T herapie Lymfomen in het centraal zenuwstelsel Auteurs E.O.E.J. Jansen, J.K. Doorduijn, J.E.C. Bromberg, P.M.P. Poortmans en M.J. van den Bent Trefwoorden centraalzenuwstelsellymfoom, chemotherapie, methotrexaat, radiotherapie, rituximab Samenvatting Het centraal zenuwstelsel (CZS) is een zeldzame lokalisatie van het non-hodgkinlymfoom. Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen een primair en een secundair CZS-lymfoom, waarbij de voorgeschiedenis van de patiënt en een volledige stagering van belang zijn. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de diagnostiek en behandeling van zowel het primaire als secundaire CZS-lymfoom. De standaardbehandeling van patiënten onder de 60 jaar met een primair CZS-lymfoom bestaat uit hoge dosis methotrexaat bevattende chemotherapie, gevolgd door schedelbestraling (5-jaarsoverleving 30%). Bij patiënten boven de 60 jaar wordt vanwege de grote kans op neuro- toxiciteit in principe geen aanvullende schedelbestraling gegeven. Bij een palliatieve behandeling kan schedelbestraling wel als monotherapie worden toegepast. De behandeling van een secundair CZS-lymfoom na een eerder systemisch NHL heeft veel slechtere resultaten, met slechts een 1-jaarsoverleving van minder dan 10%. Voor deze laatste groep patiënten is een nieuwe studie in HOVON-verband gestart, waarbij intrathecale behandeling met rituximab geïntroduceerd wordt en de sys- temische behandeling zal bestaan uit R-DHAPkuren, hoge dosis methotrexaat en afsluitend een autologe stamceltransplantatie. Inleiding of verworven immuundeficiëntie. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is een hiv-infectie, waarbij het risico 3.600 keer groter is op het krijgen van een CZSlymfoom. Sinds de introductie van effectieve antivirale therapie (‘highly active antiretroviral therapy’; HAART) is de incidentie van CZS-lymfomen bij een hiv-infectie gedaald.1 Een ander voorbeeld is het optreden van CZS-lymfomen na een (nier)transplantatie. In dit overzicht worden alleen CZS-lymfomen bij immuuncompetente patiënten besproken. Van de patiënten met een primair CZS-lymfoom heeft 90% een diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL), de overige 10% heeft een laaggradig, Burkitt- of T-cellymfoom. De mediane leeftijd van de patiënten is 55 jaar. In Nederland wordt de diagnose non-hodgkinlymfoom (NHL) ongeveer 2.000 keer per jaar gesteld. In 1-2% van de gevallen betreft het een lymfoom dat gelokaliseerd is in het centraal zenuwstelsel (CZS). Uit epidemiologische studies is gebleken dat de incidentie van CZS-lymfomen de laatste decennia is gestegen.1 Het CZS-lymfoom vormt ongeveer 1-2% van alle primaire hersentumoren bij volwassenen. Wanneer het lymfoom alleen gelokaliseerd is in de hersenen, in het ruggenmerg, leptomeningeaal of in de ogen (retina of glasvocht), wordt gesproken van een primair CZS-lymfoom. Wanneer ook elders in het lichaam lymfoomlokalisaties zijn, of als de patiënt eerder een systemisch lymfoom had en nu een lokalisatie heeft in het CZS, dan wordt dit een secundair CZS-lymfoom genoemd. Primair CZS-lymfoom De enige bekende risicofactor voor het ontwikkelen van een primair CZS-lymfoom is een aangeboren 183 vol. 4 nr. 5 - 2007 (Ned Tijdschr Hematol 2007;4:183-9) Symptomen Vanwege de initiële klachten komen patiënten met een CZS-lymfoom in eerste instantie meestal bij de neuroloog of de oogarts, en worden na het stellen van de diagnose naar de hematoloog verwezen. Meer dan de helft van de patiënten presenteert zich n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e Tabel 1. Onderzoeken bij de stagering van een primair centraalzenuwstelsellymfoom. Histologie en flowcytometrie via stereotactisch biopt of vitrectomie MRI van de hersenen (met contrast), op