Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Cassatie rekent af met de theorie van het verval van de schenkingen onder de levenden wegens het verdwijnen van de oorzaak. Of is er ruimte voor discussie? Noot bij Cass. 12 december 2008 Masterproef van de opleiding Notariaat Ingediend door Geraldine Van den Weghe studentennr. 00703740 Promotor: Prof. dr. Jan Bael Co-promotor: Mary Ann Masschelein Geraldine Van den Weghe 1. 2. 2009-2010 Inleiding ........................................................................................................................................... 3 1.1. Voorafgaand ............................................................................................................................ 3 1.2. Probleemstelling...................................................................................................................... 3 Het oorzaakbegrip ........................................................................................................................... 5 2.1. Kenmerken van de vervaltheorie ............................................................................................ 5 2.2. De dualistische leer van het Hof van Cassatie met betrekking tot de oorzaak ....................... 6 2.3. Oorzaak als voortbestaansvereiste? ....................................................................................... 8 3. Jamais deux sans trois. 3 mijlpaalarrest van het Hof van cassatie ...................................................... 9 3.1. Arrest van het Hof van Cassatie van 16 november 1989 ............................................................. 9 a. Feiten ........................................................................................................................................... 9 b. Kritiek ........................................................................................................................................ 10 c. Gevolgen .................................................................................................................................... 11 d. voorbeelden uit de lagere rechtspraak ..................................................................................... 12 3.2. Arrest van het Hof van Cassatie van 21 januari 2000 ................................................................ 13 a. Feiten ......................................................................................................................................... 13 b. Toevoeging van een bijkomende voorwaarde .......................................................................... 15 c. Gevolg van deze nieuwe tijdsvoorwaarde voor de vervaltheorie bij schenkingen ................... 17 3.3. Arrest van het Hof van Cassatie van 12 december 2008 ........................................................... 19 a. Ontleding van het arrest............................................................................................................ 19 b. Heeft het Hof van Cassatie hiermee alle onzekerheid uit de weg geruimd? ............................ 21 3. 4. Stellingen in de rechtsleer pro en contra het verval ..................................................................... 24 3.1. Met betrekking tot de bindende kracht van de overeenkomst ............................................ 24 a. Contra .................................................................................................................................... 24 b. Pro ......................................................................................................................................... 24 3.2. Met betrekking tot de rechtszekerheid................................................................................. 25 a. Contra .................................................................................................................................... 25 b. Pro ......................................................................................................................................... 27 3.3. Eerbiediging werkelijke wil van de schenker......................................................................... 28 Alternatieve mogelijkheden? ........................................................................................................ 28 4.1. Verschil tussen samenwonenden en gehuwden ................................................................... 28 4.2. Beding van aanwas ................................................................................................................ 30 4.3. Uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde ................................................................................ 32 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 1 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 4.4. Wettelijke mogelijkheden (niet vervulling van de voorwaarde of last en herroeping wegens ondankbaarheid) ............................................................................................................................... 36 4.5. Dwaling .................................................................................................................................. 37 4.6. Belang van de notariële schenkingsakte en de kwalificatie van de vrijgevigheid ................. 38 4.7. Rechtsvergelijking.................................................................................................................. 39 5. Conclusie ....................................................................................................................................... 41 6. Bibliografie .................................................................................................................................... 43 6.1. Rechtspraak ........................................................................................................................... 43 6.2. Rechtsleer .............................................................................................................................. 44 A. Boeken ................................................................................................................................... 44 B. Tijdschriften ........................................................................................................................... 45 C. Bijdragen in boeken............................................................................................................... 48 2 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein Geraldine Van den Weghe 2009-2010 1. Inleiding 1.1. Voorafgaand 1. – De problematiek van het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak heeft nog maar eens opschudding veroorzaakt. Wanneer een schenking wordt gedaan en er zich naderhand wijzigingen voordoen aan de concrete omstandigheden, kan het in stand houden van de schenking als onbillijk over komen. Hierdoor is het mogelijk dat de schenker wenst terug te komen op de gedane schenking. Een schenking wordt immers vaak gedaan met het oog op het uitbouwen van een relatie, waardoor een relatiebreuk de doorslaggevende beweegreden van de schenking kan ontnemen. In principe is een schenking onherroepelijk: “donner et retenir ne vaut”. Dit principe komt door de theorie van het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak op losse schroeven te staan. Het verval werd in het verleden door sommige rechtsleer en rechtspraak aanvaard. In de rechtspraak zijn 3 mijlpaalarresten van het Hof van Cassatie vermeldenswaardig die verder uitvoerig zullen besproken worden. 