Effectmeting aanpak huiselijk geweld Tussenmeting, najaar 2005 Effectmeting aanpak huiselijk geweld Tussenmeting, najaar 2005 januari 2006 COLOFON Samenstelling Tijne Berg-le Clercq (SGBO) Corine van Egten (SGBO) Vormgeving binnenwerk Roelfien Pranger Safina Musahal Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) Postbus 30435 2500 GK Den Haag Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd g egevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke and ere wijze dan ook, zonder de voorafgaande sc hriftelijke toestemming van de VNG . Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. De VNG kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aa n de inhoud rechten worden ontleend. INHOUDSOPGAVE 1 Inleiding 1 2 Omvang en registratie huiselijk geweld 3 2.1 Inzicht in de omvang van huiselijk geweld 3 2.2 Informatie aan gemeenten 4 2.3 Kennis over aantal gevallen bij gemeente 5 2.4 Het aantal geregistreerde gevallen 5 2.5 Schatting werkelijk aantal gevallen van huiselijk geweld 6 2.6 Conclusie 6 3 Maatregelen en beleid 8 3.1 Maatregelen tegen huiselijk geweld 8 3.2 Afstemming binnen de gemeente 9 3.3 Samenwerking tussen gemeenten 10 3.4 Aandacht en middelen voor huiselijk geweld 10 3.5 Bestuurlijk draagvlak 12 3.6 Beleidsontwikkeling 14 3.7 Organisatie en uitvoering 14 3.8 De activiteiten van de provincie 18 3.9 Knelpunten 19 3.10 Conclusie 22 4 Ondersteuning 24 4.1 Ontvangen ondersteuning 24 4.2 Behoefte aan ondersteuning 24 4.3 Conclusie 28 1 Inleiding In november 2003 is de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gestart met het ondersteuningsprogramma Aanpak Huiselijk Geweld. Dit programma wordt uitgevoerd door SGBO en TransAct en ondersteunt gemeenten bij hun rol in de bestrijding van huiselijk geweld door middel van uitwisselingskringen, ambassadeurs, consulenten, congressen, handreikingen en een website. Begin 2004 is het ondersteuningsprogramma uitgebreid, qua periode en qua activiteiten. Binnen het ondersteuningsprogramma wordt jaarlijks gemeten hoe de situatie rond huiselijk geweld eruitziet, hoe gemeenten de aanpak van huiselijk geweld vormgeven en welke ondersteuning gewenst is. De resultaten van deze metingen worden gebruikt bij de verdere vormgeving van het aanbod in het ondersteuningsprogramma. In het najaar van 2004 heeft een nulmeting plaatsgevonden; eind 2006 volgt de eindmeting. Voorliggende rapportage bevat de resultaten van de tussenmeting, uitgevoerd in het najaar van 2005. Hierin worden ook belangrijke ontwikkelingen sinds de nulmeting beschreven. In bijlage 1 wordt de werkwijze van de tussenmeting beschreven. Respons tussenmeting van najaar 2005 Aan de tussenmeting van najaar 2005 hebben 272 gemeenten meegewerkt, oftewel 58% van alle Nederlandse gemeenten. De respons is daarmee bijna gelijk aan die van de nulmeting van najaar 2004; die was 59%. In tabel 1 en 2 is te zien hoe de verdeling van de respons is over de gemeentegrootteklassen en in hoeverre de centrumgemeenten vrouwenopvang1 en de andere gemeenten (regiogemeenten) hebben meegewerkt aan de enquête. Tabel 1 Respons naar gemeentegrootteklasse Totaal Nederland Absoluut Percentage Minder dan 20.000 inwoners 224 125 56% 20.000 tot 50.000 inwoners 178 103 58% 50.000 tot 100.000 inwoners 40 26 65% 100.000 tot 200.000 inwoners 20 15 75% 200.000 inwoners en meer 5 3 60% 467 272 58% Totaal Tabel 2 Respons naar centrumgemeenten vrouwenopvang en regiogemeenten Totaal Nederland Respons Absoluut 1 Respons Absoluut Absoluut Percentage Centrumgemeenten vrouwenopvang 35 24 69% Regiogemeenten 432 248 57% Totaal 467 272 58% Centrumgemeenten zijn de gemeenten die volgens de specifieke uitkering vrouwenopvang financiële middelen krijgen en verantwoordelijk zijn voor het organiseren van vrouwenopvang in hun gemeente en de omliggende gemeenten (‘de regiogemeenten’). VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 1 Gezien de respons geeft de enquête een goed beeld van de situatie in Nederland. Het responspercentage verschilt echter sterk per gemeentegrootteklasse. De grotere gemeenten hebben de enquête vaker ingevuld. Een uitzondering hierop zijn de vijf grootste gemeenten. Deze staan ieder voor 20% van de grootteklasse. Het ontbreken van twee enquêtes leidt daardoor tot een laag percentage. Verder hebben relatief meer centrumgemeenten vrouwenopvang de enquête teruggestuurd dan gemiddeld. Dit is te verklaren uit de grote rol die centrumgemeenten spelen in de aanpak van huiselijk geweld. In het algemeen kan gesteld worden dat gemeenten die weinig of geen aandacht besteden aan huiselijk geweld waarschijnlijk minder geneigd zijn de enquête in te vullen. Niet alle 272 gemeenten die de enquête hebben teruggestuurd, hebben alle enquêtevragen ingevuld. Bij het weergeven van de resultaten wordt uitgegaan van het aantal gemeenten dat de desbetreffende vraag heeft beantwoord. De percentages bij deze vragen zijn dus ook gebaseerd op het aantal respondenten per vraag (in tabellen aangegeven als ‘N’). Deze respondenten worden in de rapportage ‘responsgemeenten’ of ‘responderende gemeenten’ genoemd. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 2 2 Omvang en registratie huiselijk geweld In dit hoofdstuk wordt beschreven in hoeverre gemeenten inzicht hebben in de omvang van het probleem van huiselijk geweld en op welke manier zij de benodigde informatie krijgen. 2.1 Inzicht in de omvang van huiselijk geweld 44% van de responsgemeenten (116 van 262 gemeenten) geeft aan op de hoogte te zijn van het aantal geregistreerde gevallen van huiselijk geweld per jaar. Dit is meer dan in 2004; toen had een derde van de responsgemeenten hier kennis van. Van de responderende centrumgemeenten voor vrouwenopvang is 71% op de hoogte van het aantal gevallen, van de andere responsgemeenten 42%. Net als in de nulmeting van 2004, maken de responderende gemeenten vooral gebruik van de politieregistraties om inzicht te krijgen in de omvang van huiselijk geweld, zoals te zien is in onderstaande tabel. Dit is nu echter voor minder responderende gemeenten de belangrijkste registrerende organisatie, terwijl het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) en de instelling voor maatschappelijk werk belangrijkere informatiebronnen zijn geworden. Tabel 3 Belangrijkste registrerende organisatie 2 Najaar 2005 (N=111) Absoluut Percentage Najaar 2004 (N=75) Absoluut Percentage Politie 93 84% 65 87% Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld 17 15% 2 3% Instelling voor maatschappelijk werk 14 13% 4 5% GGD 6 5% 3 4% Opvanginstellingen 6 5% 1 1% Ander meldpunt (bijv. meldpunt bemoeizorg) 2 2% 0 0% In tabel 4 wordt aangegeven welke andere organisaties in de responsgemeenten een registratie van het aantal gevallen van huiselijk geweld hebben. Veelgenoemde registrerende organisaties in de meting van dit najaar zijn – net als in de nulmeting van vorig najaar – de politie, de instelling voor maatschappelijk werk, de GGD en opvanginstellingen. Het percentage responsgemeenten dat het ASHG als een van de registerende organisaties noemt, is sterk toegenomen. Dit is logisch, gezien het feit dat in 2005 de meeste advies- en steunpunten zijn opgestart. 2 In de tussenmeting van 2005 konden gemeenten meerdere antwoorden aankruisen, terwijl ze in de nulmeting van 2004 maar één antwoord konden aankruisen. De percentages van de kolom najaar 2005 tellen daarom niet op tot 100% en die van najaar 2004 wel. De cijfers in deze tabel zijn dus niet geheel vergelijkbaar. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 3 Tabel 4 Alle registrerende organisaties 3 Najaar 2005 (N=242) Absoluut Percentage Najaar 2004 (N=245) Absoluut Percentage Politie 198 82% 212 87% Instelling voor maatschappelijk werk 103 43% 109 44% Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld 90 37% 50 20% GGD 56 23% 63 26% Bureau Slachtofferhulp 51 21% 4 2% Opvanginstellingen 43 18% 53 22% Huisarts 41 17% 2 1% Lokaal of regionaal netwerk 30 12% 5 2% Ander meldpunt (bijv. meldpunt bemoeizorg) 17 7% 21 9% Ook meer huisartsen, bureaus Slachtofferhulp en lokale/regionale netwerken zijn gaan registreren. De politie wordt iets minder vaak genoemd als een van de registrerende organisaties, terwijl begin dit jaar de registratiesystemen van de politiekorpsen zijn aangepast, zodat meldingen van huiselijk geweld in alle districten door de politie worden bijgehouden. 2.2 Informatie aan gemeenten In onderstaande tabel is te zien met welke regelmaat de responderende gemeenten geïnformeerd worden over het aantal gevallen van huiselijk geweld. Tabel 5 Regelmaat van informatie aan gemeenten Najaar 2005 (N=229) Absoluut Percentage Najaar 2004 (N= 250) Absoluut Percentage Vrij regelmatig (enkele malen per jaar) 74 32% 51 20% Nooit 61 27% 72 29% Eens per jaar 53 23% 53 21% Minder vaak dan eens per jaar 23 10% 38 15% Zeer regelmatig (wekelijks of maandelijks) 12 5% 19 8% Bij elk geval afzonderlijk 6 3% 17 7% In de meting van dit najaar geven de meeste responsgemeenten aan dat ze vrij regelmatig (enkele malen per jaar) worden geïnformeerd over het aantal gevallen van huiselijk geweld. In de nulmeting van najaar 2004 was het meest gegeven antwoord ‘nooit’. 3 In de tussenmeting van najaar 2005 waren – in tegenstelling tot de nulmeting van 2004 – een lokaal of regionaal netwerk, bureau slachtofferhulp en de huisarts als vaste antwoordcategorieën opgenomen. Daarnaast konden gemeenten in de tussenmeting – in tegenstelling tot in de nulmeting – hun gegeven andere antwoorden niet specificeren. De cijfers voor deze registrerende instanties zijn daarom niet geheel vergelijkbaar. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 4 2.3 Kennis over aantal gevallen bij gemeente Onderstaande tabel geeft aan wie binnen de gemeente geïnformeerd wordt over het aantal gevallen van huiselijk geweld. Op ambtelijk niveau wordt de beleidsmedewerker veiligheid en in mindere mate de beleidsmedewerkers zorg, welzijn of vrouwenopvang geïnformeerd. Dit hangt logisch samen met het feit dat de politie voor veel responderende gemeenten de belangrijkste informatiebron is op dit terrein en dat de beleidsmedewerker veiligheid het ambtelijk aanspreekpunt is voor de politie. Het percentage responderende gemeenten waarin de projectleiding van een project huiselijk geweld op de hoogte gesteld wordt van het aantal gevallen van huiselijk geweld is vertienvoudigd ten opzichte van de in najaar 2004 gehouden nulmeting (21% vs. 2%). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat meer gemeenten een dergelijke projectleider hebben aangesteld. Tabel 6 Contactpersoon voor informatie 4 Najaar 2005 (N=168) Absoluut 2.4 Percentage Najaar 2004 (N= 176) Absoluut Percentage Beleidsmedewerker veiligheid 86 51% 96 55% College van B. en W. 61 36% 5 3% Beleidsmedewerker welzijn 60 36% 47 27% Beleidsmedewerker zorg 49 29% 39 22% Projectleiding project huiselijk geweld 36 21% 4 2% Beleidsmedewerker vrouwenopvang 10 6% 12 7% Medewerker/afdeling Sociale Zaken 7 4% 3 2% Burgemeester nvt nvt 112 64% Wethouder nvt nvt 6 3% Het aantal geregistreerde gevallen Van de responsgemeenten geeft 44% (116 gemeenten) aan zicht te hebben op de omvang van huiselijk geweld. Hiervan hebben er 89 het aantal geregistreerde gevallen in 2004 ingevuld. Van de centrumgemeenten hebben 17 van de 24 responderende gemeenten een aantal ingevuld. Het totaal van de 89 eerdergenoemde responsgemeenten komt op 25.738 gevallen. De aantallen geregistreerde gevallen in 2004 lopen uiteen van 1 tot 4638 per gemeente. Als de uitkomsten van de enquête worden geëxtrapoleerd5 naar een landelijk getal, komen we op 88.477 geregistreerde gevallen van huiselijk geweld in 2004. In de nulmeting is het aantal geregistreerde gevallen in 2003 ook geëxtrapoleerd. 4 In de tussenmeting van najaar 2005 zijn antwoordcategorieën opgenomen die niet voorkwamen in de nulmeting van 2004. Het ‘college van B. en W.’ was in de nulmeting uitgesplitst naar ‘wethouder’ en ‘burgemeester’; de categorieën ‘projectleiding huiselijk geweld’ en ‘medewerker Sociale Zaken’ zijn toegevoegd. Daarnaast konden gemeenten in de tussenmeting –- in tegenstelling tot in de nulmeting – hun gegeven andere antwoorden niet specificeren. De cijfers voor deze contactpersonen zijn daarom niet geheel vergelijkbaar. 5 De berekeningswijze staat beschreven in bijlage 1. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 5 De uitkomst daarvan kwam op 61.051. In de eerste helft van 2005 was het aantal 51.511, volgens dezelfde berekening naar geheel Nederland. Het aantal geregistreerde gevallen neemt dus jaarlijks sterk toe. Dit ligt voor de hand, gezien de toename van het aantal registrerende organisaties en van de kwaliteit van de registraties. 2.5 Schatting werkelijk aantal gevallen van huiselijk geweld Net als in het najaar van 2004 (de nulmeting) is aan gemeenten gevraagd om een schatting te geven van het werkelijke aantal keer dat huiselijk geweld voorkomt. Deze schatting geeft aan in hoeverre volgens gemeenten de registraties een juist beeld van de werkelijkheid geven en geeft een indicatie voor de omvang van het probleem op landelijk niveau. 101 responsgemeenten, waaronder 13 centrumgemeenten, hebben zich aan een schatting gewaagd van het aantal gevallen in 2004. In totaal komen zij op 50.801 gevallen. Doorberekend naar heel Nederland zouden deze schattingen neerkomen op 195.356 gevallen per jaar. In de nulmeting werd een schatting gegeven van 296.000 gevallen per jaar. Dit lijkt te duiden op een afname van het aantal gevallen van huiselijk geweld. Echter, voor het eerste halfjaar komt de schatting van de respondenten op 117.938. Dit is weer beduidend hoger dan een helft van het jaar 2004. Alle drie de schattingen van gemeenten zijn aanzienlijk lager dan de schatting van Advies- en Onderzoeksgroep Beke, die op de politiecijfers is gebaseerd, namelijk 500.000.6 In de nulmeting werd al beschreven dat het aantal geregistreerde gevallen aanzienlijk afwijkt van het aantal werkelijke gevallen. In eerdergenoemd rapport van Beke gaat men ervan uit dat slechts 12% van alle gevallen van huiselijk geweld bij de politie wordt gemeld. In najaar 2004 gingen de responsgemeenten ervan uit dat gemiddeld 49% procent van de gevallen geregistreerd werd; in veel gevallen ging het hierbij om de politieregistratie. De meningen hierover liepen echter sterk uiteen, van 1% tot 100%. In de meting van najaar 2005 blijkt dat men denkt dat in 2004 54% van de gevallen geregistreerd werd, in de meest gehanteerde registraties. Ook hierbij lopen de meningen uiteen, van 1 tot 100 %. Voor de eerste helft van 2005 gaat men uit van 64%. Hieruit moet de conclusie getrokken worden dat veel gemeenten nog geen goed zicht hebben op de daadwerkelijke omvang van huiselijk geweld, maar dat dit de laatste twee jaar wel een verbetering laat zien. De registraties benaderen de werkelijkheid duidelijk beter dan twee jaar geleden, naar het oordeel van responsgemeenten. 2.6 Conclusie Het aantal responderende gemeenten dat zicht heeft op de omvang van huiselijk geweld is toegenomen van 33% naar 44%. De politie blijft verreweg de belangrijkste bron van deze informatie, maar de ASHG’s en de instellingen voor maatschappelijk werk worden steeds vaker geraadpleegd. 