College 1 - Verschillende perspectieven op eetgedrag benoemen; Psychologisch : Individueel niveau Sociologisch : Maatschappelijk niveau (status) Landbouw/economisch : Goedkoop Voedingskundig/fysiologisch : Gezond - Verschillende betekenissen van eten benoemen; Instandhouding van het lichaam (voorkomen ziek te worden) Emotie (Voeding maakt gelukkig) Maatschappelijke verschijnselen en politiek (invloed) Sociale betekenis (gezamenlijk eten, koffie drinken, borrelen) Communicatie Onderscheiding (principes & idealen, sociale status) - Modellen van Pilgrim, Krondl, Sheperd, Sobal & Rozin omschrijven; Pilgrim, 1957: Factoren: Fysiologisch, Sensorisch, Sociaal-Psychologisch Fysiologisch, sensatie en attitudes zetten aan tot perceptie en voedselacceptatie Kondl, 1981: Factoren: Patroon, voedsel, omgeving Mens, omgeving & perceptie bepalen de voedselkeuzes Sherperd, 1985: Factoren: Energie (Eiwit, Vet, Koolhydraten, Alcohol), Structuur, Volume/Gewicht, Biologische eigenschappen (leeftijd, geslacht, gewicht), Smaak- en Geurwaarneming, Persoonlijkheid (lijngericht gedrag), Sociaal-psychologische aspecten, Fysische eigenschappen (weer, landbouw/bodem), Technologische factoren, Economische factoren, Sociale factoren, Culturele factoren. Rozin & Sobal, 2006: Factoren: Voedsel, persoon, situatie bepalen de hele voedselkeuze - Sociologisch functionalisme/structuralisme uitleggen; Functionalisme: no-nonsens (bijbeltaboos waren economisch rendabel), voedsel heeft een functie en is economisch Structuralisme: Voedsel heeft een sterke symbolische functie (onderscheiding van de sociale klassen via voedsel), je bent wat je eet. - Verband sociale klasse en overgewicht duiden; Groter risico op obesitas in de lage klassen als het BNP stijgt. Lage sociale klassen Hoge sociale klassen Geen interesse in gezondheid Wel interesse in gezondheid Kinderen vrij in keus Kinderen worden gestuurd in keuze Smaak ligt vast Smaak wordt gevormd Meer Vlees Minder vlees Meer aardappelen, Groenten, Vlees Meer pasta, rijst e.d Minder groenten en fruit Meer groenten en fruit Meer suiker Minder suiker Meer wit brood Meer bruin brood - Categorieën van acceptatie/verwerping van Rozin toelichten, inclusief de "law of contagion"; Smaak, Potentionele gevolgen van inneming, Gepastheid bij situatie De law of contagion speelt ook een rol, dit wordt aangeleerd in de kindertijd. (Filmpje van die vliegen in het drinken dat een jong kind het opdrinkt als het eruit is en een ouder iemand niet meer want dan is het toch al vies) - Betekenis van hersenstam, limbische systeem, en hersencortex voor eetgedrag omschrijven; Stimuleert het eetgedrag: Hersenstam: Klassieke conditionering (proeven, zoet vs bitter) Lymbische Systeem: instrumentele conditionering (voedselaversies) Hersenschors: cognitie (gezond vs ongezond) - Uitleggen hoe gepastheid voor gebruik keuze beïnvloedt; Voedingsmiddelen zijn geschikt voor bepaalde situaties en staan symbool voor situaties. Op verschillende momenten bij verschillende maaltijden eet je andere voedingsmiddelen. Bij bepaalde rituelen eet je bepaalde dingen (beschuit met muisjes). Verschillende leeftijden eten andere dingen (babies, ouderen, studenten). Eten heeft ook nog een sociale context, en kan stemming uitdrukken. - Theory of planned behavior uitleggen (ook na afloop van computer practicum), en voorbeelden van vragen geven voor de verschillende onderdelen van dit model; Gedrag is rationeel, er zijn geen onbewuste motieven en verlangens. Gedrag ontstaat door intentie, dit wordt weer beïnvloed door attitude, sociale norm en ingeschat vermogen om gedrag te realiseren. Deze worden weer bepaald door afwegingen van voor en nadelen. Invloed van externe variabelen verloopt via het componenten model die de attitude, sociale norm en ingeschat vermogen beïnvloeden. - Belangrijkste invloeden van leeftijd en geslacht op voedselkeuze en inneming beschrijven; Mannen eten tussen hun 19e en 22e de meeste KJ en Vrouwen juist tussen 13e en 16e levensjaar. Eiwit inname is constant 81 gram. Groentes worden meer gegeten naarmate men ouder wordt. Voor 65+ geldt dat mannen en vrouwen evenveel eten. Fruit wordt meer gegeten door vrouwen dan door mannen. Energie inname mannen (19-30) : 11.6 MJ Energie inname vrouwen (19-30) : 8.1 MJ College 2 - Omschrijven dat fysieke en visuele beschikbaarheid/nabijheid van voedsel en groot effect heeft op de inneming; Is er voedsel & hoe makkelijk kan je eraan komen - Aangeven dat aangeleerde visuele