Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 1 – De samenleving en het individu Paragraaf 1 ❏ Je kan het begrip referentiekader beschrijven en herkennen in een bron ❏ Je kan de drie aspecten van identiteit benoemen, beschrijven en herkennen in een bron ❏ Je kent het kernconcept identiteit en kan deze herkennen in een bron ❏ Je kent de elementen van identiteit en kan deze herkennen in een bron ❏ Je kent de spanningen bij identiteit en kan deze beschrijven en kan deze herkennen in een bron ❏ Je kent het begrip loyaliteitsconflict en kan deze herkennen in een bron ❏ Je begrijpt dat identiteit kan veranderen Paragraaf 2 ❏ Je kan een voorbeeld geven van verschillende socialisatoren en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent het kernconcept socialisatie en kan deze herkennen in een bron ❏ Je kent de elementen van socialisatie en kan deze herkennen ❏ Je kent de begrippen imitatie en identificatie en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent het verschil tussen primaire, secundaire en tertiaire socialisatie en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent de vijf functies van socialisatie en kunt deze herkennen Paragraaf 3 ❏ Je kent het verschil tussen nature en nurture verklaringen voor gedrag (nature-nurture-debat) ❏ Je kent het kernconcept cultuur ❏ Je kent de verschillende elementen van cultuur en kan deze herkennen in een bron ❏ Je kunt m.b.v. cultuur verklaren wat in een bron beschreven staat. ❏ Je kent het verschil tussen materiële en immateriële aspecten van cultuur ❏ Je begrijpt dat culturen relatief en dynamisch zijn en kan dat herkennen Paragraaf 4 ❏ Je kent de betekenis van acculturatie en kunt acculturatie herkennen ❏ Je kunt m.b.v. acculturatie verklaren wat in een bron beschreven staat. ❏ Je kent het verschil tussen een dominante cultuur, een subcultuur en een tegencultuur ❏ Je kent de betekenis van enculturatie, het verschil met acculturatie en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je begrijpt dat socialisatie milieuafhankelijk is ❏ Je weet wat economisch, sociaal en cultureel kapitaal is en kunt deze herkennen in een bron Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Paragraaf 5 ❏ Je weet wat individualisering en globalisering zijn en kunt deze kernconcept herkennen in een bron. ❏ Je kunt m.b.v. individualisering en globalisering verklaren wat in een bron wordt beschreven ❏ Je kent de kanttekeningen bij het meetbaar maken van individualisering ❏ Je weet de positieve en negatieve kanten aan individualisering te benoemen ❏ Je kent het verschil tussen de twee soorten moderne gezinnen ❏ Je weet wat secularisering is en kunt een voorbeeld hiervan herkennen Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 2 – De samenleving en verschillen Paragraaf 1 ❏ Je kunt de vier ongelijke verdelingen van hulpbronnen benoemen, beschrijven en herkennen in een bron ❏ Je kent het kernconcept sociale ongelijkheid, en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je weet wat de begrippen maatschappelijke ladder, beroepsprestigeladder, sociale stratificatie en sociale lagen betekenen ❏ Je kent het verschil tussen positietoewijzing en positieverwerving en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent het verschil tussen een open en gesloten samenleving ❏ Je kent het verschil tussen collectieve en private goederen ❏ Je begrijpt het dilemma van de collectieve actie en kunt deze uitleggen en herkennen in een bron Paragraaf 2 ❏ Je kent het kernconcept macht en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent de verschillende elementen van macht en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kunt de vier machtsbronnen benoemen, beschrijven en herkennen in een bron ❏ Je begrijpt dat dwang een oplossing is voor het dilemma van de collectieve actie, kunt dit toelichten en kan deze oplossing herkennen in een bron ❏ Je begrijpt en kunt uitleggen dat macht een asymmetrische relatie inhoudt ❏ Je kent de begrippen machtsevenwicht, machtsvacuüm en hegemonie en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent het verschil tussen informele en formele macht en kunt deze herkennen in een bron Paragraaf 3 ❏ Je kent het kernconcept gezag en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je weet welke drie niveaus er zijn waarop maatschappelijke