2. – Ik zal vooreerst de feiten van het geannoteerde arrest van het Hof van Cassatie van 12 december 2008 beschrijven en reeds een korte toelichting geven over de uitspraak van het Hof. Vervolgens zal ik enkele theoretische beginselen en standpunten in de doctrine met betrekking tot de vervaltheorie uiteenzetten. Daarna zal ik een chronologisch overzicht geven van de rechtspraak aan de hand van het cassatiearrest van 16 november 1989, enkele voorbeelden uit de lagere rechtspraak en het cassatiearrest van 21 januari 2000. De beslissing van 12 december 2008 van het Hof van Cassatie kan immers niet worden geanalyseerd los van deze uitspraken. Tenslotte zal ik trachten op zoek te gaan naar alternatieve mogelijkheden voor de schenker om op zijn schenking terug te komen wanneer de concrete omstandigheden gewijzigd zijn, gezien het Hof de deuren voor het verval van de schenking sinds december 2008 lijkt gesloten te hebben. 1.2. Probleemstelling 3. – Er dient voorafgaandelijk te worden opgemerkt dat er een essentieel onderscheid bestaat tussen gehuwden en samenwonenden. Een schenking tussen gehuwden is immers ten alle tijde herroepbaar op grond van artikel 1096 B.W. Voor samenwonenden bestaat dergelijke bepaling niet, waardoor men aangewezen is op het gemeen recht, hetwelk stelt dat een schenking onherroepelijk is. De problematiek van het verval van de schenking heeft dus voornamelijk betrekking hetzij op schenkingen tussen samenwonenden, hetzij op schenkingen gedaan door een derde aan beide Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 3 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 partners samen (gehuwd of niet gehuwd). Bij gehuwden zijn meerdere mogelijkheden voorzien in de wet om terug te komen op “echtelijke liberaliteiten” indien het huwelijk na een zekere tijd strandt.1 4. – Oorspronkelijk was men van mening dat de vervaltheorie beperkt was tot de testamenten. In 1989 werd het verval van schenkingen wegens het verdwijnen van de oorzaak voor het eerst, zij het onder bepaalde voorwaarden, aanvaard door het Hof van Cassatie. Het verval van testamenten wegens het verdwijnen van de determinerende beweegreden werd vervolgens door het Hof verfijnd met een arrest van 21 januari 2000 (infra nr. 24). Ingevolge de veelzijdige kritiek en de onduidelijkheid omtrent het toepassingsgebied van de leer van het verval, kwam een derde beslissing van het Hof “als geroepen”. Dit gebeurde met het arrest van 12 december 2008. De feiten die aanleiding hebben gegeven tot het arrest van 12 december 2008 kunnen als volgt worden samengevat. 5. – Sedert 1997 heeft een vrij welgestelde jonge man (verweerder in cassatie) een relatie met een vijf jaar oudere vrouw (eiseres in cassatie). In 1999 wenst het koppel een dure woning aan te kopen te Knokke-Heist. Aanvankelijk, zoals blijkt uit de ontwerpakte, was het de bedoeling de woning samen aan te kopen in onverdeeldheid, maar uiteindelijk wordt de authentieke akte verleden op naam van de vrouw alleen. De vrouw gaat een hypothecaire lening aan voor nog geen vierde van de totale aankoopsom. De rest wordt door de man gefinancierd. Vervolgens worden verfraaiings- en verbouwingswerken aan de woning uitgevoerd en ook dit wordt, op enkele facturen na, gefinancierd door de man. Rond mei 2000, wanneer de verbouwingswerken betaald en beëindigd zijn en wanneer de vrouw haar introk genomen heeft in het nieuwe huis, beslist zij haar geliefde met een kluitje in het riet te sturen. Dit slaat voor de verweerder in als een bom, gezien hij de relatiebreuk niet zag aan komen en hij niet alleen de verkoopprijs van zijn eigen woning in Sint-Martens-Latem, maar ook zijn spaargelden heeft aangewend ter financiering van het huis. De gedane schenkingen en giften waren voor hem onlosmakelijk verbonden met de verdere bestendiging en uitbouw van de relatie, waardoor de abrupte breuk, buiten zijn wil en vermogen, nogal berekend overkomt. De man vordert voor de rechtbank het verval van de schenking. Hij wenst het geschonken geld terug te vorderen op grond van de theorie van het verdwijnen van de oorzaak. Het Hof van Beroep volgt de stelling van de man en spreekt het verval uit. De vrouw legt zich echter niet neer bij deze uitspraak en gaat in cassatie. Het Hof van Cassatie verbreekt de beroepsbeslissing en meent dat er geen sprake kan zijn van verval, daar “het verdwijnen van de oorzaak in de regel geen gevolgen heeft voor de geldigheid van de rechtshandeling”. 1 Het onderscheid tussen echtgenoten en samenwonenden belicht ik verder in deze masterproef, nr. 58 e.v. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 4 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 De uitspraak van het Hof van Cassatie wordt verder nauwgezet ontleed, doch lijkt het mij aangewezen eerst een korte theoretische uiteenzetting en een bespreking van de evolutie in de rechtspraak te geven. 2. Het oorzaakbegrip 2.1. Kenmerken van de vervaltheorie 6. – De theorie van het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak heeft betrekking op een geldig tot stand gekomen rechtshandeling die achteraf in het gedrang komt, doordat de doorslaggevende beweegreden die een partij aanzet zich te verbinden nadien wordt aangetast wegens omstandigheden buiten zijn wil. De vervaltheorie slaat dus niet op een rechtshandeling die van in het begin behept is met een ongeldige oorzaak of met een gebrek aan oorzaak. Dit laatste vormt dan ook het cruciale verschil met de nietigheid. Bij de vervaltheorie is er wel degelijk sprake van een geldige oorzaak (of een geldig voorwerp) bij het ontstaan van de verbintenis, maar verdwijnt de oorzaak naderhand.2 7. – Het verval van de oorzaak wordt in het Burgerlijk Wetboek niet expliciet als een grond van tenietgaan omschreven. Het Hof van Cassatie besliste in haar arrest van 21 januari 2000 (infra) dat er géén algemeen rechtsbeginsel bestaat volgens hetwelk rechtshandelingen vervallen wanneer hun oorzaak verdwijnt nadat ze zijn verricht.3 Een omschrijving of definitie wordt niet gegeven door het Burgerlijk Wetboek, waardoor men aangewezen is op rechtsleer of rechtspraak voor een verdere invulling ervan. In de rechtsleer worden een viertal kenmerken naar voor geschoven met betrekking tot het vervalbegrip. 4 Het verval heeft vooreerst betrekking op een rechtshandeling die oorspronkelijk geldig tot stand gekomen is. Het verval is bovendien het gevolg van een gebeurtenis die zich heeft voorgedaan na de totstandkoming van de rechtshandeling en die gebeurtenis is daarenboven vreemd aan de wil van de partijen. Tenslotte heeft volgens deze rechtsleer het verval enkel betrekking op rechtshandelingen die hun rechtsgevolgen nog niet voortgebracht of voltooid hebben. Bepaalde rechtsleer en rechtspraak voegt aan deze kenmerken nog andere toepassingsvoorwaarden toe of is van mening dat de vervaltheorie daarentegen niet alle kenmerken draagt. De uitbreiding of inkrimping van het toepassingsgebied zal verder blijken in deze masterproef. 