cues (leeg raken van soepbord) een groter effect heeft op de inneming dan de fysieke volheid van de maag; - Aangeven dat portiegrootte een grote invloed heeft op de inneming; - Omschrijven dat mensen niet compenseren na groter of kleinere porties; - Portiegrootte effect ontstaat na derde levensjaar; - Aangeven hoe en wanneer "supersizing" is begonnen; - Wet van Engel omschrijven; deel van inkomen aan voedsel daalt bij toenemende rijkdom; - Omschrijven hoe bijdragen van macronutrienten aan de energieinneming veranderen als functie van rijkdom van een land, dwz. Eiwit =; plant. Eiw <, dierlijk eiw >, KH <, zetmeel <, suiker >, vet >, zichtbare vetten >, onzihtba plant <, onzichtbaar dierlijk >; - Voorbeelden noemen met toename van vlees en zuivel consumptie in ontwikkelingslanden; - Beschrijven van veranderingen in voedselprijzen na WOII: vlees goedkoper, lagere stijging voor suikers en vetten, hogere stijging voor groente en fruit; - Trends omschrijven mbt verduurzaming voedselvoorziening; - Omschrijven hoe slankheid ideaal uitpakt op eetgedrag mannen en vrouwen; - Verschil uitleggen tussen Frans en Amerikaans perspectief op eten; eten voor plezier vs. eten voor gezondheid; - Begrip sociale facilitatie van voedselinneming omschrijven; - Uitleggen hoe sociale facilitatie van inneming werkt; tijdsduur, afleiding, geen verzadiging; - Omschrijven hoe sociale facilitatie kan werken om eetgedrag in verpleeghuizen positief te beinvloeden. College 3: - Aanduiden van de discussie van nature vs nurture bij het ontstaan van voedselvoorkeuren; Voorkeur voor: zoet is aangeboren net als de afkeer voor bitter en zuur (Stijn). In het éérste jaar leer je de voorkeur voor zout aan. - De betekenis van neophobia vs. Neophylia voor eetgedrag aangeven; Neophobia: looking vs tasting. Voedselproducten die “nieuw” zijn dus je nooit geprobeerd hebt vind je automatisch vies en wil je niet eten (eetstoornis). Exposure helpt met het verminderen van Neophobia Neophylia: een persoonlijkheid, iemand is neophyl als deze soort van tegengestelde van een autist is. Goed tegen veranderingen kan, geen routine nodig heeft, het oude snel verveeld ect. - Aangeven dat de meeste voedselvoorkeuren zijn aangeleerd; Hoe vaker je in aanraking komt met een bepaalde voedselsoort hoe lekkerde je het vind. Exposure is het belangrijkste “mechanisme”. - Benoemen van de aangeboren voorkeur voor zoet en de aangeboren aversie tegen bitter en zuur; voorkeur voor zout ontstaat na zes maanden na de geboorte; - Aanduiden hoe het bewijs van de aangeboren voorkeur voor zoet tot stand is gekomen (gelaatsuitdrukkingen en consumptiestudies); Stijn. Wanneer je een jong kind iets zuurs laat drinken vertrekt het gezicht net als bij bitter, bij iets zoets kijken ze daar in tegen gelukkig. - Uitleggen dat de resultaten van de studies van Clara Davis er op duiden dat baby’s/peuters snel bepaalde voorkeuren ontwikkelen en een normale "natuurlijke" eetlust hebben; Onderzoek hield in dat ze keken naar de spontane voedselinname van kinderen. Deze kinderen kozen met name voor de zoete voedselkeuzes zoals fruit, melk, tarwe. De conclusies: Kinderen hebben al vroeg een bepaalde voorkeur voor eten die dus vroeg ontwikkeld Regulatie van voedsel gaat vanzelf, hiervoor is geen interventie nodig - Benoemen van de drie principes van het aanleren van voorkeuren: - Blootstelling: Hoe vaker je het eet hoe lekkerder je het vind (10-15x) ( Moeders met de wortelsap tijdens de zwangerschap/borstvoeding periode) - Energie-smaak en smaak-smaak conditionering Je hebt honger dus ga je eten, dan eet je liever iets met veel energie want dan voel je je na het eten lekkerder, verzadigder. Bij iets wat geen energie bevat zoals groente is dit niet het geval er zal dus geen voorkeur voor zijn. - Sociale beloning en straf: Als voeding een positieve beloning is krijg je voorkeur voor deze voedselsoort, als het een straf is krijg je afkeer. Wel belangrijk wanneer het een positieve beloning is: Voor goed gedrag en voor meer aandacht van volwassenen is toename voorkeur, als het instrumentele beloning is dan afkeur. - Benoemen wanneer het effect van bloostelling begint (in utero en via de melk), en uitleggen hoe dit baby voorbereidt op het smaakpatroon van de cultuur waar hij/zij leeft; dat het kind via de baarmoeder en via de melk van de moeder als smaken aanleert. Het kind is dan al voorbereid op de smaakpatronen van de cultuur want hij is al blootgesteld aan de smaken van het voedsel