EUROPEES PARLEMENT 6 juni 2000 WERKDOCUMENT over een voorstel voor een richtlijn van de raad tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in werkgelegenheid en beroep (COM (1999) 565) Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken Rapporteur: DT\414094NL.doc Joke Swiebel PE 285.927 DE POLITIEKE BETEKENIS VAN HET GELIJKHEIDSBEGINSEL EN ALGEHELE SAMENHANG Het recht op gelijke behandeling en bescherming tegen discriminatie is een fundamenteel mensenrecht dat het hart van de Europese Unie raakt. Het uiteenlopen van aard en inhoud van de Europese regelgeving waar het verschillende discriminatiegronden betreft, staat op gespannen voet met dit uitgangspunt. Een hiërarchie van discriminatie-varianten zou het verkeerde politieke signaal zijn. Bovendien ontstaat zo een lappendeken aan regels, hetgeen nadelig is zowel voor de kwaliteit van de rechtsvorming als voor de transparantie voor de burger. 1 De (ontwerp) richtlijn tegen rassendiscriminatie (COM(1999)566 def) , kent een hogere beschermingsniveau en een bredere werkingssfeer zowel in vergelijking met hetgeen in de onderhavige ontwerp-richtlijn t.a.v. de discriminatiegronden godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele gerichtheid2 wordt voorgesteld, als in vergelijking met de bestaande communautaire wetgeving op het terrein van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Vooral dit laatste is een politieke absurditeit. De Europese wetgeving betreffende de discriminatiegrond “geslacht” heeft te lijden onder de wet van de remmende voorsprong, (seksediscriminatie staat maar al decennia lang op de EC/EU-agenda), en betreft in beginsel een grotere groep burgers dan enige andere discriminatievorm in Europa. De verschillen in beschermingsniveau betreffen zaken als de definitie van het discriminatiebegrip, de formulering van uitzonderingsbepalingen, het verschijnsel “intimidatie” (eng.: harassment), positieve actie, de werkingssfeer, bewijslast, represailles, de verdediging van rechten, voorlichting, de mogelijkheid van groepsacties en of er al dan niet voorzien moet worden in een onafhankelijke controle-orgaan. Bij de werkingssfeer gaat het om de afbakening van de maatschappelijke terreinen waarop het discriminatieverbod van toepassing is. De thans voorliggende kaderrichtlijn kent de smalste werkingssfeer (zie artikel 3: werkgelegenheid, beroepsopleiding, arbeidsvoorwaarden, lidmaatschap vakorganisaties), het bestaande pakket richtlijnen op het vlak van seksediscriminatie strekt zich ook uit tot de sociale zekerheid, terwijl de nieuw richtlijn tegen rassendiscriminatie daarenboven ook sociale voordelen, onderwijs en het aanbod van en de toegang tot goederen en diensten omvat. Naar het oordeel van uw rapporteur dienen de verschillen in beschermingsniveau in beginsel in het huidige wetgevingstraject gerepareerd te worden, met het niveau zoals dat voor het criterium ras of etnische afstamming door het Parlement op 18 mei j.l. bij de aanvaarding van het rapportBuitenweg (A5-0136/2000) als leidraad. Voorzover van toepassing zullen in die zin amendementen op de tekst van de Commissie worden voorbereid3. Aangezien de Commissie thans - op basis van art. 141 VEG - werkt aan een voorstel tot reparatie van de Richtlijn gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de arbeid (Richtlijn 1 Het document waarover de Raad het op 6 juni eens is geworden kent een aantal aanpassingen ten opzichte van de oorspronkelijke tekst en verschilt ook weer op een aantal punten met de aangepaste ontwerprichtlijn van de Europese Commissie inzake dat geadministreerd staat onder nummer COM (2000)328 definitief. 2 Het criterium ras of etnische afstamming wordt in dit verband buiten beschouwing gelaten omdat na aanname van de (ontwerp-)richtlijn tegen rassendiscriminatie de onderhavige kader richtlijn wat dit betreft niets nieuws zal brengen. Ik ga ervan uit dat het criterium ‘ras of etnische afstamming’ daarna uit de tekst van de onderhavige kaderrichtlijn zal worden geschrapt; amendering op dit punt is dan overbodig. De rapporteur wil - wat de tekst van de artikelen van de ontwerp-richtlijn betreft - in ieder geval de volgende amendementen zoals door het Parlement aangenomen bij het Buitenweg-rapport overnemen : 25, 26, 27, 28, 30, 31, 33, 39, 40, 41, 42, 44, 45, 47, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 59, 60 en 61. 