Uploaded by User2273

samenvattinginspuitingen

advertisement
Samenvatting kennis & vaardigheid deel 1:
1. Algemene info rond inspuitingen




Definitie inspuitingen:
o Het inbrengen v.e. lichaamsvreemde vloeistof nml. een vloeibaar geneesmiddel op
voorschrift v.d. arts door middel v.e. steriele spuit en e. steriele holle naald in de
bloedbaan of in d. weefsels
o Geneesmiddel = medicijn = farmacon :
 Chemische stof die een bepaalde gewenst effect heeft op het lichaam
o In de bloedbaan:
 Rechtstreekse opname v.h. GM door de cellen
o In de weefsels:
 Onrechtstreekse opname v.h. GM
Doel:
o Genezend of curatief vb.: antibiotica ; onderzoekend vb.: contrast vloeistof
o Verdovend lokaal/algemeen vb.: morfine ; voorkomen of preventief vb.: vaccinatie ,
fraxiparine
Aanwijzingen om inspuitingen te verkiezen boven andere toedieningswijzen:
o Snellere inwerking door snellere resorptie
o Lokale inwerking
o Toediening langs orale weg is onmogelijk of een contra-indicatie :
 GM geneutraliseerd of vernietigd door maagsap of in dunne darm onvolledig
opgenomen wordt : GM gedeeltelijk of geheel onwerkzaam
 GM schadelijke invloed op maagdarmstelsel. Vb.: door aantasting
maagslijmvlies
 Zv : Niets per os mag/kan/wil innemen
Soorten inspuitingen:
o Door de VPK toegediend:
 B2-handeling (VPK met voorschrift):
 Voorbereiding en toediening v. medicatie via:
 ID: onder de opperhuid ( epidermis) in de lederhuid ( dermis)
 SC: trage resorptie in het weinig doorbloed onderhuidse bindweefsel
vb.: morfine, insuline, clexane®
 IM: snelle resorptie in de spier is zeer bloedrijk weefsel ! ontspannen
spier, nooit rechtstaand : spier opgespannen, spier verplaatsing)
 IV: snelste resorptie ; de vloeistof wordt onmiddellijk in de
bloedbaan opgenomen
 Voorbereiding en toediening van vaccinaties zonder aanwezigheid
v.e. arts
 Toediening v.e. medicamenteuse onderhoudsdosis v. analgetica via
een door de arts geplaatste katheter:
 Epiduraal ; intraventriculair
 In de plexus
 C-handeling ( toevertrouwde medische handeling):
 Voorbereiding en toediening v.:
 Chemotherapeutische middelen
 Isotopen
 Voorbereiding en toepassing v. therapieën met:
 Radioactieve materialen
o Door de geneesheer toegediend:
 Intra – Cardiaal ; intra- arteriaal ;
 Intra- rachidiaal ; intra – peritoneaal ;
1
o
o
o
 Intra – articulair ; intra – sinusaal
Materiaal Spuit + naald :
 Spuit 2 delen:
 Cilinder en stamper of zuiger
 Luerspuit: meest voorkomend bestaat volledig uit hetzelfde
materiaal, centrisch of excentrisch aanzetstuk
 Luerlock: aanzetstuk = veiligheidsmechanisme. Doel: fixeren v.d.
