Instaptoets thema 1: Inleiding in de biologie 1. Schrijf per begrip op of het levend, dood of levenloos is. - Een blaffende hond __________ - Een stuk houtskool __________ - Een fles __________ - Een slapende koolmees __________ - Een robot __________ - Een zoetzuur zilveruitje __________ - Een paddenstoel in het bos __________ - Een kunststof roos __________ - Een gekookte aardappel __________ 2. Zet de fasen van de levenscyclus van een koolwitje in de juiste volgorde ___ Ei ___ Volwassen koolwitje (2e generatie) ___ Pop ___ Rups e ___ Volwassen koolwitje (1 generatie) 3. Zet de organisatieniveaus in volgorde van klein naar groot ___ Molecuul ___ Populatie ___ Biosfeer (systeem aarde) ___ Orgaan ___ Weefsel ___ Organenstelsel ___ Cel ___ Organisme ___ Ecosysteem 4. Geef van de volgende beweringen aan of ze waar zijn of niet waar. a. Een mutatie is een verandering in het fenotype veroorzaakt door milieufactoren __________ b. Als in een lichaamscel een mutatie plaatsvindt, dan heeft dat meestal geen gevolgen voor het individu __________ c. Een gemuteerd gen in een geslachtscel kan grote gevolgen hebben voor de nakomeling die hieruit ontstaat __________ d. Als organismen met een afwijkend uiterlijk zich gescheiden ontwikkelen van de andere organismen van deze soort, dan kan hierdoor een nieuwe soort ontstaan __________ 5. In de loop van de evolutie ontstond bij een soort vaak een nieuwe vorm met een afwijkend uiterlijk. Wanneer kan het ontstaan van het afwijkende uiterlijk hebben geleid tot het evolueren (veranderen) van de soort? A. Als de organismen van de oorspronkelijke soort uitstierven en de organismen met het afwijkende uiterlijk bleven leven. B. Als de organismen met het afwijkende uiterlijk uitstierven en de organismen van de oorspronkelijke soort bleven leven. 6. Wanneer kan de afwijkende vorm zich ontwikkelen tot een nieuwe soort? A. Als de organismen met het afwijkende uiterlijk zich blijven voortplanten met organismen van de oorspronkelijke soort. B. Als de organismen met het afwijkende uiterlijk zich gescheiden ontwikkelen van de organismen van de oorspronkelijke soort. 7. Zet de stappen voor het doen van natuurwetenschappelijk onderzoek in de juiste volgorde ___ De conclusie: welke conclusie kan ik trekken? ___ Het experiment: wat ga ik doen? ___ De benodigdheden: wat heb ik nodig? ___ De resultaten: wat neem ik waar? ___ De probleemstelling: wat wil ik onderzoeken? ___ De hypothese: wat veronderstel ik? 8. Verbind de volgende rijken met de kenmerken die bij dat rijk horen d.m.v. lijnen Bacteriën Celwand Schimmels Celkern Planten Celmembraan Dieren Bladgroenkorrels