indicatie van de wervelkolom of een deel daarvan Liquoronderzoek (eiwitgehalte, celaantal, cytologie, flowcytometrie) Beoordeling oogarts CT van hals/thorax/abdomen, beenmergonderzoek, echo van de testis Serum-LDH, hiv-serologie met focale neurologie (70%). Daarnaast zijn er neuropsychiatrische klachten (43%), klachten passend bij verhoogde intracraniële druk (33%), of insulten (14%). Slechts 4% van de patiënten presenteert zich met oogklachten. Toch blijkt bij stagering 5-20% van de patiënten een ooglokalisatie te hebben.1 Typische B-symptomen ontbreken over het algemeen. Diagnostiek Door de International Primary CNS Lymphoma Collaborative Group (IPCG) zijn criteria opgesteld voor de stagering en de responsevaluatie bij een primair CZS-lymfoom.2 De diagnose dient histologisch bevestigd te worden, in het algemeen via een stereotactisch biopt, bij vermoeden op een ooglokalisatie door middel van een biopsie of een vitrectomie. De stagering omvat: MRI van de schedel met gadoliniumcontrast, een lumbaalpunctie (totaal eiwit, celaantal, morfologie en flowcytometrie) tenzij sprake is van een dreigende inklemming, consult door een oogarts, CT van de hals, de thorax en het abdomen, beenmergaspiraat en -biopt. Op geleide van de anamnese en het lichamelijk onderzoek is zo nodig aanvullend onderzoek geïndiceerd, bijvoorbeeld een echo van de testis of een MRI van de wervelkolom (zie Tabel 1). Een leptomeningeale lokalisatie wordt bij 16-41% gevonden, in een deel van de gevallen is dit asymptomatisch. Bij 4-12% levert de CT en het beenmergonderzoek een systemische lokalisatie op.3 Bij oriënterend bloedonderzoek is het serum lactaatdehydrogenase (LDH)-gehalte van belang als prognostische factor.4 Natuurlijk mag controle van de hiv-serologie niet ontbreken. Ten slotte is een bepaling van de cognitieve functie zinvol: deze kan gestoord zijn door de ziekte, en wordt dan vervolgd na therapie. Anderzijds kan de therapie ook leiden tot cognitieve verslechtering. Prognostische factoren De International Extranodal Lymphoma Study Group (IELSG) heeft onafhankelijke variabelen bepaald voor de respons en de overleving van n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r primair CZS-lymfoom. Leeftijd >60 jaar, WHOperformancestatus >1, verhoogd serum LDH, verhoogd eiwitgehalte in de liquor en betrokkenheid van diepe hersenstructuren (periventriculair, basale ganglia, hersenstam of cerebellum) bleken ongunstige prognostische factoren te zijn voor overleving. Bij aanwezigheid van 4 of 5 van de risicofactoren was de 2-jaarsoverleving slechts 15%, bij 0 of 1 risicofactor 80%. Ook bij analyse van de subgroep van patiënten die behandeld waren met hoge dosis methotrexaat bleven deze risicofactoren hun discriminerende waarde voor de 2-jaarsoverleving behouden.4 In een recente studie werden echter alleen de leeftijd en de performancestatus als prognostische factoren gevonden. Bij een leeftijd <50 jaar en een Karnofskyscore >70 waren de ziektevrije overleving en de totale overleving (‘overall survival’; OS) significant beter.5 Behandelingsmogelijkheden Corticosteroïden Een behandeling met corticosteroïden resulteert bij 40% van de patiënten in een respons, met soms zelfs het volledig verdwijnen van de klachten en het lymfoom. Dit is over het algemeen echter van korte duur.6 De respons kan zo snel optreden, dat ook bij symptomatische patiënten bij voorkeur eerst een biopt wordt genomen, omdat anders geen betrouwbare pathologische diagnose gesteld kan worden. Radiotherapie Bij monotherapie in de vorm van schedelbestraling kan bij 90% van de patiënten een respons worden bereikt. In verband met de multifocaliteit, met diffuse infiltratie buiten de radiologisch afwijkende gebieden, moet altijd totale schedelbestraling