naald
 Insulinespuit: uitgedrukt in I.E. = 100 IE/1ml
 Tuberculinespuit : 1 ml met als schaal verdeling 0.01 ml
 Safety lock spuit: veiligheidssystemen om prikaccidenten te
voorkomen
 Naald:
 Verschilt in:
 Lengte ; Dikte (gauge)
 Punt ( kort of lang) ; aanzetstuk ( lock)
 Wegwerpbaar (of herbruikbaar)
 Meest gebruikte in VB
 Optreknaald:
 Gauge: 18-19 G
 IM naald:
 Gauge: 21 G
 Afhankelijk v.d. BMI en plaats v. inspuiting
 SC naald:
 Volw.: 23G
 Kind , ouderen en magere persoon : 25- 26 G
 ID naald:
 Gauge : vanaf 26 G
Materiaal: Soort geneesmiddel:
 Vorm v.h. geneesmiddel:
 Vloeibaar:
 Poedervorm of tablet:
 Soort geneesmiddel:
 Verpakking
 Ampulle ; flacon ; combinatieflacon
 Voorbereide spuit ; flapule
GM : aandachtspunten:
 Opzuigen v. 2 GM in 1 spuit:
 Steeds verenigbaarheid controleren a.d.h.v. bijsluiter, advies arts of
apotheek vb.: vitamines
 Na oplossen, rest GM bewaren in FLACON. Steeds na controle alles
noteren:
 Datum & uur v. oplossen
 Hoeveelheid oplosmiddel
 Toe te dienen hoeveelheid per inspuiting of concentratie per
cc
 Telkens vermelden hoeveel in flacon overblijft
 Oplossen vlak voor gebruik
 GM uit koelkast = opwarmen
2
2. Specifieke informatie rond inspuitingen


Doelstellingen bij IM en SC inspuitingen:
o De 5 j’s:
 Juiste zv; Juiste medicatie ; Juiste dosis
 Juiste tijdstip ; Juiste toedieningswijze
 + vervaldatum
o Student kan patiënt
 Informeren ; Geruststellen ; Laten meebeslissen
 Observeren ; Juist installeren
o Prikaccidenten voorkomen:
 Opletten en concentreren tijdens uitvoering
 Volgens methode werken:
 Nooit recappen ; Nooit naaldcontainer overvullen
 Niets laten rondslingeren ; Scherpe naalden en voorwerpen niet in
de vuilbak gooien
IM – inspuiting:
o Definitie:
 Het toedienen v.e. GM met een steriele spuit en een steriele holle naald in
de spier
o Indicaties:
 Snelle inwerking ; prikkelend maar isotone medicatie
 Medicatie die oraal niet toedienbaar is
 Patiënt kan, mag of wil niets per os innemen ; lokale inwerking
o Contra- indicaties:
 Specifieke stoornissen in de bloedstolling
 Specifieke Contra-indicaties
o Toedieningsplaats:
 Grote bilspier/dijspier/deltaspier ; Cave zenuwen en bloedvaten!!
 Gezond weefsel
o GM:
 Max. 5Ml/CC ( Deltaspier= 2 ML/CC) ; Indien > 5 Ml = verwisselen van depot
 Alle isotone oplossingen
o Geschikte plaatsen:
 Grote bilspier (m. gluteus maximus)
 Liggende houding
 Punt v. Barthelemy bepalen ! nervus ischiadicus
 Horizontale lijn vanaf bovenste punt bilnaad naar de
heupkam
 In midden v. die lijn een verticale lijn
 In het midden v.h. bovenste buitenste kwadrant
 Naald loodrecht ( 2/3) ; huid aanspannen
 Dijspier ( m. quadriceps femoris)
 Middelste derde deel tussen knieschijf en liesplooi, lateraal ! nervus
femoralis
 Spiermassa samennemen tussen duim en wijsvinger
 Naald loodrecht & aspireren
 Deltaspier ( m. detoïdeus)
 Bovenste 3de gedeelte v.d. bovenarm 2 a 3 vingers onder
schoudertop lateraal ! nervus axillaris
 Spiermassa samennemen tussen duim en wijsvinger
 Korte naald loodrecht inbrengen en aspireren
3

o Nooit in m. brachialis : gevaar kwetsen v. nervus radialis = drophand
Variant op de IM-inspuiting: Z-techniek of rangeertechniek
o Toegepast bij GM:
 Met depot werking
 ijzerpreparaten : permanente verkleuring bij terugvloei
o Uitvoering:
 Is de huid aantrekken bij het inspuiten v. GM zodat de vloeistof niet kan
terug keren
3. SC inspuitingen





Definitie:
o Toediening v.e. GM in het onderhuids bindweefsel
Indicaties:
o Trage inwerking door lage doorbloeding v.h. onderhuids bindweefsel vb.: insuline
o Medicatie met depotwerking
o Isotone oplossingen
o Medicatie oraal niet toedienbaar
o Pat. kan/mag/wil niets per os innemen
o Lokale inwerking, lokaal anestheticum
Contra-indicaties:
o Grote hoeveelheden
o Stoornissen in de bloedstolling
o Specifieke contra-indicaties vb.: antibiotica en vaatvernauwende medicatie NOOIT SC
inspuiten
Geschikte toedieningsplaatsen:
o Niet in nabijheid v. grote zenuwbanen, bloedvaten of botstructuren
o Gezond weefsel ; Huid gemakkelijk te pakken
o GM
 0.2-2 ml ; niet irriterende oplossingen in water
o Elke plaats = eigen opnamesnelheid ; Rotatieschema
o Bovenarm:
 Handbreedte boven de elleboogplooi ; handbreedte onder humeruskop
 Voor- en laterale zijde
 Minder geschikt voor insuline inspuitingen
o Dijbeen:
 Handbreedte boven de knie ; Handbreedte onder de femurkop
 Voor en laterale zijde
o Buikwand:
 5 cm v.d. navel en 2 cm v.d heupkam
 Rotatieschema
o Billen:
 In de BBK ; enkel voor toediening v. traag werkende insuline
 Huidplooi nemen
o SC lange naald:
 Huidplooi nemen ; schuin inbrengen 45°
 Naaldopening naar boven
o SC korte naald:
 Huidplooi vasthouden tijdens inspuiten
 Loodrecht
ID inspuitingen:
o intracutane of intradermale ; niet ontsmetten, evt. ontvetten!!!
o naald onder een hoek van 10 of 20 ° inbrengen, huid aanspannen
4

o opening van de naald punt blijft boven ;
o bij inspuiten van de vloeistof ➔ verhevenheid van de huid
Evaluatie a.d.h.v. de basisprincipes:
o Hygiëne en steriliteit
o Veiligheid en voorkomen v. specifieke gevaren
o Specifieke gevaren volgens PES
 P: Ecchymosis of hematoom
 E: het aanprikken of kwetsen v.e. bloedvat
 E: barsten door druk of veelvoudig inspuitingen IM
 S: onderhuidse bloeding of echymosis ; bloedbuil of hematoom
 Preventief:
 Afwisselen plaats ; aspireren voor toedienen
 Bij gekleurde GM extra aspireren
 Max 5 CC in m. Glut. Max. en m. Quadriceps femoris
 Meer verwisselen v. depot
 Max 2 CC in m. Deltoideus
 Curatief:
 Klein hoeveelheid bloed naald v. richting veranderen
 Groot hoeveelheid bloed : spuit en naald verwijderen en
nieuwe spuit klaarmaken
 Blauwrode vlek: niet meer prikken, aanbrengen v. warmte of
resorptiestimulerende zalf
 Grote bloedbuil: soms chirurgisch openen en draineren
 P: Kwetsen v.h. periost
 E: te diep prikken bij magere pat.
 E: gebruik v.e. te lange naald
 S: ontstekingsreactie omwille v.h. vreemd mat. : aseptisch abces
 S: Pijn (dolor) ; zwelling (tumor) ; functieverlies
 Preventief:
 Naald aanpassen aan BMI v.d. pat.
 Curatief:
 Naald lichtjes terugtrekken ; Evt. aseptisch abces behandelen
 P: Afbreken v.d. naald
 E: Plotse en onverwachte bewegingen zv
 E: zelden: strenge controle bij productie naalden
 S: naald is afgebroken
 S: is al dan niet zichtbaar
 Preventief:
 Pat. comfortabel installeren ; Verwittigen voor de inspuiting
 Indien angst of verward : met 2 VPK
 Curatief:
 Naald onmiddellijk terugtrekken
 Niet mogelijk:
 Plaats aanduiden ; pat. vragen stil te liggen
 Arts verwittigen
 P: Aseptisch abces:
 E: slechte resorptie v.h. GM
 Steeds zelfde plaats inspuiten
 Te grote hoeveelheid
 E: intolerantie ; raken v.h. periost
 S: pijn (dolor) ; zwelling (tumor) ,functieverlies
5





 Preventief:
 Juiste toedieningswijze ; rotatieschema
 Nooit prikken in hematoom of wonde
 Bijsluiter lezen, naald steeds aanpassen aan pat.
