Uploaded by Sieger Van der Straeten

samenvatting cultuur

advertisement
1. België is een democratische rechtsstaat
1.1 Politiek, staat en maatschappij
1.1.1 Politiek
Oorsprong: Grieks ‘polis’ => gemeenschap ≈ sociaal
Nu: overheid ≈ kloof tussen burger en politiek
1.1.2 Staat
= een territoriale entiteit die gecontroleerd wordt door een regering
en bewoond wordt door een bevolking
Criteria om van een staat te spreken:
a) territorium (omgrensd gebied)
b) natie (gemeenschappelijke cultuur)
c) soevereiniteit (het hoogste gezag)
Centrale functie= het maken en uitvoeren van het beleid voor de
gehele samenleving op zijn grondgebied
- stabilisator: handhaven van openbare orde en veiligheid
vb. leger/politie
- stimulator: bevorderen van de ontwikkeling van de samenleving
vb. onderwijs/wetenschap
- coördinator: bundelen van activiteiten
vb. aanleg en onderhoud van wegen
- allocator: toewijzen en verdelen van (im)materiële goederen
vb. inkomstverdeling en de sociale zekerheid
Statenanarchie= een staat hoeft zich niets van andere staten aan
te trekken en mag zich niet moeien met andere staten
MAAR: in praktijk hebben de meeste staten overeenkomsten met
andere staten => internationale organisaties zoals VN en EU
1.1.3 De verhouding tussen staat en maatschappij
- verstatelijking van de maatschappij=
de bemoeienis van de staat met de maatschappij is toegenomen
(vb. sociale grondrechten)
- vermaatschappelijking van de staat=
de invloed van de burger op de staat is gegroeid
(vb. uitbreiding van het kiesrecht)
1.2 Democratie en rechtstaat
1.2.1 Inleiding
‘Democratie’ wordt te pas en te onpas gebruikt =>
bv. DDR = Duitse Democratische republiek
1.2.2 Wat is democratie?
Abraham Lincoln: bestuur van, voor en door het volk
Oorsprong democratie:
Grieks: ‘demos’ = volk + ‘kratein’ = de macht hebben
Formalistische
opvatting
Kenmerken:
Besluiten worden met
een meerderheid van
stemmen genomen
Problemen:
Wat als de
meerderheid
ondemocratisch is?
Klassiek-liberale
opvatting
Kenmerken:
Scheiding privé en
openbaar leven: volkomen
vrij in privé leven, beperkt
vrij in openbaar leven
Parallellie tussen privé en
openbare ideologie
Problemen:
Is er kritiek te leveren op
iemands privé leven? Hoe
vrij is iemand om privé
iemands anders in zijn
vrijheid te beperken
Deliberatieve
opvatting
Kenmerken:
Besluiten komen
tot stand door
deliberatie en niet
door het getal van
de stemmen
Problemen:
Is dit niet in het
voordeel van de
handige praters?
1.2.3 België als democratische rechtsstaat
Rechtsstaat=
Een staat waar het recht de norm is en niet de wil van een dictator
of van een partij die denkt boven de wet te staan
5 voorwaarden voor een rechtsstaat:
- De regels beantwoorden aan wat de grote meerderheid
rechtvaardig lijkt
- De regels worden door de meerderheid vastgelegd
- Er mag geen willekeur zijn bij de toepassing van de regels
- Het toepassen van de regels kan door de burgers gecontroleerd
worden
- Het toepassen van de regels moet openbaar, controleerbaar en
ook afdwingbaar zijn
2. De burger participeert
2.1 Politieke participatie
= acties van de burgers ten aanzien van de politiek
2.1.1 Conventionele politieke participatie
Bv. politieke interesse uiten, meedoen aan politieke activiteiten, zich
verenigen voor het verdedigen van bepaalde belangen…
Redenen van de teruggang van politieke participatie:
- Individualisering: burgers hebben minder de behoefte ergens
bij te horen
- Secularisatie: politiek is minder gericht op ideologische
verschillen met een bijna religieuze intensiteit
- Drang naar het midden: partijen zijn meer naar het politieke
midden getrokken
- Massamedia en meer informatiebronnen: vroeger was de
politieke partij een belangrijke informatiebron
-
Opkomst van speciale belangenorganisaties: actiegroepen
spelen een belangrijke rol en opereren onadhankelijk van
politieke partijen bv. Greenpeace
2.1.2 Minder convetionele politieke participatie
Bv. ondertekenen van petities, betogen, boycotacties, staking…
2.1.3 Onconventionele politieke participatie
Bv. weigeren belastingen te betalen, wilde stakingen,
verkeershinder veroorzaken, gebruik van geweld, beschadigen van
eiendom…
2.2 Het kiesrecht
2.2.1 Wie mag/moet stemmen?
A. WIE?
In België geldt algemeen stemrecht als:
- je de Belgische nationaliteit bezit
- je 18 jaar bent op de dag van de verkiezingen
- je ingeschreven bent in het bevolkingsregister van een
gemeente van het kiesgebied
- je niet uitgesloten bent wegens criminele feiten of onbekwaam
bent verklaard
1830: mochten alleen mannen stemmen die minstens een
bepaald minimum belastingen (cijns) betaalden
1893: meervoudig algemeen stemrecht: elke man van minstens
25 kreeg 1 stem => je kon een bijkomende stem krijgen als je
bv. een bepaalde cijns betaalde
1919: algemeen stemrecht voor mannen vanaf 21 jaar: elke
mannelijke Belg kreeg 1 stem
1948: algemeen enkelvoudig stemrecht: ook vrouwen kregen
stemrecht
1981: leeftijdsgrens voor alle verkiezingen werd 18 jaar
1/6/1996: een vierde van de plaatsen op de kandidaatslijsten
moet worden toegekend aan vrouwen
1/1/1999: een derde
2002: gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de
kieslijsten
2003: noch de eerste drie kandidaten, noch de eerste drie
opvolgers mogen van hetzelfde geslacht zijn
2007: noch de eerste twee kandidaten, noch de eerste twee
opvolgers mogen van hetzelfde geslacht zijn
2004: niet-EU-nationaliteit mag met een verblijfsduurreis van 5
jaar een stem uitbrengen, maar heeft geen recht op
verkiesbaarheid
B. MAG/MOET STEMEN?
1893: stemplicht (idee van de socialisten)
Als je niet kan stemmen (werken, ziek zijn, op reis zijn)
 iemand anders de volmacht geven
 geen volmacht, dan moet je een bewijs met de reden van je
afwezigheid kunnen voorleggen
2.2.2 Hoe stemmen?
2.2.3 Het kiesstelsel
A. Soorten kiesstelsels
Kiesstelsel= de wijze waarop de volksvertegenwoordiging wordt
gekozen
-
-
 evenredige vertegenwoordiging:
partijen meestal genoodzaakt om samen te werken
alle uitgebrachte stemmen tellen mee
het totale aantal uitgebrachte stemmen wordt gedeeld door het
aantal zetels => de uitkomst heet de kiesdeler
 meerderheidsstelsel:
een partij moet in een gebied een meerderheid behalen om
zetels te veroveren
2 mogelijkheden: absolute meerderheid (50+1) en relatieve
meerderheid (partij die de grootste is in een district krijgt de
zetels)
 directe verkiezingen
volksvertegenwoordigers worden direct door de
kiesgerechtigde bevolking gekozen
 indirecte verkiezingen
gekozen orgaan kiest de volksvertegenwoordiging
 districtenstelsel
iedere afgevaardigde wordt in een kiesdistrict gekozen
Voordelen meerderheidsstelsel
 regeringsvorming is makkelijk
 er hoeven geen coalities gesloten te
worden
Nadelen meerderheidsstelsel
 een groot deel van de stemmen van
de bevolking zijn niet
vertegenwoordigd
 kleine partijen worden benadeeld
 volledige omwenteling van het beleid
B. Het Belgisch kiesstelsel
 evenredigheidsstelsel
 2003: kiesdrempel => partijen moeten 5% van de geldig
uitgebrachte stemmen behalen in een bepaalde kieskring
opdat ze mogen zetelen
bedoeling van de kiesdrempel: verkruimeling van de politieke
vertegenwoordiging tegengaan
nadeel: zet het een rem op de introductie van nieuwe
stromingen en frisse ideeën?