2 R. VAN EESTER, “Het verval van testamenten en schenkingen onder levenden door het verdwijnen of wegvallen van de oorzaak”, Not. Fisc. M. 2008, p. 41. 3 R. BARBAIX, “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not. Fisc. M. 2003, p. 77. 4 S. NUDELHOLE, “une donation est-elle frappée de caducité par la disparition de sa cause, survenue postérieurement à la conclusion du contrat?”, R.C.J.B. 1993, p. 86-87; R. VAN EESTER, “Het verval van testamenten en schenkingen onder levenden door het verdwijnen of wegvallen van de oorzaak”, Not. Fisc. M. 2008, p. 42. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 5 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 8. – Ondanks het ontbreken van een wettelijke definitie, komt het begrip “verval” echter meer dan eens voor in het Burgerlijk Wetboek. Art. 299 BW heeft het bijvoorbeeld over het verval van huwelijksvoordelen bij echtscheiding.5 Ten tweede vervalt een legaat in geval van vooroverlijden van de begunstigde, bij tenietgaan van het voorwerp van het legaat of wanneer de begunstigde onbekwaam is om te verkrijgen of wanneer hij het legaat verwerpt (art. 1039 t.e.m. 1043 BW).6 Schenkingen ten voordele van het huwelijk gedaan vervallen indien het huwelijk daar niet op volgt (art. 1088 BW). En tenslotte vervalt ook de contractuele erfstelling wanneer de begunstigde vooroverlijdt (1089 en 1093 BW). Hieruit kan men afleiden dat al deze gevallen betrekking hebben op het feit dat het verder uitvoeren van de verbintenis in natura onmogelijk is geworden. 2.2. De dualistische leer van het Hof van Cassatie met betrekking tot de oorzaak 9. – Iedere rechtshandeling, eenzijdig of wederkerig, is overeenkomstig art. 1108 BW onderworpen aan het bestaan van een oorzaak, tenzij de wet aanneemt dat de rechtshandeling op zichzelf kan bestaan en van haar oorzaak kan worden gescheiden.7 Overeenkomstig artikel 1131 BW kan een verbintenis, die gedaan wordt zonder oorzaak of uit ongeoorloofde oorzaak geen gevolg hebben. In principe wordt de oorzaak (alsook het voorwerp, de toestemming en bekwaamheid van de partijen) beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de overeenkomst.8 10. – STIJNS en andere rechtsgeleerden omschrijven de oorzaak als de juridische, economische en maatschappelijke grondslag voor de gebondenheid van partijen. 9 De klassieke leer maakt een onderscheid tussen de rechtshandelingen ten bezwarende titel en de rechtshandelingen om niet. Bij rechtshandelingen ten bezwarende titel wordt het oorzaakbegrip objectiever voorgesteld dan bij de giften en schenkingen. Zo werd door het Hof van Cassatie meermaals gesteld dat de oorzaak van de verbintenis van de ene partij te vinden is in het voorwerp van de verbintenis van de andere partij in een wederkerig contract.10 VAN GERVEN noemt deze oorzaak de “voorwerp-oorzaak”, doordat de oorzaak hierdoor onlosmakelijk verbonden is met het voorwerp. Bij rechtshandelingen om niet 5 Door de Wet van 27 april 2007 gewijzigd. Dit omwille van het feit dat het legaat een intuïti personae karakter heeft. 7 Cass. 13 november 1969, Arr. Cass. 1970, 261; Cass. 5 november 1976, Arr. Cass. 1977, p. 268; Cass. 21 januari 2000, J.T. 2000, 573. 8 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, p. 671-677. 9 S. STIJNS, Leerboek, Boek 1, 2005, nrs. 140-141; S. STIJNS en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van de oorzaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen, in PINTENS, W. (Eds.), Patrimonium (p. 299-325), Antwerpen, Intersentia, p. 304. 10 Cass. 29 september 1972, Pas. 1973, p. 124; Cass. 13 maart 1981, Pas. 1981, p. 760; Cass. 27 oktober 1995, R.W. 19961997, p. 298. 6 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 6 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 neemt de klassieke rechtsleer een veel subjectievere oorzaak aan, namelijk “het oogmerk om te begiftigen”. 11. – De oorzaak van een schenking (onder de levenden of bij testament) bevat volgens het Hof van Cassatie twee componenten: de animus donandi van de schenker of de testator (de objectieve component) en de hoofdzakelijke beweegreden die hem heeft aangezet de schenking of gift te doen (de subjectieve component).11 Het Hof houdt momenteel aldus een dualistische interpretatie voor, welke zij tevens hanteert bij de rechtshandelingen ten bezwarende titel.12 VAN OMMESLAGHE en CORNELIS lijken daarentegen te opteren voor een monistische benadering, waarbij de oorzaak een uniform subjectief begrip is.13 Deze laatste invalshoek kan worden aanzien als “de moderne causaleer” en houdt in dat de oorzaak van een contract bestaat uit de determinerende beweegredenen die door de partijen in het contract zijn opgenomen of uit de aard van het contract voortvloeien. De vrijgevigheid is een beweegreden die uit de aard van de schenking voortvloeit en dus een element van de oorzaak van een schenking uitmaakt.14 Het Hof van Cassatie combineert derhalve de klassieke causaleer met de moderne causaleer. Volgens het Hof laten beide elementen (de objectieve wederkerigheid en de determinerende beweegreden) toe te polsen of er een redelijke grond tot gebondenheid van de partij aanwezig is.15 Deze dualistische zienswijze is niet onbelangrijk, gezien men op grond van de vroegere objectieve causaleer (die uitging van de “voorwerp-oorzaak”), doorgaans een beroep kon doen op de figuur van het verval wegens verdwijning van het voorwerp indien de oorzaak verdween. Het verval van rechtshandelingen wegens het verdwijnen van hun voorwerp vormt immers sinds het cassatiearrest van 14 oktober 2004 een algemeen rechtsbeginsel, waardoor men tevens zou kunnen afleiden dat het verdwijnen van het voorwerp bij schenkingen tot verval zou kunnen leiden.16 Echter, de essentie van de theorie van het verval wegens het verdwijnen van het voorwerp is de onmogelijkheid tot uitvoering in natura van de verbintenis. Het wegvallen van 11 Het Hof van Cassatie verstrekte voor het eerst een definitie van het oorzaakbegrip in haar arrest van 16 november 1989 (infra): “Overwegende dat de oorzaak van een schenking onder levenden of bij testament niet uitsluitend ligt in het begiftigingsoogmerk van de schenker, maar in de hoofdzakelijke beweegreden die bij hem heeft voorgezeten en die hem ertoe heeft gebracht die gift of schenking te doen.” 12 Cass. 14 maart 2008, AR nr. C.05.0380.F.: “in een wederkerige overeenkomst bestaat de oorzaak van een van de verbintenissen van een van de partijen niet uitsluitend in het geheel van de verbintenissen van de andere partij, maar in het geheel van de beweegredenen die de schuldenaar hoofdzakelijk hebben beïnvloed en hem ertoe hebben aangezet om te contracteren”. Het Hof van Cassatie lijkt hierdoor terug te komen op hun vroegere objectieve oorzaaktheorie (voorwerpoorzaak). 