plaatsvinden. De mediane overleving bij alleen totale schedelbestraling tot een dosis van 40 Gy met een boost van 20 Gy op het tumorgebied is 11,6 maanden.7 Voor patiënten die niet in aanmerking komen voor chemotherapeutische, intensieve behandeling, kan bestraling een palliatieve behandeling vormen. HE M a t o l o g i e vol. 4 nr. 5 - 2007 184 therapie 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 0 O n 30 52 34 52 1 2 3 4 5 jaren aantal behandelde patiënten 39 33 27 22 15 30 25 19 18 11 6 7 8 8 6 4 4 1 1 9 OS PFS Figuur 1. ‘Overall survival’ (OS) en progressievrije overleving (PFS) van patiënten met een primair centraalzenuwstelsellymfoom die behandeld zijn met methotrexaat, teniposide, carmustine en methylprednisolon (MBVP) in de European Organization for Research and Treatment of Cancer (EORTC)-studie 20962. O=’observed event’. Met name bij patiënten boven de 60 jaar bestaat een risico op late neurotoxiciteit, maar gezien de beperkte levensverwachting is dit slechts een relatieve contra-indicatie. Combinatietherapie van chemo- en radiotherapie De behandeling van een primair CZS-lymfoom met chemotherapie vereist dat het middel de bloed-hersenbarrière kan passeren. Het meest effectieve middel bij een CZS-lymfoom is methotrexaat (MTX). Bij hoge dosering intraveneus (>1.500 mg/m2) passeert het de bloed-hersenbarrière en worden cytotoxische liquorspiegels bereikt. Een aantal Nederlandse ziekenhuizen heeft in de periode 1997 tot 2002 deelgenomen aan de fase II-studie van de European Organization for Research and Tretment of Cancer (EORTC), waarin patiënten tot 65 jaar met een primair CZS-lymfoom behandeld werden met 2 kuren MBVP (MTX 3 g/m2 dag 1 en 15, teniposide 100 mg/m2 dag 2 en 3, carmustine 100 mg/m2 dag 4 en methylprednisolon dag 1-5) in combinatie met MTX, cytarabine en hydrocortison intrathecaal. De behandeling werd afgesloten met 40 Gy schedelbestraling. De totale respons was 81%, waarvan 70% een complete remissie betrof. De mediane OS bedroeg 46 maanden, de 3-jaarsOS 58% (zie Figuur 1).8 Na een langere follow-up blijkt 30% van de patiënten een langdurige ziektevrije overleving te hebben (persoonlijke mededeling, Poortmans). De mortaliteit ten gevolge van de behandeling in deze studie was 10%; al deze patiënten 185 vol. 4 nr. 5 - 2007 overleden ten gevolge van infecties bij neutropenie. Het is dan ook van groot belang dat deze behandeling wordt gegeven in centra die ervaring hebben met dergelijke intensieve chemotherapieschema’s. Andere fase II-studies, met behandelschema’s waarin MTX gecombineerd wordt met andere chemotherapeutica, laten vergelijkbare resultaten zien.9,10 De resultaten van een behandeling met hoge dosis MTX als monotherapie zijn wisselend.11,12 Bij de gecombineerde behandeling met chemo- en radiotherapie kan de neurotoxiciteit aanzienlijk zijn, zich uitend in cognitieve stoornissen, dementie, ataxie en incontinentie. De neurotoxiciteit komt pas laat tot uiting, gemiddeld 29 maanden (5-105 maanden) na de diagnose van het lymfoom, en is geleidelijk progressief. De mediane overleving is dan slechts 12 maanden. In de groep patiënten onder de 60 jaar treedt dit op bij 30% van de patiënten, boven de 60 jaar is dit waarschijnlijk bij meer dan 80%.13,14 In een subgroepanalyse van de genoemde EORTC-studie is gekeken naar de neurotoxiciteit bij 19 patiënten in complete remissie. Bij de afgenomen neuropsychologische test was bij 21% sprake van een ernstige cognitieve beperking en bij 63% van een milde tot matige beperking. Een CT-scan van de hersenen liet bij 78% van de patiënten corticale atrofie en afwijkingen van de witte stof zien, wat geassocieerd was met cognitieve beperkingen.15 Er was een associatie met leeftijd, maar vanwege het ontbreken