wat de moeder heeft gegeten. - Uitleggen hoe energie-smaak conditionering werkt en uitleggen wat voor gevolgen dit heeft op onze voedselvoorkeuren; Energie-smaak betekend dat je na het eten een verzadigd gevoel hebt, je hebt geen honger meer en voelt je daardoor prettiger. Wanneer voedsel geen energie bevat is dit niet het geval en heb je een minder prettig gevoel. Je wilt uiteindelijke en prettig gevoel hebben dus zal je energie-smaak voedsel eten wat meer calorieën bevat zoals vet en koolhydraten. - Uitleggen hoe sociale beloning en straf werken: a) bij belonen voor goed gedrag gaat de voorkeur omhoog, b) in combinatie met positieve aandacht gaat de voorkeur omhoog, c) voedingsmiddel gebruiken als instrument voor een andere beloning veroorzaakt een daling van de voorkeur; - Benoemen van het vroege ontstaan en de stabiliteit van voedselvoorkeuren; Namaten je ouder wordt ga je dingen die je als kind niet graag at juist liever eten (????) College 4: - Begrijpen en benoemen dat sensorische en metabole aspecten betrokken zijn bij voedselkeuze en voedselinneming;; Metabole processen: honger en energie, zit in de darmen/maag ect. zet De cognitie aan en conditioneringsprocessen: in de hersenen, deze zetten vervolgens de Sensorische aspecten: aan, het lekkere en variatie. Dit zit in de ogen, neus, smaak en gehoor. Dit samen veroorzaken het voedingspatroon. - Begrijpen en benoemen dat sensorische signalen en metabole gevolgen van voedsel in de hersenen worden geintegreerd en zo leiden tot een bepaald voedingspatroon; Metabole processen zetten de cognitie aan door honger gevoel ga je denken over voedsel. Hierdoor ga je het ruiken en zien en wil je eten. Metabole processen: Lege maag → Honger → Start maaltijd → Toename verzadiging →Eind maaltijd → afname verzadiging Sensorische processen: Sensorische prikkel → Waarneming → Evaluatie → Sensorische verzadiging → Variatie Werkt niet op textuur. - Uitleggen en benoemen van het satiety cascade model van Blundell, dwz onderscheid maken tussen "satiation" en "satiety", en het achtereenvolgens benoemen van sensorische, cognitieve, post-ingestieve en post-absorptieve factoren bij de totstandkoming van verzadiging; Satiation: is het proces dat als je aan het eten bent dat je dan stopt omdat je genoeg hebt. Binnen maaltijd; Maaltijd grootte; sensorische en vroege pre-abortieve signalen; voornamelijk cognitieve en sensorische eigenschappen van voedsel Satiety: het proces dat ervoor zorgt dat je niet de hele dag aan het eten bent, hierbij gaat het er vooral om dat je verzadigd ben. Tussen maaltijd; Tussen maaltijd-interval; Late pre-abortieve + post-abortieve signalen; Nutritionele eigenschappen van voedsel Sensorische factoren: Cognitieve factoren: Post-ingestieve factoren: sensorische signalen en signalen uit de omgeving krijgen betekenis door de samenhang met de gevolgen van eten Post-absorptieve factoren: - Benoemen van de hierarchie in de verzadigende werking van macronutrienten: Eiwitten > koolhydraten > vetten > alcolohol (eetlust stimulerende functie) ; - Benoemen van de rol van het gewicht/volume van voedsel en de energiedichtheid bij de verzadigende werking van voedingsmiddelen; Gewicht en volume belangrijke rol bij de verzadiging. Hoe hoger de energie dichtheid, hoe hoger de energie-inneming en dus ook hoe hoger het lichaamsgewicht - Benoemen van de hoge verzadigende werking van vezels; Vezels verzadigen afhankelijk van de eigenschappen van de vezels. Ze verzadigen beter omdat ze langer in de darmen en maag zijn om afgebroken te worden, je hebt dus langer een verzadigd gevoel. De eigenschappen waar het afhankelijk van is zijn: viscues, gelerend, bulking en fermentatie. - Verschil benoemen in de verzadigende werking van vaste en vloeibare voedingsmiddelen, en het aanduiden van het mogelijke achterliggende mechanisme hierachter; Vaste voedingsmiddelen hebben een hogere verzadigende werking dan vloeibare voedingsmiddelen omdat deze langer erover doen om verteerd te worden. Hierdoor zorgen vloeibare voedingsmiddelen voor eerdere gewichtsaankomen, je drinkt meer omdat je minder snel verzadigd bent. Als je de energie uit vloeibaar voedsel of drinken haalt, dan is er juist weer eerder sprake van ondergewicht. Ook wordt vloeibaar voedsel sneller gegeten wat ook zorgt voor gewichtsaankomen. - Uitleggen van de setpoint theorie van Cabanac; “Honger maakt rouwe bonen zoet”. De hedonische waarde van “liking” hangt af van de fysiologische behoefte. De setpoint weight is het streefgewicht dat het lichaam biologisch heeft bepaald. Het lichaam probeert dit te onderhouden. Wanneer je stopt met eten ga je dus meer aankomen doordat je lichaam meer zal gaan opslaan. 