Gevolg: kleinere partijen gaan kartel aangaan met grotere
partijen (voor de verkiezingen) => zo kan een kleine partij
toch grote macht uitoefenen
 kieskringen
sommigen willen in België een federale kieskring organiseren
=> zo zouden wij in Vlaanderen ook kunnen stemmen voor
Waalse politici
2.2.4 Na de verkiezingen: zetelverdeling
A. Hoeveel zetels voor hoeveel stemmen?
 d’Hondt :
je deelt het totaal aantal stemmen door 1,2,3,4… Al de
quotiënten die je zo bekomt, rangschik je van groot naar klein
= voordeliger voor kleine partijen
 Imperiali: gemeenteraadsverkiezingen
Stemcijfer wordt gedeeld door 2,3,4
= voordeliger voor grote partijen
B. Wie krijgt de zetels?
 Lijststem:
Bevordert de kandidaten bovenaan de lijst
Je geeft vertrouwen aan de partij
 voorkeursstem:
Geef je wanneer je niet eens bent met de volgorde van de
lijst
 lijsttrekker: bovenaan de lijst, lijstduwer: onderaan de lijst
2.3 Voorbij verkiezingen
2.3.1 Kritiek op de parlementaire democratie
2.3.2 Referendum of volksraadpleging
3. Scheiding der machten
3.1 Na de zetelverdeling: de formatie
Door ons kiesstelsel is het bijna onmogelijk voor een partij om de absolute
meerderheid van de zetels te behalen => coalitie! = samenwerking tussen
politieke partijen in een regering
Op federaal niveau verloopt deze regeringsformatie in 2 fasen:
Eerst duidt de koning iemand als informateur aan= een ervaren politicus
die rondvraag doet, zich informeert bij de partijen en de mogelijke
regeringscoalities onderzoekt => hij rapporteert de koning en geeft advies
Dan duidt de koning een formateur aan= hij heeft als taak een
regeerakkoord uit te werken. Als alle onderhandelingen slagen, stelt de
formateur de nieuwe regeringsploeg voor aan de koning
Meestal wordt de formateur de nieuwe eerste minister.
Oppositie= partijen die geen deel uitmaken van de regering
3.2 Het principe van scheiding der machten
Machten
Bevoegdheden
Wetgevende macht
Uitvoerende macht
Rechterlijke macht
Wetten stemmen
Controle op de regering
Goedkeuren van de
begroting en het
controleren of de
inkomsten en de uitgaven
binnen de ramingen blijven
Wetten uitvoeren
Wetten controleren
Vertegenwoordigers
Parlement
Regering
Gerecht
Trias politica= hoven en rechtbanken beoordelen de eventuele
overtredingen en geschillen
3.2.1 De wetgevende macht
De burgers kiezen hun volksvertegenwoordigers die gaan zetelen in
het parlement
Parlement= vertegenwoordiger van de baas van het land, het volk
De beslissingen van het parlement:
- wetten (federaal niveau)
- decreten (gewestelijk of gemeenschapsniveau)
- ordonnanties (Brussels hoofdstedelijk Gewest)
 wetsvoorstel= een wetgevend initiatief van een
volksvertegenwoordiger (parlement)
 wetsontwerp= een wetgevend initiatief van een regeringslid
(minister)
voorstellen en ontwerpen worden eerst besproken in de
bevoegde commissies= kleine werkgroepen die zich in een
bepaald onderwerp specialiseren
Als het parlement een voorstel of ontwerp goedkeurt moet het
nog worden bekrachtigd en afgekondigd
 handtekening van de koning (federaal niveau)
 handtekening van de minister
De koning mag geen decreten of ordonnanties bekrachtigen.
Wanneer de wetten in het Belgisch Staatsblad zijn gepubliceerd,
zijn ze bindend.
Belangrijke taak van parlement: controle op de regering (zij
voeren de wetten uit)
 interpellatie= een mondelinge vraag die gevolgd wordt door
een stemming
Als het antwoord op zo’n interpellatie niet voldoet, kunnen de
parlementsleden een motie van wantrouwen tegen de regering
indienen. => keurt de meerderheid die goed, moet de regering
aftreden
Constructieve motie van wantrouwen= in het Vlaams
parlement is een motie van wantrouwen alleen dan ontvankelijk
wanneer zij een opvolger voorstelt
Derde belangrijke taak van het parlement: het goedkeuren van
de begroting en het controleren of de inkomsten en de uitgaven
binnen de ramingen blijven.
Als een fractie (=groep parlementsleden die tot dezelfde
politieke partij behoren) de begroting afkeurt, keuren ze het
gevoerde beleid af.