verschijnselen kunnen worden bestudeerd en je kunt deze herkennen in een bron ❏ Je weet wat politiek gezag is Paragraaf 4 ❏ Je kent het kernconcept samenwerking en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent de redenen om samen te werken en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent de voorwaarden om samen te werken en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je weet wat politieke samenwerking inhoudt ❏ Je kent het kernconcept conflict en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent de conflictbenaderingen (theorieën over conflicten) van Marx en van Huntington en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je weet wat politieke conflicten inhouden ❏ Je kent het verschil tussen manifeste en latente conflicten en kunt deze in een bron herkennen Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Paragraaf 5 ❏ Je kent de kernconcept democratisering en globalisering en kunt deze herkennen in een bron en kunt hiermee voorbeelden uit de bron verklaren ❏ Je kent het verschil tussen actief en passief kiesrecht en kunt deze in een bron herkennen ❏ Je kent het verschil tussen klassieke vrijheidsrechten, politieke rechten en sociale rechten en kunt deze in een bron herkennen ❏ Je kunt het ontstaan de rechtsstaat, parlementaire democratie en verzorgingsstaat in verband brengen met de drie verschillende rechten en verklaren met het kernconcept democratisering ❏ Je kent het verschil tussen een bevelshuishouding en een onderhandelingshuishouding ❏ Je bent bekend met de verandering in de rol van socialisatoren in de periode 1950 tot heden ❏ Je kent de kanttekeningen bij het proces van democratisering ❏ Je kent de positieve en negatieve zienswijze van hyperglobalisten en andersglobalisten op het proces van globalisering, inclusief de vier voorbeelden van verschillen in opvattingen Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 3 – De samenleving en bindingen Paragraaf 1 ❏ Je kunt de vier verschillende typen bindingen benoemen en uit een bron herkennen. ❏ Je kent het begrip collectief goed ❏ Je kent het kernconcept groepsvorming en uit een bron herkennen. ❏ Je kent de vijf fasen van het proces van groepsvorming en kunt deze in een bron herkennen ❏ Je kent het verschil tussen ingroup en outgroup. ❏ Je kent het verschil tussen insluiting en uitsluiting. ❏ Je kent de 3 redenen waarom mensen niet (meer) bij een groep horen. ❏ Je kent het verschil tussen informele- en formele sociale controle en groepen ❏ Je kent het begrip stereotypen en weet hoe vooroordelen een rol hierin spelen en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent het verschil tussen informele en formele groepen en kunt deze herkennen in een bron ❏ Je kent het verschil tussen primaire en secundaire groepen en kunt deze herkennen in een bron Paragraaf 2 ❏ Je kent het kernconcept sociale cohesie ❏ Je kent de verschillende elementen van sociale cohesie en kunt deze in een bron herkennen ❏ Je kan de drie verschillende antwoorden op wat de samenleving bijeenhoudt benoemen en toepassen. ❏ Je kan beargumenteren waarom sociale cohesie ook negatieve gevolgen kan hebben. Paragraaf 3 ❏ Je kent het kernconcept sociale institutie en kunt deze in een bron herkennen ❏ Je kent de samenhang tussen cultuur, sociale institutie en sociale cohesie ❏ Je kent de vijf kenmerken van sociale instituties en kunt deze in een bron herkennen Paragraaf 4 ❏ Je kent de 6 dimensies van Hofstede en je kunt samenlevingen analyseren aan de hand van deze dimensies ❏ Je kent de uitersten van de cultuurdimensies. Met andere woorden: je weet wat een lage of hoge score concreet betekent en kunt uit een bron herkennen welke dimensie met een lage of hoge score staat genoemd Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Paragraaf 5 ❏ Je weet wat institutionalisering en globalisering is en kunt dit kernconcept herkennen in een bron. ❏ Je kunt m.b.v. institutionalisering en globalisering verklaren wat in een bron wordt beschreven ❏ Je weet wat instituties zijn en kunt deze herkennen in bronnen ❏ Je weet wat een kostwinnersgezin en een bevelshuishouding is en kunt deze herkennen uit een bron ❏ Je weet wat de verzuilde samenleving is ❏ Je kunt enkele veranderingen noemen in instituties tussen 1950 en heden ❏ Je kent de voor- en nadelen van institutionalisering ❏ Je