13 P. VAN OMMESLAGHE, “Observations sur la theorie de la cause dans la jurisprudence et dans la doctrine moderne”, R.C.J.B. 1970, nrs. 18 en 24; L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, nr. 116. 14 A. VERBEKE en I. VERVOORT, “Oorzaak/Verval/Voorwaarde”, in X., Handboek Estate Planning 2/6. Vermogensplanning met effect bij leven, 2005, Brussel, Larcier, nr. 7. 15 S. STIJNS en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van de oorzaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen, in PINTENS, W. (Eds.), Patrimonium, Antwerpen, Intersentia, p. 306. 16 C. CAUFFMAN, “Het verval van verbintenissen wegens het teloorgaan van hun voorwerp erkend als algemeen rechtsbeginsel”, noot onder Cass. 14 oktober 2004, R.W. 2005-2006, p. 860. Zie ook Cass. 28 november 1980, Arr. Cass. 1980-81, 352; Cass. 12 december 1991, R.W. 1992-93, 217, met noot A. CARETTE. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 7 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 de oorzaak leidt daarentegen niet noodzakelijk tot de materiële onmogelijkheid om de rechtshandeling uit te voeren. VAN OMMESLAGHE en anderen zijn reeds geruime tijd de mening toegedaan dat de oorzaak geen enkele rol van betekenis meer heeft bij de uitvoering, behoudens in bepaalde wettelijke uitzonderingsgevallen.17 Dit traditioneel standpunt werd echter de laatste jaren in twijfel getrokken. 2.3. Oorzaak als voortbestaansvereiste? 12. – De oorzaak vormt, zoals hierboven gesteld, een vereiste voor het geldig totstandkomen van de schenking. Men kan zich nu de vraag stellen of de oorzaak, naast een geldigheidsvereiste ook een voortbestaansvereiste uitmaakt. Kan de schenking met andere woorden voortbestaan wanneer de doorslaggevende beweegreden van de schenker verdwenen is? Deze vraag maakt reeds geruime tijd een onderwerp van discussie uit en vormt de hamvraag van deze masterproef. 13. – In het arrest van 12 december 2008 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat de oorzaak een geldigheidsvereiste uitmaakt en dat de latere verdwijning ervan in de regel geen invloed heeft op de geldigheid van de rechtshandeling.18 In het Franse recht wordt de oorzaak daarentegen niet enkel als een totstandkomingsvereiste aanzien, maar heeft ze ook een weerslag op de verdere uitvoering van de overeenkomst.19 Zo werd reeds in een arrest van 14 mei 1985 door het Franse Hof van Cassatie beslist dat de schenking nietig moest worden verklaard, wegens het wegvallen van de determinerende beweegreden. In casu ging het om een schenking door een man gedaan aan zijn gehandicapte broer en diens echtgenote. Enkele maanden na de schenking wordt het huwelijk tussen de twee begiftigden beëindigd. Het Hof van Cassatie oordeelde dat het huwelijk onlosmakelijk verbonden was met de schenking en dat de schenking moest worden nietig verklaard.20 In het Franse recht wordt hiervoor echter geen beroep gedaan op de figuur van het verval van de schenking, doch wel op de figuur van dwaling omtrent de oorzaak.21 De visie van het Belgische Hof van Cassatie met betrekking tot de oorzaak als voortbestaansvereiste zal verder uitgelegd worden, meer bepaald aan de hand van de reeds kort aangehaalde princiepsarresten. Hierbij zal blijken dat bovenvermeld standpunt van het Hof genuanceerd dient te worden. 17 P. VAN OMMESLAEGHE, “Observations sur la théorie de la cause dans la jurisprudence et dans la doctrine moderne”, noot onder Cass. 13 november 1969, R.C.J.B. 1970. 18 Zie hierover uitgebreid nr. 43 en 47. 19 T. DE LOOR, “Het verval als wijze van beëindiging van een rechtshandeling ten gevolge van het wegvallen van voorwerp op oorzaak”, R.W. 1995-96, p. 763-770. 20 Cass. fr. 14 mei 1985, Rev. Trim. Dr. Civ. 1986, 397, observations J. PATARIN en Rép. Defrénois 1986, 1438-1439, observations J.L. AUBERT. 21 R. BARBAIX, “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not. Fisc. M. 2003, p. 78. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 8 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 3. Jamais deux sans trois. 3 mijlpaalarrest van het Hof van cassatie 3.1. Arrest van het Hof van Cassatie van 16 november 198922 a. Feiten 14. – Volgende feiten lagen aan het arrest van 16 november 1989 ten gronde. In 1974 en 1977 worden 2 onroerende goederen aangekocht, telkenmale wordt het vruchtgebruik door de ouders aangekocht en de blote eigendom door de zoon en diens echtgenote. De aankoopprijs van de blote eigendom wordt echter betaald met gelden bij handgift geschonken door de ouders. Deze constructie wordt ingegeven omwille van fiscale motieven, nl. successierechten vermijden bij het overlijden van de ouders. De zoon en schoondochter zouden het genot van de gebouwen pas verkrijgen na het overlijden van de ouders, waardoor voldaan is aan art. 12 W. Succ. (dat het bewijs van een effectief gebruik door de vruchtgebruikers vooropstelt). Hieruit valt af te leiden dat het om een fiscale constructie gaat en niet zozeer om een schenking, gezien het genot wordt uitgesteld tot aan het overlijden van de vruchtgebruikers. Enkele jaren later wordt de echtscheiding tussen de zoon en zijn echtgenote uitgesproken en niet veel later overlijdt de moeder. De vader dagvaardt zijn zoon en ex-schoondochter voor de rechtbank van eerste aanleg te Huy en vordert de terugbetaling van de geschonken gelden. Hij pleit voor het verval van de schenking en meent dat de doorslaggevende beweegreden van de schenking gelegen is in het creëren van een zo gunstig mogelijke fiscale situatie voor zijn erfgenamen en dat deze beweegreden door de echtscheiding geen nut meer heeft ten aanzien van zijn ex-schoondochter, gezien zij geen erfgenaam of tussenpersoon meer van hem is conform artikel 14 W. Succ. Bijkomend voert de vader aan dat de schenking afhankelijk was van het voortbestaan van het huwelijk tussen zijn zoon en diens echtgenote. In eerste aanleg wordt zijn verzoek afgewezen. Het Hof van Beroep te Luik wijst eveneens zijn vordering af op grond van de redenering dat het verval niet uitdrukkelijk gestipuleerd was in de schenkingsakte23 en omdat het niet ging om één van de wettelijke uitzonderingsgevallen waarin de wetgever zelf het verval bepaalde. Een schenking kan volgens het Hof van Beroep niet automatisch vervallen bij het beëindigen van de huwelijksrelatie indien niet kan worden aangetoond dat dit verval door de partijen gewild zou zijn. 15. – De vader gaat tegen deze laatste uitspraak in cassatie en voert de schending aan van de artikelen 1108 BW en 1131 BW. Bijkomend roept hij de miskenning in van het algemeen beginsel van het verval van de rechtshandeling ten gevolge van het verdwijnen van haar oorzaak of voorwerp.24 22 Cass. 16 november 1989, Arr.Cass. 1989-90, 371. Hoewel algemeen aanvaard wordt dat de oorzaak niet uitdrukkelijk in de akte vermeld moet worden. (Zie hieromtrent eveneens: Cass. Fr. 2 januari 1907, D1907, I, p. 137, noot A. COLIN) 24 Of het verval van de oorzaak als een algemeen beginsel kan worden beschouwd, zal verder blijken. 