6 Huiselijk geweld: de voordeur op een kier. Omvang, aard en achtergronden in 2004 op basis van landelijke politiecijfers (Advies- en Onderzoeksgroep Beke, 2004). VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 6 Verder blijkt dat de aandacht voor huiselijk geweld steeds meer komt te liggen bij organisaties of mensen die zich specifiek op dit onderwerp richten; zo wordt het ASHG vaker genoemd als (belangrijkste) registerende organisatie van het aantal gevallen van huiselijk geweld en wordt de projectleider huiselijk geweld vaker genoemd als contactpersoon op dit gebied. Een verklaring hiervoor is dat veel responsgemeenten vorig jaar nog geen ASHG of projectleider hadden of dat deze nog geen sterke informatiepositie had binnen de gemeente. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 7 3 3.1 Maatregelen en beleid Maatregelen tegen huiselijk geweld Van de gemeenten die de enquête van najaar 2005 hebben ingevuld, heeft 74% (158 van de 213 gemeenten die deze vraag hebben beantwoord) maatregelen genomen tegen huiselijk geweld, tegenover 57% van de gemeenten in de nulmeting van najaar 20047. Het aantal responderende centrum- en regiogemeenten met maatregelen is gestegen van 93% naar 100%, respectievelijk van ruim 50% naar ruim 70%. In tabel 7 is te zien dat het, net als in de nulmeting van najaar 2004, vaak gaat om deelname aan een project Aanpak Huiselijk Geweld. In deze meting is voor het eerst onderscheid gemaakt naar lokale en regionale projecten. Ruim de helft van de responsgemeenten financiert (mee aan) een ASHG en een iets kleiner percentage heeft een contactpersoon binnen de gemeentelijke organisatie aangewezen. Ruim een derde van de 158 responsgemeenten geeft aan huiselijk geweld te hebben opgenomen in een beleidsplan veiligheid, vrouwenopvang of gezondheidsbeleid. 19% van de responderende gemeenten heeft een beleidsplan specifiek voor huiselijk geweld opgesteld. 7 De vraagstelling van de tussenmeting van 2005 (‘Heeft de gemeente tot nu toe maatregelen genomen om huiselijk geweld te bestrijden?’) bevatte in tegenstelling tot die van 2004 de woorden ‘tot nu toe’. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 8 Tabel 7 Soort maatregelen 8 Najaar 2005 (N= 158) Najaar 2004 (N= 139) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Deelname aan regionaal project Aanpak Huiselijk Geweld 132 84% nvt Nvt Deelname aan project Aanpak Huiselijk Geweld nvt Nvt 96 69% Financiert (mede) Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld 91 58% 57 41% Contactpersoon binnen de gemeente aangewezen 82 52% 75 54% Bestrijding huiselijk geweld opgenomen in beleidsplan veiligheid, beleidsplan vrouwenopvang of beleidsplan gezondheidsbeleid 57 36% 67 48% Bestaand netwerk gestimuleerd om ook aandacht te gaan besteden aan huiselijk geweld* 57 36% nvt Nvt Er is (zijn) (een) uitvoerend(e) project(en) gestart* 38 24% nvt Nvt Deelname aan lokaal project Aanpak Huiselijk Geweld 36 23% nvt Nvt Projectleider aangetrokken voor de aanpak van huiselijk geweld 33 21% 34 24% Beleidsplan aanpak huiselijk geweld opgesteld 30 19% 23 16% Lokaal signaleringsnetwerk opgezet* 22 14% nvt Nvt Naast deze maatregelen noemen enkele gemeenten uitvoerende projecten, zoals een voorlichtingsproject of een project ‘begeleide terugkeer’ voor vrouwen met hun kinderen uit de opvang. Andere gemeenten noemen de activiteiten die andere partijen, zoals de GGD of politie, uitvoeren. 3.2 Afstemming binnen de gemeente Net als in de nulmeting van najaar 2004, is in de tussenmeting van najaar 2005 in circa driekwart van de responsgemeenten de afdeling Openbare Orde en Veiligheid betrokken bij de aanpak van huiselijk geweld en is in bijna 70% de afdeling Welzijn een partner in die aanpak. Ook is net als in de vorige meting in ongeveer 30% van de responsgemeenten de afdeling Maatschappelijke Opvang/Vrouwenopvang (MO/VO) erbij betrokken; in de responderende centrumgemeenten vrouwenopvang ligt dit percentage beduidend hoger (85%). In circa een kwart van de responderende regiogemeenten bestaat er echter ook een afdeling maatschappelijke opvang/vrouwenopvang (VO) die een rol speelt bij de bestrijding van huiselijk geweld. 8 In de tussenmeting van najaar 2005 zijn antwoordcategorieën opgenomen die in de nulmeting van 2004 door gemeenten zelf waren toegevoegd. Dit zijn de antwoordcategorieën met een *. Daarnaast is de in de nulmeting gehanteerde antwoordcategorie ‘deelname aan project huiselijk geweld’ (die toen door 69% van de gemeenten werd aangekruist) gesplitst in lokale en regionale projecten. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 9 Vaak wordt er vanuit diverse afdelingen aan de aanpak van huiselijk geweld gewerkt. Zo zijn in 73% van alle responsgemeenten zowel de afdeling Openbare Orde en Veiligheid als de afdelingen Welzijn en/of Zorg en/of Opvang erbij betrokken. Hierdoor is de kans groot dat aandacht wordt besteed aan de justitiële kant van het probleem en aan preventie, opvang en hulpverlening. In 2004 was dit het geval in 67% van de responsgemeenten. Het aantal responderende gemeenten waarbij er geen enkele gemeentelijke afdeling actief is op dit terrein, is gedaald van bijna 10% naar 1%. Tabel 8 Betrokken afdelingen Najaar 2005 (N=225) 3.3 Najaar 2004 (N= 242) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Openbare Orde en Veiligheid 173 77% 185 76% Welzijn 154 68% 166 69% Gezondheidszorg 107 48% 101 42% Maatschappelijke opvang/vrouwenopvang 69 31% 68 28% Geen 3 1% 21 9% Samenwerking tussen gemeenten Van de 215 gemeenten die deze vraag hebben beantwoord, werkt 82% samen met andere gemeenten in de aanpak van huiselijk geweld; dit is een stijging van ruim 10% ten opzichte van de situatie in najaar 2004. In tabel 9 is te zien dat het bij de samenwerking in deze responderende gemeenten meestal gaat om een regionaal project, gezamenlijke beleidsontwikkeling en/of gezamenlijke financiering. Het gezamenlijk aansturen van instellingen (meerdere gemeenten die samen inhoudelijke sturing geven aan een regionale instelling) is gelijk gebleven. Tabel 9 3.4 Vorm van samenwerking tussen gemeenten Najaar 2005 (N=176) Najaar 2004 (N= 169) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Projectmatige aanpak 127 72% 113 67% Beleidsontwikkeling 120 68% 123 73% Gezamenlijke financiering 110 63% 102 61% Aansturing van instellingen 78 44% 74 44% Aandacht en middelen voor huiselijk geweld Ruim een vijfde van de responsgemeenten besteedt sinds 2005 aandacht aan het bestrijden van huiselijk geweld9, een derde (70 gemeenten) sinds 2004, ruim 20% (46 gemeenten) sinds 2003 en ruim 10% (27 gemeenten) sinds 2002. De overige responderende gemeenten besteden er al langer aandacht aan. Eén responsgemeente is al met het bestrijden van huiselijk geweld bezig vanaf halverwege de jaren tachtig. 9 In tegenstelling tot de nulmeting was dit in de tussenmeting een vraag met vaste antwoordcategorieën. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 10 Ten opzichte van de nulmeting van najaar 2004 is het percentage responderende gemeenten dat middelen beschikbaar heeft voor de bestrijding van huiselijk geweld gestegen, van 39% naar 55%. In 24% van de gevallen gaat het om tijdelijk budget (tegenover 22% in najaar 2004) en in 31% van de gevallen om structurele middelen (tegenover 17% in najaar 2004). Dit betekent dat het percentage responderende gemeenten dat hier helemaal geen geld voor beschikbaar heeft, is gedaald van ruim 60% naar 45%. Het aantal responderende centrumgemeenten vrouwenopvang met middelen beschikbaar voor de bestrijding van huiselijk geweld is gestegen van 92% naar 100%. De gelden uit de stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld van het ministerie van VWS, maken hier deel van uit. Alle 35 centrumgemeenten maken gebruik van deze regeling, zo blijkt uit informatie van het ministerie. Net als in de nulmeting van najaar 2004, hebben de responderende regiogemeenten aanzienlijk minder vaak (structurele of tijdelijke) middelen beschikbaar, al zijn de verschillen minder groot. 