 Curatief:
 Resorptie bevorderen met zalf en warmte
 Arts verwittigen
P: Septisch abces
 E: onsteriel handelen
 S: pijn (dolor) ; zwelling (tumor) ; functieverlies
 Roodheid ( rubor) ; warmte ( calor)
 Preventief:
 Steriliteit
 Curatief:
 Warmte aanwenden om ontsteking te rijpen
 Soms is chirurgisch openen en drainen noodzakelijk
 Antibiotica en pijnstilling op dokters voorschrift
P: Kwetsen v.d. nervus ischiadicus -nervus axillaris – nervus femoralis
 E: slechte plaatsbepaling ; veelvoudige inspuitingen
 E: grote hoeveelheden; anatomische variaties
 S: Verlamming!!
 S: rechtstreeks inprikken = irreversibel letsel
 S: verdrukking door groot hoeveelheid ingespoten vloeistof of
moeilijke resorptie = herstel mogelijk
Bijwerkingen t.g.v. het GM zelf
 E: Ongewenste bijwerkingen
 S: afhankelijk v.h. GM
 Lokale reacties (roodheid , warmte, zwelling , pijn)
 Algemene reactie ( huiduitslag , jeuk , koorts , braken
onwelzijn)
 Preventief:
 Steeds bijsluiter lezen voor toediening GM
 Pat. op een gepaste wijze inlichten
 Niet zomaar GM combineren
 Antiallergische medicatie toedienen op doktersvoorschrift
 Verschijnselen v. shock
 GM die aanleg geven tot shock: toediening door arts,
toediening in bijzijn v.e. arts
 Curatief:
 Bij reacties : toediening stoppen en arts verwittigen
P: Necrose v.h. weefsel
 E: verkeerde plaatsbepaling
 E: foutieve houding v.d. Pat.
 E: Foutieve inspuiting v.e. GM
 S: necrose
 Preventief:
 Goede kennis en juiste plaatsbepaling
 Geode zijligging v. pat. ; goede plaatsbepaling
 Curatief:
 Evt. chirurgische ingreep -> debrediment
P: Luchtembolie
 E: inspuiten v. lucht in de bloedbaan -> afsluiten v.e. bloedvat
6
o
o
o
 S: afh v. hoeveelheid lucht, snelheid en plaats
 S: v. pijn op de borst = dood
 Preventief:
 Purgeren ; aspireren
 Curatief:
 Ars verwittigen
 P: Pijn
 E: Angst ; foute toedieningswijze
 S: verbaal, non- verbaal ; hoge score op de VAS- schaal
 Preventief:
 Pat. waarschuwen voor de prik
 Geen te grote hoeveelheid inspuiten
 Langzaam injecteren , lichte massage na toedieningµ
 Op voorschrift verdovingsmiddelen toevoegen
 Curatief:
 Opvolgen advies arts
 P: Syncope
 E: door angst ; door vagale reactie : overprikkelen v.d. nervus vagus
(hersenzenuw)
 S: duizelig , evt. bewustzijnsverlies
 Preventief:
 Pat. geruststellen
 Bij syncope : pat. platleggen in trendelenbrug
 IM – inspuitingen steeds liggend
 SC- inspuitingen zittend of liggend toedienen
 Curatief:
 EHBO
Beleving v.d. zv ; zelfzorg en inspraak
Comfort ; ergonomie
Economie ; ecologie
4. Specifieke toepassingen v. inspuitingen:

Antitromboticatherapie
o Coagulatie of bloedstolling
 Faling v.d. bloedstolling
 Verhoogde bloedingsneiging
 Te veel bloedstolling:
 Constante vorming v. klontervorming
 Anticoagulantia -therapie noodzakelijk
 Een kleine opening in de wand v.e. bloedvat wordt door het lichaam zelf gesloten.
Hoe?