3 PE 285.927 2/7 DT\414094NL.doc 76/207/EEG), is het in het belang van een geordend wetgevingsproces om deze voorstellen af te wachten. Van de Raad en het Parlement mag worden verwacht dat zij dit voorstel inhoudelijk met dezelfde maatstaven beoordelen, d.w.z. dat voor het criterium ‘geslacht’ een even hoog niveau van bescherming tegen discriminatie wordt ingesteld als voor wat betreft de andere in art. 13 VEG genoemde gronden. Het gelijktrekken van de boven aangeduide verschillen qua werkingssfeer is een operatie die wellicht meer onderzoek en overleg vergt. Toch kan dat vanwege de alles overstijgende betekenis van het gelijkheidsbeginsel zelve niet op de lange baan worden geschoven. Uw rapporteur wil daarom voorstellen een horizonbepaling in de onderhavige richtlijn op te nemen, waardoor Commissie en Raad worden gebonden om binnen een bepaald aantal jaren de werkingssfeer van de anti-discriminatie wetgeving voor alle in art. 13 genoemde gronden gelijk te trekken, d.w.z. dat deze voor alle gronden gelijk wordt aan die voor ras en etnische afstamming. Een dergelijk bepaling versterkt de door de Commissie gekozen strategie van een stapsgewijze aanpak. ARTIKELSGEWIJZE BEHANDELING Het voorstel tot richtlijn van de Raad tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in werkgelegenheid en beroep bestaat uit een 18-tal artikelen verdeeld over 4 hoofdstukken. Aan de hand van 22 punten wordt duidelijk welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de artikelen die er op volgen. In dit werkdocument beperkt uw rapporteur zich vooralsnog tot een behandeling en voorstellen tot amendering van de artikelen. Artikel 1 - Doel a) Uw rapporteur is niet overtuigd geraakt door de pleidooien van verschillende kanten voor een nadere definiëring van de discriminatiegronden. Integendeel, de tijdens de hoorzitting over de 4 artikel 13 problematiek aangevoerde argumenten geven aan dat dergelijke definitiebepalingen nieuwe problemen oproepen. Al gauw zal een dergelijke exercitie leiden tot het omschrijven van groepen personen die zich door het discriminatieverbod beschermd mogen weten en van groepen die zulks moeten ontberen, een uitkomst die niet alleen juridisch absurd is maar ook politiek ongewenst. Wanneer discriminatie op grond van bepaalde godsdiensten en overtuigingen verboden zou zijn, maar op grond van andere godsdiensten en overtuigingen (die buiten de definitie zouden vallen) niet, voert men in feite een ‘erkenningspolitiek’ die niet alleen de scheiding tussen kerk en staat geweld aan doet, maar ook op gespannen voet staat met de kern van het gelijkheidsbeginsel. Mutatis mutandis geldt naar het oordeel van uw rapporteur hetzelfde voor de andere discriminatiegronden. Het discriminatieverbod betreft immers de ongeoorloofdheid van het maken van een onderscheid door de ene persoon jegens de andere op basis van een door eerstgenoemde aan laatstgenoemde toegedichte eigenschap of kenmerk. De vraag of laatstgenoemde ook realiter dat kernmerk of die eigenschap bezit is principe irrelevant5. Om diezelfde redenen is ook de aangevoerde twijfel over 4 Deze werd op 23 en 24 mei jongstleden in Brussel gehouden en werd georganiseerd door de Commissie Burgerrechten, Justitie en Binnenlandse Zaken en de Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid van het Europees Parlement. 5 Naar het oordeel van Uw rapporteur valt op deze wijze de ietwat ongelukkig geformuleerde en veel gekritiseerde zinsnede in de Toelichting van de Commissie te verstaan, dat seksueel gedrag niet onder het begrip seksuele gerichtheid valt. Het ware wenselijk dat de Commissie en de Raad zouden verduidelijken dat deze passage in geen geval betekent dat de bescherming tegen discriminatie op grond van seksuele gerichtheid vervalt zodra zou komen vast te staan dat betrokken het niet bij gedachten en fantasieën laten, maar de daad bij het woord voegen. DT\414094NL.doc 3/7 PE 285.927 het bestaansrecht van het begrip “ras” irrelevant. Pogingen de discriminatiegronden precies te definiëren en af te