die zien zichzelf als belangrijkste factor in hun
gezondheidsgedrag. Deze personen stellen gezondheidsgedrag.
-
Extern/toeval: Deze personen zien de omgeving als belangrijkste factor voor hun
(on)gezondheid. Dit heeft ook invloed op hun gezondheidsgedrag.
-
Gezaghebbende anderen: Hierbij legt men de verantwoordelijkheid bij artsen en
specialisten.
Interventies met als doel de vermeende controle over het gedrag te versterken zijn het effectiefst
als ze worden gericht op mensen met een interne locus of control.
Sociale normen, familie en vrienden
Mensen leven van origine in groepsverband en zijn sociale wezens. Een flink gedeelte van onze
hersenen (het sociale brein) is gereserveerd voor de waarneming en regulatie van groepsgedrag. Ons
gedrag is een resultante van veel invloeden: cultuur, omgeving, dagdagelijkse leefwereld, groepen,
subgroepen, individuen. We leren door ervaring en modelling (Subjectieve sociale norm).
Voorbeeld:
-
Alcoholgebruik: belang van ouders bij start, invloed van peers bij verdere ontwikkeling
drankgebruik
-
Gedrag/attitudeverandering door informatiebron

Geloofwaardigheid en aantrekkelijkheid van informatiebron.

De overeenkomst met de bron en zichzelf.
Er zijn indelingen op sociale invloeden. Men categoriseren in:
1) Direct-indirect:
a. Direct: Je moeder zegt dat je mag uitgaan, maar je drinkt niet.
b. Indirect: Modelling.
2) Informatieprincipe-beloningsprincipe:
a. Informatieprincipe: Iemand geeft je correcte informatie zodat je de juiste
beslissing kan nemen. Bv. een arts die je de mogelijke behandelingen voorstelt
waar je kan kiezen om je ziekte te genezen.
b. Beloningsprincipe: Gedrag dat aanvaardt wordt binnen de groep wordt beloond, het
andere wordt afgestraft/niet getolereerd.
We leren van onze positieve en negatieve ervaringen, maar we leren ook indirect, via blootstelling
aan en observatie van het gedrag en de ervaringen van andere mensen. Door het gedrag van de
Pagina 21 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
mensen om ons heen ontstaat een subjectieve sociale norm(Belangrijk begrip) die impliciete of
expliciete goedkeuring van bepaald gedrag suggereert. Bij de subjectieve norm is er sprake van
sociale druk (Roken al mijn klasgenoten?) en sociale steun (informationeel, emotioneel &
materieel). Met betrekking tot riskant gezondheidsgedrag zijn er vele bronnen van informatie
waaraan iemand wordt blootgesteld (Vb. televisiespotjes). De reacties hierop zijn dan:
1.
Acceptatie: Je ervaart de boodschap. Je neemt het gedrag over en je wijzigt je attitude
hier ook voor.
2.
Inwilliging: Hier verander je je gedrag, maar je attitude verandert niet.
3.
Weigering: Hier zeg je gewoon nee, en je blijft voortdoen, zoals je bezig bent.
Attitudes
Attitude is de manier waarop de persoon denkt, voelt en zich gedraagt t.o.v. het attitude-object.
Het driecomponentenmodel (Hierbij worden attituden als relatief duurzaam en generaliseerbaar
beschouwd):
-
Cognitief: Opvattingen over het object van de attitude: vb. Het roken van sigaretten is een
goede manier om stress te verlichten  Sigaretten roken is een teken van zwakheid.
-
Emotioneel: Gevoelens t.o.v. het object van de attitude: vb. Sigaretten roken is
weerzinwekkend/prettig.
-
Gedragsmatig (of intentioneel): Voorgenomen handeling t.o.v. het object van de attitude:
Vb. Ik ga niet roken.
Verschillende uiteenlopende, soms tegenstrijdige attitudes t.o.v. een attitude-object:
-
Ambivalentie: De gelijktijdige aanwezigheid van positieve en negatieve beoordelingen van
een attitude-object, die zowel cognitief als emotioneel kunnen zijn.
-
Dissonantiereductie: Cognitieve dissonantie is een psychologische term die de onaangename
spanning aanduidt die ontstaat bij het kennis nemen van feiten of opvattingen die strijdig
zijn met een eigen overtuiging of mening. De theorie van cognitieve dissonantie stelt dat
tegenstrijdige feiten als een drijvende kracht fungeren die de geest dwingen om nieuwe
ideeën of gedachten te onderzoeken, of om de aanwezige overtuiging aan te passen, dus om
de hoeveelheid dissonantie tussen cognities te verminderen.
Risicoperceptie en onrealistisch optimisme
Mensen vertonen risicovol of ongezond gedrag, omdat ze denken dat ze zelf geen risico lopen, of
omdat ze hun eigen risico niet nauwkeurig bepalen. Weinstein ontdekte dat deze tendentieuze
risicoperceptie veel voorkwam en noemde het onrealistisch optimisme, omdat het voor de hand ligt
dat niet iedereen een laag risico kan hebben. Dit onrealistisch optimisme komt o.a. door de
vergelijkende bias voor optimisme, perceptie van controle en stereotype beliefs. (Examenvraag:
Pagina 22 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Waarom kan ongezond gedrag voorkomen bij onrealistisch optimisme?) Weinstein identificeerde 4
factoren die aan onrealistisch optimisme zijn gerelateerd:
a.
Een gebrek aan persoonlijke ervaring met het desbetreffende gedrag of probleem.
b.
De opvatting dat het probleem door individuele handelingen kan worden voorkomen.
c.
De opvatting dat het onwaarschijnlijk is dat het probleem zich in de toekomst zal voordoen
als dit nog niet eerder is gebeurd.
d.
De opvatting dat het probleem zelden voorkomt.
Doelstellingen en motivatie voor gedrag
Sociale cognitietheorie (Bandura) : Gedrag wordt aangestuurd door resultaatsverwachtingen en
doelstellingen! Mensen handelen op zodanige wijze dat gewenste resultaten worden verkregen en
ongewenste worden gereduceerd. Een bepaald (on)gezondheidsgedrag kan vele redenen hebben.
Interventies om ongezond gedrag te reduceren moeten rekening houden met de doelstellingen van
dit gedrag voor de betrokkenen. 5 functies van (on)gezondheidsgedrag (Onderzoek):
-
Vermijding
-
Zich beter voelen.
-
Rustpauze.
-
Winst bekomen.
-
Preventie.
Zelfredzaamheid (Self-efficacy)
Zelfredzaamheid wilt zeggen het geloof in eigen kunnen (van een handeling). Het is ontstaan in:
-
Vroegere ervaringen.
-
Observatie van anderen.
-
Overtuigingen door anderen.
-
Fysiologische informatie: Hoe voel je je? Ga je dat aankunnen?
Deze zelfredzaamheid bevat 3 dimensies:
1. Moeilijkheid.
2. Generaliseerbaarheid.
3. Zekerheid.
Impact van succes/mislukken op SE
Mensen zijn inconsequent
Inconsequent Ghgedrag: Mogelijke verklaringen (Mogelijke examenvraag):
Pagina 23 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
 GHgedragingen:  externe factoren: vb.: Roken: Je kan overal gemakkelijk sigaretten
kopen (sociaal minder ondersteunt). Sporten wordt sociaal ondersteunt, maar er zijn geen
sportplaatsen in je buurt.
-
Houding tegenover GHgedrag varieert binnen en tussen individuen: Hoe je over een bepaald
gedrag denkt, kan over een periode van tijd veranderen.
-
GHgedrag kan bij een individu door  verwachtingen worden gemotiveerd: Eenzelfde
gezondheidsgedrag kan door verschillende verwachtingen worden aangestuurd. Vb.: sporten
om de fysiek te beteren, om te bewegen, om hart- en vaatziekten te vermijden, enz.
-
Personen verschillen in doelstellingen en motivaties. Wat denk je te bereiken?
-
Motiverende factoren kunnen in de loop van de tijd veranderen, in de zin van bv. Jongeren
drinken om bij de groep te horen, een 40-plusser drinkt voor de gezelligheid. Vb. in de
jaren ’60 was sociaal aanvaard, nu is dat niet meer zo (letterlijk in tijd veranderen).
-
Triggers en barrières voor gedrag worden door de context beïnvloed. Je mag niet meer in
cafés of op het werk roken. Het roken wordt dus moeilijker.
Het Alameda County onderzoek
-
-
Methode: Vragenlijst: Alameda Country onderzoek

Slaapt u gemiddeld 7 à 8 uur per 24 uur? Ja

Gebruikt u dagelijks een ontbijt? JA

Houdt u een normaal lichaamsgewicht op peil? Ja

Gebruikt U alleen maar voedsel tijdens de maaltijd? Neen

Doet U minimaal 2x per week gedurende ½ u. aan sport? Ja

Gebruikt u gemiddeld niet meer dan 3 glazen alcohol per dag? Ja

Bent U een niet-roker? Ja
Resultaat:


-
Levensverwachting 45-jarige mannen:
o
score 6 à 7: 78 jaar
o
score 0 tot 3: 67 jaar
Verschil van 7 j. voor vrouwen
Am. ministerie van Volksgezondheid: ½ v/d sterfte t.g.v. leefgewoonten
 Link leefgewoonten en hart- en vaatziekten, kanker, cara, ongevallen, diabetes
Modellen voor gezondheidsgedrag
Naïeve modellen
Het tijdbommodel: Angst inboezemen. Onderzoek toont aan dat er geen rechtlijnig verband is
tussen de mate van angst en gedragsverandering. Soms kan de boodschap zo erg zijn en schrik
aanjagen, dat ze die boodschap naast hen laten liggen. Psychologisch tijdperspectief: Mensen zijn
maar geneigd om 10j verder te kijken op vlak van toekomst op dit soort van gedragingen. Het
Pagina 24 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
tijdbommodel wordt heel vaak gebruikt, maar enkel en alleen dit principe gebruiken zal nooit
werken.
Lege vatenmodel: kennis leidt tot gedragsverandering. Mensen gedragen zich niet zo rationeel als
het lege vatenmodel denkt. Voor sommige gezondheidsgedragingen zoals voeding, is het wel zo dat
mensen niet genoeg geïnformeerd zijn.
Goliath model : de macht van de zender: Je moet een belangrijke zender naar voren schuiven. Dit
model werkt op basis van macht. Iemand gaat zeggen wat je moet doen. Bedenkingen:
-
Slechts korte termijneffect
-
Effect positieve versus negatieve benadering
-
Onderzoek van Milmoe: Ontwenningskuur voor alcoholverslaafden
Gedragsverandering
Belangrijke gezondheidspsychologische inzichten (Mogelijke examenvraag):
1) Gedragsverandering is een proces:
a)
Een motivatiefase: Motiveren.
b)
Een initiële gedragsveranderingsfase: Vaardigheden.
c)
Een fase van gedragsbehoud: Consolideren.

kritiek op massa mediale campagnes
2) Bereikbare doelen t.g.v. de wet van de minste moeite: Hoe meer inspanningen, hoe
moeilijker een gedragsverandering:
-
Initiatieven in natuurlijke omgeving.
-
Bereikbare doelen (vs. irrealistische doelen).
-
De weg aanreiken (stappenplan)
3) Observeerbaar gedrag wordt door onderliggende mechanismen gecontroleerd.
-
Naïeve modellen gericht op oppervlaktegedrag  onderliggende mechanismen:

(tijdelijke) effecten: toevalstreffer.

Compensatie door ander ongezond gedrag.
4) Gedrag is het resultaat van een interactie tussen individu en omgeving:
-
interventies gericht op gedragsverandering: bv. fitness- en
stressmanagementprogramma’s
-
+ maatregelen ingrijpend op systeem- of omgevingsfactoren, bv. stressoren
elimineren in arbeidssituatie.
Continue modellen van gedragsverandering
Het health belief model
Gedrag is een functie van meerdere factoren:
Pagina 25 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
De bedreiging die een persoon ervaart

Waargenomen kans (onrealistisch
optimisme).

Waargenomen ernst:
Zichtbaarheid van de ziekte.


Demografische factoren
Hoe groter de dreiging, hoe makkelijker
de patiënt zijn gedragsverandering gaat
doorvoeren.
-
-
De cues to action (intern – extern).
-
De afweging van de effectiviteit.
-
Barrières van alternatieve gedragingen.
-
toepassingen – verklaringen

Geen massale deelname preventieve acties.

Therapieontrouw
Kritiek: Mensen reageren niet altijd zo rationeel.
De theory of reasoned action
Gedrag wordt bepaald door de intentie:
-
De intentie wordt bepaald door:

De attitude: hoe je denkt, voelt en
je gedraagt.
o
De beliefs: Opvattingen die
de persoon heeft over de
gevolgen van gedrag.
o
De evaluatie.
 Meten (Examenvraag):
 Positief / negatief.
 Semantische differentiaal: Onderverdelingen maken naar beliefs en de
persoon moet een keuze maken.
 Voor- en nadelen + evaluatie: Voor- en nadelen bevragen en deze dan
evalueren.

De subjectieve norm: Iemands opvattingen m.b.t. de vraag of dierbaren van mening
zijn dat het individu een bepaalde handeling al dan niet zou moeten uitvoeren.
o
Normative beliefs: Veronderstelde opvattingen van anderen in je buurt over
bepaald gedrag.
o
Motivation to comply: De mate waar je je houdt aan de normatieve beliefs.
 Meten:
 Rechtstreeks.
Pagina 26 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
 Normatieve beliefs + motivation
-
Kritiek op het model

De intentie voorspelt niet steeds het gedrag: Deze kritiek heeft ervoor gezorgd dat
het model verfijnd werd.