23 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 9 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 Cassatie verbreekt het arrest van het Hof van Beroep te Luik - omdat het een te beperkte interpretatie van het recht omvatte – en willigt de vordering van de vader in. Het Hof argumenteert als volgt: “dat de oorzaak van een schenking onder de levenden of bij testament niet uitsluitend ligt in het begiftigingsoogmerk van de schenker, maar in de hoofdzakelijke beweegreden die bij hem heeft voorgezeten en die hem ertoe heeft gebracht die gift of schenking te doen; dat de feitenrechter, wanneer de doorslaggevende beweegreden van de schenking door een voorval buiten de wil van de schenker vervalt of verdwijnt, kan vaststellen dat die schenking vervallen is, als zij, volgens de bewoordingen zelf van die beschikking of volgens de uitleg van de wil van de beschikker, onlosmakelijk is verbonden met de omstandigheden die eraan ten gronde lagen en die haar enige reden van bestaan uitmaken”. 16. – Uit dit arrest werd door het merendeel van de rechtsleer afgeleid dat het Hof van Cassatie de theorie van het verval wegens het verdwijnen van de oorzaak (onder bepaalde voorwaarden) aanvaardde bij schenkingen onder de levenden.25 De uitspraak van het Hof van Cassatie kwam nochtans vrij onverwacht en werd door sommigen bestempeld als een Copernicaanse revolutie.26 b. Kritiek 17. – Hoewel de stelling van het Hof na het arrest tot enkele toepassingen in de lagere rechtspraak heeft geleid, werd het baanbrekend arrest van het Hof van Cassatie over het algemeen niet zo positief onthaald in de doctrine. BAEL en enkele andere auteurs menen dat het verval de rechtszekerheid in het gedrang zou brengen.27 Het verval van een rechtshandeling zonder een duidelijke contractuele of wettelijke basis, jaren na de totstandkoming ervan, kan ernstige nadelige gevolgen teweegbrengen ten aanzien van de begunstigden (en zelfs ten aanzien van derden).28 Dit punt van kritiek werd weerlegd door o.a. BARBAIX en FORIERS.29 Het rechtszekerheidsargument zal ik verder uitvoerig bespreken (infra nr. 52 t.e.m. 56). Een bijkomend element waarmee het arrest van 25 L., RAUCENT, “Objet et cause des libéralités: les arrêts de Cour de cassation du 16 novembre 1989 et du 15 novembre 1990” in X (ed.), Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Brussel, Academia-Bruylant, 1991, p. 33, nr. 13; L. BRACKE, “Het nagestreefde doel versus de rechtszekerheid”, Not.Fisc.M. 1998,117 en S. TAILLIEU “Actualia inzake het verval van rechtshandelingen ingevolge de verdwijning van de oorzaak – wat zal de toekomst brengen?”, T.B.B.R. 2005, 144. 26 S. NUDELHOLE, “Une donation est-elle frappée de caducité par la disparition de sa cause, survenue postérieurement à la conclusion du contrat?”, R.C.J.B. 1993, p. 108, nr. 32. 27 J. BAEL, “Algemene geldigheidsvoorwaarden inzake schenkingen en testamenten” in H. CASMAN (ed.), Notariële actualiteit 7: Familierecht, Brugge, die Keure, 1996, 131, nr. 35; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, 823, nr. 71 en J. ROMAIN, “Clarifications concernant la théorie de la caducité des actes juridiques, en particulier des libéralités testamentaires, par disparition de leur cause-mobile déterminant”, RCJB 2004, 113, nr. 26. 28 J. RENCHON en L. VOISIN, “Les donations effectuées au profit d’un enfant qui vit en couple” in Y.-H. LELEU (ed.), Aspects actuels de la programmation patrimoniale dans la famille, Brussel, Bruylant, 2006, 119, nr. 35. 29 P. FORIERS, La caducité des obligations contractuelles par disparition d’un élément essentiel à leur formation, Brussel, Bruylant, 1998, 104, nr. 102; BARBAIX, R., “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1678-1680, nr. 29-32. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 10 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 1989 gecontesteerd werd, betreft de schending van het principe van de onherroepelijkheid van schenkingen, vermeld in art. 894 BW. BARBAIX gaat in tegen dit argument door te stellen dat er geen inbreuk is op de onherroepelijkheid, aangezien de determinerende beweegreden vervallen moet zijn buiten de wil van de schenker. CORNELIS wijst overigens op het feit dat de oorzaak moeilijk te achterhalen is, gezien die niet uitdrukkelijk moet worden opgenomen in de akte (1132 BW).30 De begunstigde hoeft, dixit BARBAIX, zelfs niet op de hoogte te worden gesteld van de doorslaggevende beweegreden van de schenker.31 18. – Bovendien waren enkele auteurs van mening dat het verval van oorzaak bij schenkingen indruiste tegen het principe van de bindende kracht van de overeenkomst (art. 1134 BW).32 Tenslotte haalden sommigen aan dat de voorwaarden van het verval onduidelijk waren en dat het onzeker was of het verval al dan niet van rechtswege kon intreden.33 Het mag duidelijk zijn dat velen een pleidooi voerden voor een verfijning en verduidelijking van het toepassingsgebied van de vervaltheorie bij schenkingen op grond van deze kritische bedenkingen. c. Gevolgen 19. – Een cruciale vraag die gesteld kan worden naar aanleiding van bovenvermeld cassatie-arrest van 1989, betreft de vraag of het verval al dan niet terugwerkende kracht heeft. Deze vraag heeft vooreerst belangrijke consequenties voor de partijen, daar de al dan niet terugwerkende kracht weerslag heeft op eigendomstitel (en de daarmee gepaard gaande rechten) evenals op de risicoovergang. De terugwerkende kracht heeft tot gevolg dat alle zakelijke rechten overgedragen of toegestaan door de begiftigde vervallen. De terugwerkende kracht heeft bovendien een aanzienlijke weerslag op de rechten die derden intussen op de geschonken goederen zouden verkregen hebben. Wanneer de eigendomstitel van de begiftigde met terugwerkende kracht verdwijnt, wordt hij geacht nooit eigenaar te zijn geweest van het goed, zodat hij het goed bijgevolg niet kon overdragen aan een derde. Het goed zal in natura moeten worden teruggegeven aan de schenker. Indien er slechts sprake zou zijn van een beperkte terugwerkende kracht, dan dient de derde-verkrijger het goed niet in natura terug te geven, maar zal de begiftigde wel gehouden zijn tot teruggave in waarde of terugbetaling van een schadevergoeding. Indien de schenker hierop wenst te anticiperen, dan is het 30 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 845, nr. 652. R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 882, nr. 1040. 32 Zie hierover uitgebreider randnummer 50 e.v. 33 J.-L. RENCHON en L. VOISIN, “Les donations effectuées au profit d’un enfant qui vit en couple” in Y.-H. LELEU (ed.), Aspects actuels de la programmation patrimoniale dans la famille, Brussel, Bruylant, 2006, 126, nr. 47. 31 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 11 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 aanbevelenswaardig in de schenkingsakte een vervreemdingsverbod te bedingen. Dit beding moet evenwel beperkt zijn in de tijd en een rechtmatig belang dienen.34 20. – In de rechtsleer is de meerderheid van mening dat het verval terugwerkende kracht heeft tot het ogenblik van de schenking.35 Een zeer kleine minderheid meent dat het verval slechts ex nunc werkt.36 Een derde strekking oordeelt, mijns inziens correct, dat het verval terugwerkende kracht heeft, maar enkel tot op het ogenblik waarop de gebeurtenis zich voordeed die de doorslaggevende beweegreden deed vervallen. 