bakenen brengen het risico met zich mee dat door middel van een a contrario redenering nieuwe discriminatie-varianten onbedoeld worden gelegitimeerd. b) Het criterium ‘sekse’ dient aan de opsomming te worden toegevoegd als kapstok voor boven aangeduide horizonbepaling. c) Het criterium ‘ras dient te worden geschrapt, wegens overlap met de richtlijn tegen rassendiscriminatie. d) (betreft alleen de Nederlandse versie) Het Engelse begrip “sexual orientation” is ten onrechte vertaald met “seksuele geaardheid”. De enige juiste Nederlandse vertaling is “seksuele gerichtheid”, zoals ook uit de Nederlandse Algemene Wet Gelijke Behandeling blijkt. Uw rapporteur zal voorstellen deze fout in de thans voorliggende tekst te herstellen. Het corrigeren van de Nederlandse tekst van art. 13 VEG zal langs andere weg dienen te geschieden. Artikelen 2, 4, 5 en 6 - Het discriminatieverbod en de uitzonderingen daarop Directe en indirecte discriminatie De systematiek van de ontwerp-richtlijn volgt die van de bestaande Europese wetgeving tegen sekse-discriminatie, die gestoeld is op een formele, gesloten aanpak: directe discriminatie is verboden, uitgezonderd die ongelijke behandeling die géén discriminatie vormt op grond van in de richtlijn zelf geëxpliciteerde uitzonderingsbepalingen (wezenlijke beroepskwalificaties, positieve actie). De andere “ontsnappingsroute” loopt via het begrip indirecte discriminatie en de daaraan verbonden objectieve rechtvaardigingstest. Maar in geen geval kan in dit systeem directe discriminatie objectief gerechtvaardigd zijn. Dit model heeft ten aanzien van het criterium “sekse” zijn waarde bewezen en kan zonder veel problemen ook op “ras” en “seksuele gerichtheid” worden toegepast. De worsteling van Commissie met de vormgeving aan de uitzonderingsgronden van het verbod op discriminatie op grond van de relatief “nieuwe” criteria leeftijd en handicap heeft tot een uitkomsten geleid die naar het oordeel van uw rapporteur de toets van een logische kritiek niet kunnen doorstaan. De in artikel 5 niet-limitatief opgesomde uitzonderingsbepalingen op het verbod van leeftijdsdiscriminatie openen de mogelijkheid dat gevallen van directe discriminatie een objectieve rechtvaardigingsgrond krijgen. Dit is een bedreiging voor het behoud van het gelijke behandelingsacquis in de EU. Naar het oordeel van uw rapporteur zou het beter zijn de algemeen aanvaarde uitzonderingsgronden op het verbod van directe leeftijdsdiscriminatie limitatief opgesomd in de tekst van de richtlijn op te nemen en de objectieve rechtvaardigingstoets daarop niet toe te passen. Het is echter de vraag op voor zo’n aanpak al voldoende maatschappelijke consensus over de (on)aanvaardbaarheid van leeftijdsgrenzen bestaat. Er zal dus een tussenoplossing moeten worden gevonden; zie verderop onder “artikel 5". Ook t.a.v. handicap wordt in de ontwerp-richtlijn (artikel 2, lid 4) het formele, gesloten systeem verlaten, doch in een geheel andere richting. Door de erkenning dat niet alleen ongelijke behandeling van gelijke gevallen maar ook gelijke behandeling van ongelijke gevallen discriminatie oplevert, wordt de smalle, negatieve aanpak van het tegengaan van discriminatie verbreed tot de positieve verplichting specifieke maatregelen te treffen teneinde de facto gelijkheid tot stand te brengen (gelijkheid van resultaat)6. Uw rapporteur is een groot voorstander van deze 6 Men zou het achterwege blijven van de bedoelde specifieke maatregelen ook als een vorm van indirecte discriminatie kunnen definiëren; anderen zien deze bepaling als een gebod tot het voeren van een beleid van positieve actie. PE 285.927 4/7 DT\414094NL.doc bepaling; in het geval van mensen met een handicap lijkt dit ook de enige geloofwaardige weg om aan de non-discriminatiebeleid een reële inhoud te geven. Wel kan men zich afvragen of de richtlijn deze bepaling niet zou moeten uitbreiden tot alle discriminatiegronden. Men denke aan zaken als naar sekse gescheiden toiletten en wasruimtes, voorzieningen voor zogende moeders, faciliteiten voor werknemers om hun dagelijkse religieuze plichten na te komen (maaltijden, feestdagen, kledingsvoorschriften), e.d. Intimidatie7 ( eng.: harassment) Opnieuw moet