kent het verschil tussen een institutie en een organisatie en kunt deze in een bron herkennen Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 4 – Onderzoeksvaardigheden Paragraaf 1 ❏ Je weet wat het verschil tussen subjectief en objectief en kwantitatief en kwalitatief onderzoek is. ❏ Je weet wat maatschappelijke verschijnselen zijn. ❏ Je weet wat het theoretisch deel van een onderzoek inhoudt. ❏ Je weet hoe je bronnen kunt selecteren en wanneer bronnen betrouwbaar en representatief zijn. ❏ Je kent de twee verschillende soorten onderzoeksvragen en kunt deze herkennen in een bron. ❏ Je kent 5 verschillende meetinstrumenten en de voor- en nadelen ervan Paragraaf 2 ❏ Je weet wat het verschil is tussen natuurwetenschappen en maatschappijwetenschappen. ❏ Je weet wat kansen en variabelen zijn en hoe je dit kunt toepassen bij het doen van onderzoek. Paragraaf 3 ❏ Je weet wat een (nauwkeurig) conceptueel model is en kunt dit toepassen op een bron. ❏ Je weet wat een hypothese is, hoe je dit kunt toepassen bij het doen van onderzoek en kunt een hypothese herkennen in een bron Paragraaf 4 ❏ Je weet hoe je de meting van een onderzoek kunt operationaliseren. ❏ Je weet wat indicatoren zijn en kunt dit herkennen in een bron. ❏ Je weet wat de 3 eisen aan een onderzoek zijn en kunt deze toepassen in een bron. ❏ Je weet wat sociale categorieën zijn en kunt deze herkennen in een bron. Paragraaf 5 ❏ Je weet wat correlatie en causaliteit inhouden, kan het verschil uitleggen en kunt beide verbanden herkennen in een bron. ❏ Je weet het verschil tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen en kunt deze toepassen. ❏ Je weet wat multicausaliteit en schijncausaliteit is en kunt dit uitleggen. ❏ Je weet wat interveniërende en verstorende variabelen zijn en kunt deze kennis toepassen op een bron. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 5 – Politiek in theorie Paragraaf 1 ❏ Je weet wat polity, policy en politics zijn en kunt het verschil uitleggen. ❏ Je kent de kernconcepten staatsvorming en rationalisering, begrijpt wat deze inhouden en je kunt ze herkennen in een bron. ❏ Je kunt uitleggen wat interne en externe soevereiniteit inhoudt en kunt dit herkennen in een bron. ❏ Je weet door welke ontwikkelingen de staatsvorming in Nederland en in Europa is ontstaan. ❏ Je kunt uitleggen hoe de politieke macht is veranderd aan de hand van rationalisering. Paragraaf 2 ❏ Je kent het kernconcept politieke socialisatie, begrijpt wat het inhoudt en kunt het herkennen in een bron. ❏ Je kent de verschillende politieke modellen, begrijpt wat ze inhouden en kunt ze herkennen in een bron. ❏ Je weet wat een politieke cultuur is en hoe dit wordt overgedragen aan anderen. ❏ Je weet hoe het politieke systeem bijdraagt aan politieke socialisatie. ❏ Je kunt uitleggen hoe politieke opvattingen gevormd kunnen worden door (politieke) socialisatie. Paragraaf 3 ❏ Je kent het kernconcept ideologie, begrijpt wat het inhoudt en kunt het herkennen in een bron. ❏ Je weet wat de vier politieke dimensies zijn en kunt (de standpunten van) politieke partijen indelen op basis van deze dimensies ❏ Je kent de drie belangrijkste verschillende ideologieën en weet hoe zij denken over politiek, economie en cultuur en kunt dit herkennen. ❏ Je begrijpt en kunt uitleggen dat ideologieën ideaaltypen zijn. ❏ Je weet wat een single-issuepartij is en wat pragmatici zijn. Paragraaf 4 ❏ Je kent het kernconcept politieke institutie, begrijpt wat het inhoudt en kunt het herkennen in een bron. ❏ Je kent het verschil tussen formele en informele politieke instituties. ❏ Je weet welke regels horen bij de politieke institutie parlementaire democratie. ❏ Je weet wat het verschil is tussen instellingen, organisaties en instituties en kunt deze toepassen. ❏ Je kent de 6 voorwaarden voor een democratie. ❏ Je weet wat de politieke institutie van coalitievorming inhoudt. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 6 – Politiek in de praktijk Paragraaf 1 ❏ Ik weet wat politics, polity en policy zijn kan deze begrippen herkennen. ❏ Ik kan uitleggen dat politieke stabiliteit afhankelijk is van representatie, representativiteit en politieke bindingen. ❏ Ik weet wat politieke cohesie is en wat de 3 probleemgebieden zijn en kan deze toepassen. ❏ Ik ken de kernconcepten representatie en representativiteit, weet het verschil tussen de twee en kan deze concepten toepassen op een bron. ❏ Ik ken de 3 modellen van representatie en kan deze herkennen in- en toepassen op een bron. Paragraaf 2 ❏ Ik weet wat politieke partijen en politieke stromingen zijn. ❏ Ik ken de 5 verschillende politieke stromingen en kan deze herkennen in een bron. ❏ Ik ken de verschillende politieke partijen, hun belangrijkste uitgangspunten en bij welke stroming ze horen en kan dit herkennen in - en toepassen op een bron. ❏ Ik ken de 5 functies van politieke partijen en kan deze toepassen in een bron. ❏ Ik ken de 4 ontwikkelingen van politieke partijen en kan deze toepassen. ❏ Ik weet pressiegroepen en single-issuepartijen zijn en kan het verschil tussen pressiegroepen en politieke partijen uitleggen. Paragraaf 3 ❏ Ik weet wat beleid is en kan dit uitleggen en herkennen in een bron. ❏ Ik weet wat trias politica inhoudt, hoe dit in Nederland is geregeld en kan dit herkennen en toepassen op een bron. ❏ Ik ken de drie andere machten: ambtenaren, massamedia, lobbygroepen en externe adviseurs en kan uitleggen op welke manier ze invloed uitoefenen. ❏ Ik weet hoe de media door de jaren heen is veranderd. ❏ Ik kan uitleggen wat framing en issue-ownership is. Paragraaf 4 ❏ Ik weet wat het systeemmodel is en ik kan de verschillende fasen uitleggen, herkennen in - en toepassen op een bron. ❏ Ik weet wat het stromenmodel is en kan de drie stromen uitleggen herkennen in- en toepassen op een bron. ❏ Ik weet wat het barrièremodel is en ik kan de verschillende fasen uitleggen, herkennen in - en toepassen op een bron. ❏ Ik weet waar de nadruk in alle drie de modellen op ligt. ❏ Ik weet wat realisatiemacht en hindermacht is en kan dit herkennen in - en toepassen op een bron. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 7 – Verhoudingsvraagstuk: maatschappelijke verschillen Paragraaf 1 ❏ Ik ken het hoofdconcept verhouding en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik ken het kernconcept sociale ongelijkheid en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de 4 soorten van sociale ongelijkheid en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik weet wat sociale ongelijkheid in Nederland inhoudt. ❏ Ik kan uitleggen hoe sociale ongelijkheid tot conflict kan leiden. Paragraaf 2 ❏ Ik ken de begrippen maatschappelijke ladder, sociale laag, en sociale stratificatie en kan deze uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat het verschil is tussen een open en een gesloten samenleving. ❏ Ik ken de begrippen positieverwerving en positietoewijzing en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik weet op welke manier de drie verschillende soorten kapitaal van invloed zijn op positieverwerving en kan dit uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik weet wanneer er sprake is van sociale uitsluiting. Paragraaf 3 ❏ Ik weet hoe sociale ongelijkheid invloed is op onderwijskansen, cultuur en vrije tijd, politieke participatie en gezondheid. ❏ Ik weet hoe maatschappelijke verschillen tot conflicten kunnen leiden en kan dit uitleggen en voorbeelden geven. ❏ Ik ken de begrippen harmoniemodel en conflictmodel en kan deze herkennen en toepassen. ❏ Ik weet wat de 4 gevolgen kunnen zijn van maatschappelijke conflicten en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. Paragraaf 4 ❏ Ik ken de uitgangspunten van de drie ideologieën over de rol van de overheid in de aanpak van sociale ongelijkheid en kan dit herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de 6 overheidsinstrumenten om sociale ongelijkheid te beïnvloeden en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de begrippen nivelleren, denivelleren en progressief belastingstelsel. ❏ Ik ken de 6 effecten van overheidsinstrumenten en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. Paragraaf 5 ❏ Ik ken de 5 ontwikkelingen in de 21e eeuw en kan uitleggen hoe deze leiden tot veranderende verhoudingen ❏ Ik ken het begrip Europeanisering en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 8 – Bindingsvraagstuk: veiligheid en criminaliteit Paragraaf 1 ❏ Ik weet wat een risicomaatschappij is en kan uitleggen hoe dit tot conflict en daling van gezag van de overheid kan leiden. ❏ Ik weet wat de rol van de overheid omtrent veiligheid. ❏ Ik weet wat een veiligheidsutopie