0 - Uitleggen wat sensorische specifieke verzadiging is; Aangenaamheid/lekkerheid van gegeten voedsel neemt af ten opzichte van niet gegeten voedsel. Hoe meer variatie wat betreft smaak, geur en textuur, hoe meer er gegeten wordt. Sensorisch specifieke verzadiging is alleen binnen een maaltijd. Energie inname neemt toe bij variatie. - Uitleggen hoe sensorisch specifieke verzadiging op de korte en de lange termijn van invloed is op voedselkeuze en voedselinneming. Honger maakt voedselgeuren lekker, als je verzadigd bent ruikt voedsel alleen maar vies. Bij niet-voedselgeuren maakt dit niet uit. Als je verzadigd bent voor een bepaalde soort voedsel op dat moment hoef je het niet meer, als je vervolgens ander gevarieerd voedsel gaat eten, kan die ene “verzadigde” voedsel later weer lekker smaken. Als je alleen maar één voedselsoort eet bijvoorbeeld rijst, dan raak je hier op de lange termijn ook verzadigd voor en hoef je het niet meer. College 5: Begrijpen en benoemen dat eetgedrag vanuit verschillende perspectieven bestudeerd dient te worden (biologie, psychologie, fysiologie en cultuur) Eetgedrag = wat, hoeveel, hoe snel, hoe vaak, waar, hoe, met wie je eet. Hoe je wordt aangezet om te eten en waardoor je stopt met eten. Perspectieven: voedingsproduct vs. omgeving Eenheid: cel tot maatschappij (Individu: Zingtuigen → wat je kiest, dan je hersenen het aangeleerde patroon en de stofwisseling bepaald hoeveel je eet → verzadiging) Disciplines: Biologie; Psychologie; Fysiologie; Cultuur Tweeling en familiestudies dragen bij aan onderzoek naar eetgedrag omdat de biologische aspecten van voedsel, dus nature, hetzelfde is. Je kan dan zien wat nature en nurture is bepaald. Bevestigen de set-point theorie De verschillen in eetgedrag beschrijven volgens de psychosomatische, de externaliteits- en de restraint theorie en weet wat de relatie is met het ontstaan en de behandeling van obesitas; Emotionele psychosomatische kant van eetgedrag (verklaring van overgewicht is teveel eten) Normale fysiologie: stress leidt tot verlies van eetgedrag Emotionele eters: geen onderscheidt tussen fysiolgoische en hongerprikkels. Negatieve gevoelens leiden dan tot eten Oorzaak: Als kind niet geleerd in te gaan op eigen impulsen/gevoelens Externe kant van eetgedrag (verklaring overgewicht is teveel eten): Extra gevoelig voor externe prikkels zoals uiterlijk & geur Externe stimulus dominant over het interne honger- of verzadigingsgevoel Resultaat van externaliteit als persoonlijkheidstrek Obesen zouden extra gevoelig zijn voor prikkels van buitenaf. Lijngerichte kant van eetgedrag (restrain) (Verklaring van overgewicht is het lijnen, restrictie) Verklaring 1 (Setpoint theorie): bij verlaging gewicht door lijnen → rustmetabolisme omlaag → efficiëntere benutting voedsel Verklaring 2 (disinhibitie): Bij doorbreken lijngedrag counterregulatie (overeten) Succesvol als: Op gewicht blijven en geen disinhibitie. Begrijpen en benoemen wat de inhoud van de Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag is en kan deze toepassen binnen onderzoek. Bekijkt de individuele structuur van het eetgedrag en de aard van het over-eetgedrag. Heeft schalen voor emotioneel-eten (duidelijke & onduidelijke emoties) , extern eten en lijngericht eten. Daarnaast zijn er verschillende normgroepen. Resultaten van eenvoudig onderzoek naar eetgedrag interpreteren Emotionele eters eruit halen: Hoge score → laag zelfbeeld → Gedragstherapie gericht op emotioneel zelfbewustzijn, laag zelfbeeld, gevoelens van indequaatheid en andere psychologische problemen. Externe eters: Prikkels leren herkennen en negeren → kennis over voeding is er wel → Gedragstherapie. Lijners disinhibitie → achterhalen oorzaken voor eetbuien → Gedragstherapie Lijnsers niet disinhibitie → onvoldoende kennis, meer lichaamsactiviteit, dagmenu’s (Sonja Bakker) College 6: - Begrijpen en benoemen wat de diagnostische criteria zijn voor de besproken eetstoornissen Anorexia Nervosa: Restrictive: streng dieeten en bewegen Purging: braken, laxeren dwangmatig lijnen extreem laag gewicht angst om te eten (aan te komen) (dwangmatig) bewegen vertekend zelfbeeld Vnl meisjes en vrouwen maar ca 5% patiënten is man Diagnostische criteria: ● Weigeren lichaamsgewicht op een minimaal ‘normaal’ gewicht te houden voor leeftijd en lengte(< 85% van ondergrens BMI) ● Extreem bang om aan te komen of dik te worden, ondanks ondergewicht ● Sterk vertekend zelfbeeld, ontkennen van de ernst van het huidige lage gewicht ● Amenorroe (wegblijven van menstruatie > 3 maanden) Psyschische factoren: Depressie, angststoornissen, obsessief compulsief trekken (OCD) Boulimia Nervosa binge eating gevolgd door compensatiegedrag (laxatie, overgeven, extreem sporten) vaak ‘normaal’ gewicht prevalentieschatting jong volwassenen: 4,5% vrouw en 1,5% man Diagnostische criteria: ● Terugkerende episodes van binge eten ● Terugkerende episodes van abnormaal compensatie-gedrag (braken, misbruik van laxeermiddelen e/o diuretica, vasten en excessief bewegen) ● Zowel het binge eten als het compensatiegedrag komen voor, en gemiddeld ≥ 2 x p/w, > 3 maanden ● Zelfbeeld wordt onevenredig sterk beïnvloed door lichaamsvorm en gewicht ● De stoornis komt niet uitsluitend voor tijdens een episode van ANE Binge Eating Disorder vreetbuien (>2x per week) niet stoppen door verzadiging gerelateerd aan emotioneel eetgedrag Geen abnormaal compensatie gedrag (braken, laxeren, beweging) Gaat vaak samen met te hoog gewicht Vaak periodes van remissie Orthorexia nervosa alleen eten wat als gezond wordt beschouwd Voortdurend bezorgd over eten, niet genieten steeds beperktere keuze, minder variatie Uitgebreide ‘rituelen’ rondom eten en koken Sociale isolatie Vermagering, deficiënties mogelijk Kan overgaan in AN Prevalentie bij M/V gelijk - Begrijpen en benoemen van de risicofactoren voor het ontstaan van een eetstoornis Genetische aanleg evidentie tweelingstudies (50-80% variantie AN, BN, BED) Biologische factoren (neurotransmitter systemen, hormonen) Omgevings factoren (algemene en/of voedings -, gewichtgerelateerde life events) Gender (biologisch (hormonen), sociaal (huidige schoonheidsideaal voor vrouwen) Leeftijd (adolescentie) Persoonlijkheidsfactoren Uitleggen waarom de behandeling van eetstoornissen multidisciplinair moet zijn, en de verschillende behandel componenten benoemen. Behandelopties: klinisch, Poliklinisch, Ambulant / Multidisciplinair. gewichtstoename + voedingsstatus bij AN medicatie (psychofarmaco) psychosociale therapie (CBT!) gezinstherapie (mn bij jonge kinderen/adolescenten) De resultaten interpreteren van eenvoudig onderzoek naar de rol van eetgedrag bij eetstoornissen Voor anorexia: Schaal: STAI-S Schaal voor pre-mail anxiety. Voor Binging: Bekijk hoeveel is veel. College 7: Kent belangrijke aspecten van voedingsgedrag in een klinische setting; Soorten voedingsproblemen: Ondervoeding; Glucose ontregeling; Dehydratie Oorzaken voedingsproblemen: Ziekteproces: lokalisatie ziekte (slikproblemen); Verandering methabolisme (door tumor); malaise, immobiliteit. Externe factoren: Medicatie (chemokuur); Chirurgie (operatie maagdarmkanaal); maaltijdvoorziening ziekenhuis (Niet aanwezig, lust het niet, geen keus, hoeveelheid niet afgestemd op de patiënt). Psychonale factoren: Angst voor prognose/behandeling; Depressie; Schaamte Heeft inzicht in factoren die dieettrouw beïnvloeden; Dieet = voedingsvoorschrift met medische of gezondheidsdoel. Kan belastend zijn. Dieetvoeding = Producten met aangepaste samenstelling voor inpassing in een dieet of ter vervanging van normale voeding (drinkvoeding; preparaten; aminozuurpreparaten; eiwitarm). De smaak wijkt af van normale voeding. Klinische voeding = volledige voeding, toegediend via maagdarmkanaal (Enteraal; neus, maagsonde, gastrosomie ect) of bloedvat (parenteraal; perifeer of centraal vat ect). Doel verschilt ook: preventief; curatief; ondersteunend. Dieettrouw is afhankelijk van de motivatie van de patiënt. Dieettrouw is groot: als de patiënt duidelijk effect merkt of in effect gelooft als het dieet makkelijk in te passen is bij kinderen (invloed ouders en gewoonte) indien meetbaar (bijv. aan serumwaarden) bij voldoende onderbouwing bij voldoende steun van behandelaars en omgeving Diëtist: Geeft instructies; vermeid individuele barrières; zorgt voor variatie; geven feedback - Kent de belangrijkste barrières die mensen ervaren bij het volgen van dieetrichtlijnen; Niet lekker Wennen aan nieuwe producten Weinig variatie Twijfel over werking Merkt geen effect Spontaniteit weg Etiketten onduidelijk Keuzevrijheid beperkt Sociaal buitengesloten Producten moeilijk te krijgen Hoge kosten Onzekerheid over juiste keuzes Iedereen bemoeit zich ermee Weet wat mogelijke