 Proces bestaat uit 3 fasen:
 Vasculaire fase -> vasoconstrictie
 Bloedplaatjes fase -> losse propvorming
 Binnenzijde vaatwand : bindweefselvezels
 Bij beschadiging : bloedplaatjes , trombocyten
vasthechten aan de bindweefselvezels
 Maken een losse prop
 Coagulatiefase -> bloedstollingsfactoren (inactief) activeren 
coagulatie  weefselherstel
 Eiwitten in plasma en de weefsels spelen een rol bij
bloedstolling
7
 In plasma en weefsels = inactief in lever aangemaakt
met behulp v. vit. K
 Moeten geactiveerd worden op 2 manieren
 Via intrinsieke weg (kleine
vaatwandbeschadiging):
 Stollingsfactoren van binnenuit geactiveerd
 Via excentrieke weg (groot bloedverlies):
 Geactiveerd van buiten de vaatwand, nml.
Vanuit het weefsel
 De ene stollingsfactor zal de andere factor activeren
 Factor Xa zal protrombine (gevormd door vit. K) omzetten in trombine
 Trombine  fibrogeen in fibrine
 Fibrine bestaat uit draden die rondom de reeds gevormde prop bloedplaatjes
afzetten
 Fibrine + bloedplaatjes = bloedstolsel (trombus)
 In stolsel groeien bindweefselcellen v. buiten de vaatwand
 Vormen v.e. litteken
 Beschadiging v.d. vaatwand geneest volledig = weefselherstel
o Definiete antitrombotica
 GM die ontstaan v.e. trombus tegengaan
 Groei v.e. trombus tegengaan
 Trombus oplossen
 Trombus = bloedstolsel dat aan de bloedvatwand vastzit
 Embolus = stukje losgeraakt stolsel dat door het bloed wordt meegevoerd
 Embolie = vastlopen v.e. embolus in één of ander orgaan vb.: longembool
o 3 groepen
 Anticoagulantia
 GM die de bloedstolling langzamer doen verlopen en zo het
ontstaan en de groei v.d. reeds gevormde stolsel tegengaan
 Preventie en behandeling v. veneuze trombo-embolie (DVT)
 2 groepen: Heparine en coumarine (vit. K-antagonisten)
 Heparine:
8



 Remt de bloedstolling door omzetting v. protrombine in
trombine te blokkeren
 Ongefractioneerde heparine:
 Snel – kortdurend effect ; IV
 NOOIT IM
 Gevaar : bloedingen v.0 weke delen
 IE/ml
 Gefractioneerde heparine = laag moleculairgewicht heparine
 Minder kans op bloedingen
 Nadeel : osteoporose bij langdurig gebruik
 Vb.: clexane ; fragmin ; fraxiparine ; fraxodi ; arixtra
Antidoot = PROTROMBINE
 Coumarinederivaten ( vit. K antagonisten):
Remmen de aanmaak v.d. stollingsfactoren in de lever
 Werken pas na enkele dagen omdat eerst de voorraad v.d.
stollingseiwitten moet uitgeput zijn
 Nadeel : interactie met andere GM, niet tijdens zwangerschap,
werken pas na enkele dagen
 Marcoumar ; marvan ; sintrom
 Antidoot = 1ste keuze : vit. K ( vb.: Konakion) ; fresh frozen
plasma of protaminecomplexconcentraat ( PPC)
Anti-aggregantia:
 Verhindert klontering bloedplaatjes vb.: aspirine ; asaflow
Trombolytica :
 Oplossen v. recent gevormde bloedklonters
Plasminogeen  plasmine ( stolsel oplossende activiteit)
Indicaties:
 Acuut myocardinfarct ; longembool
 Acute perifere arteriële occlusie
 Uitgebreide DVT ; acute CVA
 Ongewenste effecten : bloedingen ; overgevoeligheid
! antitrombotica in combinatie met andere middelen die bloedingen
kunnen veroorzaken  bloedingsrisico
o Indicaties:
 Preventieve Antitromboticatherapie
 Voorkomen v.e. trombus
 Speciale aandacht bij :
 Langdurige bedrust
Grote operaties (buik - en heupoperaties) gecombineerd met
het gebruik v. antitrombotische kousen
 Tromboflebitis (aderontsteking)