van een uitgangsmeting kon niet duidelijk worden vastgesteld wat het effect van de tumor en wat het gevolg van de behandeling was. Vanwege deze ernstige neurotoxiciteit verdient het aanbeveling de schedelbestraling bij patiënten ouder dan 60 jaar, die goed hebben gereageerd op chemotherapie, achterwege te laten. Als standaardbehandeling voor patiënten jonger dan 60 jaar geldt op dit moment een combinatie van MTX bevattende chemotherapie en totale schedelbestraling. In verband met de potentiële toxiciteit van deze behandeling worden studies verricht met behandelschema’s zonder radiotherapie. Zo werden in een Duits-Amerikaanse studie redelijke resultaten bereikt met alleen chemotherapie, met een mediane ziektevrije overleving van 21 maanden en een mediane OS van 50 maanden.16 Op dit moment loopt een Duitse multicenter fase III-studie: chemotherapie versus chemo- met radiotherapie. Autologe stamceltransplantatie Een autologe stamceltransplantatie heeft geen plaats in de eerstelijnsbehandeling van een primair CZSlymfoom. Wanneer de autologe stamceltransplan- n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e tatie gevolgd wordt door schedelbestraling, zijn de resultaten vergelijkbaar met de MTX bevattende chemokuren.17,18 De toxiciteit van de behandeling lijkt echter hoger dan bij een behandeling zonder autologe stamceltransplantatie. Recidief primair CZS-lymfoom Een groot deel van de patiënten met een CZS-lymfoom zal een recidief of progressie onder therapie vertonen. Voor deze patiënten is geen standaard tweedelijnstherapie voorhanden. Afhankelijk van de conditie van de patiënt en de respons op de eerdere therapie zal beoordeeld moeten worden of een nieuwe behandeling mogelijk en zinvol is. Een patiënt die een lange remissieduur heeft gehad op een hoge dosis MTX, kan hier soms succesvol opnieuw mee behandeld worden.19 Met schedelbestraling, indien niet gegeven in de eerste lijn, is een mediane overleving van 11 maanden beschreven.20 Reïnductiechemotherapie gevolgd door autologe transplantatie is eveneens een mogelijkheid. Een kleine studie beschrijft een 3jaarsoverleving van 63%, met echter een hoge behandelingsgerelateerde mortaliteit en neurologische toxiciteit. De auteurs concluderen dat deze behandeling niet geschikt is voor patiënten ouder dan 60 jaar.21 Inmiddels zijn in een vervolgstudie opnieuw 43 patiënten behandeld, waarvan er 27 getransplanteerd werden, en 24 een complete remissie bereikten. De mediane OS bedroeg 18 maanden.22 Een tweedelijnsbehandeling met temozolomide, een oraal alkylerend chemotherapeuticum, al dan niet met rituximab intraveneus is ook een mogelijkheid. Responspercentages tot 53% worden beschreven, met 38-60% 1-jaarsoverleving en een mediane tijd tot progressie van 8 maanden bij beperkte toxiciteit.23 Secundair CZS-lymfoom Een secundair CZS-lymfoom is een lokalisatie in het CZS bij een gelijktijdige of eerdere systemische lokalisatie. Het is doorgaans leptomeningeaal gelokaliseerd, maar 20-25% heeft tevens parenchymafwijkingen. Men dient bedacht te zijn op een secundair CZS-lymfoom bij hoofdpijn, wortel- of hersenzenuwuitval, karakterverandering of epileptische aanvallen bij een patiënt die bekend is met een maligne lymfoom. Bij dergelijke klachten dient diagnostiek ingezet te worden, onder andere een lumbaalpunctie inclusief flowcytometrie (2x herhalen bij klinische verdenking!) en een MRI zonder en met contrast. Een secundair CZS-lymfoom treedt op bij 2-5% van n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r de agressieve lymfomen. De belangrijkste risicofactoren voor het ontwikkelen van een CZS-lokalisatie zijn een verhoogd LDH, een hoog stadium en het hebben van meer dan 1 extranodale lokalisatie.24,25 Deze risicofactoren bepalen