worden bekeken of de definitie van intimidatie niet moet worden aangevuld zodat het ook wordt begrepen als een nadelige beïnvloeding van de arbeidsvoorwaarden. Tevens dient ook intimidatie door andere partijen dan de werkgever of de collega-werknemers (bijvoorbeeld patiënten of klanten) onder de definitie te vallen. Mensen met een handicap : redelijke maatregelen (eng: reasonable accomodation) vs. onbillijke gevolgen (eng: undue hardship) Teneinde de redactie van artikel 2 lid 4 te doen sporen met de in artikel 3 bepaalde materiële werkingssfeer dient hier ook de toegang tot de beroepsopleiding en het lidmaatschap vakorganisaties e.d. genoemd te worden. In sommige landen van de EU is het begrip redelijke maatregelen of aanpassingen nog relatief onbekend. De ervaring opgedaan in landen waar men wel een dergelijk wettelijk regime kent zullen voldoende aanknopingspunten bieden om interpretatieproblemen op te lossen. Een nadere afbakening in de tekst van welke maatregelen als redelijk beschouwd kunnen worden of hoe de afweging van onbillijke gevolgen tot stand moet komen lijkt daarom niet nodig. Artikel 3 - Materiële werkingssfeer Uw rapporteur overweegt een horizonbepaling voor te stellen, door middel waarvan Commissie en Raad worden verplicht binnen 5 jaar te besluiten over uitbreiding van de werkingssfeer tot minimaal die terreinen zoals omschreven in de richtlijn tegen rassendiscriminatie. Artikel 4 - Wezenlijke beroepskwalificaties De ervaring met en soortgelijke bepaling in de richtlijn gelijke behandeling mannen en vrouwen (76/207/EEG) heeft geleerd dat een gecontroleerde, restrictieve toepassing van deze ontsnappingsclausule gewenst is, wil die niet de strekking van het discriminatieverbod zelf ondergraven. Een verplicht systeem van toetsing (1 x in de 5 jaar) en melding aan de Commissie lijkt daarom op zijn plaats (zie ook amendement 39 bij het Rapport-Buitenweg (A5-0136/2000)). De noodzaak van een dergelijke gecontroleerde beperkte toepassing wordt versterkt door het tweede lid, dat uitsluitend toeziet op de non-discriminatiegrond godsdienst of overtuiging8. Voorkomen moet worden dat in de afweging van grondrechten de vrijheid van levensbeschouwelijke instellingen om hun eigen personeelsbeleid te voeren niet een te grote inbreuk maakt op het non-discriminatiebeginsel. Artikel 5 - Rechtvaardiging van verschillen in behandeling op leeftijdsgronden De redactie van dit artikel hinkt op twee gedachten: enerzijds wordt voor mogelijke uitzonderingen op het verbod van leeftijdsdiscriminatie een rechtsvaardigingstoets voorgesteld, anderzijds is een niet-limitatieve lijst uitzonderingsbepalingen opgenomen. Dit kan de indruk 7 De Nederlandse versie van de ontwerp-richtlijn spreekt hier ten onrechte van ‘seksuele intimidatie’. 8 In de Nederlandse versie van de ontwerp-richtlijn wordt dit ten onrechte en in afwijking van andere passages vertaald met “religie of geloof”. DT\414094NL.doc 5/7 PE 285.927 wekken dat deze varianten van leeftijd-differentiatie de rechtsvaardigingstoets al met succes hebben doorstaan, maar dat is niet het geval. Het denken over het maatschappelijk belang van de leeftijdsfactor is sterk in beweging, ook daarom is een vastliggende lijst van uitzonderingen niet opportuun. Uw rapporteur stelt voor de lijst van mogelijke uitzonderingsbepalingen uit artikel 5 te schrappen, zodat een open toetsingssysteem ontstaat. Wel zullen de lidstaten moeten worden verplicht periodiek te bezien of de gehanteerde leeftijdscriteria nog steeds aan de rechtvaardigingstoets van de richtlijn voldoen en daarvan mededeling te doen aan de Commissie. Artikel 6 - Positieve acties Dit artikel dient - naar analogie van amendement 40 van het rapport over het richtlijnvoorstel gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming van Kathalijne Buitenweg - in overeenstemming te worden gebracht van de tekst van artikel 141, lid 4 VEG. Artikel 8 - Verdediging van rechten Dit artikel introduceert de mogelijkheid van groepsacties. Naar analogie van amendement 41 bij het rapport-Buitenweg dient deze bepaling zodanig geamendeerd te worden dat ook groepsacties mogelijk zijn indien er geen aanwijsbaar “slachtoffer” is. Artikel 9 - Bewijslast