Te uni directioneel (Examenvraag): Van attitude naar intentie naar gedrag gaat,
m.a.w., attitude is negatief t.o.v. condoomgebruik, dan ga je ook geen condoom
gebruiken. Dit zegt het model. Maar het model zegt niet dat bepaald
gedragsverandering je attitude verandert.

Enkel voor gedrag onder individuele controle: Gedrag dat je zelf in de hand heb
zonder andere factoren. Een aanvulling op deze theorie is de theory of planned
behavior.
De theory of planned behaviour
-
Beperkingen van het model:

Voorspellende waarde van de variabelen is voor gedrag beduidend kleiner dan voor
de intentie.
o
Additionele variabelen die de variantie van intentie en daaropvolgend
gedrag verklaren.
o
De link tussen de intentie van gedrag en de effectieve gedragsverandering is
nog steeds niet 100%. Er zijn dus nog variabelen die deze link nog
beïnvloeden.

Affectieve:
o
Morele normen: Een gedraging wordt niet alleen door subjectieve normen
beïnvloed, maar erkend wordt dat sommige intenties en gedragingen deels
door morele normen kunnen zijn gemotiveerd, vooral bij gedragingen
waarbij anderen direct zijn betrokken.
o
Geanticipeerde spijt: Het feitelijk gedrag wordt beïnvloed wanneer er wordt
verwacht dat een bepaalde beslissing spijt tot gevolg heeft.
Pagina 27 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
o
Zelfidentiteit: De wijze waarop iemand zichzelf waarneemt en het etiket
dat iemand zichzelf opplakt, is mogelijk een veel sterkere invloed op de
intenties en sterker dan het effect van de belangrijkste TPB-variabelen.

Planningsproces:
o
Intentie tot implementatie: Gedacht wordt dat het formuleren van een
intentie deel uitmaakt van het omzetten van deze intentie tot een
handeling.
o
Aannamen omtrent zelfredzaamheid: Aannamen over zelfredzaamheid zijn
sterker gerelateerd aan gedrag dan aannamen over controle over het
gedrag.
Modellen van gefaseerde gedragsverandering
Volgens Weinstein heeft een gefaseerde theorie 4 eigenschappen:
1. Een classificatiesysteem om de fasen te definiëren.
2. Het rangschikken van de fasen.
3. Er zijn veelvoorkomende barrières voor verandering waar mensen in dezelfde fase mee te
maken krijgen.
4. Verschillende barrières voor verandering in verschillende fasen.
Het transtheoretisch model (TTM)
De veranderingsfasen: Zes stadia:
1.
De precontemplatiefase (>6 maanden): Hierbij is er een gebrek aan kennis, en hierbij is dus
het proces van bewustzijn van belang. Er is een gebrek aan motivatie, en men kan
weerstand bieden. Het is dan belangrijk dat men hen niet confronteert, maar wel
hermotiveert, en dat men rekening houdt met de processen van emotionele beroering en
omgevingsreevaluatie.
2.
De contemplatiefase (< 6 maanden): Hierbij weegt men de voor- en nadelen van de
gedragsverandering af. Deze kan de attitudes beïnvloeden. Hierbij is het proces van de zelfre-evaluatie van belang. De waarden moeten verduidelijkt worden, en men moet
rolmodellen en visualisatietechnieken hebben.
CHRONISCHE CONTEMPLATIE: Mensen die blijven afwegen, ze blijven in deze fasen steken,
er is geen balans aan een zijde, maar een evenwicht (Mogelijke examenvraag)
3.
De preparatiefase (binnen de maand): Hier bereid men zich voor op de hindernissen en
barrières, en komen de processen zelfbevrijding
en sociale bevrijding aan bod.
4.
De actiefase (0 – 6 maanden): In deze fase is er
een concreet plan voor verandering. Men stelt
specifieke, realistische doch uitdagende en
Pagina 28 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
flexibele doelstellingen. In deze fase komen de processen tegenconditionering,
stimuluscontrole, contingentiemanagement en sociale steun aan bod. Merk wel dat de
actiefase een onstabiele fase is.
5.
De consolidatiefase (6maanden –5 jaar): Er zijn 3 situaties met een verhoogde kans op
terugval (Mogelijke examenvraag):
6.
-
Situaties van emotioneel onbehagen (Proces: Sociale steun).
-
Positieve situaties (Proces: Contigentiemanagement).
-
Momenten van hevig verlangen (Proces: Sociale bevrijdingsacties).
De eindfase: Hier is er geen enkel verlangen naar het oude gedrag. Men beschikt over een
sterke zelfredzaamheid. Voor velen is dit een niet te bereiken ideaal.
7.
Terugval:
-
terugval is een regel, geen uitzondering
-
een persoon dient te leren uit een terugval
-
verandering kost tijd en inspanning
-
een éénmalige terugval is geen volledige
-
bespreek op voorhand de mogelijke terugval
-
één misstap leidt niet automatisch tot een volledige terugval
Er zijn 10 veranderingsprocessen
-
De ervaringsprocessen:

Bewustwording: Je wordt je bewust van de gevolgen van het ongezond gedrag, en
de methodes die er zijn om een komaf te maken aan dat ongezond gedrag.

Emotionele beroering: Je wordt beroert door ervaringen die je hebt met het
ongezond gedrag. Bv.: Een getuigenis in de klas die vertelt over longkanker.

Zelfreëvaluatie: Je bekijkt jezelf met het gezond en ongezond gedrag, met en
zonder je gedrag.

Omgevingsreëvaluatie: Je betrekt ook anderen in je gedrag. Je ziet jezelf met en
zonder het gedrag naar de omgeving toe.

Sociale bevrijding: Je staat open voor sociale acties die het ongezond gedrag
beperken of veranderen. Er worden extern dingen aangeboden die het ongezond
gedrag beperken en je er aan houden. Open staan voor de invloeden van buitenaf.
-
De gedragsprocessen:

Tegenconditionering: bv. Als je altijd de neiging hebt om een sigaret op te steken
als je thuiskomt. Je gaat telkens je geen sigaret opsteekt als je thuiskomt ga je je
eigen belonen door bv. Fruit eten.

Stimuluscontrole: Je gaat ervoor zorgen dat je geen stimuli in je buurt hebt dat aan
het ongezond gedrag kan voldoend.

Contingentiemanagement: De voordelen die aan het ongezond gedrag stelt
verminderen, en meer aandacht besteden aan de voordelen van het gezond gedrag.
Pagina 29 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

Zelfbevrijding: Het idee dat je hebt dat je het gaat aankunnen en inspanningen
doen om dit zelfvertrouwen te promoten.

Sociale steun: Gebruikmaken van de steun van anderen om je ongezond gedrag te
veranderen in gezond gedrag.
Het model van het precaution adoption process model (PAPM)
De health action process approach (HAPA)
Deze aanpak gaat van intentie naar gedrag.
Zelfredzaamheid en actieplannen zijn bij deze
aanpak van belang en het proces bestaande uit
tenminste:
-
Een pré-intentionele motivatiefase.
-
Een postintentionele volitiefase
Hoofdstuk 4: Stress, gezondheid en ziekten
Concepten van stress
-
Distress – eustress

Distress : negatieve reactie van de persoon op een teveel aan stressoren.

Eustress :de goede variant van stress, Prikkeling die je nodig hebt om bv. goed te
presteren op een examen.
-
Onderzoek stress:

Als stimulus of gebeurtenis buiten het individu.

Als psychologische interactie tussen stimulus en cognitieve/emotionele kenmerken
van het individu. (Beoordeling)

Als lichamelijke/biologische reactie. (Fysiologisch gegeven).
Pagina 30 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Stress als stimulus
Strain is de druk die een vaste stof kan tolereren vooraleer het in elkaar gestort. Dit is de
oorspronkelijke benadering/benaming van stress of strain. De druk dat een vaste stof kan dragen
vooraleer het in elkaar stort. Bv. zoals een brug. Wanneer de druk te hoog wordt, krijg je stress, en
zak je als persoon ineen.
stress is een stimulus:
-
-
input van stress: stressoren

Life events.

Dagdagelijkse beslommeringen
output : stress leidt tot ineenstorting van het organisme
Theorie life events
Ingrijpende gebeurtenissen (-/+) vragen een aanpassing
en geven een gevoel van stressbeleving. Ingrijpende
gebeurtenissen kunnen ook positief zijn, denk maar aan
een huwelijk.
-
Thomas Holmes en Richard Rahe (1967)

Social Readjustment Rating Scale (43): Dit zijn life events die een belangrijke
invloed hadden op het leven van een bepaalde persoon. En deze life events zijn
gebonden aan de leeftijd. Voorbeeld: Dood van partner.

Voorkomen vaak leeftijdsgebonden.

Hoe meer life events, hoe meer kans op ziekte en ongeval.
-
5000 p. : lijst van stressvolle gebeurtenissen: 43 veel genoemde gebeurtenissen.
-
400 mensen rangschikken ze (mate van verstoring die de gebeurtenis veroorzaakte)

Middelste waarde : huwelijk (500): Is dit life event (1 van die 43) minder of meer
dan huwelijk (examenvraag). Rangschik de life events met huwelijk als ankerpunt.
Levensveranderingsscore van 50 gegeven. Zo kon men de life events weergeven op
een schaal van 0-100.

-
-
Ontwikkeling schaal van 0 -100.
LVS (gedurende de voorbije 2 jaar) en kans op ziekte (dan <150)

300 :

200-299 : + 50%.

150-199 : + 33%
+ 80% kans op ziekte.
Definiëring Holmes en Masuda :

150 tot 199 LVS : lichte levenscrisis.

200-299 : matige levenscrisis.

> 300 : grote levenscrisis
Pagina 31 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Dagelijkse beslommeringen, kleine irritaties
‘Irritante, frustrerende, beangstigende eisen die in enige mate kenmerkend zijn voor dagelijkse
interacties met de omgeving’. Life events veroorzaken niet altijd stress, dit is afhankelijk van de
beoordeling van de persoon, en maar gedeeltelijk afhankelijk van kleine irritaties
-
Lazarus :

Life events vooral impact op lange termijn.

Kleine ongemakken : vooral op korte termijn
 Life events beïnvloeden gezondheid vaak indirect. Life events brengen een
biologische stressreactie, maar ze gaan ook indirect onze gezondheid beïnvloeden.
Catastrofale gebeurtenissen(traumatische gebeurtenissen)
Een traumatische gebeurtenis ontstaat door een levensbedreigende gebeurtenis waar de persoon
met afschuw, angst of verlammende hulpeloosheid op reageert. Dit kan verschillende oorzaken
hebben, en gaat gepaard met een alarmreactie: Het lichaam reageert met (structurele) stress
(=PTSS: posttraumatische stress stoornis).
Symptomen PTSS:
-
Het herbeleven van de traumatische gebeurtenis.
-
Het vermijden van de traumatische situatie.
-
Een aanhoudende verhoging van arousal
Gevolgen:
-
Vooreerst voor het persoonlijk welbevinden.
-
Later ook voor de lichamelijke weerbaarheid (aantasting van het immuunsysteem).
Stress als interactie
-
Belang van de appraisal
-
Richard Lazarus: het cognitieve transactionele stressmodel

Stress is een gevolg van een interactie tussen (Mogelijke examenvraag)
o
De externe of interne gebeurtenis (stressor).
o
De interne of externe hulpmiddelen waarover iemand beschikt

! cognitieve en motivationele variabelen.

! proces van beoordeling : primair/secundair (>een nieuwe of
veranderende omgeving).
-
Stressvolle films: Tribale initiatie met genitale verminking

4 inleidingen:
1)
Afstandelijke reactie: Intellectuele beschrijving van de rituelen.
2)
Ontkenningsreactie: Pijn wordt gebagatelliseerd, enthousiasme !
Pagina 32 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
3)
Nadruk op pijn en trauma.
4)
Geen informatie
 Fysiologische arousal (stressniveau) 1+2 < 3
 Opmerking: Dit gaat over primaire beoordeling dat opgelegd werd.
Primaire beoordelingen
3 typen van mogelijke stressoren
1.
Die schade berokkenen (schade heeft al plaatsgevonden : verlies/mislukking).
2.
Die een bedreiging vormen (verwachting van toekomstige schade).
3.
Die een uitdaging vormen (kans voor persoonlijke groei)
Goedaardige gebeurtenissen zijn niet schadelijk, niet bedreigend en uitdagend, maar een negatieve
beoordeling veroorzaakt fysiologische reacties.
Secundaire beoordelen
Beoordeling van de :
-
-
Hulpmiddelen :

Intern (bv. Kracht, vastberadenheid).

Extern (bv. Sociale ondersteuning, geld)
Het vermogen om met de stressor om te gaan coping.
 ! Stress : vermeende schade of bedreiging hoog versus vermeende vermogen tot
coping gering.
Aanvullingen op het model
Primaire beoordeling bestaat uit 2 achtereenvolgende processen (Smith) (Examenvraag):
1)
Motivationele relevantie (mate waarin de gebeurtenis als relevant wordt beschouwd vr
huidige doelstellingen/verplichtingen).
2)
Motivationele congruentie (mate waarin de situatie als congruent met de huidige
doelstellingen wordt beschouwd)
 Kans op stress hoog : relevantie hoog, congruentie laag
Secundaire beoordeling bestaat uit 4 (Smith) of 3 (Lazarus) beoordelingen:
1)
Interne/externe verantwoordelijkheid (woede, schuldgevoel, trots).
2)
Vermogen tot probleemgerichte coping (niet : angst, nervositeit).
3)
Vermogen tot emotiegericht coping (niet : angst, nervositeit of droefheid).
4)
Toekomstige verwachtingen (niet : droefheid)
 Lazarus : probleem+ emotiegerichte = ‘coping
Pagina 33 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Typen stress
Stress en verlies van hulpmiddelen
-
Hobfoll (1989) : ‘model voor het bewaken van reserves’

Personen spannen zich in om hulpmiddelen waaraan grote waarde wordt gehecht, te
beschermen. Bv. rollen, voorwerpen, eigenschappen: gevoel van eigenwaarde, tijd,
vaardigheden.
-
Stress ontstaat bij:

Dreigend of feitelijk verlies van hulpmiddelen (HM).