ook de kans op een recidief en de overleving van het systemische lymfoom (‘International Prognostic Index’ (IPI)-risicofactoren). Slechts bij enkele specifieke lymfomen, zoals het Burkitt en lymfoblastair lymfoom, hiv-geassocieerd lymfoom, en lokalisatie van DLBCL in de testis en soms de orbita of de sinussen, wordt primaire profylaxe in de vorm van intrathecaal MTX geadviseerd. Bij deze patiënten bestaat een groot risico op een secundair CZS-lymfoom, tot meer dan 15%.26 Vanwege de veel lagere incidentie wordt voor de overige patiënten profylactische intrathecale behandeling niet geadviseerd. De behandeling van patiënten met een CZS-lokalisatie bij presentatie van de ziekte is gelijk aan de behandeling van patiënten zonder CZS-lokalisatie, maar met toevoeging van intrathecaal MTX. Beperkte gegevens hierover suggereren dat de prognose van beide groepen op deze manier gelijk is. Patiënten met een recidief lymfoom in het CZS hebben een zeer slechte prognose met een mediane overleving van 2-4 maanden en een 1-jaarsoverleving van 10% na behandeling met systemische en/of intrathecale chemotherapie of radiotherapie.27 Onduidelijk is of een intensievere therapie de prognose kan verbeteren. Een CZS-lokalisatie is een exclusiecriterium voor de meeste prospectieve studies. Een retrospectieve analyse van patiënten die een transplantatie hebben ondergaan, lijkt gunstige resultaten op te leveren, met langdurige overleving bij 23-46% van de patiënten. Het is echter onduidelijk hoeveel patiënten niet aan de myeloablatieve behandeling toekomen wegens progressie tijdens de inductiekuren. De reïnductiebehandeling was variabel, evenals de gebruikte conditionering. Het resultaat was slechter indien nog actieve ziekte aanwezig was in het CZS op het moment van transplantatie.28 In Nederland bestaat de behandeling van een secundair CZS-lymfoom vaak uit een combinatie van tweedelijnschemotherapie (bijvoorbeeld kuren met dexamethason, cytarabine en cisplatine (DHAP) en etoposide, ifosfamide, mesna en MTX (VIM)) gevolgd door een autologe stamceltransplantatie, zoals dat bij een recidief systemisch NHL wordt gegeven, gecombineerd met MTX intrathecaal en schedelbestraling. De ratio van de systemische therapie is dat bij 50% ook al een systemisch recidief aanwezig is, en dat bij de rest de CZS-lokalisatie vaak gevolgd HE M a t o l o g i e vol. 4 nr. 5 - 2007 186 therapie secundair CZS-lymfoom leeftijd 18-65 jaar registratie reïnductiebehandeling cyclus I/II R-DHAP-MTX rituximab i.t. geen partiële remissie maligne cellen in BM/liquor reïnductiebehandeling III + oogsten einde behandeling R-DHAP rituximab i.t. mobilisatie + collectie onvoldoende oogst einde behandeling MTX relaps/progressie einde behandeling BuCy ASCT systemische partiële remissie of parenchymafwijking in partiële remissie radiotherapie einde behandeling Figuur 2. Studieschema van de HOVON 80-studie. CZS=centraal zenuwstelsel, DHAP=dexamethason, cytarabine en cisplatine, i.t.=intrathecaal, MTX=methotrexaat, BM=beenmerg, BuCy=busulfan, cyclofosfamide, ASCT=autologe stamceltransplantatie. wordt door een systemisch recidief.26 De resultaten van een dergelijk schema zijn echter teleurstellend. De 1-jaarsoverleving bedraagt minder dan 10%. Patiënten overlijden veelal aan progressie van het systemisch NHL. Met de ingestelde behandeling wordt bij ongeveer 80% van de patiënten wel een respons bereikt op het niveau van het CZS. Helaas is dit vrijwel altijd slechts van korte duur.29 Nieuwe ontwikkelingen HOVON 80-studie In verband met de bovenstaande slechte resultaten van klassieke tweedelijnschemotherapie gecombineerd met intrathecaal MTX, is het zinvol andere en intensievere behandelschema’s te onderzoeken. Het lijkt logisch om voor de behandeling