37 Deze strekkingen bieden meer rechtszekerheid voor de derdenverkrijger van het geschonken goed dan de ex-tunc-visie. d. voorbeelden uit de lagere rechtspraak 21. – Na het arrest van 1989 van het Hof van Cassatie volgden in de lagere rechtspraak enkele uitspraken waarin het verval werd uitgesproken. Wanneer men deze uitspraken analyseert, wordt duidelijk dat in een meerderheid van de gevallen de beëindiging van de relatie als drijfveer voorligt om een beroep te doen op de theorie van het verval van de schenking. Het gaat meer specifiek om de breuk tussen hetzij de schenker en de begiftigde38, hetzij tussen de begiftigden onderling39. 22. – Zo werd het verval uitgesproken door het Hof van Beroep te Brussel wanneer een vrouw haar intentie had meegedeeld om te scheiden, kort nadat de man haar een som geld had geschonken om de aankoop van een villa te financieren. Hier dient wel te worden opgemerkt dat een schenking, buiten huwelijkscontract, tussen echtgenoten sowieso op elk moment kan herroepen worden op grond van artikel 1096 B.W..40 Een tweede voorbeeld heeft betrekking op een schenking gedaan aan dochter en schoonzoon. Het Hof van Beroep te Luik aanvaardde het verval van een schenking (van 34 Zie uitgebreider: R. BARBAIX, “Last en modaliteit. Onvervreemdbaarheid. Onbeslagbaarheid”, Handboek Estate Planning 2, 2008, Brussel, Larcier, p. 535-540. 35 L. BRACKE, “het nagestreefde doel versus rechtszekerheid. Het verval als beeindigingswijze van een rechtshandeling wegens het verdwijnen of het wegvallen van de oorzaak”, Not. Fisc. M. 1998, p. 104; S. NUDELHOLE, “Une donation, est-elle frappée de caducité par disparition de sa cause, survenue postérieurement à la conclusion du contrat?”, R.C.J.B. 1993, p. 109-110, nr. 35; F. Parisis, “Vers un principe général de caducité des libéralités consécutive à l’éffacement de leur cause?”; T.B.B.R. 1994, p. 318-320; J. ROMAIN, “Clarifications concernant la théorie de la caducité des actes juridiques, en particulier des libéralités testamentaires, par disparition de leur cause-mobile déterminant”, noot onder Cass. 21 januari 2000, R.C.J.B. 2004, p. 113, nr. 26; S. STIJNS, De gerechtelijke en buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 111, nr. 64; A. VERBEKE, “art. 893 B.W.”, Comm. Erfr., 1992, p. 24, nr. 42. 36 B. DU LAING “Enkele beschouwingen over de invloed van (het wegvallen van) het nagestreefde doel of de (determinerende) beweegreden op het (voort)bestaan van de geaffecteerde geldlening”, Not. Fisc. M. 2001, p. 202, nr. 13. 37 M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, p. 824-825; I. VERVOORT, “Oorzaak/Verval/Voorwaarde”, in X., Handboek Estate Planning 2/6. Vermogensplanning met effect bij leven, 2005, Brussel, Larcier, p. 34-35, nr. 62; R. Barbaix, "Hoe anders is de overeenkomst schenking, en waarom? Rechtsvergelijkende studie van het contractuele statuut van de schenking", Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 775-777, nr. 1044; Luik 19 mei 1992 en 26 januari 1993, T.B.B.R. 1994, p. 45, noot F. PARISIS. 38 Antwerpen 22 april 2003, T.B.B.R. 2005, 69; Gent 24 november 2005, R.W. 2007-08, 241; Luik 24 januari 2007, J.T. 2007, 206; Rb. Brussel 8 maart 1994, TBBR 1994, 512; Rb. Brussel 29 maart 2002, Rev. Not. B. 2004, 200; Rb. Luik 25 november 2002, R.T.D.Fam. 2004, 496; Rb. Luik 6 oktober 2003, J.L.M.B. 2004, 659. 39 Luik 19 mei 1992, TBBR 1994, 45, noot PARISIS, F.; Brussel 17 mei 2001, J.L.M.B. 2001, 144, noot GIMENNE, C.; Bergen 12 mei 2004, R.T.D.Fam. 2005, 607; Antwerpen 3 oktober 2007, N.J.W. 2008, 259. 40 Brussel 15 februari 2007, Rev.trim.dr.fam. 2008, (1329) 1339. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 12 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 een som geld) gedaan door de ouders ten behoeve van hun dochter en schoonzoon voor de aanschaf van hun woning. Het jonge koppel besliste na enkele jaren uit de echt te scheiden en hun huis te verkopen. De schenking had in ogen van de (schoon)ouders als determinerende beweegreden het waarborgen van het voortbestaan van het huwelijk.41 Een laatste voorbeeld betreft een schenking gedaan aan vrienden van de partner. Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde dat het verval van deze schenking niet kon worden uitgesproken wanneer de relatie tussen de schenker en zijn partner beëindigd wordt. De schenker beweert dat hij de schenking had gedaan om zijn partner te plezieren en dat de determinerende beweegreden verdwenen is door de relatiebreuk, maar het Hof meent dat niet afdoende is aangetoond dat het bestaan van de relatie de determinerende beweegreden is geweest van de schenking aan de vrienden van de partner.42 23. – Uit deze (en andere) vonnissen of arresten waarin het verval al dan niet werd uitgesproken, kan worden afgeleid dat het bestaan en het in stand houden van de relatie veelal de feitelijke grondslag vormt voor de schenking en het voortbestaan van de relatie als een ongeschreven “conditio sine qua non” kan worden beschouwd.43 3.2. Arrest van het Hof van Cassatie van 21 januari 2000 a. Feiten 13 24. – Het Hof van Cassatie heeft met het arrest van 21 januari 2000 de puntjes op de i gezet met betrekking tot de theorie van het verval wegens het verdwijnen van de oorzaak. Er heerste immers grote onduidelijkheid over de concrete invulling van de determinerende beweegreden en over de gevallen waarin het verval nu precies kon worden uitgesproken. Allereerst heeft het Hof van Cassatie uitsluitsel gegeven over de vraag of het wegvallen van één van de doorslaggevende beweegredenen gevolgen heeft voor de rechtshandelingen ten bezwarende titel. Het verval van de rechtshandeling ten bezwarende titel door het verdwijnen van één van de beslissende beweegredenen, wordt sedert dit arrest niet meer aanvaard. Deze visie vindt sindsdien ook bijval in de rechtsleer en rechtspraak.44 41 Luik 19 november 2002, R.T.D.Fam. 2004, 45, noot F. PARISIS. Antwerpen 13 september 1999, RW 2001-02, 460, zie hiervoor uitgebreid: J. RENCHON en L. VOISING, “Les donations effectuées au profit d’un enfant qui vit en couple”, in Y.H. LELEU (ed.), Aspects actuels de la programmation patrimoniale de la famillie, Brussel, Bruylant, 2006, 113-127. 43 R. BARBAIX “Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich opnieuw uit over het verval van de schenking door het verdwijnen van de determinerende beweegreden”, Not. Fisc. M. 2009, p. 12. 44 Cass. 21 januari 2000, Arr. Cass. 2000, 168; R.W. 2000-01, 1016, noot J. NEUTS; R. Cass. 2001, 101, noot M. VAN QUICKENBORNE; Antwerpen 19 maart 2008, R.W. 2008-09, 1436, noot D. MICHIELS, “De beëindiging van aanwasbedingen”; L. BRACKE, “het nagestreefde doel versus rechtszekerheid. Het verval als beeindigingswijze van een rechtshandeling wegens het verdwijnen of het wegvallen van de oorzaak”, Not. Fisc. M. 1998, 103; P.A. FORIERS, “La caducité revisitée. À propos de l’arrêt de cassation du 21 janvier 2000”, J.T. 2000, 676, nr. 13. 