Het ontbreken van winst na investering in de HM.
-
Idee: HM zijn reëel en kwantificeerbaar ‘voor iedereen gelijk.’
-
Idee: HM zijn reëel en kwantificeerbaar  Minder de nadruk op individuele beoordelingen.
-
Kritiek:

‘verlies’ en ‘HM’ niet duidelijk omschreven.

Hoe permanent moet verlies zijn voor iemand stress ervaart? Zijn de snelheid en
omvang van verlies van belang? Is het verkrijgen van winst nooit stressvol?
-
Natuurramp: Een snelle en sterke uitputting van HM  Traumatische stressreacties
Acute stress
Rampen (Zie traumatische gebeurtenissen)
-
Rampen: zie traumatische gebeurtenissen.
-
Veel voorkomende acute stressoren.
Examenstress
-
Hoge mate van stress belemmert het geheugen en de concentratie tijdens cognitieve
activiteiten.

‘t ligt op het puntje van mijn tong’.

Verkeerd lezen van duidelijk geformuleerde vragen
 Een optimaal niveau van arousal is wenselijk.
-
Wet van Yerkes-Dodson (Grafiek begrijpen en kunnen
uitleggen):

Geen of weinig stress  Prestatieniveau laag.

Stressniveau te hoog  Grafiek klapt om: Prestatie
vermindert.

-
Omslagpunt bij eerder bij complexe taken
Invloed examenstress op gezondheid/ziekte:

Indirecte invloed: Examens van invloed op (on)gezond
gedrag: roken, snoepen, alcohol, lichaamsbeweging.
Pagina 34 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

Directe invloed: Van invloed op lichamelijke functies zoals bloeddruk, verlaging van
het afweersysteem.
 Examens leveren voor sommigen zo veel stress op dat de vatbaarheid voor ziekten
erdoor verhoogt.
Chronische stress
Draaglast is hetgene op wat je afkomt en draagkracht is hoe sterk je bent om deze invloed te
controleren.
Beroepsstress
-
-
Burnout:

Gevolg van chronische langdurige werkstress.

Gerelateerd aan de laatste fase van het GAS (selye) (ZIE VERVOLG CURSUS)
Verklaringen door theorieën over de aanpassingsgraad van de persoon aan de omgeving
(draaglast versus draagkracht). Draaglast is hetgene op wat je afkomt en draagkracht is hoe
sterk je bent om deze invloed te controleren. Voorbeeld : Job Demand Control (support)
-
Model van Karasek en Theorell:

Model met 2 psychologische dimensies :
o
Een toenemend risico op stressreacties
(A).
o
Een toenemende activiteit en instrinsieke
motivatie (B).

Internationaal bevestigd.

Later door Karasek uitgebreid met 3e dimensie :
‘sociale ondersteuning’(workplace social support)

meest stressvol : Hoge eisen-weinig invloed- weinig ondersteuning

uitleg afbeelding (Andere voorbeelden kunnen geven op het examen):
Passieve job: Vb. werknemer in beschutte werkplaats. Vb: Iemand die de
o
post rondbrengt bij het ministerie.
o
Veel stress: Vb.: Leerkracht die een vast lessenrooster heeft.
o
Weinig stress: Vb.: Ambtenaar.
o
Actief: Vb. Manager die zijn agenda zelf kan invullen.
 B: toenemende lijn van activiteit (dimensie 1)
 A: Toenemende lijn van stress (dimensie 2)

Bedenkingen:
o
Empirisch onderzoek:

Bevestiging van de stresshypothese (diagonaal A).

Activiteitshypothese nauwelijks onderzocht.
Pagina 35 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
o
De combinatie van taakeisen, sturingsmogelijkheden en sociale steun versus
de drie componenten afzonderlijk.
o
Intrinsieke kenmerken van het werk zijn bepalend voor het welbevinden
versus individuele verschillen tussen mensen (coping, beheersingsoriëntatie,
type A/B,…).
Stress als fysiologische reacties (biologisch perspectief) (Hier komt een bepaald deel van op het
examen)
Korte samenvatting van wat hieronder gaat worden uitgelegd:
Seyle stelde vast dat een heel aantal patienten dezelfde symptomen had, hij omschreef dit als
stress, en zij dat dit een algemene reactie van het lichaam op een aanval, en het typische is dat het
gaat om niet-specifieke reacties van het lichaam, dus voor iedereen hetzelfde reactiepatroon en
heeft niets te maken met de aard van de factor. Op basis van die reacties bij ziekenhuispatiënten,
ging hij dat ook eens onderzoeken bij labo-ratten. Hij zette die ratten in veel te kleine kooien, dus
allerlei reacties waardoor die ratten onder serieuze stress kwamen te staan. Hij zag dat er een
aantal fysiologische reacties ontstonden bij deze ratten. Vandaar zegt hij dat stress het geheel van
alle niet specifieke reacties van het organisme. Het geheel van fysieke reacties is 3 ledig, dit
doorloopt een chronische stres patiënt:
1.
Alarmfase: Het lichaam herkent iets als een bedreiging en zet zich daarom in om de
bedreiging af te weren.
2.
Weerstandsstadium: blijft de stressor aanhouden komt het lichaam in deze fase en er
komen voortdurend stresshormonen vrij.
3.
Uitputtingsstadium: wanneer de stress te lang aanhoudt, gaat het lichaam op een lager
niveau functioneren. Het weerstand wordt beperkt in tijd, en krijg je een ineenstorting van
andere lichaamssystemen.
4.
Seyle zegt dat stress een gezonde natuurlijke reactie is wanneer de prikkel kortstondig is,
maar wanneer deze langdurig is, dan is het schadelijk voor de gezondheid.
Selye (1936) introduceerde begrip stress:
-
Gehospitaliseerde patiënten : dezelfde symptomen: ‘een algemene reactie v/h lichaam op
een aanval’.
-
Experiment met laboratoriumratten : stressoren  Vergrote bijnieren, verkleinde
lymfeklieren, bloedende maagzweren.
-
“stress : de lichamelijke reactie” = het geheel van alle niet-specifieke reacties van het
organisme.
-
stress : een syndroom van ziekteverschijnselen = het algemeen adaptatiesyndroom (3
ledig).
Pagina 36 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

De herkenning van de bedreiging  Alarmfase: Fysiologische opwinding : het
lichaam zet zich in om de bedreiging af te weren.

Het weerstandsstadium: Het lichaam blijft alert en opgewonden. Er komen
voortdurend stresshormonen vrij.

Het uitputtingsstadium: Wanneer de stress te lang aanhoudt (weerstand beperkt in
tijd) +omwille v. ineenstorting v. andere lichaamssystemen
-
Stress:

Een actieve kortstondige reactie op een bedreiging.

Indien langdurig: schadelijk voor de gezondheid

DUS: Seyle zegt dat stress een gezonde natuurlijke reactie is wanneer de prikkel
kortstondig is, maar wanneer deze langdurig is, dan is het schadelijk voor de
gezondheid.
-
2 begrippen:
3)
De stressor: stimulus die stress veroorzaakt.
4)
De stressrespons : de fysiologische reactie op de stressor
fysiologische reacties op stress
centraal zenuwstelsel

neocortex

delen van het limbisch systeem

via hypothalamus beïnvloeding van
* het autonoom zenuwstelsel
* het adrenomedulair systeem
* het neuro-endocrien
* het immuunsysteem
-
Wederkerige invloeden tussen de fysiologische systemen.
-
Homeostase ook na stimulatie van het ene of het andere systeem.
Als in het CZS ter hoogte van de neocortex een prikkel als stressvol ervaren worden, gaat

het een prikkel naar de neocortex sturen, waarbij de neocortex delen van het limbisch
systeem gaan op hun beurt de hypothalamus volgende taken laten uitvoeren. HPA-as wijst
op de fysiologische reactie op stress.
Het autonoom zenuwstelsel
Het autonoom zenuwstelsel bepaalt de vegetatieve
functies.
-
2 subsystemen:
Pagina 37 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
1)
Het (ortho)sympathische systeem.
2)
Het parasympatische systeem
 Stress veroorzaakt een activatie van het orthosympathisch systeem
 De invloed van stress op het autonoom ZS bepaalt de vegetatieve functies. Wanneer
de neocortex zegt dat de stimulus stressvol is wordt het limbisch systeem
geactiveerd en er zijn 2 subsystemen naar het autonoom ZS toe. Stress veroorzaakt
meestal een activiteit van het orthosympathische systeem.
-
Stress :
 Activatie (ortho)sympathisch systeem.

Doel : Actieve reactie op stressor.
o
door actieve confrontatie (vechtreactie), door een vluchtreactie =
fight/flight reactie (Cannon) (vroeger nuttig, nu eerder nadelig).
 activatie parasympathisch systeem (Het parasympatisch wordt geactiveerd na dat de
afwezigheid van de stressor gaat u lichaam zich spontaan herstellen door de activatie
van het parasympatisch systeem), Het parasympatisch wordt geactiveerd na dat de
afwezigheid van de stressor gaat u lichaam zich spontaan herstellen door de activatie
van het parasympatisch systeem. Een stressor kan soms ook het parasympatisch systeem
activeren. Vb. flauwvallen van emoties:

Tegenovergesteld effect.

Doel : herstel van lichaamsfuncties, opbouw van energiereserves.

Soms in acute stresstoestanden (bv plots bewustzijnsverlies)
Het adrenomedulair systeem
de fight/flight reactie gaat doorsijpelen via het ruggenmerg naar het bijniermerg. Dit bijniermerg is
gelegen aan de bovenpool van de nier. Het bijniermerg gaat catecholamines in de bloedbaan
afscheiden. Er zijn 2 soorten catecholamines: adrenaline & noradrenaline. Dit zijn stresshormonen.
Deze hebben hetzelfde effect als de activatie van orthosympathisch systeem, alleen met de
verstanden dat het iets trager in gang gaat schieten dan het orthosympathisch systeem, en het
effect van (nor)adrenaline duurt veel langer dan het effect van het orthoptisch systeem.
fight/flight reactie

dorsaal (thoracaal) ruggenmerg

het bijniermerg
secretie van catecholamines in de bloedbaan
(adrenaline, noradrenaline)
Pagina 38 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
effect : cfr activatie orthosympatisch systeem
met 20 à 30 seconden latentietijd + langer effect
-
-
Noradrenaline :

Bij verhoogde waakzaamheid.

Chronische stress : stijging + schommeling noradrenaline
Adrenaline :

Onvoorziene situaties.

Acuut gevaar, angst
Het neuro-endocrien systeem
Een bepaalde prikkel wordt als stressor ervaren in de cortex. Op dit moment gaat ook in de
hypothalamus dit systeem in gang gaan schieten. Het gaat het ACTH-hormoon loslaten in de
bloedbaan. Dit doet 2 dingen:
1)
Stimuleert afscheiding van verzuren, en verbruik van glucose. Dit betekent dat er energie
wordt vrijgemaakt op de stressfactor. Zo kan je met de stress omgaan.
2)
Bijnierschors activeert die zorgt voor de afscheiding corticosteroïden. Dit zijn natuurlijke
ontstekingsremmers die ook de pijn wegnemen.
-
CZS > neocortex > limbisch systeem > hypothalamus>neuro-endocrien systeem.
-
De hypofyse laat het ACTH in bloedbaan los (adrenocorticotrope hormoon).
-
ACTH stimuleert :

Afscheiding van vetzuren.

Verbruik van glucose.
 Energie voor reactie op stressfactor.

de bijnierschors (buitenste deel bijnier).
 afscheiding corticosteroïden.
Heel het proces (al die systemen) noemt men het algemeen adaptatiesyndroom.
HET ALGEMEEN ADAPTATIESYNDROOM :
-
Hans Selye (1956) :

Invloed langdurige stress op lichaam.

Stresserende situatie = het organisme kan zich niet aanpassen.

Ontdekt bij proeven met ratten.

GAS, general adaptation syndrome.

Een niet-specifieke lichaamsreactie.

Drie stadia :
1) De alarmreactie :
o
Verhoging lichamelijke weerstand tegen stress.
Pagina 39 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
o
Bijniermerg scheidt (nor)adrenaline af.
o
Hypofyse scheidt ACTH af  Corticosteroïden vrij.
o
Bij te sterke stress, kan het organisme sterven
2) De weerstandsfase :
o
Hypofyse blijft ACTH afscheiden  Bijnierschors geeft
corticosteroïden vrij.

Stimuleert omzetting vetten en eiwitten in suikers 
Verhoging van de weerstand tegen stressfactor.

Vertraagt groei van nieuw weefsel rondom wonde stopt de
vorming van afweerstoffen onderdrukt de aanmaak van witte
bloedcellen :

vs. besmettingen voorkomen.

vs. het genezingsproces bevorderen

Verhoogde kwetsbaarheid
ziekte/verwondingen.

o
Daling van de algemene weerstand
Na aantal dagen blootstelling: aanpassing bijnierschors (opbouw
voorraad steroïden)
o
Tweede stressfactor : hevige reactie.
o
Veel stressgebonden ziekten in deze fase.
o
Onderdrukking van lichaamsreacties i.v.m. seksualiteit
3) De uitputtingsfase :
o
Stress blijft voortduren.
o
lichaamsmechanismen om het lichaam te beschermen (verlaagde
activiteitsgraad).
-
-

Sterke reductie van de voortplanting.