effecten zijn van het volgen van dieetrijnen op de kwaliteit van leven; Kan een aantal voedingsgerelateerde ziekten met kenmerken van hun dieet beschrijven - Ketogeen (epilepsie), hoog vet voeding, 2 jaar, eerste 2 weken in het ziekenhuis, veel patiënten haken af. - Gluttenvrij (Coeliakie, oorzaken: genetisch gevoelig, immuunsysteem en gluten in voeding) Je mag nog maar weinig eten overal zitten gluten in. - Phenylalanine-arm (PKU, phenylketonurie, stofwisselingsziekte) aangevuld met aminozuurpreparaat College 8 en 9: - Het onderscheid tussen de eetomgeving en voedselomgeving aanduiden aan de hand van voorbeelden. Eetomgeving = Atmosfeer (belichting, geur, geluid/muziek), moeite (gepelde of ongepelde noten), eten met andere, afleiding (minder verzadigd gevoel). Gerelateerd aan consumptie, maar onafhankelijk van voedsel. Normen geven aan wat gewenst is, verlengt eetmoment, automatiseert eten, monitoren zorgen voor minder verzadiging. Voedselomgeving = opvallendheid, verpakking, portie grootte, assortiment. Refereert aan de manier waarop voedsel wordt verstrekt of gepresenteerd. Bloodstelling trekt meer aandacht. Voedsel geeft een norm weer, wat is normaal? Consumenten zijn vervolgens gebiasd door de omgeving. - Beschrijven hoe consumptienormen voedselconsumptie systematisch kunnen beïnvloeden. Consumptienormen: Informele regels / benchmarks Suggereren geschikte hoeveelheid Juist in nieuwe situaties belangrijk Consumptienormen zijn portie grote en verzadiging. Grotere porties leiden niet meer tot verzadiging en er is geen compensatie voor de volgende maaltijd. Wanneer je tegenover een dik iemand eet, eet je zelf minder en bij magere mensen eet je meer. Consumptienormen zijn dat porties in de loop van de tijd vergroot zijn. - Beschrijven hoe het monitoren van consumptie beïnvloed wordt door omgevingssignalen. Monitoren = bijhouden hoeveel je gegeten hebt. Als je bijhoud hoeveel je eet, ga je meer of minder eten omdat je ermee geconfronteerd wordt. - Aan de hand van voorbeelden toelichten op welke manier belangrijke componenten van de eetomgeving (atmosfeer, moeite, eten met anderen en afleiding) consumptievolume en inname beïnvloeden. Nudgen = kenmerken dat je genoeg hebt gehad als het waren, een verandering in het normale. - Aan de hand van voorbeelden toelichten op welke manier belangrijke componenten van de voedselomgeving (opvallendheid, structuur en waargenomen variatie en verpakking en portiegrootte) consumptie volume en inname beïnvloeden. Normen zorgen dat je meer gaat eten. - Uitleggen dat eten in grote mate als automatisch gedrag kan worden beschouwd aan de hand van de karakteristieken van automatisch gedrag. Karakteristieken van automatisch gedrag: Verklaring voor automatisch gedrag: stereotype → Activatie van geassocieerde eigenschappen → Activatie van concrete gedrag schema’s → Activatie van motorische programma’s voor gedrag. - Het verschil aan te geven tussen verschillende vormen van onbewuste beïnvloeding van consumenten (zoals priming, subliminale en semi-subliminale beïnvloeding). Priming = activeren van mentale concepten die naar de oppervlakte komen en mensen beïnvloeden. Dit heeft invloed op de houding, gedrag en prestaties. Subliminaal = niet waarneembare verboden reclames Semi-subliminaal = verborgen informatie, vaak seksueel getint. - Uitleggen wat ‘health halos’ zijn en hoe ze voedselvolume en inname kunnen beïnvloeden. Health halos’s = gezondheidsprimes, woorden als dieet en vezels. Ongezond voedsel lijkt gezond. Light wordt meer gegeten net als biologisch omdat het gezond lijkt maar dit helemaal niet zo is. Sommige mensen zijn meer gevoelig voor deze halos dan andere. Mensen nemen dus grotere porties omdat het “gezonder” zou zijn. - Beschrijven en illustreren wat duale modellen voor informatieverwerking en gerelateerde begrippen (zelfcontrole, ego depletie) zijn. 2 Systemen: Impulsieve / automatische processen (snel, weinig energie) Gecontroleerde / reflectieve processen (bewust, veel energie, kost tijd) Unieke vaardigheden: het vermogen tot zelfcontrole. Zelfcontrole = regulering van impulsen; jezelf veranderen naar een idee of standaard; basis voor verbeelding, vrije wil. → meer succes, betere relaties, betere gezondheid, minder misbruik en langer leven. Zelfcontrole is een soort spier: moe na gebruik, zelfde bron voor alle controle, je kan het trainen als het uitgerust is, maar je kan maar één ding tegelijk doen (marsmellow test) Veranderingen door ego depletie: Uitstellen/negeren van beslissingen Je gaat voor default keuzes Toegeven aan verlangens - Voorbeelden kunnen geven van omgevings-interventies die consumenten ondersteunen in het verlagen of verhogen van de inname van voedselvolume van bepaalde voedingsmiddelen. Omgevings-interventies; marsmellow test, je krijgt er nog één als je het niet op eet. College 10 Kent de definitie van voedselzekerheid en kan de relatie met ondervoeding uitleggen; Definities: World Bank ‘86: o Access by all people at all times to the food needed for an active and healthy life, mostly at household level IFAD ‘93: o Capacity of a household to procure a stable and sustainable basket of adequate food. FAO ‘94: o enough nutritious and safe food being available and accessible for an healthy and active life by all people at all times Belangrijk voor een gezond dieet is wel: • Voldoende energie en eiwit • Voldoende micronutrienten • Veilig en zonder contaminanten, parasieten en toxins • Cultureel acceptabel, smakelijk Oorzaken van ondervoeding: Moeder en kind zorg (maternal and child care) Bestaansbronnen en de beschikking daarover (resources and control) Onderwijs en opleiding (education) Voedselzekerheid (food security) Ziekte (disease) Politieke, economische en ideologische structuren (political, ideological and economic structures) Voedselinname (food intake) Gezondheids faciliteiten en een gezonde omgeving (health services/healthy environment) Potentiële bronnen van bestaan (potential resources) Weet het verschil tussen voedselzekerheid en voedingszekerheid, en het verschil tussen voedselzekerheid op nationaal en huishoudniveau; Voedselzekerheid = wanneer alle mensen ten alle tijden zowel een fysieke als economische toegang hebben tot voldoende, veilig en nutrientrijk voedsel om te voorzien in de voedingsbehoefte en voedingsprefentie voor een actief en gezond leven. Voedselbehoefte is wel voor elk persoon anders. Voedingszekerheid = als voedselzekerheid is gecombineerd met een hygienische omgeving, adequate gezondheidservices en goede zorg en voeding van een gezonde levenstijl van alle mensen binnen een huishouden. Weet het verschil tussen transitore en chronische voedselzekerheid en hoe deze in elkaar kunnen overlopen; Heeft inzicht in de belangrijkste elementen van voedselzekerheid en kan hierbij voorbeelden geven; Elementen van voedselzekerheid zijn: Beschikbaarheid Toegang Stabiliteit Duurzaamheid Gelijkheid, Gebruik (Utilization, gebruik van voedsel afhankelijk van alles) Kan kenmerken benoemen van diegene die kwetsbaar zijn voor voedselonzekerheid en verklaren waarom zij kwetsbaar zijn. Kwetsbaar of niet hangt af van: Hoe hoog zijn voedseluitgaven Zijn ze netto voedselinkopers Kopen ze vooral internationaal verhandelde gewassen Hebben ze het vermogen om naar goedkoper voedsel over te kunnen stappen Kunnen ze productie verschuiven naar gewassen die meer opbrengen? Kwetsbaarder zijn dus de arme stads en plattelands bevolking, landlozen en ‘female headed’ huishoudens. College 11 Weet wat verstaan wordt onder de term ‘care’; Het voorzien van tijd, aandacht en ondersteuning in het huishouden en de community om te voldoen aan de fysieke, mentale en sociale behoefte die diegenen die niet/onvoldoende instaat zijn voor zichzelf te zorgen. Care = samen met voedselzekerheid op huishoud niveau, gezondheidszorg en een schone omgeving vormt care een essentiële voorwaarde voor voedselinname en gezondheid van kinderen. Care verwijst naar gedrag en handelingen van de verzorgers welke van invloed zijn op voedselinname, gezondheid en cognitieve en psychologsciale ontwikkelingen van het kind. Kan het verschil tussen de twee modellen (UNICEF extended model of care en het transactionele model van care) verklaren; Extended model of care (UNICEF): zorg voor vrouwen & meisjes; borstvoeding en bijvoeding; psychosociale ondersteuning; voedselbereiding en opslag; hygiene; zorg tijdens ziekte. Middelen: Opleiding, kennis en gewoontes; gezondheid en goede voedings status; mentale gezondheid; autonomie; voldoende beschikbare tijd; sociale ondersteuning. De doelgroepen zijn kinderen van 3 tot 5 jaar en zwangere en lacterende vrouwen. De vrouwen die ondervoed zijn hebben kinderen die ondervoed geboren zijn en dus lager beginnen op de groeicurve. Dit kan later leiden tot stunting. Ondervoeding stabiliseerd rond het 3e levensjaar als het immumsysteem is ontwikkeld. Adolecente meisjes zijn vaak energie- micronutrient ondervoed sinds