29% van de responderende regiogemeenten heeft nu structurele middelen voor het bestrijden van huiselijk geweld beschikbaar (tegenover 13% in najaar 2004) en 22% tijdelijke middelen (tegenover 19% in najaar 2004). Tabel 10 Soort middelen 10 Najaar 2005 (N=115) Najaar 2004 (N= 92) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld 43 37% 29 32% Middelen uit budget veiligheid 36 31% 43 47% Middelen uit budget gezondheidsbeleid 36 31% 36 39% Algemene middelen* 27 24% nvt nvt Middelen uit budget welzijn* 24 21% nvt nvt Doeluitkering vrouwenopvang 18 16% 19 21% GSB-middelen 15 13% 16 17% Anders 4 3% 15 16% Middelen uit budget jeugdbeleid* 0 0% nvt nvt Net als in de nulmeting van najaar 2004, hebben de gemeenten vaak middelen uit gemeentelijke budgetten voor veiligheid of gezondheidsbeleid beschikbaar. Zoals blijkt uit tabel 10, zijn de percentages responsgemeenten met middelen uit deze budgetten echter gedaald. Het percentage responderende gemeenten dat aangeeft gebruik te maken van de stimuleringsregeling advies- en steunpunten is licht gestegen van 32% (29 gemeenten) naar 37% (43 gemeenten). Dit zijn 15 centrumgemeenten VO en 28 regiogemeenten. Drie centrumgemeenten geven aan hier geen gebruik van te maken. 10 De antwoordcategorieën met een * kwamen niet voor in de nulmeting van 2004, maar waren nieuw in de tussenmeting van najaar 2005 . VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 11 Dit is verwonderlijk, gezien het feit dat volgens het ministerie alle centrumgemeenten gebruikmaken van de stimuleringsmaatregel. Wellicht wordt bedoeld dat de middelen uit de regeling wel zijn aangevraagd, maar nog niet zijn ingezet. Aangezien alleen de centrumgemeenten een beroep kunnen doen op deze regeling, gaan we ervan uit dat deze 28 responderende gemeenten doelen op een regionale inzet van de middelen door de centrumgemeente. Van deze responderende centrumgemeenten zet ruim een derde ook geld in uit de doeluitkering vrouwenopvang voor het tegengaan van huiselijk geweld. Van de 15 GSB-gemeenten in de responsgroep zetten er 12 gemeenten (75%) GSB-middelen in. 3.5 Bestuurlijk draagvlak Het bestuurlijke draagvlak voor de aanpak van huiselijk geweld is gemeten naar de mate waarin het college van B. en W. en de gemeenteraad huiselijk geweld als een probleem ervaren en het tegengaan hiervan als een gemeentelijke taak zien. Tabel 11 Huiselijk geweld is een belangrijk maatschappelijk verschijnse l dat ook in onze gemeente voorkomt Mening college van B. en W. Mening gemeenteraad Najaar 2005 (N=211) Najaar 2004 (N=241) Najaar 2005 (N=206) Najaar 2004 (N=162) Nee 1% 5% 2% 5% Enigszins 23% 24% 23% 19% Ja 63% 54% 47% 47% Nog niet aan de orde geweest 13% 18% 28% 30% In bijna twee derde van de responsgemeenten (133 gemeenten) ziet het college van B. en W. huiselijk geweld als een belangrijk maatschappelijk verschijnsel dat ook in zijn gemeente voorkomt; in circa een kwart van de responsgemeenten is dit enigszins het geval. Bij de gemeenteraden ligt alleen het percentage responsgemeenten waarin dit zeker belangrijk wordt gevonden lager (97 responsgemeenten). Ten opzichte van najaar 2004 is het aantal colleges van B. en W., respectievelijk gemeenteraden, waar de aanpak van huiselijk geweld nog niet aan de orde is geweest licht gedaald; dit geldt in de tussenmeting voor 13% van de colleges van B. en W. (in de nulmeting was dit 18%) en voor 28% van de gemeenteraden (in de nulmeting was dit 30%). Opvallend is dat de vraag over de gemeenteraad door aanzienlijk meer respondenten is ingevuld dan in de meting van 2004. Een mogelijke verklaring is dat de respondenten (grotendeels beleidsmedewerkers)11 nu beter zicht hebben op het standpunt van de gemeenteraad. 11 Alle gemeenten hebben begin september 2005 een brief ontvangen, gericht aan het College van B. en W., met het verzoek de vragenlijst via de website www.aanpakhuiselijkgeweld.nl in te vullen. De vragenlijsten zijn voor het merendeel ingevuld door beleidsambtenaren. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 12 Ruim 70% van de colleges van B. en W. (tegenover bijna 60% in najaar 2004) en bijna 45% van de gemeenteraden (in najaar 2004 bijna 40%) zien een rol weggelegd voor de gemeente in de aanpak van huiselijk geweld. Net als in de nulmeting van najaar 2004 wordt de rol van regisseur vaak genoemd. Ook het stimuleren en initiëren van samenwerking wordt vaak genoemd. In het najaar van 2004 bleek in bijna 5% van de responsgemeenten zowel het college van B. en W. als de gemeenteraad huiselijk geweld niet te zien als een onderwerp dat lokaal speelt en aandacht moet krijgen van de gemeente. In het najaar van 2005 zien in minder dan 3% van de responsgemeenten zowel het college van B. en W. als de gemeenteraad huiselijk geweld niet als een lokaal probleem. Minder dan 2% van de gemeenten ziet geen rol voor zichzelf, op dit terrein. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit percentage de responsgemeenten betreft. Het is niet ondenkbaar dat onder de gemeenten die de enquête niet hebben ingevuld, deze percentages hoger zijn. Colleges van B. en W. en gemeenteraden wijken nauwelijks af in de invulling van de rol die zij voor de gemeente zien. Dit bleek ook uit de nulmeting van najaar 2004. Tabel 12 Rol van de gemeente bij het tegengaan van huiselijk geweld (najaar ’05) 12 Mening college van B. en W. Mening gemeenteraad (N=98) (N=150) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Regisseur 102 68% 56 61% Stimulator/ initiatiefnemer van samenwerking 72 48% 40 44% Beleidsmaker 62 41% 31 34% Financier van project(en) 60 40% 39 42% Financier van uitvoerende instelling(en) 57 38% 30 33% Tabel 13 Verantwoordelijk portefeuillehouder Najaar 2005 (N= 219) Najaar 2004 (N= 240) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Openbare orde en veiligheid 165 75% 160 67% Welzijn en/of zorg en/of opvang 112 51% 180 75% Overig, namelijk 12 6% 9 4% In ruim een derde van de responderende gemeenten is de aanpak van huiselijk geweld een verantwoordelijkheid van zowel de portefeuillehouder openbare orde en veiligheid als van de portefeuillehouder welzijn en/of zorg en/of opvang. Deze laatste portefeuillehouder is in ruim 50% van de responderende gemeenten verantwoordelijk, de eerste in driekwart van de responderende gemeenten. 12 In de tussenmeting van 2005 was dit een gesloten vraag, terwijl het in de nulmeting van 2004 een open vraag was. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 13 Opvallend is dat in de tussenmeting van najaar 2005 vooral de wethouder openbare en veiligheid verantwoordelijk is voor de aanpak van huiselijk geweld, terwijl dit in de nulmeting van najaar 2004 vaker de wethouder welzijn en/of zorg en/of opvang is. 3.6 Beleidsontwikkeling Net als in de nulmeting van najaar 2004 hebben de meeste responderende centrumgemeenten vrouwenopvangbeleid ontwikkeld (15 van de 18 responsgemeenten). Van de responderende regiogemeenten is het percentage met beleid voor huiselijk geweld gestegen van 21% naar 29% (55 gemeenten). 