is en kan dit uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik weet wat het dilemma van de rechtsstaat is en kan dit uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik weet wat subjectieve en objectieve veiligheid is en kan dit herkennen en toepassen. ❏ Ik weet wat de rol van de media is in de beeldvorming over veiligheid en criminaliteit en kan de twee theorieën hierover uitleggen, herkennen en toepassen. Paragraaf 2 ❏ Ik ken de definitie van criminaliteit en kan deze toepassen. ❏ Ik ken de drie manieren waarop criminaliteit gemeten wordt en de nadelen hiervan en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de 5 doelen van straffen en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de twee scholen binnen de criminologie en de verschillende visies over de verklaringen en aanpak van criminaliteit. ❏ Ik weet wat daadrecht en daderrecht is en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. Paragraaf 3 ❏ Ik ken de 7 verschillende theorieën over de verklaring van criminaliteit en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik weet wat materiële en immateriële gevolgen van criminaliteit zijn. ❏ Ik weet wat de gevolgen van criminaliteit zijn op microniveau, voor slachtoffers en daders en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik weet wat de gevolgen zijn van criminaliteit op meso- en macroniveau en kan dit uitleggen, herkennen en toepassen. Paragraaf 4 ❏ Ik weet wat het tweesporenbeleid is, wat de verschillende onderdelen inhouden en kan deze herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de verschillende ideologieën en de visies op het handhaven van openbare orde en veiligheid en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik weet wat het principal-agent problem inhoudt en kan dit uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de ontwikkelingen op het gebied van veiligheidsbeleid. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Paragraaf 5 ❏ Ik ken de 3 soorten bedreigingen voor de veiligheid van mensen en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik weet hoe maatschappelijke ontwikkelingen van invloed zijn op veiligheid en criminaliteit en kan dit uitleggen, herkennen en toepassen. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 9 – Paradigma’s Paragraaf 1 ❏ Ik weet wat een paradigma is en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat de rol van paradigma’s binnen de wetenschap is. Paragraaf 2 ❏ Ik weet wat het rationele actor-paradigma is en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de drie belangrijkste aannames van het rationele-actor paradigma. ❏ Ik weet hoe het rationele-actor paradigma is ontstaan en wat de denkbeelden van Adam Smith waren. ❏ Ik kan een voorbeeld noemen van een theorie bij dit paradigma. ❏ Ik kan uitleggen hoe dit paradigma van invloed is op het hoofdconcept verandering. Paragraaf 3 ❏ Ik weet wat het conflict-paradigma is en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de vier belangrijkste aannames van het conflict-paradigma. ❏ Ik weet hoe het conflict-paradigma is ontstaan en wat de denkbeelden van Karl Marx waren. ❏ Ik kan een voorbeeld noemen van een theorie bij dit paradigma. ❏ Ik kan uitleggen hoe de hoofdconcepten verhouding en verandering terug te zien zijn in het conflict-paradigma. Paragraaf 4 ❏ Ik weet wat het functionalisme-paradigma is en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de vier belangrijkste aannames van het functionalisme- paradigma. ❏ Ik weet hoe het functionalisme-paradigma is ontstaan en wat de denkbeelden van Durkheim en Parsons waren. ❏ Ik kan een voorbeeld noemen van een theorie bij dit paradigma. ❏ Ik kan uitleggen hoe het hoofdconcept binding terug te zien is in het functionalisme-paradigma. Paragraaf 5 ❏ Ik weet wat het sociaalconstructivisme-paradigma is en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de vier belangrijkste aannames van het sociaalconstructivisme-paradigma ❏ Ik weet hoe dit paradigma is ontstaan en wat het Thomas-theorema inhoudt. ❏ Ik kan een voorbeeld noemen van een theorie bij dit paradigma. ❏ Ik kan uitleggen hoe het hoofdconcept vorming te herkennen is in het sociaalconstructivismeparadigma. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Paragraaf 6 ❏ Ik weet de uitgangspunten van de vier paradigma’s wat betreft socialisatie en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat Bourdieu’s reproductietheorie inhoudt en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat the Theory of Planned Behavior inhoudt en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet hoe de vier paradigma’s van elkaar verschillen op het gebied van structuren en actoren, conflict en consensus en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 10 – Natievorming Paragraaf 1 ❏ Ik weet dat collectieve identiteit samenhangt met beelden en binding en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet hoe bindingen binnen de 4 paradigma’s op verschillende manieren worden bestudeerd en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken het verschil tussen latente en manifeste conflicten en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat ‘multiple identity’ inhoudt en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. Paragraaf 2 ❏ Ik weet waarom Nederlanders politieke binding hebben met elkaar en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat de 2 visies op het ontstaan van naties zijn en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet hoe essentialisten en modernisten denken over staatsvorming en natievorming en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet het verschil tussen natiestaten en multinationale staten. ❏ Ik weet waar het debat over nationale cultuur en identiteit inhoudt en kan de verschillende visies herkennen, uitleggen en toepassen. ‘ Paragraaf 3 ❏ Ik ken de 5 politieke ontwikkelingen en de 2 gevolgen hiervan met betrekking tot nationale cultuur en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet waarom mensen minder sterke bindingen hebben met de EU dan met de nationale staten en kan dit herkennen, uitleggen, toepassen. ❏ Ik weet wat neo-nationalistisch cultureel verzet inhoudt. ❏ Ik ken de verschillende sociale ontwikkelingen wat betreft nationale cultuur en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet hoe Nederland is veranderd in een multiculturele samenleving en de gevolgen hiervan voor binding. Paragraaf 4 ❏ Ik weet wat de oorzaken zijn voor de toegenomen politieke aandacht voor (nationale) identiteit en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat het integratievraagstuk of identiteitsvraagstuk inhoudt en het samenlevingsprobleem inhoudt. ❏ Ik ken de 2 verschillende visies op culturele identiteit en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de 3 vormen van identificatie, kan deze herkennen, uitleggen en toepassen en ik weet wat hybride identificaties inhoudt. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 11 – Modernisering Paragraaf 1 ❏ Ik weet wat modernisering inhoudt en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet hoe rationalisering terug te zien is in de geschiedenis, economie, sociale processen, wetenschap en kunst en politiek en bestuur en kan dit herkennen, uitleggen, toepassen en voorbeelden geven. ❏ Ik weet wat de onttovering van de wereld inhoudt en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat de focus is binnen verschillende paradigma’s wanneer het gaat om rationalisering en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen Paragraaf 2 ❏ Ik weet wat modernisering inhoudt en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de algemene kenmerken van de moderne samenleving. ❏ Ik ken de politieke, economische, demografische, culturele en sociale kenmerken van de moderne samenleving en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik kan uitleggen waarom modernisering een omstreden begrip is. ❏ Ik weet wat de moderniseringstheorieen, varianten van modernisering en het postmodernisme inhoudt. Paragraaf 3 ❏ Ik weet van welke veranderingen er sprake is in het vormingsvraagstuk als gevolg van modernisering. ❏ Ik ken de begrippen civilisatieproces, bricolage, pluralisme in levensstijlen en informalisering en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat anonieme sociale controlemechanismen zijn en de gevolgen hiervan. ❏ Ik weet wat doelrationeel handelen inhoudt en wat de gevolgen hiervan zijn. ❏ Ik ken de 4 kanttekeningen bij de vorming van identiteit in de moderne samenleving en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. Paragraaf 4 ❏ Ik weet wat informalisering inhoudt en wat de gevolgen