Parlement kan ook rechterlijke bevoegdheden uitoefenen
 parlementaire onderzoekscommissies:
mag geen vonnissen vellen maar kan alle onderzoeksdaden
stellen die ze nodig acht om achter de waarheid te komen
(zoals een onderzoeksrechter)
3.2.2 De uitvoerende macht
 moet de nodige schikkingen treffen opdat de beslissingen
van het parlement (wetgevende macht) in de praktijk ook
worden toegepast
Volgens de grondwet => uitvoerende macht bij de koning en de
regering
In de praktijk => uitvoerende macht bij de regering (bestaand uit
ministers)
De federale regering voert de wetten uit d.m.v. koninklijke
besluiten => daarin staat hoe je de wet moet toepassen
Het Belgisch Staatsblad publiceert de koninklijke besluiten
Bij de Vlaamse overheid wordt de uitvoerende macht
uitgeoefend door de Vlaamse Regering en gecontroleerd door
het Vlaams parlement.
3.2.3 De rechterlijke macht
 moet bij het beoordelen van geschillen en misdrijven de
wette toepassen en recht spreken
 uitgeoefend door hoven en de rechtbanken
Vermits er in België enkel rechtbanken zijn op het federale
niveau, oefenen de deelstaten geen eigen rechterlijke macht uit.
3.3 Scheiding der machten in de praktijk
3.3.1 Parlementen: gedomineerd door particratie?
Het parlement stemt over de voorstellen en ontwerpen.
Wetsontwerpen worden bijna altijd door het parlement goedgekeurd
 een wetsontwerp komt uit initiatief van een lid van de
regering, die gesteund wordt door de meerderheid
Het parlement controleert de uitvoerende macht.
 een minister kan tot ontslag gedwongen worden na een
goedgekeurde motie van wantrouwen
Begrotingscontrole= het moment van politieke controle op het
beleid van de regering
 in praktijk altijd meerderheid tegen oppositie
Politieke partijen oefenen grote invloed uit op de functies van het
parlement:
 het zijn de partijleiders en het partijbestuur die zorgen voor
de samenstelling van de kieslijsten => partijen kunnen voor
een stuk meebeslissen wie er zal mogen zetelen in het
parlement
 zij vormen de regering en maken afspraken over het beleid
dat zal gevoerd worden
 zij bepalen of de regering steun blijft krijgen van het
parlement => politieke beslissingen worden genomen na
onderhandelingen tussen de regeringsleiders
3.3.2 De feitelijke macht van de regering
Het parlement moet een flink stuk macht afstaan aan de regering.
 er heerst een feitelijk overwicht van de uitvoerende macht (de
regering) op het parlement
Wetgevende initiatieven komen grotendeels van de regering => het
parlement keurt bijna altijd de wetsontwerpen van de regering goed,
maar brengt soms nog wijzigingen aan
4. België of Vlaanderen: de gefederaliseerde staat
1831 – 1970: België was een eenheidsstaat= één centrale overheid, de
beslissingen golden voor het hele land
4.1 De aanloop naar federalisering
1. Koningskwestie: omdat Koning Leopold III te veel sympathie had voor
de Duitsers, werd in 1950 een referendum gehouden of men het goed
vond dat Leopold III opnieuw koning werd => Vlamingen stemden ja,
Walen stemden nee.
2. Stakingen (1960-1961) tegen de Eenheidswet: het economisch
verschil tussen Vlaanderen en Wallonië werd groter en groter => België
(economisch) splitsen in 3 gewesten
3. Taalstrijd:
 1830: enkel Frans
 1898: Gelijkheidswet: Belgische wettne moesten in het
Nederlands en in het Frans worden gesteld
 1963: opdeling van België in 4 taalgebieden: Nederlands,
Frans, Duits en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad
 3 gemeenschappen
Eerste artikel van de grondwet: ‘België is een federale staat, samengesteld
uit de gemeenschappen en de gewesten
4.2 België is een federale staat
4.2.1 samengesteld uit gemeenschappen en gewesten
- Gemeenschappen:
 opgericht om de culturele eigenheid van de Nederlandstalige,
Franstalige en Duitstalige bevolking in België te beschermen
 in het begin alleen over cultuur
 later uitgebreid tot persoonsgebonden aangelegenheden, het
onderwijs en het taalgebruikk
 3 gemeenschappen: Vlaamse, Franse, Duitstalige
- Gewesten:
 opgericht om beter te kunnen inspelen op de economische
eigenheid van bepaalde gebieden
 vooral economie
 ook plaatsgebonden materies
 3 gewesten: Vlaams, Waals, Brussels hoofdstedelijk
Gemeenschappen en gewesten beschikken over een eigen
parlement en over een eigen regering => daar wordt over decreten
gestemd
4.2.2 met een asymmetrische structuur
Elke gemeenschap en elk gewest heeft een eigen wetgevende en
uitvoerende macht
 wetgevende en uitvoerende machten zijn alleen bevoegd in
de aangelegenheden die aan het betrokken gewest of de
betrokken gemeenschap zijn toegewezen
 3 uitzonderingen!