Sterk verminderde weerstand tegen ziekte.
GAS treedt op ongeacht bron van stress :

Extern.

Intern.

Emotioneel.
GAS verklaart :

De relatie tussen stress en ziekte.

Wanneer de gevaren van stress het grootst zijn.
Het immuunsysteem
-
stress > vele lichamelijke ziekten door aantasting immuunsysteem.
-
Immuunsysteem : complex verdedigingssysteem tegen ‘lichaamsvreemde substanties’ die
het lichaam binnendringen (een ‘zesde zintuig’ voor vreemde indringers).
-
Psychoneuroimmunologie : stress kan het immuunsysteem (ten minste tijdelijk) aantasten!
Pagina 40 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
Onderzoek invloed van stress via proefdieren (bv. immobilisatie, rotatie, lawaai, elektrische
schokken, overbevolkte kooien,...)
(acute stress)  Verminderde activiteit van de
immuun cellen.
-
Invloed chronische stress op proefdieren : Minder duidelijk (soms habituatie t.o.v. de stress,
toegenomen weerstand tegen kanker).
-
Chronische stressoren bij mensen : Immunosuppresieve gevolgen.
-
Stress tast het immuunsysteem (min. tijdelijk) aan!

Vaker ziek worden/overlijden na overlijden van partner. Barthrop : bloedstalen van
weduwenaars/weduwes.

NASA-astronauten, slechte slapers, studenten in examens, echtgescheiden vrouwen,
verzorgers van een familielid met Alzheimer.

Hoe meer positieve ervaringen, hoe groter de aanmaak van antilichamen (en
omgekeerd)!
dagelijkse ervaringen

immuunsysteem (+ of -)

bestand tegen ziekteverwekkers (+ of -)
Verband tussen stress en ziekten
Directe route
-
(chronische) stress > verminderd afweersysteem Ziekte.
-
Complexe route, verschillende ziektes.
Indirecte route
Gedragsmatige reacties op stress (roken, drinken, eetgewoonten, weinig bewegen = coping) maakt
de persoon kwetsbaarder voor ziektes/ Door bep. PHkenmerken hebben mensen een grotere kans op
ziekte door de wijze waarop ze op stress reageren. !Niet alle ziekten worden veroorzaakt door
stress. Er bestaat een zwakke relatie tussen stress en ziekte.
Pagina 41 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Stress en verkoudheid
Blootstelling aan rhinovirussen in labosituatie resultaten:
-
Vermeende stress.
-
Negatief affect  Voorspellende factor voor infectiepercentage.
-
Meer chronisch negatieve levensgebeurtenissen.
-
Gebrekkige copingvaardigheden  Geen voorspellende factor voor infectie, wel voor de
kans op ziekte onder de geïnfecteerden.
Stress en cardiovasculaire problemen
Rol van stress bij het ontstaan van aandoeningen van de kransvaten : ‘een bijdragende factor’ (De
‘werkelijke’ factor is steeds biomedisch.):
-
Hoge bloeddruk.
-
Verhoging van het vetgehalte in het bloed.
-
Meer roken (risicofactor).
-
Cardiovasculaire reactie tijdens stress (versnelde hartslag, verhoogde bloeddruk) 
Gevolgen voor bepaalde ziekteprocessen. Bv. arteriosclerose in de halsslagader ontstaan
van de hartaanval zelf
Stress en kanker
-
Geen eenduidige onderzoeksresultaten.
-
Algemene consensus: geen duidelijk verband tussen stress en het ontstaan van kanker.
-
Gemengde resultaten over de impact van stress en de recidive van kanker.
-
Vele resultaten wijzen op de impact van copingstijl (passieve) en stemming op de prognose
van kanker (progressie, recidive, overlijden)
Stress en darmaandoeningen
-
Stress als verergerende factor bij prikkelbaardarm-syndroom.
-
Stress en inflammatoire darmziekte (ziekte van Crohn en colitis ulcerosa):

Vroeger dacht men dat ze psychosomatisch waren.

Weinig bewijs dat stress een rol speelt bij het ontstaan van de ziekte.
Stress en HIV/aids
-
Hiv-virus is een traagwerkend retrovirus, kan pas jaren later Aids tot gevolg hebben.
-
Het leven met de ziekte is inherent stressvol.
-
Er zijn aanwijzingen dat stress een sterke rol speelt bij de progressie van de ziekte.
Voornamelijk bij sterk modererende variabelen zoals depressie, sociale ondersteuning en
copingvaardigheden.
Pagina 42 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Hoofdstuk 5: Omgaan met stress
Stress en coping
Hoe het model ineenzit:
1) Psychologische en sociale factoren
kunnen van invloed zijn op de perceptie
van de stressor. Vb.: Als je een goede
sociale ondersteuning hebt, ga je een
bepaalde prikkel minder gemakkelijk als
stressvol beschouwen.
2) Optimistische ingesteldheid, goede sociale ondersteuning gaat u stressor naar stressreactie
verminderen.
3) Soms zijn psychologische en sociale factoren dermate belangrijk dat ze rechtstreeks
inwerken op de stressreactie ongeacht de stressor.
Volgens het model van Lazarus ontstaat psychologische stress wanneer er een spanningsveld is
tussen de persoon en zijn omgeving. Individuen moeten de stressor (life events, dagdagelijkse
ongemakken, traumatische ervaring) veranderen of moeten deze anders interpreteren, zodat deze
er minder ongunstig uitzien. Deze poging wordt coping genoemd. Er zijn twee globale dimensies van
coping, m.n. probleemgerichte coping en emotionele coping. Er kunnen dan volgende reacties op
stress plaatsvinden:
1.
Lichamelijke reacties: Het lichaam verkeert in een staat van verhoogde activatie, er zijn
allerlei lichamelijke verschijnselen. Er zijn wel sterke verschillen in de intensiteit van de
lichamelijke reacties en het reactiepatroon op eenzelfde stressor:




Hart:
o
Toename hartfrequentie.
o
Toename contractiesnelheid van het hart.
o
Afname variabiliteit van de hartfrequentie.
Bloedvaten:
o
Stijging bovendruk in vaatstelsel.
o
Stijging onderdruk in vaatstelsel.
Ademhaling:
o
Toename ademfrequentie.
o
Afname ademdiepte.
Huid/zweetklieren:
o

Toename zweetklieractiviteit
Spieren :
o
Toename spierspanning
Pagina 43 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

2.
Hormoonklieren:
o
Toename adrenalineproductie.
o
Toename van cortiscolproductie.
Psychologische stressverschijnselen: zijn veranderingen in de mentale functies en de
gevoelswereld. De belangrijkste psychologische stressverschijnselen zijn angst- en
spanningsgevoelens, waarbij er bij een aantal gedragscomponenten verbonden zijn. Daarbij
kan er onder invloed van stress een verandering in leefgewoonten teweeg brengen.


3.
Psychologische verschijnselen (Een aantal voorbeelden):
o
Gevoelens van angst.
o
Lusteloosheid.
o
Concentratiestoornissen.
o
Fixatie op details.
o
Snel geëmotioneerd
Gedragsverschijnselen (Een aantal voorbeelden):
o
Opvliegend gedrag.
o
Roken.
o
Rusteloos gedrag.
o
Paniekreacties.
o
Medicijnconsumptie.
Stress en ziekten: Het gevolg van het hebben van stressverschijnselen, is dat je er ziek van
kan worden. De ziekte ontwikkelt zich vaak over een lange periode. Hierbij is er een invloed
van erfelijkheid en persoonlijkheid:


Psychische ziekten :
o
Overspanning, depressie oververmoeidheid, uitputting (burnout).
o
Vaak + slaapklachten (inslapen)
Hart-en vaatziekten :
o


Verhoogde bloeddruk, coronaire hartziekten.
Aantasting v/h lichamelijk afweersysteem :
o
Eenvoudige infectieziekten (griep, verkoudheid).
o
Veel ernstigere verschijnselen : ontstekingen, kanker.
Aandoeningen van het bewegingsapparaat:
o
Klachten over spieren en botten (ziekteverzuim!).
Wat is adaptieve coping?
Cohen en Lazarus hebben 5 belangrijke functies voor coping beschreven, die elk bijdragen aan een
succesvolle aanpassing aan een stressor:
1. Het effect van schadelijke externe omstandigheden verminderen.
2. Het tolereren van of het zich aanpassen aan negatieve gebeurtenissen.
3. Het behouden van een positief zelfbeeld.
Pagina 44 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
4. Het behouden van emotioneel evenwicht en het verminderen van emotionele stress.
5. Het behouden van een bevredigende relatie met de omgeving of met anderen.
Functies uitgelegd aan de hand van voorbeelden:
1.
Je hebt een examen, dus je gaat studeren (= probleem aanpakken).
2.
Je hebt een zwaar verkeersongeval gehad, je bent verlamt en je gaat dat tolereren, je past
je aan. Je gaat gebruik maken van een rolstoel, enz.
3.
Het gehandicapt zijn, waardoor je andere uitdagingen aan te gaan. I.p.v. zelf te sporten
word je sportbegeleider.
4.
Stel je moet morgen geopereerd worden, en dat is vrij stressvol. Je kan dit niet
probleemgericht aanpakken, dus je gaat je zinnen verzetten door bv. naar de cinema gaan.
5.
Je gaat het gesprek aangaan bij bv. erfenisdiscussies.
Bij probleemgerichte coping gaat men cognitieve en gedragsmatige inspanningen leveren om de
stress te reduceren door de oorzaak van het probleem aan te pakken, terwijl men bij emotionele
coping inspanningen gaat leveren om de emotionele reacties op de stressvolle situatie onder
controle te houden. Probleemgerichte coping is niet noodzakelijk het meest adaptief!
-
Probleemgerichte coping: Vb. harder studeren, problemen op het werk bespreken met de
baas, ander job zoeken.

Goede strategie bij controleerbare gebeurtenissen + de gebeurtenis moet belangrijk
genoeg zijn.

Wanneer men denkt de situatie te kunnen bedwingen  Probleem te
overweldigend: Emotiegerichte coping
-
Emotionele coping: Vb. zich flink houden, acceptatie, zich afreageren, roman lezen,
joggen, teruggrijpen naar religie.

De onplezierige gevolgen van stress ontvluchten! De stressbron wordt niet
aangepakt!

Actieve versus passieve emotiegerichte coping.

De twee belangrijkste strategieën :
1.
Het zich afsluiten (o.m. afleiding, onderdrukken van gedachten).
2.
Het zich openstellen, zich blootgeven.

Afleiding : oncontroleerbare situaties.

Onderdrukken van ongewenste gedachten:
-
Vaak paradoxaal effect.
-
Experiment van Daniel Wegner (1994):

“denk niet aan een witte beer”  Terugkaatsingseffect.

“denk aan een kleine rode Volkswagen telkens wanneer de verboden witte
beer verschijnt.”  Terugkaatseffect verdwijnt. ! belang van gerichte
afleiding
Pagina 45 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Studie over de pijndrempel: Hand in ijskoud water.
-


Niet aan denken.

Aan je kamer denken.
afleiding is een betere copingstrategie dan onderdrukking!!!
-
geheimen hebben + onderdrukken van emoties zijn ook lichamelijk belastend.

Experiment van Steve Cole (1996):
o
80 homoseksuelen uit LA, recentelijk besmet met HIV-virus,
gedurende 9 jaar opgevolgd.
o
Diegenen die niet openlijk voor hun seksuele voorkeur uitkwamen
werden sneller ziek en stierven vroeger.
Stijlen voor coping en strategieën voor coping
Categorieën:
1.
Probleemgerichte versus emotiegerichte coping.
2.
Controlegericht (monitoring) versus vermijding (blunting) :
c.
Controlegericht : Aandacht voor de bron van de stress + proberen het probleem op
te lossen :
-
-
Preventief gedrag:

Controle gerichte coping  Meer preventief gedrag.

Niet controle gericht  Minder preventief gedrag.
Vrouwen met kanker:

Controlegericht: Gevoelens van kwetsbaarheid, toegenomen
psychisch lijden.

d.
Contraproductief.
Vermijding : minimaliseren van de dreiging van de stressor (soms emotiegericht,
soms door ontwijking van de feitelijke situatie).
Functies van coping
Waarom kiezen mensen voor een bepaalde coping? Houdt verband met de ervaringen met die vorm
van coping en de geanticipeerde effecten van de copingreactie.
Stress, persoonlijkheid en ziekte
Er zijn verschillende modellen over de link tussen PH en GH :
-
PH vormt soms een voorspellende factor voor het ontstaan van een ziekte. Bv. Type Apersoonlijkheid  Hart- en vaatziekten.
-
PH kan soms veranderen als gevolg van een ziekte. Bv. Depressie omwille van een
chronische ziekte.
Pagina 46 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
Sommige PH-types bevorderen ongezond gedrag  Voorspellende factor voor ziekte. Bv.
Roken.
-
PH speelt mogelijks een rol bij de ziekteprogressie of prognose.
De persoonlijkheid van de Big Five
-
-
Vijf dimensies :
1)
Inschikkelijkheid.
2)
Nauwgezetheid.
3)
Extraversie.
4)
Neuroticisme.
5)
Openheid
Deze 5 factoren zijn gerelateerd aan:

Ghgedrag.

Symptoomperceptie.