 Factoren die het tromboserisico vergroten
 De leeftijd: ouder dan 60 jaar zijn
 Obesitas ; uitgebreide varices
 Flebitis en longembolie in de anamnese
 Kanker ( kans trombose)
Aard v.d. ingreep ; contraceptiva
 Langdurige vluchten kunnen een embolie veroorzaken
 TED-kousen ; juiste afmetingen ; max 1 u per dag uitlaten ; enkel
met de hand wassen
 Curatieve behandeling v. trombo-embolische aandoeningen:
 Acute perifere arteriële en veneuze trombose
9
 Longembolie ; hartinfarct ; CVA
o Contra- indicaties:
 Afwijkingen in bloedplaatjes en stollingseiwitten (hemofilie)
 Chirurgie op centraal zenuwstelsel ; oog
 Bijzonder toezicht:
 Letsels die kunne bloeden vb.: maagulcus
 Zware hypertensie  hersenbloeding
 Zwangere vrouwen ; vaatstoornissen thv. Hersenen
 In combinatie met aspirine en antiflammatoire middelen ( voltaren
5. SC inspuitingen : insulinetherapie
 Regulatie bloedsuikerspiegel:
o Pancreas = klier, bevat volgende cellen:
 Exocriene ➔ vormen spijsverteringsenzymen ten behoeve van de spijsvertering
 Endocriene ➔ vormen 2 hormonen ten behoeve van de koolhydraatstofwisseling
 Glucagon ; Insuline
 Endocriene cellen liggen in eilandjes van Langerhans
 Alfacellen produceren glucagon (bloedsuikerverhogend)
 Bètacellen insuline (bloedsuikerverlagend)
 ➔ Samen regelen ze de glycemie
 Insuline ➔ suikertransport ➔ van bloedbaan naar cellen (sleutel die de cellen
opent)
 Reserve aan glucose wordt opgeslagen ➔ glycogeen in lever en spieren
 Rest wordt omgezet in glycerol ➔ vetdepots in ons lichaam (glycogenese)
 Ook vetten en eiwitten worden uit glucose gevormd
 Normale stofwisseling ➔ geen vetafbraak noch eiwitafbraak, alle energie komt uit
de glucose
 Indien er te weinig glucose is in het bloed ➔ glucagon wordt aangesproken
 Glycogeen wordt afgebroken tot glucose
 Vetweefsel tot vetzuren ; Eiwitten tot aminozuren
 Interactie tussen insuline en glucagon ➔ stabiele glycemie
 Definitie diabetes:
o Het is een chronische stofwisselingsstoornis in het koolhydraat-, vet en eiwitmetabolisme,
berustend op een relatief of absoluut insulinetekort.
 Gevolg ➔ hyperglycemie
 Geassocieerd met metabole veranderingen op cellulair niveau en vasculaire
afwijkingen
o 3 klinische types diabetes mellitus:
 Type I = insulineafhankelijk – jeugddiabetes ;
 Type II = niet-insulineafhankelijk – ouderdomsdiabetes
 Secundaire vorm, tgv andere aandoening bv. pancreasCA
 Zwangerschapsdiabete
o Capillaire bloedafname voor glycemiebepaling:
 Aanprikken van bloedcapillair ; Met bloedlancet of priknaald
 Doel: bloedsuikerwaarde bepalen
o Indicaties :
 Bepalen bloedsuikerspiegel of glycemiebepaling:
 Normaal 80-100 mg/dl
 Indien verhoogd ➔ diabetes
 Indien verlaagd ➔ onvoldoende inname suikers, pancreatitis (zie OA-module)…
 Bepalen van de Ph, bloedgaswaarden, bloedings – en stollingstijd
10

o Contra-indicaties:
 Ongezond weefsel ; Slechte perifere perfusie
 Perifere vasoconstrictie ; Shock
o Prikplaatsen :
 T.h.v. de vinger
 Lateraal van middel-of ringvinger
 Nooit op de top ➔ waarom?
 Vermijd duim, wijsvinger en pink ➔ waarom?
 Voorwaarden goede prikplaats
 Gezond weefsel ; Wissel regelmatig van vingertop
 Zorg voor een goede doorbloeding
o Aandachtspunten bij glycemiebepaling
 Inspraak zv.: wanneer, waar, zelfzorg stimuleren
 Doe geen overbodige test ; Draag niet-steriele handschoenen (bloed!)