hiervan zijn. ❏ Ik ken de geschiedenis van sociale ongelijkheid en de begrippen die daarbij passen. ❏ Ik weet waardoor de afname van sociale ongelijkheid werd bewerkstelligt en wat de gevolgen hiervan waren. ❏ Ik kan uitleggen dat er sprake is van een toename van sociale ongelijkheid. ❏ Ik ken de 4 aspecten bij het ontstaan van de individualistische prestatiesamenleving en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Paragraaf 5 ❏ Ik weet hoe de sociale integratie is toegenomen en wat de gevolgen hiervan zijn en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet waarom de bindingen via het maatschappelijk middenveld minder zijn geworden en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de 3 kanttekeningen bij de sociale cohesie in een moderne samenleving en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de opvattingen van de aanhangers van ideologieën over individualisering en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. Paragraaf 6 ❏ Ik weet welke 3 paradoxen er zijn ontstaan als gevolg van modernisering en kan deze herkennen, uitleggen, toepassen en er voorbeelden van geven. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Hoofdstuk 12 – Machtsverhoudingen in de wereld Paragraaf 1 ❏ Ik weet wat het Nederlands buitenlands beleid inhoudt en wat de Nederlandse belangen zijn. ❏ Ik ken artikel 90 van de Grondwet en weet hoe dit in de praktijk tot uiting komt. ❏ Ik weet wat de dominee en de koopman inhoudt en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet welke 2 manieren worden gehanteerd om interstatelijke conflicten te voorkomen en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de 3 manieren waarop de soevereiniteit van staten wordt beperkt. Paragraaf 2 ❏ Ik ken de soorten samenwerkingen en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de verschillende vormen van besluitvorming en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de belangrijkste kenmerken van de VN, de NAVO en de EU en de kritiekpunten en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de belangrijkste instellingen van de EU, wie daarin zitten en wat de taken zijn en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. Paragraaf 3 ❏ Ik ken het begrip geopolitiek en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat de realistische-, liberale-, marxistische-, sociaalconstructivistische- en politiekpsychologische theorieën inhouden kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet wat het veiligheidsdilemma van nationale staten en interdependentie inhoudt. ❏ Ik weet in welke drie gevallen volgens realisten vrede kan ontstaan. Paragraaf 4 ❏ Ik weet het verschil tussen interstatelijke- en intrastatelijke conflicten en kan dit herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de verschillende uitgangspunten van paradigma’s over conflict en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de verschillende uitgangspunten van paradigma’s over macht en gezag en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik weet dat macht een relatief begrip is en kan dit uitleggen. ❏ Ik weet wat de law of anticipated actions inhoudt en kan dit uitleggen. ❏ Ik ken de 3 manieren om macht te meten en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. ❏ Ik ken de verschillende uitgangspunten van paradigma’s over globalisering en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis. Leerdoelen MAW-vwo Paragraaf 5 ❏ Ik ken de gevolgen van globalisering voor de wereld en de EU en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik weet wat de culturele gevolgen zijn van globalisering en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de begrippen cultuuruniversalisme en cultuurrelativisme en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de uitgangspunten van de 3 ideologieën over globalisering en milieu en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de belangen van multinationals en staten wanneer het gaat om vestigingsklimaat en ik ken de begrippen belastingparadijs en brievenbusfirma. ❏ Ik ken de 2 groepen theorieën over de (onder)ontwikkeling van staten en kan deze uitleggen, herkennen en toepassen. ❏ Ik ken de historische context, de kenmerken van en de problemen bij fragiele staten en kan deze herkennen, uitleggen en toepassen. Dit document is gerealiseerd door Seneca Servicehuis.