Coping.

ziektegedrag
Type-A gedrag en persoonlijkheid (Mogelijke examenvraag)
Competitieve ingesteldheid, gevoel van hoogdringendheid, woede, cynisme, vijandigheid, …., snel
praten, laat werken, sprekers onderbreken, hekel hebben aan wachten, altijd willen winnen,
verschillende zaken tegelijk doen,… versus type B- mensen. Type A: risicofactor voor hart-en
vaatziekten:
-
Vijandigheid !( wrokkig, wantrouwig, boos) :

Ze worden hierdoor voortdurend door stress overvallen. Door de cardiovasculaire
stressreactie moeten de hart en bloedvaten voortdurend harder werken. Dit lijdt
tot een snellere slijtage..

Vijandig gezinde personen letten minder op hun gezondheid..

Ze reageren fysiologisch reactief. In gespannen situaties verhoogt hun bloeddruk,
hartritme en adrenalinegehalte in het bloed.

Ze hebben minder psychosociale hulpmiddelen of interpersoonlijke steun.
Persoonlijkheid type C
Eysenck en Grossarth-Maticek : PH speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van kanker en
aandoeningen van de kransvaten :
-
PH type 1 : verhoogde vatbaarheid voor kanker :

Onderdrukken van emoties.

Onvermogen om met interpersoonlijke stress om te gaan  Gevoelens van wanhoop,
hulpeloosheid, depressie  Risico op kanker x120
Pagina 47 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
PH type 2 : cfr type A-gedrag : Risico op aandoening van kransvaten x 25 (onderzoek staat
ter discussie).
Typologie van Temoshok: o.b.v. 15 jaar durend vervolgonderzoek van vrouwen met borstkanker:
-
Sterk verband tussen passieve en hulpeloze stijl van coping en een slechte ziekteprognose!
-
Type C persoonlijkheid:

Coöperatief en vergevingsgezind.

Inschikkelijk en passief.

Stoïcijns.

Subassertief en geneigd tot zelfopoffering.

Neiging om negatieve emoties te onderdrukken, met name boosheid
Persoonlijkheid type D
Denollet: « binnenvreters » : Hoog negatief affect, sociale geremdheid. onderdrukken van gevoelens
 Verhoogde mortaliteit na hartaanval,
Neuroticisme
-
Hoge scores: het hebben van negatieve emoties  Negatieve opvattingen en negatief
gedrag  Ze zouden daardoor meer blootgesteld worden aan negatieve stressoren +
inadequate copingstijlen.
-
Negatief affect, NA (Dit is een subjectieve beoordeling over de eigen gezondheid, wat
daardoor betekent dat je niet speciaal een slechte gezondheid hebt): hoog:
gegeneraliseerde negatieve visie, sterke mate van introspectie, sombere stemming, geringe
eigendunk  Zou een belangrijke rol spelen bij de relatie tussen stress en gezondheid 
Gerelateerd aan een slechtere beoordeling van de eigen GH, meer Ghklachten, maar niet
aan objectieve indicatoren van slechtere GH.
Weerbaarheid
Weerbaarheid komt tot uitdrukking in gevoelens van betrokkenheid, controle en uitgedaagd worden.
Er is een positieve link met weerbaarheid en stress. Drie dimensies (de drie C’s):
1.
Persoonlijke betrokkenheid (commitment). Vb.: Betrokken zijn bij een bedrijf.
2.
Invloed hebben (control ~ Percipiëren): bezit hulpbronnen om problemen te hanteren. Vb.:
Van jezelf vinden dat je de opdracht tot een goed einde brengt.
3.
Uitdagingen zien (challenge): de eisen uit de omgeving vormen een betekenisvolle
uitdaging.
 Hoge mate van: een gebeurtenis wordt sneller beschouwd als een natuurlijke
verandering, betekenisvol en interessant.
 Stressvolle gebeurtenissen worden zo getransformeerd naar minder stressvolle.
Pagina 48 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
 Hoge mate van ~ minder stress, betere gezondheid.
Optimisme
Optimisten gebruiken vooral actieve copingstrategieën (pessimisten : meer vermijdingsgedrag) 
Hoger niveau van psychisch en lichamelijk welbevinden. Het welbevinden heeft een invloed op het
kunnen omgaan met stress.
Stress en cognities
VERMEENDE CONTROLE: Zelfredzaamheid (Mate waarin je jezelf in staat acht met problemen om te
gaan) en Locus of control : Intern – Extern : Internen maken vaker gebruik van probleemgerichte
coping; !aanname over controle kan worden gewijzigd (i.t.t bv. Neurologische factoren of leeftijd)
en externen maken meer gebruik van emotiegerichte coping.

Versterken van vermeende controle als interventie. Een gebeurtenis kan minder stressvol
worden door vermeende controle :
-
De beoordeling van de stressor wijzigt.
-
De emotionele arousal vermindert.
-
Men maakt gebruik van andere vormen van coping :

Interne controle : niet altijd adaptief, soms onrealistisch (bv. Blijvende invaliditeit
na hersenbloeding)  Emotiegerichte coping meer adaptief
Stress en emoties
Depressie
Rol van depressie bij verhogen van kans op een ziekte is controversieel en hangt af van de ziekte :
-
Kanker :

Onderzoek : recidiverende ernstige depressie als voorspellende factor voor een
hogere incidentie van borstkanker bij ouderen.

Hoge scores op depressieschaal (MMPI) geeft bij vervolgonderzoek grotere incidentie
van kanker.
-
Hartaandoeningen: Diverse onderzoeken :

Verband tussen depressie en hartaandoeningen (De oorzaak is biologisch, maar er is
wel een invloed van depressie).

Depressie en/of psychisch lijden speelt een rol bij de etiologie van aandoeningen
van de kransvaten (in gezonde populatie). Depressie prognostische factor onder
patiënten met aandoeningen van de kransvaten en bij patiënten met een hartinfarct
Depressie is sterk gerelateerd aan het omgaan met stressrijke gebeurtenissen. Het verkleint de kans
op gezond gedrag of het stoppen met ongezond gedrag. 5 maanden na hartaanval: zijn er minder
mensen gestopt met roken en is er een mindere deelname aan de cursus hartreanimatie. Er is ook
Pagina 49 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
minder therapietrouw t.a.v. lichaamsbeweging en medicijngebruik. Depressie zorgt dus voor een
geringer vermogen tot probleemgerichte coping.
Angst
Angst zorgt voor een geringer vermogen tot emotionele coping. Angst heeft een positief verband
met acceptatie en berusting.
Emotionele openheid
Emotionele openheid is een copingstijl, men kan iemand in vertrouwen nemen. Je hart kunnen
luchten is goed voor de mentale en fysieke gezondheid. Dit vooral bij traumatische gebeurtenissen,
het praten over trauma’s brengt een catharsis teweeg en helpt om de gedachten te ordenen en
inzicht te verwerven. Met catharsis wordt bedoeld dat er een emotionele ontlading is en zo hun
gevoelens kwijt kunnen. Praten helpt om de gedachten te ordenen, inzichten te verwerven en te
toetsen bij anderen.
Sociale ondersteuning en stress
Situering
Sociale ondersteuning werkt als een buffer tegen stress. Het helpt om de gebeurtenissen als minder
stressvol te beoordelen.
Sociale ondersteuning en mortaliteit
-
15-jarig vervolgonderzoek onder 2603 volwassenen: Sociale netwerken zijn een sterk
voorspellende factor voor mortaliteit ten gevolge van ishemische hartaandoeningen
(bloedtoevoer naar het hart), kanker en herseninfarct.
-
Grootschalig onderzoek bij Franse werknemers: Een gebrek aan sociale ondersteuning en
ontevredenheid met sociale relaties vormt een voorspellende factor voor slechte
gezondheidstoestanden, terwijl sociale ondersteuning een voorspellende factor is voor een
goede gezondheidstoestand.
Sociale ondersteuning en ziekte
Sociale ondersteuning kan de ondervindingen van stress beïnvloeden. Dit is gebleken uit een
onderzoek, waarbij de impact van belangrijke life events na een hartaanval door sociale
ondersteuning kan worden verzacht. Sociale relaties zijn dus belangrijk bij ziekten waar men erg
lichamelijk afhankelijk wordt van anderen en/of er een afgenomen activiteit is t.g.v. de ziekte. De
impact van depressie op mortaliteit na een hartaanval kan worden gebufferd door sociale
ondersteuning.
Pagina 50 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Welke invloed heeft sociale ondersteuning op de gezondheidstoestand?
Psychisch lijden in tijden van stress wordt door sociale ondersteuning verminderd. Het ontbreken
van sociale steun kan in tijden van nood erg stressvol zijn. Er 2 hypothesen m.b.t.de werking van
sociale ondersteuning :
1.
Hypothese over directe effecten : Een hoge mate van sociale ondersteuning geeft een
sterker gevoel van verwantschap en eigenwaarde. Het heeft een fysiologisch effect op de
GH : Verlaging van de bloeddruk, verbeterde werking van hormoon- en afweerstelsel.
2.
Bufferinghypothese: Sociale steun beschermt de betrokkene tegen de negatieve effecten
van stress. Het werkt als buffer doordat : Deze steun van invloed is op de cognitieve
beoordeling van de situatie (De stressor wordt als minder bedreigend ervaren). En deze
steun wijzigt de reactie voor coping van de betrokkenen (bv. Het individu heeft hulp bij het
omgaan met de stressor).
-
Belang van een band met een levend wezen: Experiment van Judith Siegel (1990):

Niet alleen menselijke steun is een buffer tegen stress, maar ook een dier kan dit
zijn!

Onderzoek bij 1000 personen van 65j en ouder:
o
Huisdier?
o
Aantal negatieve ervaringen in de laatste 6 m.
 Personen met veel negatieve levenservaringen gingen minder naar de dokter
wanneer zij een huisdier hadden (kalmerende, troostende invloed?).
Kan sociale ondersteuning slecht zijn? Te veel mantelzorg kan nadelig werken door een gebrekkige
aanpassing, maar de ontvanger kan ook te passief worden en dat heeft een negatieve invloed op het
herstel. De geboden hulp kan ook soms niet overeenkomen met de behoeften van de patiënt
(“opdringerig, bemoeiziek, betuttelend”).
Hoofdstuk 7: Burn-out
Begripsomschrijving
Ontstaan
-
Opgebrand zijn, ‘opbranden’.
-
VS (jaren ’70) neurostentie ~ gespannenheid, voorlopers op de BO:

New York – psychiater Herbert Freudenberger. Fysieke, psychische
uitputtingsverschijnselen.

Californië – sociaal psycholoog Christina Maslach heeft de Burn-out Inventory
ontworpen.
-
Burnout avant-la-lettre : neurasthenie, overspannenheid, stress, vitale uitputting
Pagina 51 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
Praktijk  wetenschap (contactuele beroepen = Enkel jezelf als instrument) ‘Burnout als
gevolg van emotionele stress’ Mensgerichte beroepen waar je gedwongen bent altijd
positief te zijn.
Definitie
Burn-out: “Een syndroom van emotionele en psychische en fysieke uitputting. Hiermee gepaard gaat
de ontwikkeling van een negatief zelfbeeld, een negatieve houding t.o.v. het werk, cynisme en het
verlies van bezorgdheid om cliënten met wie de hulpverlener werkt.’’ (Christina Maslach en
Jackson ; MBI – Maslach Burnout Inventory). Een complex van drie symptomen :
1.
Emotionele uitputting: Het vat is leeg, je hebt het gevoel van totale uitputting, niets meer
aan te kunnen. Al je reserves zijn op.
2.
Depersonalisatie verschilt van vervreemding van zichzelf. Depersonalisatie heeft betrekking
op de vervreemding ten opzichte van de doelgroep.
3.
Verminderde persoonlijke bekwaamheid: Twijfelen aan je eigen kunnen in tegenstelling tot
voor de Burn-Out.
Verruiming van het begrip
-
Niet alleen bij contactuele beroepen.
-
Een algemene versie van de MBI (’93) (alleen specifieke uitingsvorm vr contactuele
beroepen).
-
Burnout = syndroom gekenmerkt door :

Gevoelens van uitputting.

Een toegenomen distantie t.o.v. het werk.