van een recidief lymfoom met een CZS-lokalisatie de effectieve componenten van de tweedelijns systemische therapie (rituximab en DHAP) en de belangrijkste component uit de behandeling van een primair 187 vol. 4 nr. 5 - 2007 CZS-lymfoom (hoge dosis MTX) te combineren. Naar aanleiding van recente resultaten uit fase Istudies met rituximab intrathecaal, is dit eveneens verder onderzoek waard. Ten slotte zou de conditionering bij de autologe stamceltransplantatie moeten bestaan uit middelen met een goede penetratie in het CZS. Deze overwegingen hebben geleid tot een nieuwe HOVON-studie. Het studieschema van de HOVON 80-studie is weergegeven in Figuur 2. Intrathecaal rituximab Na intraveneuze toediening van rituximab wordt in de liquor een concentratie van 0,1% van de therapeutische plasmaconcentratie bereikt. Dit is onvoldoende om een therapeutisch effect op de B-cellen in de liquor te verwachten. Rituximab intrathecaal zou wel therapeutische concentraties in de liquor kunnen bewerkstelligen en aldaar zijn therapeutisch effect op de lymfoomcellen kunnen hebben. In 2 fase I-studies bleek 25-30 mg rituximab intrathecaal een veilige dosis te zijn. Bij hogere doses werden bijwerkingen gezien van hypo- en hypertensie, koude rillingen, misselijkheid, hoofdpijn, rugpijn en een passagère paraparese. Bij de meerderheid van de patiënten werd een respons gezien op de behandeling.30,31 Conclusie Lymfomen in het CZS kunnen primair, met als enige lokalisatie het CZS, of secundair aan een systemisch lymfoom bestaan. Een patiënt met een primair CZS-lymfoom die behandeld wordt met hoge dosis MTX, al dan niet gecombineerd met andere chemotherapeutica, en aanvullende schedelbestraling, heeft een reële kans op genezing. Late neurotoxiciteit kan optreden en komt bij patiënten ouder dan 60 jaar onacceptabel veel voor. In die groep dient of voor radiotherapie alleen, of voor chemotherapie alleen te worden gekozen. Patiënten die bekend zijn met een maligne lymfoom en die neurologische klachten ontwikkelen, dienen in samenwerking met een neuroloog onderzocht te worden om CZS-lokalisatie uit te sluiten. Het behandelingsresultaat van een secundair CZS-lymfoom is slecht. Met de nieuwe HOVON-studie wordt mogelijk een weg gevonden naar een betere uitkomst. Referenties 1. Batchelor T, Loeffler JS. Primary CNS lymphoma. J Clin Oncol 2006;24:1281-8. 2. Abrey LE, Batchelor TT, Ferreri AJ, Gospodarowicz M, n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e Aanwijzingen voor de praktijk 1.De behandeling van een patiënt met een centraalzenuwstelsel (CZS)-lymfoom behoort te gebeuren in een gespecialiseerd hematologisch centrum waar een goede ondersteuning vanuit de neuro-oncologie mogelijk is. 2.De eerstelijnsbehandeling voor patiënten met een primair CZS-lymfoom onder de 60 jaar bestaat uit hoge dosis methotrexaat (MTX) bevattende chemotherapie, bijvoorbeeld 2 kuren MTX, teniposide, carmustine en methylprednisolon (MBVP), in combinatie met MTX, cytarabine en hydrocortison intrathecaal, gevolgd door 40 Gy schedelbestraling. 3.Bij patiënten ouder dan 60 jaar is een combinatietherapie die bestaat uit hoge dosis MTX en schedelbestraling gecontra-indiceerd in verband met het zeer grote risico op ernstige neurotoxiciteit. 4.Indien sprake is van een recidief van een systemisch lymfoom dat gelokaliseerd is in het CZS, kan inclusie in de nieuwe HOVON-studie worden overwogen. Pulczynski EJ, Zucca E, et al. Report of an international workshop to standardize baseline evaluation and response criteria for primary CNS lymphoma. J Clin Oncol 2005;23:5034-43. 3. Ferreri AJ, Reni M, Zoldan MC, Terreni MR, Villa E. Importance of complete staging in non-Hodgkin’s lymphoma presenting as a cerebral mass lesion. Cancer 1996;77:827-33. 