Deze bepaling dient te worden aangevuld met de omschrijving van een informatieplicht, zulks naar analogie van amendement 44 bij het rapport gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming. Artikel 10 - Represailles Deze bepaling is zwakker dan de overeenkomstige bepaling in de richtlijn tegen rassendiscriminatie en moet dus op gelijke niveau worden gebracht. Daarnaast moet amendement 47 bij het rapport-Buitenweg m.b.t. sancties ook in onderhavige richtlijn worden overgenomen. Nieuw artikel: ‘contract compliance’ Amendement 46 in het rapport over de parallelrichtlijn gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming staat vormen van ‘contract compliance’ toe. Eenzelfde bepaling dient in de onderhavige richtlijn te worden opgenomen Artikel 11 - Verspreiding van informatie Lid 1 van dit artikel dient zich niet te beperken tot instellingen voor beroepsopleidingen en onderwijs. Aangezien deze richtlijn zich richt op gelijke behandeling in werkgelegenheid en beroep, ligt het voor de hand de werkplek ook tot doelgebied van verspreiding van informatie aan te merken. Analoog aan amendement 61 van het reeds door het Europees Parlement aangenomen rapport over de ontwerprichtlijn gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, ligt het voor de hand dat er cursussen worden georganiseerd over de gevolgen van de richtlijn voor alle overheidsorganen. Artikel 12 - Sociale dialoog Het Europees Parlement zou ook hier amendementen naar analogie van hetgeen aanvaard is t.a.v. de ontwerp-richtlijn tegen rassendiscriminatie moeten aannemen. Nieuw artikel : onafhankelijke lichamen/organen De ontwerp-richtlijn zoals die nu voorligt voorziet niet in de plicht tot het instellen van onafhankelijke organen teneinde het beginsel van gelijke behandeling te bevorderen en klachten PE 285.927 6/7 DT\414094NL.doc dienaangaande te behandelen. Zulks is wel bepaald in artikel 12 van de ontwerp-richtlijn tegen rassendiscriminatie. Voorgesteld wordt deze lacune op te vullen en tot gelijke taakomschrijvingen e.d. te komen. Het verdient de voorkeur aan te sluiten bij de amendementen 53, 54 en 55 van het rapport over het voorstel tot richtlijn van de Raad over gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming. Een en ander betekent dat het takenpakket van de onafhankelijke instanties dient te worden uitgebreid tot het inwinnen van informatie over de klachten die worden overlegd, onderzoek te doen en terzake advies te verstrekken en slachtoffers concrete bijstand te verlenen. Artikel 13 – Naleving van de richtlijn Het ware consequent aan te sluiten bij hetgeen waarvoor het Europees Parlement zich reeds heeft uitgesproken, en de term “voorschriften” aan de lijst bepalingen toe te voegen die afgeschaft dienen te worden indien zij in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling. Artikel 14 – Sancties Uw rapporteur stelt voor, analoog aan de door het Europees Parlement voorgestane formulering van artikel 14 van de voorstel tot richtlijn over gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming, in dit artikel te expliciteren welke handelingen bedoeld worden bij de referentie aan sancties: a) aanzetten of pressie uitoefenen tot discriminatie, b) handelingen of praktijken van overheidsorganen of –instellingen die discriminatie inhouden. Onder sancties worden in de opinie van uw rapporteur ook schadevergoedingen aan het slachtoffer verstaan. Artikel 15 – Tenuitvoerlegging Voorgesteld zal worden dit artikel te harmoniseren met die van de parallelrichtlijn betreffende gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming. Artikel 16 – Verslag Het verdient de aanbeveling de lidstaten te verplichten uiterlijk één jaar na de in artikel 15 genoemde termijn, en vervolgens elke om te twee jaar, de Commissie alle noodzakelijke inlichtingen te verschaffen, zodat het Europees Parlement en de Raad verslag kan worden gedaan over de toepassing van de richtlijn. Tevens zou de Commissie suggesties en algemene aanbevelingen dienaangaande kunnen doen. Uw rapporteur stelt voor verder de analoge amendementen uit het rapport-Buitenweg naar onderhavige richtlijn te transponeren (amendementen 59 en 60). DT\414094NL.doc 7/7 PE 285.927