42 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein Geraldine Van den Weghe 2009-2010 25. – Het arrest van 21 januari 2000, ook wel het “arrest Thibault de Boesinghe” genaamd,45 heeft bovendien de theorie van het verval gepreciseerd bij testamenten. De feiten zijn als volgt. Een grootvader onterft bij notarieel testament zijn zoon ten voordele van zijn kleinkinderen, die als algemeen legataris aangesteld worden. De grootvader vreest immers dat het familievermogen zou worden aangesproken door de schuldeisers van de zoon, gezien laatstgenoemde betrokken is in een zaak van oplichting en heling.46 De zoon wordt vrijgesproken in eerste aanleg, maar wordt door het Hof van Beroep te Brussel in 1982 veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf. Niet veel later overlijdt de grootvader. Het Hof van Cassatie vernietigt 7 jaar nadien evenwel de uitspraak van het Hof van Beroep en de zoon wordt volledig vrijgesproken door het Hof van Beroep te Bergen. Intussen had de zoon zowel de nalatenschap van zijn vader verworpen in 1983 als de nalatenschap van zijn moeder in 1981. Ingevolge de vrijspraak, poogt de betrokkene het testament van zijn vader, alsook de verwerping van de nalatenschappen van zijn ouders te vernietigen. Hij steunt zich hiertoe op het verval wegens verdwijnen van de oorzaak en op de dwaling van de oorzaak. 26. – Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep wordt de zoon gevolgd in zijn redenering en wordt voorgehouden dat de onterving geen bestaansreden zou hebben indien de strafrechtelijke vervolging zich niet zou hebben voorgedaan. Eén van de kleinkinderen kan zich echter niet vinden in de beslissing van het Hof van Beroep (dat het verval van het testament uitspreekt) en besluit in cassatie te gaan. Het kleinkind houdt voor dat het verval van het testament enkel kan intreden zo de verdwijning van de oorzaak heeft plaatsgevonden vóór het overlijden van de testator. 27. – Het Hof van Cassatie neemt bijna letterlijk de woorden, gesteld in haar arrest van 16 november 1989, over: “Wanneer de beweegreden die voor een schenking bij testament doorslaggevend is geweest, door een voorval buiten de wil van de schenker vervalt of verdwijnt, kan de bodemrechter vaststellen dat die schenking vervallen is, als zij, volgens de bewoordingen zelf van die beschikking of volgens de uitlegging van de wil van de beschikker, onlosmakelijk verbonden is met de omstandigheden die eraan ten gronde lagen en die haar enige reden van bestaan uitmaken.” Op het eerste zicht lijkt het Hof aldus te besluiten tot het verval van het legaat, maar bij nadere lezing wordt al snel duidelijk dat het Hof een bijkomende voorwaarde heeft toegevoegd aan de theorie van het verval. 45 S. TAILLIEU, “Actualia inzake het verval van rechtshandelingen ingevolge de verdwijning van de oorzaak – wat zal de toekomst brengen?”, T.B.B.R. 2005, 142. 46 Meer specifiek wordt de zoon ervan verdacht medeplichtig te zijn aan een inbraak in een bank te Brussel. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 14 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 b. Toevoeging van een bijkomende voorwaarde b.1. De onterving bij testament 28. – Het Hof meent “dat de verdwijning van de oorzaak evenwel het verval alleen tot gevolg heeft, voor zover ze zich voordoet vóór het overlijden van de erflater.” Het Hof steunt zich hiervoor op de overweging dat de wet vermoedt dat de wil van de beschikker blijft bestaan tot aan de dood van de erflater, wat impliceert dat de oorzaak van een testament tot op dat ogenblik blijft bestaan.47 Vanaf het overlijden, wordt de uiterste wilsbeschikking definitief, waardoor het verdwijnen van de determinerende beweegreden ná het overlijden van de testator irrelevant wordt. In casu overleed de grootvader (erflater) in 1982 en verviel de oorzaak (zijnde het familievermogen vrijwaren) ingevolge de vrijspraak in 1989. 29. – Ook dit arrest stuitte op heel wat kritiek. Velen waren van oordeel dat de visie van het Hof van Cassatie met betrekking tot het invoeren van een bijkomende tijdsvoorwaarde niet kon worden bijgetreden.48 De vraag kan worden gesteld of de redenering van het Hof niet tot paradoxale situaties leidt. Het is namelijk zo dat de testator gedurende zijn leven steeds zijn testament kan herroepen, gezien het legaat pas uitwerking krijgt bij zijn overlijden. Indien er zich omstandigheden voordoen buiten de wil van de testator die het behoud van het legaat onaanvaardbaar maken, kan de legataris zijn testament aanpassen in het licht van de gewijzigde omstandigheden. Indien die omstandigheden zich voordoen ná het overlijden van de beschikker, dan zou volgens de heersende cassatierechtspraak geen rekening meer mogen worden gehouden met de wil van de testator, gezien zijn wil irrelevant wordt vanaf zijn overlijden. 30. – Stel, een oudere man met 2 kinderen maakt een testament op en stelt zijn vriendin aan als algemene legataris. Enkele jaren later, komt aan het licht dat de (jongere) vrouw al jaren een liefdesrelatie onderhield met een man, van wie zij bovendien zwanger blijkt te zijn. De man herroept zijn testament en de vrouw verdwijnt uit het plaatje. Bovendien kunnen zijn erfgenamen optreden tegen de uitvoering van het testament indien de erflater reeds overleden is en de oorzaak van de beschikking verdwenen is voor zijn overlijden. Overlijdt de testator daarentegen vooraleer de erfgenamen vaststellen dat de oorzaak van de beschikking gewijzigd is, dan staan zij met hun rug tegen de muur. In een situatie als deze lijkt het mij onbillijk geen rekening te houden met de 47 S. STIJNS en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van hun subjectieve oorzaak, een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen”, in PINTENS, W. (Eds.), Patrimonium, Antwerpen, Intersentia, p. 314. 48 P. DELNOY, “Het verval van de rechtshandelingen door het verdwijnen van hun oorzaak – tweede bedrijf”, Not. Fisc. M. 2000, p. 186, nr. 3; J. NEUTS, “Over het verval van het testament als gevolg van het verdwijnen van de oorzaak”, noot onder Cass. 21 januari 2000, R.W. 2000-01, p. 1018 e.v., nr. 10; D. STERCKX, noot onder Cass. 21 januari 2000, Rev. not. b. 2000, 342-343. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 15 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 werkelijke wil van de testator.49 Het uitvoeren van het legaat zou manifest in strijd komen met de laatste wil van de beschikker. 