4. Ferreri AJ, Blay JY, Reni M, Pasini F, Spina M, Ambrosetti A, et al. Prognostic scoring system for primary CNS lymphomas: the International Extranodal Lymphoma Study Group experience. J Clin Oncol 2003;21:266-72. 5. Abrey LE, Ben-Porat L, Panageas KS, Yahalom J, Berkey B, Curran W, et al. Primary central nervous system lymphoma: the Memorial Sloan-Kettering Cancer Center prognostic model. J Clin Oncol 2006;24:5711-5. 6. DeAngelis LM, Yahalom J, Heinemann MH, Cirrincione C, Thaler HT, Krol G. Primary CNS lymphoma: combined treatment with chemotherapy and radiotherapy. Neurology 1990;40:80-6. 7. Nelson DF, Martz KL, Bonner H, Nelson JS, Newall J, Kerman HD, et al. Non-Hodgkin’s lymphoma of the brain: can high dose, large volume radiation therapy improve survival? Report on a prospective trial by the Radiation Therapy Oncology Group (RTOG): RTOG 8315. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1992;23:9-17. 8. Poortmans PM, Kluin-Nelemans HC, Haaxma-Reiche H, Van’t Veer M, Hansen M, Soubeyran P, et al. High-dose methotrexate-based chemotherapy followed by consolidating radiotherapy in non-AIDS-related primary central nervous system lymphoma: European Organization for Research and Treatment of Cancer Lymphoma Group Phase II Trial 20962. J Clin Oncol 2003;21:4483-8. n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r 9. Abrey LE, Yahalom J, DeAngelis LM. Treatment for primary CNS lymphoma: the next step. J Clin Oncol 2000;18:3144-50. 10. Gavrilovic IT, Hormigo A, Yahalom J, DeAngelis LM, Abrey LE. Long-term follow-up of high-dose methotrexate-based therapy with and without whole brain irradiation for newly diagnosed primary CNS lymphoma. J Clin Oncol 2006;24:4570-4. 11. Batchelor T, Carson K, O’Neill A, Grossman SA, Alavi J, New P, et al. Treatment of primary CNS lymphoma with methotrexate and deferred radiotherapy: a report of NABTT 9607. J Clin Oncol 2003;21:1044-9. 12. Herrlinger U, Schabet M, Brugger W, Kortmann RD, Kuker W, Deckert M, et al. German Cancer Society NeuroOncology Working Group NOA-03 multicenter trial of singleagent high-dose methotrexate for primary central nervous system lymphoma. Ann Neurol 2002;51:247-52. 13. Blay JY, Conroy T, Chevreau C, Thyss A, Quesnel N, Eghbali H, et al. High-dose methotrexate for the treatment of primary cerebral lymphomas: analysis of survival and late neurologic toxicity in a retrospective series. J Clin Oncol 1998;16:864-71. 14. DeAngelis LM, Seiferheld W, Schold SC, Fisher B, Schultz CJ. Combination chemotherapy and radiotherapy for primary central nervous system lymphoma: Radiation Therapy Oncology Group Study 93-10. J Clin Oncol 2002;20:4643-8. 15. Harder H, Holtel H, Bromberg JE, Poortmans P, Haaxma-Reiche H, Kluin-Nelemans HC, et al. Cognitive status and quality of life after treatment for primary CNS lymphoma. Neurology 2004;62:544-7. 16. Pels H, Schmidt-Wolf IG, Glasmacher A, Schulz H, Engert A, Diehl V, et al. Primary central nervous system lymphoma: results of a pilot and phase II study of systemic and HE M a t o l o g i e vol. 4 nr. 5 - 2007 188 therapie intraventricular chemotherapy with deferred radiotherapy. J Clin Oncol 2003;21:4489-95. 17. Colombat P, Lemevel A, Bertrand P, Delwail V, Rachieru P, Brion A, et al. High-dose chemotherapy with autologous stem cell transplantation as first-line therapy for primary CNS lymphoma in patients younger than 60 years: a multicenter phase II study of the GOELAMS group. Bone Marrow Transplant 2006;38:417-20. 18. Illerhaus G, Marks R, Ihorst G, Guttenberger R, Ostertag C, Derigs G, et al. High-dose chemotherapy with autologous stem-cell transplantation and hyperfractionated radiotherapy as first-line treatment of primary CNS lymphoma. J Clin Oncol 2006;24:3865-70. 