 Controleer vervaldatum van steriele priknaald en teststrips (3 maand bruikbaar na
opening) + code teststrip
 Nuchter, anti-thrombotica,…?
 Handen wassen, spoelen, drogen
 Ontsmetten mag, maar moet niet!
 Met niet-prikkelende ontsmettingsstof, 30’’ drogen (hemolyse)
 Prikdiepte instellen ; Bloeddruppel opvangen
 Warmte, zachtjes masseren naar vingertop
 Niet melken ➔ foutieve waarde!
o Specifieke gevaren bij glycemiebepaling
 P: Gevaar voor pijn
 E :Angst ;Foute plaatsbepaling, prikdiepte (aantasting bot!)
 E: Te langzaam of te zacht aanprikken (2de prik!)
 S: Verbaal en non-verbaal
 Preventieve acties:
Waarschuwen, gezonde huid, juiste prikdiepte, prik vlot,
afwisselen prikplaats
 Curatieve acties : Voldoende nadrukken
 P: gevaar voor hemolyse
 E: Bloeddruppel vermengd zich met vuil, ontsmetting,water,…
 E: “melken” van de punctieplaats
 S: Geen compacte bloeddruppel, valt van de vinger
 Preventief:
 Warmte, zacht masseren naar punctieplaats
Handen wassen, spoelen, drogen
Indien je ontsmet
 waterige ontsmetting + nadrogen
 alcoholische ontsmetting + 30’’ wachten
 P: gevaar voor nabloeden :
 E: kwetsen v. cappilairen
 E: onjuist gebruik v. materiaal
 S: vinger blijft bloeden
 Preventief:
Anti-trombotica? ; kennis v. materiaal
 Curatief:
Voldoende nadrukken
Glucosemonitoring systeem:
11


o Wat?:
 Systeem dat continu glucosewaarden kan registreren
 Kleine sensor, achterzijde bovenarm
 Reader kan glucosewaarden scannen, memosysteem (glucosegeschiedenis)
Hyperglycemie:
o Te hoge glycemie = te hoge bloedsuikerspiegel
o Tgv probleem in de glucosehuishouding
o Mogelijke oorzaken:
 Niet gekende diabetes ; Gekende D, maar niet goed behandeld
 Onvoldoende therapietrouw ; Onvoldoende effect van medicatie
 Foute insuline-inspuiting ; Ziekte ; Combinatie met andere GM ; Stress
 Dieetfouten, verminderde lichaamsbeweging
 ➔ Gebrek aan insuline ➔ glucose komt niet in de lichaamscellen
o Gevolg:
 Glucose stijgt in bloed (hyperglyc)
 Glucose wordt niet opgestapeld als glycogeen
 Glucosurie (nierdrempel van glucose overschreden)➔ polyurie (glucose onttrekt
water ➔ uitdroging)
 Cellen vragen energie aan de lever ➔ lever zal overgaan tot afbraak van eiwitten en
vetten
 Eiwitten worden afgebroken tot aminozuren ➔ worden door lever omgezet in
glucose = neoglucogenese ➔ spieren nemen af
 Vetweefsel wordt afgebroken tot vetzuren ➔ ketonen in urine ➔ verzuren het
lichaam = acidose ➔ keto-acidose ➔ levensbedreigend (vocht + insuline toedienen
➔ arts verwittigen!)
o Symptomen:
 Slaperigheid; moeheid ; droge tong; dorst ; vaak plassen
o Behandeling:
 Veel drinken (min 2L op enkele uren) ; Meten v. hyperglycemie
 Medicatie blijven innemen/spuiten
 Indien glycemie > 300mg/dl  ketonencontrole
Hypoglycemie
o Te lage glycemie (< 60mg/dl) of bloedsuikergehalte door onjuiste verhouding van insuline
en glucoseaanvoer –verbruik.
o Mogelijke oorzaken:
 Teveel aan insuline via injectie of medicatie PO
 Te lage KH aanvoer, bv. bij overslaan maaltijd
 > glucoseverbruik bij inspanning
 Vaak combinatie van bovenstaande factoren
o Gevolg:
 Dalende glycemie (< 68mg/dl)➔ hersenen zenden signalen naar zenuwbanen ➔
stresshormonen worden vrijgegeven, nl.