Negatieve perceptie van de eigen competentie (Verminderde bekwaamheid).
 BO : de eindfase van een langdurig proces. Vb.: Vrouw met
verlammingsverschijnselen.
Kenmerken – Symptomen
cfr. symptomen bij stress, overspannenheid. 2 kernsymptomen van BO : Gevoelens van emotionele
uitputting (langdurig) en een negatieve en/of cynische houding. Andere symptomen: 3 verschillende
groepen :
1.
Fysieke symptomen :
-
Algehele verslechtering fysieke gezondheid.
-
Klachten of ziekten : vaker en/of heviger ontwikkelen dan ervoor.
-
Uiteenlopende reeks van fysieke symptomen :bv. slapeloosheid, vermoeidheid, veel
hoofdpijn, verhoogde bloeddruk.
2.
Psychische symptomen :
-
Het centrale bestanddeel voor BO.
Pagina 52 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
Basis voor kwantitatieve meting v/d mate van BO.
-
O.a. gevoel van vervreemding, depressiviteit, verminderd zelfvertrouwen,
gevoelens van machteloosheid, falen en mislukking.
3.
Gedragsmatige symptomen :
-
O.a. agressief gedrag, verminderde betrokkenheid, veranderende arbeidsprestaties,
buitensporig gebruik van drank of voedsel.
-
Depressieve gevoelens.
Oorzaken van een Burn-out
Law of equity (Billijkheid)
Een geringe billijkheid (Heel weinig terug voor hetgene je geeft); te situeren in :
-
Het interindividueel helpend contact.
-
De relatie met chefs, collega’s. Vb.: Nooit schouderklopje van de baas.
-
De relatie met de organisatie.
Aspecten in de werkomgeving
Zware belasting en weinig waardering of steun.
Persoonsgebonden aspecten
-
Perfectionistische personen.
-
Personen met nood aan waardering.
-
Personen die hun grenzen niet bewaken
Het WEB-model
Er zijn vele oorzaken van BO, elke beroepsgroep heeft specifieke risicofactoren bv. steward, arts,
arbeider. Het WEB-model (Werkstressoren-Energiebronnen-Burnout) is een algemeen toepasbaar
model en is theoretisch onderbouwd:
!! verstoorde balans :
-
Werkstressoren (werkdruk, fysieke belasting, rolconflicten, werk  thuis, …).
-
Energiebronnen (steun collega’s, controle, ontplooiing, feedback, …).
te veel werkstressoren en/of te weinig energiebronnen

burnout

functioneren van WN’s (verloop, ziekteverzuim, commitment
Pagina 53 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Het Burn-out proces
BO is de eindfase van een langdurig proces, er zijn niet veel mensen die erin terechtkomen.
Edelwich en Brodsky (1980) : 4 fasen :
1)
2)
3)
Fase 1 : Enthousiasme :
-
Een nieuwe baan, vol verwachtingen, idealen.
-
Betrokkenheid bij het werk, hard werken.
-
Verwachtingen en idealen altijd niet realistisch  Teleurstelling.
Fase 2: Stagnatie :
-
De verwachtingen zijn bijgesteld.
-
Het nieuwe v/d baan is eraf, de uitdaging verdwijnt.
-
Het werk wordt routinematig verricht.
Fase 3: Frustratie :
Bijgestelde verwachtingen hebben niet geleid tot wat men wilde.
-
Heeft het werk
wel nut?
Men voelt zich niet in staat de situatie te veranderen.
-
 Frustraties ontstaan.
 Lichamelijke+ psychische klachten, gedragsproblemen.
 Omgezet in positieve energie : nieuwe job, opleiding.
4)
Fase 4: Apathie :
-
Afweermechanisme : zichzelf psychisch en lichamelijk terugtrekken.
-
Werken met minimale inspanning.
-
Uit de weg gaan van confrontaties en uitdagingen.
-
Ontstaan v/e negatieve houding t.o.v. de doelgroep.
Interventies
Uitgangspunten
Interventies afstemmen op belangrijkste stressoren en (gebrek aan) energiebronnen :
-
-
Burnout-reductie:

Verminderen van de arbeidsbelasting.

Verbetering arbeidsomstandigheden.

Verandering van taak –of organisatiestructuur.

Meer pauzes.

Vakantie.

Verbetering van het salaris.

Verandering van de stijl van leidinggeven.

Verandering van de werkkring.
Burnout-resistentie:
Pagina 54 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-

Sociale steun op het werk.

Scholing en vorming.

Aandacht voor hobby’s.

Vakspecifieke training.

Training en samenwerking.

Ondersteuning door familie en vrienden.
Burnout-hantering:

Bewustwording.

Stellen van realistische doelen.

Ontspanningsoefeningen.

Workshop en trainingen.

Humor.

Stoom afblazen.
Interventies in functie van het stadium BO
Voorfase BO: ! langdurige dysbalans investering-opbrengst; ? specifieke kwetsbaarheid bij de
persoon:

Identificeren van stressbronnen.

Hanteringswijze van de persoon.

(H)erkenning van BO-proces.
Crisisfase BO: BO als eindpunt van een langdurig proces. Er is vaak geen directe stressbronnen meer
aanwezig. Men is nog volop inadequate coping. Men kan de persoon dus tot lust laten komen zodat
het lichaam een gezonde aandacht krijgt.
Veranderingsfase: is het begin van vitaliteitsherstel. Er is een meer actieve aanpak en de
revitalisatie is lichamelijk en men heeft oplossingsstrategieën.
Reïntegratiefase: hierbij wordt het verwachtingspatroon bijgesteld t.a.v. het werk en van de
persoon zelf. De geleerde vaardigheden worden geconsolideerd. Er is sprake van een therapeutische
houding en empathie om zo tot zelfacceptatie te komen.
Individuele interventies
-
Op fysiek vlak:

Spierpijn : massage, oefentherapie.

Bij somatoforme klachten : uitleg invloed stress

Verminderen gespannenheid : relaxatie (autogene training, progressieve relaxatie,
adem- en ontspanningsinstructies).
 Cognitieve reconditionering (rust is prettig/zinvol).
 Emotioneel-affectief : ‘ik voel me goed, ben weer de moeite waard’
Pagina 55 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

-
-
Vitaliteitsherstel.
Gedragsmatig:

Veranderen leefstijl.

Adviezen m.b.t. lichaamsbeweging, rust/ontspanning, koffie/alcoholgebruik,…
Cognitief: veranderen irrationele gedachten
De UBOS (Utrechtse Burn-Out Schaal)
Filmpje: Burn-Out
1.
2.
Jan (Gent):
-
Paniekaanvallen.
-
Opgebrand gevoel.
Fred:
-
Concentratieproblemen.
-
Moe, slaapproblemen.
Oorzaken:

-
Extern: Te hoge werkdruk, weinig gevoel van controle.
-
Intern: tekort aan copingstijl, insensitiviteit, schokkende en ingrijpende gebeurtenis
of ziekte.
Hoofdstuk 7: Chronische vermoeidheid (CVS)
Een recent fenomeen?
CVS is geen recent fenomeen. In het verleden waren er verschillende ziektesymptomen beschreven
die gelijkaardig zijn aan de symptomen van CVS.
-
1896: George Beard : neurasthenie (krachteloosheidsrecovery): Fysieke en mentale
vermoeidheid bij kleine fysieke inspanningen.
-
Begin 20e eeuw : psychiaters :

Freud : Een angstneurose.

Janet : Psychasthenie (Krachteloosheid van de psyche).
 Neurasthenie overleefde de WO-I niet
-
Epidemieën :

Jaren 30 Californië : atypische poliomyelitis.

1948-1949 Akureyri : Ijsland-ziekte (Akureyri-ziekte).

1955 Royal Free Hospital : Royal Free Disease.

M.E.: Myalgische Encefalomyelitis :
o
Hevige spierpijn.
o
Onsteking van het zenuwweefsel (?)
Pagina 56 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Omschrijving
Diagnostische criteria:
-
Steeds meer vermoeidheidsklachten.
-
CVS : organisch of psychisch?
-
Een ‘echte’ ziekte? CVS is een echte ziekte.
-
Geen gewone ‘alledaagse’ vermoeidheid.
-
Eerder ‘inspanningsintolerantie’.
-
Kan extreme vormen aannemen. Vb.: Geen glas meer kunnen heffen.
-
In golven, met opstoten.
-
Biologische basis : stoornissen in regulatiemechanismen van het CZS?
-
Geen definitie, wel diagnostische criteria
Center for Disease Control (CDC) 1988, ’94
a.
Klinisch geëvalueerde vermoeidheid :
-
Zonder aanwijsbare oorzaak.
-
Persisterend of steeds terugkomend.
-
Niet het gevolg van inspanningen.
-
Niet substantieel verminderend door rusten.
 Gevolg : belangrijke reductie van professionele, educatieve, sociale of persoonlijke
activiteit.
b.
Het tegelijk voorkomen van min. 4 symptomen (min. 6 maanden) :
-
Stoornissen in korte termijngeheugen of concentratie.
-
Keelpijn.
-
Pijnlijke hals- of okselklieren (lymfeknopen).
-
Spierpijn.
-
Pijn in gewrichten zonder zwelling of roodheid.
-
Hoofdpijn.
-
Niet-verkwikkende slaap.
-
Uitputtingsgevoel na inspanning (meer dan 24u.)
Differentiaaldiagnose :
-
Somatische ziekten:

Reumatologische oorzaken.

Neuromusculaire oorzaken.

Infectieuze oorzaken.

Endocriene oorzaken.

Hematologische oorzaken.

Kwaadaardige tumoren.
Pagina 57 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

Chronische aandoeningen van longen, lever, nieren, hart.

Nevenwerkingen van geneesmiddelen.

Chronische intoxicaties
Psychiatrische aandoeningen :
-

Angststoornissen.

Depressie.
Verwante syndromen :
-

Fibromyalgie : 70 % overlap?
o
Chronische spierpijnen, vermoeidheid, gestoorde slaap, (hoofdpijn, spastisch
colon).
o
1990 American College of Rheumatologie : « diffuse neuromusculoskeletale
pijn + 11 ‘tender points’ »

Burnout.
Epidemiologie
-
Vermoeidheid, naast pijn: primordiale klacht in huisartsenpraktijk.
-
Voorkomen CVS in 1elijns gezondheidszorg : prevalentie van 0,3 tot 1,8%.
-
Overwicht van vrouwen (2 à 3 tegen 1).
Etiologie
Van dualistisch denken naar het bio-psychosociaal ziektemodel. Etiopathogenese van CVS :
1.
Voorbeschikkende of kwetsbaarheidsfactoren :
Premorbide overactiviteit :
-

Opvallende overactieve levens-en werkstijl, vaak gelinkt
persoonlijkheidskenmerken.

Abrupt einde door kritisch-somatisch incident  Regressief ziektegedrag
met activiteitsvermijding.
Vroegkinderlijke ervaringen :
-

2.
Fysiek of seksueel misbruik en/of affectieve verwaarlozing
Uitlokkende factoren :
Virussen :
-

Vaak : een virale infectie.

Soms : een trauma of operatieve ingreep.
Stress :
-

Ernstige psychosociale stresstoestand+ intensifiëren overactieve levensstijl :
roofbouw + bijkomende somatische belasting
 Gevolg : verstoring : Psychische economie, fysiologisch energie- en
weerstandsysteem.
3.
Onderhoudende of versterkende factoren :
Pagina 58 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Cognities :
-

Externe attributiefactoren.

Verkeerde ziekteovertuigingen
Emoties: depressieve + angstgevoelens :
-

Verlies van vroegere mogelijkheden.

Gebrek aan sociale bekrachtiging.

Onzekere toekomstverwachtingen
 !versterking van moeheid + spierpijnen
-
Ziektewinst.
-
Fysieke deconditionering.
-

Veel rusten.

Overschrijden van de fysieke grenzen
Gezins- en sociale factoren :

Rol in de gezinshomeostase.

Uitzichtloze strijd tegen medisch-legale instanties.
CVS-diagnostiek: Multidisciplinair
Diagnostisch screeningsprogramma :
-
Een internistisch en/of reumatologisch ond.
-
Geen organische verklaring :
-

Fysiek onderzoek (spierkracht en uithouding).

Gezondheidspsychologische vragenlijsten.

Psychiatrisch-psychodynamisch georiënteerd diepte-interview
Adviesgesprek met patiënt en partner.
Behandeling
-
Individueel aangepast.
-
Multidisciplinair.
-
Pijlers:

Cognitieve gedragstherapie.

Behandeling psychiatrische comorbiditeit.

Fysieke reconditionering.

Aandacht voor onderhoudende factoren.

Farmacologische behandeling.
Pagina 59 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
CVS: Het multifactorieel model
De referentiecentra
Algemeen
4/3/2002 : RIZIV geeft groen licht voor oprichting CVS-referentiecentra:
-
Financiering biopsychosociale screening:

Financiering interdisciplinaire revalidatie

Verbonden aan universitaire ZH (UZ Leuven, UZ Antwerpen, UZ Gent, UCL, AZ-VUB
voor kinderen en jongeren).

Huisarts als centrale spilfiguur standaardverwijsformulier + participatie.
CVS-referentiecentrum UZA revalidatieprogramma
-
-
Vanuit diverse invalshoeken:

Medisch : internist.

Fysisch: revalidatie o.l.v. kinesist.

Gedragsmatig : cognitieve gedragstherapie
Doel : herstel: Geleidelijke afname vermoeidheid + pijn stapsgewijze hervatting normale
bezigheden stijging KVL:

# weer ‘de oude zijn’.

Nieuwe levensstijl.
Het cognitief gedragstherapeutisch programma
-
Situering:

10 groepssessies, 3 individuele gesprekken.

3 groepssessies eerst wekelijks, nadien meer gespreid (totale duur : 8 maanden).
Pagina 60 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

Nadien 3 boosterssessies in groep.

Groepssessies :

-
o
Info geven.
o
Vaardigheden aanleren.
o
Dagboekregistratie, zelfobservatie,…
6 a 10 deelnemers (coherentie)
Inhoud:
a)
b)
Het verwerven van inzicht:

Inzicht in CVS (sessie 1).

Eigen ontstaansgeschiedenis (uitlokkende factoren, eigen kwetsbaarheid)

Via dagboekregistratie zicht krijgen op :
o
Onderhoudende factoren.
o
Activiteiten  Eigen kleine draagkracht.
o
Ongezonde of te belastende leefgewoonten.
Doorbreken vicieuze cirkels, gedragsverandering:

Doorbreken van onderhoudende factoren.

Evolueren naar een evenwichtige daginvulling, afwisseling actie en rust: 20
minuten regel, spierpauzes, zittende rust, ademhalingsoefeningen, leren
plannen, …

Leren omgaan met emotionele stressoren + acceptatie als tussenstap naar
herstel: Streven naar een goed basisniveau (vast dagritme,
activiteitenniveau cfr draagkracht) fase van begrenzen!

Ook reeds opbouw lichamelijke draagkracht (ademhalingsoefeningen,
stretching, ongesteund zitten).

Patiënt bepaalt zelf doelen + werkwijze.

Patiënt stuurt revalidatieproces (# beginsituatie)(zelfsturing!).

Gedragstherapeut is coach.

