Eigenschappen van homothetieën 1.Teken h(R,-2) van ABC 2.Meet de hoeken van beide driehoeken. Â= Â’= B̂ = B̂ ’= Ĉ = Ĉ ’= Wat valt er op? ............................................................................................................................... 3.Meet de lengtes van de zijden van beide driehoeken. AB = A' B' = BC = B'C ' = AC = A'C ' = Hoe veel keer langer/korter zijn de zijden van A’B’C’? …………………………………………………………… 4.Bereken de oppervlakte van beide driehoeken Opp. ABC = Opp. A’B’C’ = Hoe vaak kan ABC in A’B’C’? ……………………………………………………………………………………………… Schrijf dit in functie van de factor van de homothetie. …………………………………………………………….. 5.Welke zijden zijn overeenkomstig in de driehoeken? ……………………………………………………………. Onderzoek met je geodriehoek de onderlinge liggen van deze zijden: …………………………………….. Eigenschappen van homothetieën Een homothetie met centrum C en factor r 0 - Behoudt de ……………………………………………………………………………………………………………………………. - Beeldt een lijnstuk met lengte l af op een lijnstuk met lengte ……………………………………………….. - Beeldt een figuur met oppervlakte A af op een figuur met oppervlakte ……………………………….. - Beeldt een rechte af op een ……………………………………………………….. rechte