hun jeugd en vanwege de zwangerschap in hun 2e groeispurt. Volwassen vrouwen zijn ondervoed door: te vroeg, te snel, te veel en te oud. Het transactionele model van care: Niet alleen het gedrag van verzorgers is belangrijk maar ook de eigenschappen van het kind zelf en zijn omgeving spelen een rol. Kan de verschillende gedragselementen die van belang zijn voor goede moeder en kind zorg identificeren en toelichten; Kan verschillende categorieën van ondersteuning van dit gedrag identificeren en toelichten; Kent de betekenis van ‘positive deviance’ en kan toelichten hoe dit gebruikt kan worden; Variatie in voedingstoestand afhankelijk van inkomen; sommige arme gezinnen hebben goed groeiende kinderen en rijke slecht groeiende kinderen; toe te schrijven aan verschillende vormen van care; gedrag relevant voor voedingsinterventies te bestuderen. Heeft inzicht in op welke manier vrouwen bijdragen aan de voeding van het huishouden; Verdienen & spenderen van het inkomen Door voedselmenagement activiteiten zoals voedselproductie, bereiding en verwerking Door de zorg en gezondheidsbevorderende activiteiten (voeden van kinderen & schoonmaken) - - - - - Kan verschillende factoren die de rol van vrouwen ondersteunen toelichten. Input in productieprocessen o Factoren die efficientie of productie van een economische activiteit verbeteren (land, zaaigoed, opleiding) Werk besparende technologieën. o Drukpers om olie te persen o Brandhoud besparende kookoventjes o Ezelkar om water te halen Leningen (micro kridiet) o Inkomen van de vrouw verhoogd o Meer toegang tot voedsel o Meer consumptie van voedsel Sociale netwerken en ondersteuning o Toegang tot werk, financiele hulp, voeding, kinderzorg en informatie o Delen van risico’s en uitproberen van nieuwe middelen Eigen status en talenten van vrouwen o Leiderschapskwaliteiten o Opleiding o Voedings- en gezondheidstoestand College 12 Weet wat de voedingsgerelateerde gezondheidsverschillen zijn van verschillende etnische groepen binnen Nederland Diabetes type 2: Prevalentie 3x hoger bij immigranten dan Nederlanders, met name Surinamers (Vrouwen) en Marianen (mannen) Hart & vaatziektes: Turkse mannen rond de 55-74 jaar en Turkse en Marokkaanse vrouwen van dezelfde leeftijd Kanker: Turken, Marokkanen en Surinamers & overige niet-west europeanen (mannen & vrouwen) Voedings- en stofwisselingsziektes: Surinamers (Mannen & Vrouwen) Obesitas: Turkse mannen en vrouwen met name maar over het algemeen meer nietwesterse immigranten en vooral onder de vrouwen en kinderen (Dan ook Ghaneese 17,9%), Turkse kinderen 19.5%, Marokkaanse kinderen 17.1% Kan verschillende factoren die bijdragen aan deze gezondheidsverschillen toelichten Genetische aanleg: ‘Thrifty’ genotype: selectie op energie-opslag genen in situatie van voedselschaarste, kan leiden tot obesitas in situatie van overvloed Positie in het land van vestiging: Socio-economische status, huisvesting en ervaren discriminatie kunnen leiden tot stress en depressie. Leefstijl: Immigranten sporten minder dan Nederlanders, Veel Turkse mannen roken en voeding is anders. Ze eten meer fruit & groente, minder verzadigde vetten en Turkse vrouwen hebben lage energie-inname. De overige groepen eten niet voldoende groenten & Fruit, ze nemen te weinig vezels en jongeren eten veel vet. - Weet wat verstaan wordt onder ‘voedingsacculturatie’ Acculturatie = contact tussen de verschillende culturen Voedingsacculturatie = Het proces waarbij immigranten de voedingsgewoontes van hun gastland overnemen. Consequenties: Westers eetpatroon (veel suiker, vlees & vet, traditioneel: vezels). Kan factoren die leiden tot deze acculturatie benoemen en toelichten SES & demografische factoren: geslacht, leeftijd, duur van verblijf, opleiding, inkomen, werk, samenstelling van het huishouden, Kennis van taal, plaats, afkomstig stad/platteland, reden. Culturele factoren: Geloof, culturele opvattingen, leven in etnische enclave (minder bloodstelling aan cultuur) Verandering in psychosociale verschillen & smaakvoorkeuren: kennis, houding, opvatting over voeding, kennis tav gezondheid, houding & opvattingen over gezondheid, smaakvoorkeur, waarde die men hecht aan traditioneel voedselpatroon Verandering in omgevingsfactoren resulteren in veranderingen in beschikbaarheid en bereiding: traditioneel → winkels & restaurants; reclame, gemak Verschillende voedselpatronen: handhaving traditioneel patroon, overname Nederlandse patroon of bicultureel voedselpatroon