Ook thema’s : relaxatie, genieten, omgaan met stressoren uit omgeving,
grenzen stellen naar de omgeving.
c)
Activiteitenopbouw en hervalpreventie:

Bij beginnend herstel (afname klachten) : stapsgewijs activiteiten opnemen
o
Patiënt beslist zelf welke activiteiten.
o
Systematisch en met kleine stapjes  Herval.
o
Ook ingaan op angst en andere hinderpalen.

Laatste sessies : aandacht aan hervalpreventie.

Evaluatie van de vooruitgang, kwetsbaarheidsfactoren, verdere begeleiding
na revalidatie.

Nota:
o
20 minuten regel : kort belasten – kort rusten.
Pagina 61 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
o
Ongesteund zitten.
o
Stretchen.
o
Ademhaling.
Hoofdstuk 8: Slaap
Inleiding
Een goede nachtrust is van belang voor een gezond leven. 1/3de van ons leven bestaat uit slapen.
Slapen is een onbewuste periode. Grieken relateerde slapen aan dood. Dood is een lange slaap.
Definitie
Slapen is een normaal, periodiek optredende toestand van rust van het organisme, gepaard gaande
met een verlaging van het bewustzijn en als gevolg daarvan afgesloten zijn van de buitenwereld.
(Mogelijke examenvraag)
De periodieke terugkeer
Slaap is niet een rechtstreeks verband met vermoeidheid, maar met dag en nacht, dagcyclus van
24u. Slaap wordt afgewisseld met waaktoestand, het is ongeveer gesynchroniseerd met de
dagcyclus, m.n. 24 uur (circa diem = ‘ongeveer een dag’). Er zijn van persoon tot persoon, en
afhankelijk van de leeftijd verschillen mogelijk in de slaapcyclus. Wanneer men slaap niet koppelt
aan licht en donker, dan ziet men dat men naar een 25u dagcyclus gaan. Het circediaans ritme
werkt ook op de hormoonproductie. De kans om te sterven bij chronische ziekten is meer in de
ochtend, of meer in de dag.
Rust
In deze fase verkeert het lichaam in een rusttoestand. Dat wil zeggen dat de doelgerichte acties
ontbreken, dat er een sterk verminderde lichamelijke activiteit is. Dat men een laag of afwezig
bewustzijn heeft voor de omgeving (Soms kan je toch nog gaan reageren op prikkels van de
omgeving. Dit komt voor bij ouders die baby hebben, en als deze baby weent, dan kunnen de ouders
terug in waaktoestand keren). In deze fase is rust niet louter een reactie op vermoeidheid of
verveling (cfr. circadiaans ritme). Het is niet nodig voor het behoud van energie en niet afhankelijk
van de wil.
Bewustzijnsverlaging
Bewustzijnsverlaging is een verlaging of uitschakeling van het bewustzijn. Er is geen of weinig
waarneming van prikkels en geen reactie op de meeste stimuli. Hierbij kan men verwijzen naar een
toestand van bewusteloosheid wat het tegengestelde is van de toestand van slaap onmiddellijk te
wijzigen. Bij slaap kan de toestand van afwezigheid onmiddellijk terug ongedaan gemaakt worden,
terwijl dit niet zo is bij een coma.
Pagina 62 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
De psychologische en sociale aspecten
Evolutie
Nu (Meer inzicht in het nut van slaap)
‘Met de kippen op stok’, ‘voor dag en dauw’,
Sociale woningbouw
een middagdutje
Industriële revolutie : werken, ploegendienst
Individuele slaapvertrekken.
Gloeilamp (1913) studenten : 7,5 u versus 9u.
Organisatie rond 8 u slaap/werk/vrije tijd:
verschillen : leeftijd en individuele
slaapbehoefte bv. kortslapers (4 à 5u.) versus
langslapers (>9u.)
Slaapduur en mortaliteit:
-

Sterftecijfer het laagst bij 7 of 8 uur slaap.

Let op voor andere mediërende variabelen ; bv. ziekte , lichamelijke conditie.
Vrijwillige slaapverkorting:
-

In enkele maanden van 8 tot 4,5 à 5 u.

Na een jaar: 1 tot 2,5 u minder slaapbehoefte.
Slaapdeprivatie:
-

1 nacht: slaperigheid, weinig invloed op prestaties.

Meerdere: compensatie door ‘microslaapjes’ overdag.
Het slaaponderzoek (= Polysomnografie)
-
Slaaponderzoek wordt uitgevoerd in een universitair ziekenhuis.
-
Een continue registratie van:

Elektrische activiteit van de hersenen  EEG (Elektro-encefalogram).
o

Beoordeling EEG :

Aantal golven per seconde (frequentie, Hertz).

De grootte van de golven (amplitude, millivolts).

De regelmaat van het golfpatroon.

(door elektroden aan de schedelhuid)
De oogbeweging  EOG (Elektro-oculogram).
o
Beoordeling EOG:


De spierspanning  EMG (Elektromyogram).
o
Beoordeling EMG:

-
Oogstand (2 elektroden : één boven het oog, één ernaast)
De detectie van de REM-slaap (elektroden ter hoogte van de kin)
Eventuele bijkomende metingen: ademhaling, hartslag, spierspanning in de benen,…
Pagina 63 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
De slaapstadia
3 bewustzijnstoestanden (Mogelijke Examenvraag):
1)
Het wakker zijn.
2)
De normale slaap
-
-
Stadium 1 (de lichte slaap):

Overgangsfase tussen volledig wakker-zijn en slapen (bij het inslapen).

Vertraging van de EEG-activiteit.

Vermindering van alfagolven (8-12 Hz : normale waak-EEG in rusttoestand).

Langzame oogbewegingen.

Reactiviteit op prikkels van buitenaf is verminderd.

Gedachten dolen.

Ledematen worden zwaar, afname spierspanning.

Normale maximale duur : ongeveer 10 minuten
Stadium 2 (de lichte slaap):

EEG-slaapspoelen (uitbarstingen van EEG-activiteit; 0,5 tot 2 sec.).

K-complexen (korte bifasische complexen van hoog voltage).

Eerste echte slaapstadium.

Duur: ongeveer 30 minuten.

Verhoogde wekdrempel.

Flarden van gedachten.

Verslapping spieren.

Geen oogbewegingen
-
Stadium 3 (de diepe slaap): Deltagolven zijn in meer dan 20% van de tijd aanwezig.
-
Stadium 4 (de diepe slaap)  de non-REM slaap: Deltagolven zijn in meer dan 50%
van de tijd aanwezig.

Uiterlijk de meest ‘duidelijke slaap’.

Diepe, langzame ademhaling.

Geen oogbewegingen.

Deltagolven: trage golven met deltafrequentie ‘delta-slaap’
o
Stadium 3: in meer dan 20% van de tijd.
o
Stadium 4: in ongeveer 50% van de tijd

Duur: tot 1 u.

Daling van hart- en ademhalingsfrequentie, bloeddruk, zuurstofverbruik,
lichaamstemperatuur.

3)
Slaper is moeilijk wakker te maken (‘diepe’ slaap)
De REM- slaap:
-
stadium 5, ‘de droomslaap’:

In intervallen van ongeveer 90 minuten.
Pagina 64 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013

EEG patroon gelijkend op stadium 1.

Snelle bewegingen van de oogbollen (REM= Rapid Eye Movements).

Fibrillaire trekkingen van de mondhoeken.

Inhibitie grove motoriek .

Hart -en ademhalingsfrequentie, maagzuursecretie en hersentemperatuur
stijgt.

Mannen: vaak peniserectie cfr. Droominhoud; Vrouwen : sterkere vaginale
doorbloeding.

80% geeft weer gedroomd te hebben, indien ze gewekt worden (NREM : 5%)
De slaapcyclus
Circa 5 cycli van ongeveer 90 minuten. Start:
stadium1>2>3>4>3>2>1>REM>1>2… Stadium 3 en 4 komt
vooral in het begin van de nachtrust voor. REM-episodes gaan
langer en intenser worden naar het einde van de nacht.
De circadiane ritmen
Bij het circadiane ritmen zijn er geen beïnvloedende omgevingsfactoren. Vaak is er een ritme van
25u o.b.v. afwisseling van licht en donker, sociale factoren, de biologische klok, enz.
Onderzoek: Aschoff (1969) : proefpersoon in een bunker (24d.):
•
Eerste 6 dagen: normale 24-uursritme.
•
Na 8 dagen: verschuiving van slaap-waaktijden, wijziging lichaamstemperatuur naar later
tijdstip.
•
Op 17e dag: verschil opgelopen tot 1 dag.
Bij het circediaans ritme zijn er vele lichaamsfuncties die in werking treden. Om 4u ’s nachts is er
m.n. een sterke daling van het lichaamstemperatuur, en een verlaging van hartslag, bloeddruk en
ademhaling. Dit is een kritieke fase voor zieken. Hierdoor sterven chronische mensen vaak vroeg in
de ochtend. Ook is bij circadiane ritmen het belang van individuele verschillen. Bij ochtendmensen
is er een eerdere piek dan bij avondmensen. Als laatste kan het circadiaans ritme verstoord worden
door bv. ploegwerk of een jetlag.
Slaap en leeftijd
Leeftijd en slaapbehoefte
•
Pasgeborenen: 16 tot 18 u slaap.
•
Kinderen in de groei: veel slaap.
Pagina 65 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
•
Pubers: soms tot 15 uur slaap.
•
Vanaf 16j: ongeveer volwassen slaappatroon.
•
Jongvolwassenen: gemiddeld 7,5 u. slaap:
o
65% tussen de 6,6 en 8,5 uur slaap.
o
95% tussen de 5,5 en 9,5 uur slaap.
•
Volwassenen ts.16-50 jaar : gemiddeld 7,5 uur.
•
Eerste maanden zwangerschap: + 2 uur slaap.
•
Soms verstoord slaappatroon tijdens menopauze.
•
Ouderen: (Mogelijke examenvraag):
o
Lichtere slaap.
o
Vaker onderbroken.
o
Minder dromen.
o
Gemiddeld 6 u. slaap (middagdutje incl.)
Leeftijd en slaapstadia
Naarmate men ouder wordt neemt de deltaslaap en de REM-slaap af en tegelijk neemt stadium 1 en
2 toe. De kwaliteit van de slaap wordt slechter beoordeeld, en de slaapefficiëntie daalt: De index =
totale slaaptijd /totale tijd in bed x 100 = idealiter: 100 %. Bv 80% indien gemiddeld 6,5u slaapt
terwijl men in bed ligt tussen 11u en 7 u. (Slaap efficiëntie is een belangrijk begrip + je moet deze
kunnen berekenen).
Leeftijd en slaapstoornissen
Slaapstoornissen nemen toe met de leeftijd. Bij jongeren zijn er vaker problemen met het inslapen
en minder met het doorslapen, terwijl ouderen meer doorslaapproblemen hebben. Ze worden
vroeger wakker, hebben minder nachtmerries, bedplassen, en hebben meer slaapapneu en
myoclonus nocturnus.
De functies van de slaap
Slaap inzake invloed op het metabolisme: slapen niet veel beter dan rustig lezen. Hersenen rusten
niet tijdens de slaap, ze zijn zelfs actiever tijdens de REM-slaap.
REM-slaap:
•
Slaap van foetus en pasgeborene: 50% REM-slaapachtig nut : rijping v/h CZS? (opslaan en
verwerken van informatie?)
•
oogbewegingen tijdens REM-slaap:
 Ontwikkeling binoculaire waarneming?
 Visualisatie van dromen? (versus blinden, pasgeborenen).
 Externe manifestatie v/e sensorische en cognitieve stroom in CZS-activatie?
•
Spierverlamming tijdens REM-slaap
Pagina 66 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
 cfr. nut bij dromen (KAN wel bewegen)
NREM-slaap, vnl. diepe slaap
De restoratieve theorie: De NREM-slaap is van belang voor de restoratieve processen, m.n. de
secretie van hormonale producten. Slaapdeprivatie versterkt de dag nadien het inhalen van de
NREM-slaap. Er zijn bepaalde substraten die tijdens het waken ontstaan, en tijdens de slaap weer
worden weggewerkt.
De adaptieve theorie: zegt dat slapen het overbruggen is van een gevaarlijke periode. Slapen is een
adequate oplossing voor het niets doen tijdens de nacht. Er zijn verschillende slaapwijzen van
dieren:
-
Hoefdieren slapen weinig en licht.
-
Ook prooidieren (een hazeslaapje).
-
Dieren met weinig vijanden slapen veel (bv. leeuwen).
-
Een olifant slaapt minder (voedselbehoefte).
De slaapstoornissen
Classificaties
Association of Sleep Disorders Centers (ASDC): 1979:
-
Classificatie van slaapklachten.
-
Diagnose en behandeling.
-
4 hoofdklachten:
1)
Insomnieën: betekent hyposomnie, dus niet lang genoeg slapen doordat je in- en
doorslaapmoeilijkheden hebt. 15 tot 30% van de bevolking heeft een insomnie. Deze
probeert men op te lossen/verminderen door medicijnen en alcohol. Men heeft last
van slaaponderbrekingen, waardoor de totale hoeveelheid van slaap daalt. Dit zorgt
een verstoring bij de REM-slaap. Bij chronisch alcoholisme stijgt dit probleem alleen
maar en duurt lang voort bij abstinentie. Het is belangrijk om op te merken dat
cafeine de slaap verstoort vanwege de lange halfwaardetijd.
•
Vb.: Het slaapapneusyndroom (SAS) zorgt voor een periodieke ademhalingsonderbrekingen tijdens de slaap t.g.v. luchtstroomonderbreking t.h.v. de
keel.
•
Slapeloosheid is samenhangend met myoclonus nocturnus of rusteloze
benensyndroom. Dit zijn onwillekeurige buigingen en strekking van de benen
vlak voor het inslapen of tijdens de slaap.
2)
Hypersomnieën: is de onwillekeurige neiging om overdag in slaap te vallen.
Pagina 67 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
•
Narcolepsie: zijn onbedwingbare slaapaanvallen die vooral optreden tijdens
rustperioden of monotone activiteiten. Hierbij komt de droomslaap kort na
het inslapen, slaapt men licht, en wordt de slaap vaak onderbroken.
3)
Dissomnieën: zijn stoornissen van het slaap- en waakritme.
•
Jetlagsyndroom: Een verschuiving van meer dan 6u door een
intercontinentale vlucht.
•
Het ploegdienstsyndroom: treedt voornamelijk op na de eerste nachtshift
doordat men de dag nadien vroegtijdig ontwaakt. Men heeft ongeveer 2u tot
4u minder slaap.
4)
Parasomnieën: zijn gedragingen die niet thuishoren in de slaap en psychosomatische
verschijnselen die in de slaap voorkomen of door de slaap verergeren. Er komen veel
Parasomnieën voor tijdens de deltaslaap. Kinderen slapen meer en dieper en zijn
daarom gevoeliger voor Parasomnieën.
•
Jactatio capitis (Hoofdbewegingen): Meer dan 30min. ritmisch heen en weer
bewegen van het hoofd (soms romp) en komt voornamelijk voor bij kinderen
jonger dan 3j.
•
Pavor nocturnus (Nachtelijke paniek): komt voor tijdens het begin van de
slaap tijdens de NREM-slaap.
•
Slaapwandelen (Somnambulisme): is beginnend in de diepe slaap, 1 tot 3u
na het inslapen.
•
Nachtelijk bedwateren (Enuresis nocturnus): is een stoornis en komt voor bij
kinderen ouder dan 5j.