 Glucagon uit pancreas
 Adrenaline uit de bijnier
 Gevolg: beven, zweten, hartkloppingen
 Verder dalende glycemie (< 50mg/dl)➔suikertekort in hersenen
 Gevolg: troebel zicht, concentratiestoornissen, hoofdpijn, duizeligheid, slecht
humeur, agressie, evt BWZ↓
 Eerst zenuwtekenen , daarna hersentekenen!
o Symptomen:
12

 Duizeligheid ; beven ; wisselend humeur ; honger
 Hoofdpijn ; wazig zien ; bleekheid ; zweten ; moeheid
o Behandeling:
 Snelle inname van snelle KH, aangevuld met traag werkende KH
 Hercontrole glycemie ; Informeer je omgeving
 Glucagen-inspuiting bij bewusteloosheid
Insulinetherapie:
o Doel:
 Doel: benaderen van een normoglycemische waarde:
 80 – 120 mg/dl nuchter
 2 soorten insuline:
 Dierlijke (vroeger)
 Humane ➔ genetische manipulatie
 Insulineanalogen (aangepaste vormen van humane insuline)
o Werkingsduur:
 Verschillende groepen insuline, elk met een eigen resorptiesnelheid in de
bloedbaan.
 100 E/ml
 Soort insuline, aantal injecties en tijdstip ➔ afh. van persoon tot persoon
o Groepen insuline:
 Humane insuline:
 Kortwerkende (snelwerkende)
Oplosbaar, helder van uitzicht
Activiteit 20 minuten na inspuiting ➔ piek na één tot anderhalf
uur ➔ uitgewerkt na 5-6 uren
Gebruikt als bolus voor de maaltijd Vb.: Actrapid, Humuline
regular,…
 Traag werkende (langwerkende) of intermediair
Troebel van uitzicht
Eigenlijk snelwerkende + bindmiddel (zink of eiwit) ➔ werken
langzaam ➔ lichte piek 4 – 6u na inspuiting ➔ uitgewerkt na 1218u Vb.: Insulatard, Humuline NPH,…
 Mengsel van kort –en intermediair werkende humane insuline
Mengvorm van heldere snelwerkende en troebele,
traagwerkende insuline Vb.: Humuline 30/70
 Insulineanalogen:
 Ultra kortwerkende (ultrasnel werkend)
Heel snelle opname
Onmiddellijk voor de maaltijd ➔ piek 30 min tot anderhalf uur
na inspuiting ➔ uitgewerkt na 3 à 4u Vb.: Humalog, Novorapid,
Apidra
 Langwerkende (traagwerkende en helder van uitzicht!)
Let op! Geen troebele, maar heldere insuline!!!
Bootst het best de werking van insuline na bij niet diabeten
Geen piek, maar werkt gelijkmatig over de hele dag
 Mengsel van insulineanalogen:
Novomix 30, Novomix 50, Humalog mix 25 (cijfer= %
snelwerkende insuline)
o Bewaring insuline:
 Ongebruikt/ongeopend:
 2 – 8 °C in de ijskast ; Jarenlang houdbaar, vervaldatum!!!
13
 Opgepast !: bevriezen!!!
In gebruik:
 Op kamertemperatuur (lichaamst° 37°C)
 1 maand na opening ➔ flesje hernieuwen
o Toedieningswijze:
 Enkel SC ; IM niet
 Altijd in een huidplooi ; uitz. 45° bij heel dunne huidplooi en huidplooi loslaten
 Geen aspiratie ; tot 10 tellen dan pas plooi loslaten
o Toedieningsplaats:
 Buik : snelst ; bovenarmen : iets minder snel
 Dijen : trager ; billen : traagst
 Niet zomaar v. zone verwisselen  glycemieschommelingen
 Lichaamlijke activiteiten, vb tennisser : arm
 T°
o Spuit en naald:
 3 soorten spuiten:
 100E = 1 ml
 50E = 0.5 ml
 30E = 0.3 ml
 Toedienen: optrekken en toedienen van 1 soort insuline

14
Download