1. De Vlaamse gemeenschap en het Vlaams gewest delen
dezelfde wetgevende en uitvoerende macht
2. Het Waalse gewest kan bevoegdheden overdragen aan
de Duitstalige gemeenschap
3. De Franse gemeenschap kan bevoegdheden overdragen
aan het Waals gewest
4.2.3 Waar Brussel een apart statuut kent
4.3 De staatshervorming vandaag
4.3.1 De zesde staatshervorming: het vlinderakkoord
 zie extra document
4.3.2 the neverending story
federaliseren= federaal maken, op federaal niveau brengen
regionaliseren= de federalisering, bevoegdheden overhevelen naar
de gemeenschappen en gewesten
5. De verschillende bestuursniveaus
5.1 Een overzicht
gemeente
provincie
federaal
Gemeenschap
Gewest
Europa
5.2 Europa
= een samenwerkingsverbond tussen verschillende staten, waarbij die
staten een deel van hun autonomie opgeven
5.2.1 Wetgevende macht in Europa
A. Het Europees Parlement: de stem van het volk
Leden zijn niet naar nationaliteit ingedeeld maar in Europese
politieke fracties.
 belangrijkste taak: Europese wetgeving vast te stellen
 verantwoordelijk voor de goedkeuring van de jaarlijkse EUbegroting
 kan de Europese commissie tot ontslag dwingen
B. De Raad van de Europese Unie: de stem van de lidstaten
= Een van de belangrijkste besluitvormingsorganen van de EU
 samen met het Parlement verantwoordelijk voor het
vaststellen van EU-weten
 Raad bestaat uit ministers van de nationale regeringen van
alle EU-landen
 Elke zes maanden neemt een ander EU-land het
voorzitterschap van de EU op zich
 2014: dubbele meerderheid= een voorstel kan alleen worden
aangenomen met een meerderheid zowel qua aantal landen
als qua aantal inwoners
5.2.2 Uitvoerende macht in Europa
A. De Europese commissie: in dienst van het algemeen belang
= het uitvoerende orgaan van de EU en behartigt de belangen
van de EU in haar geheel.
Bestaat uit 28 vrouwen en mannen (één uit elk EU-land).
Voorzitter= Jean-Claude Juncker
 ze ontwerpt voorstellen voor nieuwe Europese wetten
 houdt zich bezig met het uitvoeren van het EU-beleid
 beslist over de besteding van de EU-middelen
 kan optreden tegen overtreders
B. Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse
zaken en veiligheidsbeleid
De functie van hoge vertegenwoordiger is tweedelig:
 zit de bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken voor
 is ondervoorzitter van de Commissie
 globaal: verantwoordelijk voor het EU-beleid inzake
buitenlandse zaken en veiligheid
5.2.3 Prioriteiten stellen: de Europese Raad
De Europese Raad bepaalt de algemene politieke agenda van de
EU.
 voorzitter wordt verkozen voor een termijn van 2,5 jaar
 Vroeger Herman Van Rompuy
 Nu: Donald Tusk
5.2.4 Besluit
- Europese Raad bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders
van de lidstaten en de EU-leiders en stelt de algemene
prioriteiten vast
- De rechtstreeks gekozen Europarlementariërs
vertegenwoordigen de Europese burgers in het Europees
Parlement
- De Europese Commissie, waarvan de leden door de nationale
regeringen zijn benoemd, behartigt de belangen van de EU in
haar geheel. De regeringen verdedigen de nationale belangen
van hun land binnen de Raad van de Europese Unie.
Download