Hoofdklacht als classificatie
-
DSM (dissomnieën, parasomnieën).
-
1990 Diagnostic and Coding Manual (internationale classificatie slaapstoornissen).
-
ICD-9-CM: Coderen en ordenen van morbiditeitsgegevens
Slaapmiddelen
Belgische situatie:
-
Meer dan 40 slaap-en kalmeermiddelen.
-
Vnl. benzodiazepines: Temesta, Seresta, Lexotane, Halcion, Mogadon.
-
12 miljoen verpakkingen/jaar.
-
Dagelijks gebruik door 1/10 volwassenen,
-
Regelmatig gebruik: 17% vrouwen, 7% mannen
Slaapmiddelen zijn een waardevol tijdelijk hulpmiddel om een moeilijke periode te overbruggen.
Helaas zien we dat het gemiddelde gebruiksduur 9jaar is. Er is een automatische, stilzwijgende
verlenging versus een wettelijk voorschrijfprocedure. Bij langdurig gebruik stoten we op 3
problemen:
Pagina 68 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
1.
Risico op afhankelijkheid:
-
Lichamelijke afhankelijkheid:
•
Bij een plotse stopzetting van het gebruik van de slaapmiddelen krijgt men
last van ontwenningsverschijnselen.
2.
•
slapeloosheid, angst, prikkelbaarheid, concentratiestoornissen,…
•
cfr. klachten voor slaapmiddel.
Psychische afhankelijkheid: “voor het geval dat”.
Verlies van werking:
-
Bevorderen de overgang waken – lichte slaap  Sneller inslapen.
-
Negatieve invloed op diepe slaap (st. 3+4)  Zich onvoldoende uitgerust voelen.
-
Negatieve invloed op droomslaap (st. 5)  Invloed op het psychisch functioneren
overdag.
-
Risico op nevenwerkingen.

‘s morgens : slaperig gevoel + sufheid.

Daling concentratievermogen, reactie-snelheid en geheugen
•
Kans op nevenwerkingen verhoogt met de leeftijd (verhoogd risico tot
vallen).
3.
Geleidelijk stopzetten (vs. ontwenningsverschijnselen).
Onderliggende oorzaak niet aangepakt.
Diagnostiek van slaapstoornissen
Classificaties
-
Arts gaat uit van subjectieve beschrijving van de slaapklacht door de patiënt.
-
Belangrijk:

Duur (life-event?).

Het geneesmiddelengebruik.

Samenhang met psychische of medische factoren.

Conditioneringsgeschiedenis v/d slaapstoornis.
Slaapdagboek
De patiënt houdt gedurende 2 of meerdere weken in zijn/haar slaapdagboek volgende info bij:
-
De inslaaptijd (in minuten).
-
Het totaal aantal uren slaap.
-
Het aantal keren wakker worden.
-
De mate van uitgerustheid (5-puntenschaal).
-
De subjectieve kwaliteit van de slaap (idem).
-
Gebruik van een slaapmiddel?
Pagina 69 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Interview bedpartner
Bij snurken, tandenknarsen, slaapwandelen, nachtmerries, rusteloze benensyndroom.
Vragenlijsten
Weinig gevalideerde Ned. Slaapvragenlijsten:
-
De Diana (1976): 2 slaapkwaliteitsschalen:

Algemene vragenlijst schaal met 10 items.

Een specifieke schaal met 11 items (effect van geneesmiddelengebruik op de slaap!)
-
Visser (1979): 14 items + uitwerking Mulder (1984).
-
Klip (1978): 42-items-slaapperceptielijst gewoonten+ gedachten m.b.t. de slaap.
-
Vele algemene klachtenlijsten bv. SCL-90, depressievragenlijsten
Begeleiding
Leerprocessen bij langdurige slaapstoornissen :
-
Verandering van gedrag bv. uitstellen van het naar bed gaan.
-
Verandering van ideeën bv. tijdens vakantie slaap ik nog slechter.
 Vele aspecten bij behandeling van slapeloosheid!
-
Slapelozen hebben vaak een uitgesproken mening omtrent slapen. Ze stellen vaak te hoge
eisen aan zichzelf.  Uitleg over slaapstadia, invloed van medicijnen, veranderde slaap
i.f.v. de leeftijd, wisselwerking leven overdag-slapen, individuele verschillen in
slaapbehoefte, …
-
Slaapanamnese.
-
Slaapdagboek
 Inzicht in ernst + samenhang van de slaapklacht.
 Als baseline bij begeleiding
Stoppen met slaapmiddelen
-
Cfr. Verhaal.
-
Bij voorkeur geleidelijke afbouw

Halvering van de dosis de eerste week.

Reduceren tot 0 in de tweede week
-
Vertrouwenspersoon.
-
Soms hevige ontwenningsverschijnselen in het begin.
-
Geen enkel slaapmiddel is op lange termijn effectief!
Pagina 70 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Veranderen van de slaapomstandigheden
Het bed en de slaapkamer
-
Matras: voldoende stevig.
-
Grote bedden: meer comfort.
-
Kussens: niet te slap, geen te zware dekens.
-
15-17° C, voldoende geventileerd, rustig.
-
Douche voor en na het slapen.
-
Geen verlichte wekker.
-
Oordopjes, afplakken ogen: conditionering?
-
Alleen slapen?: meer diepe, minder rem-slaap
De voeding
-
-
Lichaamsfuncties vertragen tijdens slaap:

Volle maag: Activatie spijsvertering en onrustige nacht.

Lege maag: Hongergevoel en wakker worden
Juiste voeding voor slapengaan
•
Melkproducten.
•
Koffie alleen in het begin van de avond (halfwaardetijd van 3 u.).
•
Slaapverwekkende thee i.p.v. Alcohol.
Beweging
-
Onderzoek bij atleten: Meer diepe slaap.
-
Goede slapers: “bewegen bevordert de slaap”
-
Op een te laat tijdstip veel bewegen : vaak een negatief effect.
-
Slechte slapers: “inspanning verslechtert hun matige conditie nog meer”.
-
Matige beweging op het einde van de middag of begin van de avond heeft op termijn een
positief effect op de slaap.
Veranderen van gewoonten
Verstoring dag-nacht-patroon:
-
Tijdens de dag: langer in bed blijven, dutjes overdag, in slaap vallen voor TV
-
Wakker liggen in bed: lezen, puzzelen, TV kijken, handwerken,…

Bij goede slapers: slaapbevorderend.

Bij slechte slapers: voorwaardelijke stimuli tot slapeloosheid (conditionering).

Bootzin en Nicassio (1978)
o
stimuluscontrole procedure (herconditionering):
1)
Ga alleen naar bed bij slaperigheid.
Pagina 71 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
2)
Gebruik het bed alleen voor slapen en seks.
3)
Indien men niet kan slapen, sta op en ga naar andere kamer.
4)
Ga pas terug naar bed bij slaperigheid
5)
Stap 3 zo veel toepassen als nodig.
6)
Sta iedere ochtend op het zelfde tijdstip op, uitgeslapen of niet.
7)
Doe geen dutjes overdag.
8)
Stoppen met slaapmiddelen i.s.m. arts
Slaapbeperkingen
Slaapefficiëntie? Bv. 62% (8u in bed – 5 u slapen) is een beperking van het aantal uren in bed (vb.
5u.) tot slaapefficiëntie gedurende 5 tot 7 opeenvolgende nachten >90%
-
Werkzame methode.
-
Vaak weerstand bij patiënten omwille van de toename v/d slaperigheid overdag
(slaapdeprivatie).
-
Vaak aanbevolen bij ouderen (omwille van hun gereduceerde slaapefficiëntie).
Paradoxale opdrachten
Bij paraxodale opdrachten wordt er aan de patiënt gevraagd om zo lang mogelijk wakker te blijven
en het gedrag dat men wenst te verminderen, te overdrijven.
-
Hypothese: Men gaat krampachtig proberen om niet in slaap te vallen. Men wordt hierdoor
veel gevoeliger voor alle sensaties(slaperigheid) die het wakker zijn bemoeilijken.
-
Nutteloze activiteiten (bv. overschrijven van blz uit telefoonboek).
-
Soms gebruikt bij patiënten bij wie niets helpt.
-
Vaak verzet tegen de methode.
Verandering van cognities
-
Slapeloze: Vaak specifieke mening.

Uitspraken met een zichzelf bevestigend karakter: Als ik de klok 3 u. hoor slaan,
slaap ik de rest van de nacht niet meer.

Niet-realistische verwachtingen: Ik heb beslist 8 u. slaap nodig.

Overdrijven van de gevolgen van slapeloosheid: Als ik een nacht niet geslapen heb
ben ik geen mens.

Verkeerde opvattingen: Om goed te slapen moet de kamer volledig donker zijn.

Onjuiste gevolgtrekkingen: Vrijen lijdt tot slecht slapen
 Jarenlange slapeloosheid: Eigenwaarde daalt: ‘Ik zal nooit meer goed slapen’. ‘Ik
heb absoluut een slaapmiddel nodig’.
 Self-fulfilling prophecy.
Pagina 72 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
Klip e.a. (1978): 42 discriminerende uitspraken tussen goede en slechte slapers. Patient noteert
gedachten en gewoonten die hij heeft voordat hij naar bed gaat. ‘ik zet de TV uit, straks moet ik
naar bed en doe ik weer geen oog dicht’ ‘Ik zet de wekker, maar dat hoef ik helemaal niet te doen’
Mogelijke interventies:
-
Volgorde van gewoonten veranderen.
-
Negatieve gedachten vervangen door positieve ‘Ook al lig ik wakker, ik zal zeker goed
slapen’.
-
Positieve gedachten bekrachtigen door iets positief voor te stellen ‘een dag aan strand, op
een terrasje zitten’.
-
De gedachtenstopmethode bij cognitieve arousal (‘malen’) : subvocaal ‘stop’ roepen bij
slaapverstorende gedachten.
-
Time-out procedure: uit bed bij piekeren.
Stressreductiemethode
Indien spanningen een belangrijke factor zijn!
-
Het voorbereiden op slapen:

Patiënt dient condities te creëren : bv. laat op de avond TV uitzetten, gedempt
licht, geen ‘zware’ gesprekken, geen calorierijk eten.
•
ev. hulp aanbieden bij het zoeken naar rustgevende activiteit : bv. muziek,
kaarslicht,…
-
Ontspannende visuele voorstellingen.
-
Progressieve relaxatie heeft duidelijk effect? Omwille van het afleiden van de aandacht op
slaapverstorende cognities? Omwille van een vermindering van de spierspanning?
-
Motivatie tot het aanleren v/e techniek ! (vele patienten hebben reeds pogingen
ondernomen).
-
Ontspanningsoefeningen voor het slapengaan vergemakkelijken de overgang van actieve
naar passieve attitude.
-
Systematische desensitisatie

Bij angst en spanningsoproepende gedachten waarbij ontspanningstechnieken
onvoldoende zijn.

Gebruik makend van :
o
Een standaard hiërarchie.
o
Een rangorde opgesteld door de patiënt (zicht krijgen op de problemen v/d
patiënt; nachtmerries, …).
Conclusie
-
Farmacologische behandeling soms effectief, doch beperken in tijd (max. 2 weken).
-
Bij aanvang gedragstherapeutische programma’s eerst afkicken van slaapmiddelen.
Pagina 73 van 74
Ulrike Lorent
Samenvatting Gezondheidspsychologie 2013
-
Slaaptherapie:

Registratie van slaapgedrag.

Voorlichting.

Specifieke technieken voor:
o
Veranderen van gewoonten en gedachten.
o
Het reduceren van angst.
-
Psychologische interventies: Effectief op korte en langere termijn.
-
Directe invloed op:
-

Insomniapatiënt.

Maatschappij en economie: Kosten slaapmiddelen, alcohol, hulpverlening,…
Indirecte kosten insomnia: Verminderde productiviteit, (auto)ongelukken,…
Pagina 74 van 74
Ulrike Lorent
Download