66% van alle responsgemeenten (tegenover 71% in najaar 2004) heeft nog geen beleid ontwikkeld voor de aanpak van huiselijk geweld, maar de helft hiervan is dat wel van plan13. Van de 70 gemeenten die de betreffende vraag hebben ingevuld en beleid hebben, hebben er 18 specifiek beleid voor huiselijk geweld, vaak in combinatie met een ander beleidskader, zodat huiselijk geweld ook is opgenomen in bijvoorbeeld het veiligheidsbeleid en/of het zorg-/welzijn-/opvangbeleid. In deze rapportage worden de sectoren welzijn, zorg en opvang soms als één geheel gepresenteerd. Hoewel de aanpak van huiselijk geweld vanuit elk van deze sectoren een geheel eigen karakter heeft, is er in deze effectmeting voor gekozen om alleen onderscheid te maken tussen de repressieve aanpak (vanuit de sector veiligheid) enerzijds en de preventie, opvang en hulpverlening (de sectoren welzijn, zorg en opvang) anderzijds. De andere beleidskaders waarin het bestrijden van huiselijk geweld een beleidsdoel is, zijn veiligheidsbeleid (in 45 responderende gemeenten is huiselijk geweld daarbinnen een onderwerp), gezondheidsbeleid (bij 36 responderende gemeenten) en opvangbeleid (in 13 responderende gemeenten). In een aantal responsgemeenten is het nog niet duidelijk bij welk beleidsterrein de aanpak van huiselijk geweld wordt ondergebracht of is dit in de loop van de tijd veranderd. 3.7 Organisatie en uitvoering Op uitvoerend niveau zijn veel organisaties bezig met het tegengaan van huiselijk geweld. De politie is opvallend genoeg veel minder vaak betrokken bij de bestrijding van huiselijk geweld dan in de nulmeting van najaar 2004. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de politie in veel regio’s vorig jaar een aanjagende functie heeft gehad en dat gemeenten en andere partners nu actiever zijn geworden en deze rol over hebben genomen. Een andere mogelijke verklaring is dat op veel plaatsen de aandacht is verschoven richting preventie en hulpverlening, waarbij de politie minder duidelijk in beeld is. De betrokkenheid van de andere organisaties is weinig veranderd. Zo spelen het maatschappelijk werk en de GGD nog steeds vaak een rol. 13 In de nulmeting van 2004 was de antwoordcategorie ‘nee nog niet, maar dat zijn we wel van plan’ nog niet opgenomen. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 14 Het Openbaar Ministerie is er in meer dan de helft van de gemeenten bij betrokken en datzelfde geldt voor opvang-, GGZ- en jeugdzorginstellingen, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Bureau Slachtofferhulp. Tabel 14 Betrokken organisaties Najaar 2005 (N=218) Najaar 2004 (N= 235) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Instelling voor maatschappelijk werk 177 81% 196 83% GGD 160 73% 174 74% Politie 132 61% 221 94% Opvanginstellingen (MO en VO) 132 61% 126 54% Justitie/Openbaar Ministerie 127 58% 134 57% Jeugdzorginstellingen 125 57% 122 52% AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling 124 57% 125 53% GGZ-instellingen 120 55% 126 54% Bureau Slachtofferhulp 116 53% 121 51% Provincie 56 26% 55 24% Andere organisaties die in diverse responsgemeenten betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld, zijn instellingen voor reclassering en daderhulpverlening, de thuiszorg, woningstichtingen, welzijnswerk, scholen, de jeugdgezondheidszorg, kinderopvang, artsen en kerken. De samenwerking van deze organisaties bestaat in de helft van de responderende gemeenten uit overleg op beleidsniveau. Op veel plaatsen worden ook gezamenlijke projecten uitgevoerd. Ook op uitvoerend/casuïstiek niveau wordt in veel responderende gemeenten overlegd tussen de uitvoerende organisaties. Terwijl dit beeld zowel geldt voor de tussenmeting van najaar 2005 als voor de nulmeting van najaar 2004, is het aantal responsgemeenten waar nog geen concrete samenwerking is, maar wel de intentie (bijvoorbeeld convenant of samenwerkingsafspraken) hiertoe bestaat fors gedaald (van 35% naar 14% van de responsgemeenten). VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 15 Tabel 15 Vormen van samenwerking Najaar 2005 (N=216) Najaar 2004 (N= 228) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Overleg op beleidsniveau 108 50% 118 52% Gezamenlijke uitvoering van project(en) 98 45% 93 41% Overleg op casuïstiek/uitvoerend niveau 91 42% 85 37% Gezamenlijke bijscholing van medewerkers 40 19% 42 19% Koppeling van registraties 33 15% 21 9% Nog geen concrete samenwerking, wel de intentie (bijv. convenant of samenwerkingsafspraken) 30 14% 80 35% Bijna 20% van de responsgemeenten speelt geen rol in de samenwerking op uitvoerend niveau. De volgende tabel heeft betrekking op de rol die de overige 164 gemeenten die de betreffende vraag hebben beantwoord vervullen. Deze rol bestaat (net als in najaar 2004) in circa 60% van deze gemeenten uit het stimuleren van deze samenwerking en eenzelfde percentage ziet een rol als financier. Rond de 40% van de gemeenten geeft (net als in najaar 2004) de beleidskaders aan. Terwijl het aantal gemeenten dat financiert, is gestegen ten opzichte van de nulmeting van najaar 2004, is het aantal gemeenten dat overleg initieert gedaald. Een mogelijke verklaring is dat veel overleg al langer loopt en van initiëren dus geen sprake meer is. Het aantal gemeenten dat lid is van een regionale of provinciale stuurgroep ligt rond de 30%, terwijl circa een kwart het onderwerp agendeert. Een andere genoemde rol van de gemeente is het deelnemen aan overleggen of projectgroepen. Tabel 16 Rol gemeente in samenwerking Najaar 2005 (N=164) Najaar 2004 (N= 228) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Stimuleren van samenwerking 103 63% 136 62% Financieren 94 57% 98 44% Beleidskaders aangeven 68 42% 83 38% Initiëren van overleg 58 35% 111 50% Lidmaatschap van regionale of provinciale stuurgroep* 52 32% nvt nvt Het agenderen van het onderwerp* 39 24% nvt nvt De centrumgemeenten vervullen veelal een combinatie van vijf of zes van de bovengenoemde rollen; financieren en het stimuleren van samenwerking blijkt hier voor bijna alle (circa 90%) centrumgemeenten bij te horen. De regiogemeenten zien aanzienlijk minder vaak een rol ten aanzien van de genoemde zaken dan de centrumgemeenten. Het stimuleren van samenwerking is in bijna 45% van de regiogemeenten (85 van de 195 responderende regiogemeenten) aan de orde en financiering in bijna 40% (77 van de 195 responderende regiogemeenten). VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 16 Tabel 17 Onderwerp in netwerken Najaar 2005 (N=215) Najaar 2004 (N= 227) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Ja, in een zorgnetwerk 92 43% 90 40% Ja, in het driehoeksoverleg (gemeente, politie en Openbaar Ministerie 91 42% 99 44% Nee 45 21% 69 30% Net als in de nulmeting van najaar 2004, is in ruim 40% van de responsgemeenten huiselijk geweld onderwerp van gesprek in de zorgnetwerken. Voor de driehoeksoverleggen (overleg tussen gemeente, politie en Openbaar Ministerie) gelden bijna dezelfde percentages. In 10% van de responsgemeenten staat huiselijk geweld in beide soorten van overleg op de agenda. Andere genoemde soorten overleggen zijn bijvoorbeeld een OGGZ-netwerk, een jeugdnetwerk, overleg in het kader van integraal veiligheidsbeleid of regionaal overleg van bijvoorbeeld burgemeesters en politie. Het percentage responsgemeenten waarin huiselijk geweld niet een onderwerp van gesprek is in lokale netwerken ligt op 21%. Advies-, steun- en meldpunten Net als in de nulmeting van najaar 2004, gaat het in de responderende gemeenten die een advies-, steun- of meldpunt hebben, meestal om een regionaal punt specifiek voor huiselijk geweld, waar ook de bewoners en instellingen uit de eigen gemeente gebruik van kunnen maken. Lokale of regionale advies- en steunpunten voor een bredere problematiek, waaronder huiselijk geweld, komen aanzienlijk minder voor. Tabel 18 Aanwezigheid meldpunt (advies-/steunpunt) Najaar 2005 (N=205) Najaar 2004 (N= 233) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Nee 26 13% 67 29% Is in voorbereiding 62 30% 64 28% Ja, een lokaal Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld 8 4% 13 6% Ja, een regionaal Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld 103 50% 59 25% Ja, een breed lokaal meldpunt (bijv. meldpunt vangnet en advies) 5 2% 13 6% Ja, een breed regionaal meldpunt 1 1% 17 7% Het aantal responderende centrumgemeenten met een lokaal of regionaal advies-/steunpunt is gestegen van 50% naar 63% (dat wil zeggen naar 12 van de responderende gemeenten). Eén responderende centrumgemeente vrouwenopvang heeft een breed lokaal meldpunt en bij de overige zes responderende centrumgemeenten is een advies- en steunpunt in voorbereiding. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 17 Lokale meld-, advies- of steunpunten specifiek voor huiselijk geweld komen bij de responderende regiogemeenten bijna niet voor; veelal wordt aangesloten bij een regionaal meldpunt. Van de responderende regiogemeenten heeft 14% (tegenover bijna een derde in najaar 2004) geen meldpunt en heeft 30% (tegenover een kwart in najaar 2004) een lokaal of regionaal meldpunt in voorbereiding. 3.8 De activiteiten van de provincie Ruim een kwart van de provincies onderneemt volgens de responsgemeenten die de enquête hebben ingevuld geen activiteiten gericht op de aanpak van huiselijk geweld. De andere provincies dragen bijvoorbeeld bij in de financiering van activiteiten of bieden ondersteuning middels de provinciale steunfunctie. Er is ook een aantal responsgemeenten dat aangeeft geen zicht te hebben op de activiteiten van de provincie. Tabel 19 N= 214 De activiteiten van de provincie (najaar 2005) Absoluut Percentage De provincie onderneemt geen activiteiten 58 27% De provincie draagt bij in de financiering van onze activiteiten 45 21% De provincie biedt middels de steunfunctie ondersteuning, die goed aansluit bij onze ondersteuningsbehoeften 24 11% De provincie voert (onder meer) samen met onze gemeente een project uit 14 7% De provincie biedt middels de steunfunctie wel ondersteuning, maar die sluit niet goed aan bij onze ondersteuningsbehoeften 11 5% De provincie heeft een stuurgroep gevormd waar wij deel van uitmaken 9 4% VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 18 3.9 Knelpunten Tabel 20 N=202 Knelpunten in de aanpak Niet Enigszins Sterk Er zijn te weinig financiële middelen Najaar 2005 21% 40% 39% Najaar 2004 15% 41% 45% Er is onvoldoende ambtelijke capaciteit Najaar 2005 28% 47% 25% Najaar 2004 26% 48% 27% Het is onduidelijk wat de rol van de gemeente moet zijn Najaar 2005 50% 38% 12% Najaar 2004 38% 52% 10% De politie is al actief, de gemeente heeft hier niets aan toe te voegen Najaar 2005 65% 27% 8% Najaar 2004 53% 38% 9% De GGD is al actief, de gemeente heeft hier niets aan toe te voegen Najaar 2005 65% 29% 6% Najaar 2004 55% 37% 8% Er is een gebrek aan samenwerking tussen de gemeentelijke afdelingen Najaar 2005 70% 25% 6% Najaar 2004 70% 26% 4% De instellingen hebben onvoldoende deskundigheid over de problematiek Najaar 2005 61% 34% 5% Najaar 2004 64% 32% 4% Raadsleden ontkennen dat het probleem in hun gemeente voorkomt Najaar 2005 80% 19% 2% Najaar 2004 86% 13% 1% Bestuurders ontkennen dat het probleem in hun gemeente voorkomt Najaar 2005 85% 15% 0% Najaar 2004 88% 11% 0% In tabel 20 wordt van een aantal knelpunten in de aanpak van huiselijk geweld aangegeven in hoeverre ze in de responsgemeenten aan de orde zijn. De belangrijkste knelpunten die responderende gemeenten ervaren bij de aanpak van huiselijk geweld zijn een gebrek aan financiële middelen (dit speelt in bijna 79% van de responsgemeenten in meer of mindere mate) en een gebrek aan ambtelijke capaciteit (in 72% van de responsgemeenten wordt dit in enige mate ervaren). Ook wordt onduidelijkheid over de rol van de gemeente door 50 van de responderende gemeenten als een groot of klein knelpunt gezien. Ook in de nulmeting van 2004 waren dit de meest genoemde knelpunten, zij het toen voor meer responderende gemeenten dan in 2005. 37 responsgemeenten (18%) signaleren geen knelpunten in de samenwerking met andere gemeenten op het terrein van huiselijk geweld. Bij de overige 161 responsgemeenten die wel knelpunten ervaren, speelt ook het gebrek aan financiële middelen en aan ambtelijke capaciteit een rol (zie tabel 21). Onvoldoende financiële middelen is door 57% van de responderende gemeenten genoemd en onvoldoende ambtelijke capaciteit door de helft. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 19 Andere knelpunten in intergemeentelijke samenwerking zijn de verschillen tussen gemeenten in de prioritering van huiselijk geweld; 45% van de responderende gemeenten ervaart dit. 18% van de responsgemeenten signaleert overigens geen knelpunten in de samenwerking met andere gemeenten op het terrein van huiselijk geweld. Daarnaast geeft een aantal responsgemeenten aan dat ze er geen zicht op hebben of er knelpunten zijn op dit gebied of dat er geen sprake is van samenwerking met andere gemeenten. Tabel 21 Knelpunten in de samenwerking met andere gemeenten op het terrein van huiselijk geweld (najaar 2005) 14 N= 161 Absoluut Percentage Onvoldoende financiële middelen 91 57% Onvoldoende ambtelijke capaciteit 80 50% Verschillen tussen gemeenten in de prioritering van huiselijk geweld 72 45% Verschillen tussen gemeenten in de fase van het besluitvormingsproces 43 27% De indeling van de regio’s (veiligheidsregio vs. vrouwenopvangregio) 32 20% Verschillen tussen gemeenten in de werkwijze ten aanzien van huiselijk geweld 24 15% Verschillen tussen gemeenten in de visie ten aanzien van huiselijk geweld 22 14% De relatie tussen centrumgemeenten en regiogemeenten 10 6% Tabel 22 Knelpunten in de samenwerking met uitvoerende instellingen op het terrein van huiselijk geweld (najaar 2005) 15 N= 147 Absoluut Percentage Onduidelijkheid over de taken en verantwoordelijkheden 66 45% Te weinig financiële middelen 64 44% Ontbreken van een goede ketenaanpak 50 34% Te weinig capaciteit in de hulpverlening 39 27% Verschil in de prioritering van huiselijk geweld 35 24% Verschil in werkwijze ten aanzien van huiselijk geweld 34 23% Te weinig mogelijkheden om regionale instellingen aan te sturen 33 22% Verschuilen achter privacywetgeving 31 21% Te weinig opvangcapaciteit 29 20% Verschil in visie ten aanzien van huiselijk geweld 18 12% Concurrentie om middelen en cliënten 17 12% Te weinig capaciteit bij de politie 14 10% Instellingen nemen hun verantwoordelijkheid niet 10 7% Te weinig capaciteit bij het OM 8 5% 14 In de nulmeting van 2004 was dit een open vraag. Er kunnen dus geen vergelijkingen met de cijfers uit dat jaar worden gemaakt. 15 In de nulmeting van 2004 was dit een open vraag. Er kunnen dus geen vergelijkingen met de cijfers uit dat jaar worden gemaakt. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 20 44 responsgemeenten signaleren geen knelpunten in de samenwerking met uitvoerende instellingen op het terrein van huiselijk geweld. Tabel 22 bevat gegevens van de responsgemeenten die wel knelpunten ervaren. Het meest genoemde knelpunt is ‘onduidelijkheid over de taken en verantwoordelijkheden’; 45% van de responderende gemeenten ervaart dit. 44% van de responsgemeenten vindt dat er te weinig financiële middelen zijn en 34% vindt dat een goede ketenaanpak ontbreekt. Tot slot geven sommige responderende gemeenten aan dat het nog te vroeg is om knelpunten op dit gebied te signaleren. Tabel 23 Knelpunten ten aanzien van het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (najaar 2005) 16 N= 116 Absoluut Percentage Onvoldoende financiële middelen 43 37% Knelpunten in de samenwerking tussen de centrumgemeente en regiogemeenten 37 32% Onduidelijkheid over de taken en verantwoordelijkheden van de instellingen die als backoffice fungeren (d.w.z. de vervolghulpverlening organiseren) 34 29% De periode voor het opzetten van het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld is erg kort 22 19% Knelpunten bij het bepalen van het werkgebied van het meldpunt 17 15% 65 responsgemeenten signaleren geen knelpunten ten aanzien van het ASHG in hun gemeente of regio. Van de responderende gemeenten die wel knelpunten ervaren, komen onvoldoende middelen als meest genoemd knelpunt naar voren; 37% van de responsgemeenten ervaart dit. Verder ziet circa een derde van de responderende gemeenten knelpunten in de samenwerking tussen de centrumgemeente en regiogemeenten. Dit laatste is blijkbaar vooral een probleem als het gaat om de ASHG’s. In tabel 21 geven namelijk maar 10 responsgemeenten aan dat de relatie tussen centrumgemeente en regiogemeenten problemen oplevert. Daarnaast geeft een aantal responderende gemeenten aan dat ze er geen zicht op hebben of er knelpunten spelen of dat het nog te vroeg is om knelpunten ten aanzien van de ASHG’s te signaleren. Tot slot noteren een paar responsgemeenten dat deze vraag niet op hen van toepassing is. 16 Deze vraag is voor het eerst opgenomen in de tussenmeting van najaar 2005. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 21 Tabel 24 Inhoudelijke knelpunten 17 Najaar 2005 (N=63) Najaar 2004 (N= 149) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Vroegsignalering 33 52% 89 60% Preventie 33 52% 77 52% Opvang kinderen (als slachtoffer of getuige) 23 37% 61 41% Nazorg kinderen 23 37% 52 35% Opvang slachtoffers 18 29% 58 39% Nazorg slachtoffers 17 27% 47 32% Daderhulpverlening 13 21% 41 28% Nazorg daders 11 18% 36 24% 32 responsgemeenten (15%) ervaren geen knelpunten en bijna 100 responderende gemeenten (46%) geven aan dat zij onvoldoende zicht hebben op de eventuele inhoudelijke knelpunten. Inhoudelijk zien de gemeenten die wel knelpunten ervaren (en hier dus zicht op hebben) – net als in de nulmeting van najaar 2004 – preventie en vroegsignalering als de lastigste onderdelen in de aanpak van huiselijk geweld. Maar ook de opvang en nazorg van kinderen en slachtoffers worden weer door minstens een kwart van de responderende gemeenten als knelpunt ervaren. Overigens worden alle onderwerpen, uitgezonderd ‘preventie’ minder sterk als een knelpunt beleefd in vergelijking met een jaar geleden. 3.10 Conclusie Uit dit hoofdstuk blijkt dat inmiddels 74% van de responderende gemeenten maatregelen heeft genomen tegen huiselijk geweld. Bestuurlijk draagvlak om huiselijk geweld tegen te gaan is in ruim 70% van de responsgemeenten aanwezig. In 28% van de responsgemeenten is de rol van de gemeente hierin nog niet in de gemeenteraad besproken en in 13% van de responsgemeenten is dit in het college van B. en W. nog geen onderwerp van gesprek geweest. In ruim een derde deel van de responderende gemeenten is de aanpak van huiselijk geweld een verantwoordelijkheid van zowel de portefeuillehouder openbare orde en veiligheid als van de portefeuillehouder welzijn en/of zorg en/of opvang. Deze laatste portefeuillehouder is in ruim 50% van de responderende gemeenten verantwoordelijk, de eerste in driekwart van de responderende gemeenten. Opvallend is dat in de tussenmeting van najaar 2005 vooral de wethouder openbare en veiligheid verantwoordelijk is voor de aanpak van huiselijk geweld, terwijl dit in de nulmeting van najaar 2004 de wethouder welzijn en/of zorg en/of opvang is. 17 Hierbij wijkt de vraagstelling af van die van najaar 2004; toen konden gemeenten aangeven of ze wel of geen knelpunten signaleren ten aanzien van de genoemde thema’s. In de tussenmeting van najaar 2005 is daarentegen aan gemeenten gevraagd op welke terreinen ze knelpunten signaleren. Daarnaast konden ze in 2004 ook aankruisen dat ze onvoldoende zicht hebben op eventuele inhoudelijke knelpunten.In deze tabel wordt alleen uitgegaan van die gemeenten die knelpunten ervaren en hier zicht op hebben. Daarom zijn de percentages in de tabel van beide jaren niet geheel vergelijkbaar. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 22 De integrale aanpak blijkt ook uit de diversiteit van organisaties die bij de lokale of regionale aanpak betrokken zijn. Dit loopt uiteen van algemeen maatschappelijk werk (in 81% van de gemeenten), GGD (73%), OM (58%), tot diverse opvang- en hulpverleningsinstellingen (elk in ruim 50% van de responsgemeenten). Opvallend genoeg is de politie minder vaak betrokken bij deze aanpak dan vorig jaar. Een gebrek aan financiële middelen wordt als knelpunt ervaren in de samenwerking met andere gemeenten, in de samenwerking met uitvoerende instellingen op het terrein van huiselijk geweld en ten aanzien van het ASHG. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 23 4 Ondersteuning 4.1 Ontvangen ondersteuning 83 gemeenten (van de 199 gemeenten die dit onderdeel van de enquête hebben beantwoord) geven aan dat ze ondersteuning hebben gekregen bij de aanpak van huiselijk geweld. Het gaat om 63% van de responderende centrumgemeenten vrouwenopvang en om 39% van de responderende regiogemeenten. Dit betreft vanzelfsprekend de periode tot de uitvoering van de enquête (september 2005). Deze ondersteuning kregen 49 responderende gemeenten van het ondersteuningsprogramma van de VNG, 30 van TransAct (deels in het kader van het VNGondersteuningsprogramma), 28 van de GGD, 26 van een andere gemeente, 22 van een provinciale steunfunctie, 7 van een adviesbureau en 5 van een ministerie. 10 responderende gemeenten noemen andere partijen, zoals de centrumgemeente of het openbaar ministerie. Op de vraag wat de ontvangen ondersteuning inhield, geven 49 responsgemeenten aan ondersteuning te hebben gehad in de vorm van informatie over landelijk beleid. Bij 42 responsgemeenten ging het om begeleiding bij beleidsontwikkeling, in 36 responsgemeenten betrof het begeleiding bij de organisatie van de uitvoering, bij 16 responsgemeenten om het vergroten van het draagvlak bij uitvoerende organisaties en bij 13 responsgemeenten om het vergroten van draagvlak in de gemeenteraad en/of het college van B. en W. Enkele responderende gemeenten geven aan dat ze ervaringen met andere gemeenten uitwisselen. Verder hebben enkele responderende gemeenten ondersteuning ontvangen bij het schrijven van een plan van aanpak, bij het opzetten van het ASHG, bij het vergroten van draagvlak of bij het opstellen van een convenant. 4.2 Behoefte aan ondersteuning Van de responsgemeenten hebben er 77 behoefte aan verdere ondersteuning. Tabel 25 geeft aan waarbij men ondersteuning wil ontvangen. Net als in de nulmeting van 2004, hebben de responsgemeenten in najaar 2005 vooral behoefte aan ondersteuning bij de beleidsontwikkeling. Daarnaast is er nu veel behoefte aan ondersteuning bij regionale samenwerking; dit geldt voor 60% van de responsgemeenten. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 24 Tabel 25 Behoefte aan ondersteuning bij… Najaar 2005 (N=80) Najaar 2004 (N= 149) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Beleidsontwikkeling 50 63% 82 55% Regionale samenwerking 48 60% 55 37% Signalering, registratie en doorverwijzing 39 49% 58 39% Organisatie en aansturing van de uitvoering 25 31% 67 45% Samenwerking binnen de gemeentelijke organisatie 20 25% 28 19% Draagvlak vergroten 19 24% 39 26% De meeste responsgemeenten zouden ondersteuning bij regionale samenwerking en beleidsontwikkeling binnen enkele maanden of een halfjaar willen krijgen, al is ondersteuning bij signalering, registratie en doorverwijzing ook redelijk vaak direct gewenst. In tabel 26 is weergegeven op welke onderwerpen ondersteuning gewenst is en op welke termijn. Tabel 26 Behoefte aan ondersteuning en gewenste termijn Signalering, registratie en doorverwijzing Regionale samenwerking Beleidsontwikkeling Direct Over een of twee maanden Over een half jaar Over een jaar Najaar 2005 10 15 8 3 Najaar 2004 13 22 14 4 Najaar 2005 9 15 15 3 Najaar 2004 14 20 18 3 Najaar 2005 7 14 17 4 19 27 26 2 Najaar 2004 Samenwerking binnen de gemeentelijke organisatie Najaar 2005 6 6 4 2 Najaar 2004 5 10 9 1 Organisatie en aansturing van de uitvoering Najaar 2005 4 11 7 1 Najaar 2004 16 22 21 3 Najaar 2005 4 7 4 0 Najaar 2004 11 14 11 3 Najaar 2005 40 68 55 13 Najaar 2004 78 115 99 16 Draagvlak vergroten Totaal De meeste responderende gemeenten willen ondersteuning in de vorm van informatie: digitaal of schriftelijk en in iets mindere mate via bijeenkomsten. De andere vormen van ondersteuning, met uitzondering van trainingen of cursussen, worden in ongeveer gelijke mate genoemd. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 25 Tabel 27 Vorm van gewenste ondersteuning Najaar 2005 (N= 79) Najaar 2004 (N= 102) Absoluut Percentage Absoluut Percentage Digitale of schriftelijke informatie 41 52% 61 59% Advies of begeleiding op maat voor mijn regio 29 37% 38 37% Uitwisselingsbijeenkomst(en) met andere gemeenten 28 35% 43 42% Advies of begeleiding op maat voor mijn gemeente 27 34% 27 27% Informatiebijeenkomst(en) 26 33% 51 50% Training of cursus 8 10% 13 13% Tabel 28 Onderwerp en vorm van gewenste ondersteuning Digitale of schriftelijke informatie Beleidsontwikkeling Regionale samenwerking Signalering, registratie en doorverwijzing Samenwerking binnen de gemeentelijke organisatie Organisatie en aansturing van de uitvoering Informatiebijeenkomst(en) Uitwisselingsbijeenkomst(en) met andere gemeenten Advies/ begeleiding op maat voor mijn gemeente Advies/ begeleiding op maat voor mijn regio Training of cursus Najaar 2005 29 19 21 19 14 6 Najaar 2004 54 46 21 24 27 11 Najaar 2005 22 18 20 14 25 4 Najaar 2004 29 27 25 17 21 7 Najaar 2005 19 10 15 15 16 4 Najaar 2004 36 30 23 15 24 10 Najaar 2005 13 11 9 10 6 3 Najaar 2004 17 12 12 9 12 4 Najaar 2005 11 7 8 15 10 4 Najaar 2004 39 35 14 21 27 11 Najaar 2005 11 6 4 9 6 3 Najaar 2004 25 22 18 11 14 6 Draagvlak vergroten Gemeenten konden meerdere onderwerpen aangeven waarbij ze ondersteuning willen krijgen en per onderwerp zijn meerdere vormen van ondersteuning mogelijk. Daardoor komen de totalen van deze tabel niet overeen met het aantal gemeenten in de vorige twee tabellen. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 26 In het ondersteuningsprogramma Aanpak huiselijk geweld van de VNG wordt onderscheid gemaakt naar typen gemeenten. De eerste categorie heeft nog geen beleid of maatregelen op het gebied van tegengaan van huiselijk geweld en heeft nog onvoldoende draagvlak om dit tegen te gaan. De tweede categorie heeft wel draagvlak om huiselijk geweld aan te pakken en maatregelen op dit gebied, maar geen beleid. De derde categorie is hier actief mee bezig; deze gemeenten hebben beleid en maatregelen om huiselijk geweld aan te pakken en hier ook draagvlak voor. In het ondersteuningsprogramma wordt uitgegaan van verschillende ondersteuningsbehoeften bij deze drie typen gemeenten. Daarom wordt in onderstaande tabel aangegeven hoeveel responsgemeenten in de betreffende categorieën vallen en in tabel 29 welke behoefte aan ondersteuning deze typen (respons)gemeenten hebben. Helaas zijn niet door alle responderende gemeenten de vragen naar maatregelen, draagvlak en beleid ingevuld, zodat slechts een deel van de responsgemeenten ingedeeld kan worden in de drie categorieën. Tabel 29 laat zien dat er ten opzichte van de nulmeting van najaar 2004 in het najaar van 2005 aanzienlijk minder responderende gemeenten zijn die noch beleid noch draagvlak noch maatregelen hebben (21% in najaar 2005 tegenover 38% in najaar 2004). Het percentage responderende gemeenten dat draagvlak en maatregelen heeft maar nog geen beleid, is gestegen van 25% naar 42%. De groep responderende gemeenten die zowel maatregelen en draagvlak als beleid hebben, is gelijk gebleven qua grootte. Tabel 29 Typen gemeenten Najaar 2005 Najaar 2004 Absoluut Percentage Absoluut Percentage Type 1 Geen beleid, geen draagvlak en geen maatregelen 34 21% 68 38% Type 2 Draagvlak en maatregelen, maar geen beleid 69 42% 44 25% Type 3 Beleid, maatregelen en draagvlak 61 37% 65 37% Totaal 164 100% 177 100% In tabel 30 is weergegeven op welke onderwerpen de typen responsgemeenten ondersteuning wensen. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 27 Tabel 30 Ondersteuningsbehoefte naar type gemeente Type gemeenten Totaal 1 2 3 Najaar 2005 (N=34) (N=69) (N=61) (N=164) Najaar 2004 (N=68) (N=44) (N=65) (N=177) Najaar 2005 13 16 9 38 Najaar 2004 20 20 19 59 Najaar 2005 10 15 16 41 Najaar 2004 11 6 19 36 Organisatie en aansturing van de uitvoering Najaar 2005 6 6 8 20 Najaar 2004 17 15 17 49 Signalering, registratie en doorverwijzing Najaar 2005 8 10 18 36 Najaar 2004 15 11 19 45 Samenwerking binnen de gemeentelijke organisatie Najaar 2005 5 5 1 11 Najaar 2004 10 5 6 21 Draagvlak vergroten Najaar 2005 5 4 7 16 Najaar 2004 14 4 10 28 Beleidsontwikkeling Regionale samenwerking In het algemeen hebben alle verschillende typen gemeenten minder behoefte aan ondersteuning dan in 2004. Type 1- en type 2-gemeenten verschillen niet in hun ondersteuningsbehoeften. Zij hebben het meest behoefte aan ondersteuning bij beleidsontwikkeling en regionale samenwerking en in iets mindere mate bij signalering, registratie en doorverwijzing. Type 3gemeenten willen vooral ondersteuning ten aanzien van dit laatst genoemde onderwerp. Regionale samenwerking is ook een belangrijk onderwerp bij deze groep. Beleidsontwikkeling speelt hier minder, wat vanzelfsprekend is omdat deze gemeenten al beleid hebben. 4.3 Conclusie Beleidsontwikkeling is hetgeen waar een flink aantal responderende gemeenten responsondersteuning bij wil hebben. Dit betreft vooral gemeenten die nog geen vorm van beleid hebben. Regionale samenwerking en signalering, registratie en doorverwijzing zijn thema’s waar alle typen gemeenten ondersteuning bij zouden kunnen gebruiken. Voor de onderwerpen organisatie en aansturing van de uitvoering, de samenwerking binnen de gemeentelijke organisatie en draagvlakvergroting is in mindere mate ondersteuning nodig. De gewenste vorm van de ondersteuning is vooral digitale of schriftelijke informatie. Ook de andere vormen van ondersteuning (informatiebijeenkomsten, uitwisseling tussen gemeenten en lokale of regionale advisering) worden gewenst. Er is niet veel behoefte aan trainingen of cursussen. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 28 Bijlagen Bijlage 1 Werkwijze Enquête De tussenmeting najaar 2005 huiselijk geweld is, net als de nulmeting in najaar 2004, uitgevoerd via internet. Alle gemeenten hebben begin september 2005 een brief ontvangen, gericht aan het college van B. en W., met het verzoek de vragenlijst via de website www.aanpakhuiselijkgeweld.nl in te vullen. Ook bestond de mogelijkheid om de vragenlijst uit te printen en schriftelijk te retourneren. In de brief stonden de loginnaam en het password voor de betreffende gemeente. Analyse: extrapolatie De aantallen geregistreerde en geschatte gevallen van huiselijk geweld (zie hoofdstuk 2) zijn geëxtrapoleerd naar heel Nederland. Hiertoe is per gemeentegrootteklasse bekeken wat het aantal gevallen in verhouding tot het aantal inwoners van de responsgemeenten is en vervolgens is dit doorgerekend naar het totale aantal inwoners van die grootteklasse. VNG EFFECTMETING AANPAK HUISELIJK GEWELD - TUSSENMETING, NAJAAR 2005 30