19. Plotkin SR, Betensky RA, Hochberg FH, Grossman SA, Lesser GJ, Nabors LB, et al. Treatment of relapsed central nervous system lymphoma with high-dose methotrexate. Clin Cancer Res 2004;10:5643-6. 20. Nguyen PL, Chakravarti A, Finkelstein DM, Hochberg FH, Batchelor TT, Loeffler JS. Results of whole-brain radiation as salvage of methotrexate failure for immunocompetent patients with primary CNS lymphoma. J Clin Oncol 2005;23:1507-13. 21. Soussain C, Suzan F, Hoang-Xuan K, Cassoux N, Levy V, Azar N, et al. Results of intensive chemotherapy followed by hematopoietic stem-cell rescue in 22 patients with refractory or recurrent primary CNS lymphoma or intraocular lymphoma. J Clin Oncol 2001;19:742-9. 22. Soussain C, Hoang-Xuan K, Taillandier L, Casasnovas O, Dupriez B, Taksin AL, et al. Intensive chemotherapy followed by hematopoietic stem cell rescue for refractory or recurrent primary central nervous system (PCNSL) or intra ocular lymphoma (IOL). Results of a multicentric phase II study. Blood 2006;108:123a. 23. Enting RH, Demopoulos A, DeAngelis LM, Abrey LE. Salvage therapy for primary CNS lymphoma with a combination of rituximab and temozolomide. Neurology 2004;63:901-3. 24. Feugier P, Virion JM, Tilly H, Haioun C, Marit G, Macro M, et al. Incidence and risk factors for central nervous system occurrence in elderly patients with diffuse large-B-cell lymphoma: influence of rituximab. Ann Oncol 2004;15:129-33. 25. Boehme V, Zeynalova S, Kloess M, Loeffler M, Kaiser U, Pfreundschuh M, et al. Incidence and risk factors of central nervous system recurrence in aggressive lymphoma-a survey of 1693 patients treated in protocols of the German High-Grade Non-Hodgkin’s Lymphoma Study Group (DSHNHL). Ann Oncol 2007;18:149-57. 26. Hill QA, Owen RG. CNS prophylaxis in lymphoma: who to target and what therapy to use. Blood Rev 2006;20:319-32. 27. Van Besien K, Ha CS, Murphy S, McLaughlin P, Rodriguez A, Amin K, et al. Risk factors, treatment, and outcome of central nervous system recurrence in adults with intermediate-grade and immunoblastic lymphoma. Blood 1998;91:1178-84. 189 vol. 4 nr. 5 - 2007 28. Williams CD, Pearce R, Taghipour G, Green ES, Philip T, Goldstone AH. Autologous bone marrow transplantation for patients with non-Hodgkin’s lymphoma and CNS involvement: those transplanted with active CNS disease have a poor outcome--a report by the European Bone Marrow Transplant Lymphoma Registry. J Clin Oncol 1994;12:2415-22. 29. Paulus JA, Bos GM, Lowenberg B, Van den Bent MJ. [Treatment results and the prognosis in patients with localization of non-Hodgkins-lymphoma in the central nervous system]. Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142:2196-200. 30. Schulz H, Pels H, Schmidt-Wolf I, Zeelen U, Germing U, Engert A. Intraventricular treatment of relapsed central nervous system lymphoma with the anti-CD20 antibody rituximab. Haematologica 2004;89:753-4. 31. Rubenstein JL, Fridlyand J, Abrey L, Shen A, Karch J, Wang E, et al. Phase I study of intraventricular administration of rituximab in patients with recurrent CNS and intraocular lymphoma. J Clin Oncol 2007;25:1350-6. Ontvangen 31 januari 2007, geaccepteerd 26 april 2007. Correspondentieadres Mw. drs. E.O.E.J. Jansen, hematoloog Mw. dr. J.K. Doorduijn, hematoloog Erasmus MC – Daniel den Hoed Afdeling Hematologie Postbus 5201 3008 AE Rotterdam Tel.: 010 439 15 98 E-mailadres: [email protected] Mw. dr. J.E.C. Bromberg, neuroloog Prof. dr. M.J. van den Bent, neuro-oncoloog Afdeling Neurologie Dr. P.M.P. Poortmans, radiotherapeut Dr. Bernard Verbeeten Instituut Afdeling Radiotherapie Brugstraat 10 5042 SB Tilburg Correspondentie graag richten aan mw. dr. J.K. Doorduijn. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e