31. – De theorie van het verval van de oorzaak bij testamenten tijdens het leven van de testator, lijkt mij enigszins overbodig, doordat laatstgenoemde zijn testament ten alle tijde kan herroepen en wijzigen zolang hij leeft krachtens artikel 895 BW. BARBAIX schrijft in die zin, m.i. terecht, dat een systeem waarbij het verval mogelijk is zolang de rechtshandeling nog kan herroepen worden, “conceptueel waardeloos” is.50 Het belang van het verval neemt volgens mij net toe wanneer de omstandigheden wijzigen na het overlijden van de beschikker, gezien er dan geen materiële mogelijkheid meer bestaat het testament te herroepen. In die zin, schrijft VAN QUICKENBORNE het volgende: “Men zou zelfs kunnen betogen dat het verval van het legaat door de verdwijning (resp. het uitblijven) van zijn oorzaak (in de zin van feitelijke grondslag) bij uitstek van toepassing moet zijn, wanneer deze verdwijning zich voordoet na het overlijden van de erflater. Na zijn overlijden verkeert deze immers in de absolute onmogelijkheid om zijn laatste wilsbeschikking nog aan te passen aan de inmiddels gewijzigde omstandigheden”.51 VAN QUICKENBORNE en DELNOY zijn, mijns inziens terecht, van mening dat de omstandigheid dat een testament bij het overlijden van de testator “volmaakt” wordt, niet tot het besluit kan leiden dat de oorzaak ervan slechts tot dan moet blijven bestaan, zonder dat een eventuele wijziging ná het overlijden van de erflater enig gevolg zou kunnen sorteren.52 32. – Er kan niet worden ontkend dat de nieuwe tijdsvoorwaarde ook een aanzienlijk positieve invloed heeft. Doordat het verval van de oorzaak moet plaatsvinden voor het overlijden van de beschikker, dus voor er enig rechtsgevolg voortspruit uit het testament, wordt de rechtszekerheid zeker gediend. b.2. De verwerping van de nalatenschap 33. – Het Hof van Beroep oordeelt overigens dat niet alleen het testament vervalt door het wegvallen van de oorzaak, maar dat ook de verwerping van de nalatenschap door de zoon is aangetast door de vervaltheorie. Dit omwille van het feit dat de verwerping dezelfde oorzaak ten 49 F. DEBUCQUOY, “De animus adimendi legatum bij vervreemding door de testator van het voorwerp van het legaat (art. 1038 B.W.)”, T.B.B.R. 2004, 2-21. 50 R. BARBAIX,“Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich opnieuw uit over het verval van de schenking door het verdwijnen van de determinerende beweegreden”, Not. Fisc. M. 2009, p. 303, nr. 15 in fine. 51 M. VAN QUICKENBORNE, “Het verval van een rechtshandeling wegens de verdwijning van haar oorzaak”, noot onder Cass. 21 januari 2000, R. Cass. 2001, p. 87. 52 S. TAILLIEU, “Actualia inzake het verval van rechtshandelingen ingevolge de verdwijning van de oorzaak – wat zal de toekomst brengen?”, T.B.B.R. 2005, p. 143 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 16 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 grondslag heeft als het testament, namelijk het familiefortuin vrijwaren tegen eventuele vervolgingen van schuldeisers van de zoon. Het Hof van Cassatie en de protesterende kleinzoon zijn daarentegen van mening dat de theorie van het verval geen toepassing kan vinden, gezien een verwerping van een nalatenschap geen schenking betreft. Het Hof benadrukt dat er geen algemeen rechtsbeginsel bestaat dat verval door verdwijning van de oorzaak erkent voor alle types van rechtshandelingen. Door haar arrest van 16 november 1989 heeft het Hof de vervaltheorie uitgebreid tot schenkingen en op grond van haar arrest van 21 januari 2000 lijkt het Hof het toepassingsgebied van de vervaltheorie terug te schroeven. Sinds laatstgenoemde cassatiebeslissing ging de bal weer aan het rollen en werd in de lagere rechtspraak gediscussieerd over het al dan niet bestaan van een “algemeen beginsel”, waarover het arrest van 16 november 1989 sprak. Toen reeds bestonden er speculaties dat een nieuwe rechtszaak niet lang meer zou uitblijven die opnieuw aanleiding zou geven tot een beslissing van het Hof van Cassatie. c. Gevolg van deze nieuwe tijdsvoorwaarde voor de vervaltheorie bij schenkingen 34. – Een bijkomende betwisting betreft de vraag of voornoemde nieuwe tijdsvoorwaarde kan worden getransponeerd op de schenking bij levenden. Deze vraag heeft wederom heel wat inkt doen vloeien in de rechtsleer. Uiteindelijk hebben zich 3 strekkingen ontwikkeld. c.1. 3 strekkingen 17 35. – Een eerste strekking leidt uit het arrest van 2000 af dat de theorie van het verval van de schenking onder levenden geen gelding meer heeft in het Belgische recht.53 Het Hof zou door deze nieuwe rechtspraak willen terugkomen op de eerdere cassatiebeslissing van 16 november 1989. Aanhangers van deze strekking, zoals VAN OMMESLAGHE en FORIERS, menen dat het Hof van Cassatie de theorie van het verval beperkt heeft tot het geval waarin de oorzaak verdwijnt voor het overlijden, dus vooraleer de rechtshandeling onherroepelijk wordt. Volgens hen wilde het Hof van Cassatie door het invoeren van een nieuwe tijdsvoorwaarde de theorie van het verval beperken tot de testamenten. De vervaltheorie (met zijn nieuwe tijdsvoorwaarde) zou in hun ogen bij de schenking onder de levenden geen toepassing meer kunnen vinden, gezien de schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de gegeven zaak ontdoet, waardoor het latere wegvallen van de oorzaak geen gevolg meer kan sorteren. 36. – ROMAIN en BOECKAERT zijn daarentegen van oordeel dat de nieuwe rechtspraak betreffende de testamenten geen invloed heeft op de vervaltheorie bij schenkingen, dus dat de leer van het 53 P.A. FORIERS, “La caducité revisitée. À propos de l’arrêt de cassation du 21 janvier 2000”, J.T. 2000, p. 677-678; P. VAN OMMESLAGHE, “Actualités du droit des obligations. L’objet et la cause”, in Les obligations contractuelles, Brussel, Editions du Jeune Barreau de Bruxelles, 2000, p. 122-123, nr. 58. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein Geraldine Van den Weghe 2009-2010 verval van de schenking nog integraal toepassing vindt.54 Ook een deel van de rechtspraak is die mening toegedaan.55 Zij onderbouwen hun stelling met volgende argumenten. Ten eerste heeft het Hof van Cassatie zich volgens hen niet expliciet uitgesproken over de schenking onder levenden. Ten tweede leiden zij uit de vaststelling van het Hof - dat de verwerping niet als een schenking kan worden beschouwd – a contrario af dat indien de verwerping wel als een schenking kon worden gekwalificeerd, het verval wel mogelijk was.56 37. – BARBAIX lijkt voorgaande stelling in 2003 gedeeltelijk bij te treden (doch niet volledig goed te keuren) op grond van het cruciale verschil in herroepelijkheid. Inzake testamenten is het ogenblik van overlijden van belang, gezien het testament tot aan het moment van overlijden herroepelijk is en pas bij overlijden van de testator uitwerking krijgt. Schenkingen daarentegen zijn onherroepelijk en hebben reeds uitwerking vanaf de aanvaarding van de begiftigde.57 Zij nuanceert haar redenering in een latere bijdrage en schrijft: “dit argument kan nochtans geenszins overtuigen: ook hier blijkt immers de principiële verwarring tussen de herroeping enerzijds en het verval anderzijds.”58 Het Hof van Cassatie maakt geen onderscheid tussen beide begrippen, hoewel ze duidelijk te onderscheiden zijn. De mogelijkheid tot herroeping ad nutum is een persoonlijk recht van de testator en houdt op bij zijn overlijden. Verval impliceert daarentegen het tenietgaan van een geldig totstandgekomen rechtshandeling door de latere verdwijning van één van de constitutieve bestanddelen ervan. Verval en herroeping hebben volgens BARBAIX twee verschillende “scharniermomenten”: bij de herroeping is het overlijden van de testator van wezenlijk belang en bij het verval is de geldige totstandkoming van de litigieuze rechtshandeling van belang.59 38. – Tenslotte is er een laatste, meer genuanceerde strekking in de rechtsleer die stelt dat de door het Hof ingevoerde nieuwe tijdsvoorwaarde tot gevolg heeft dat het verval van de schenking enkel nog mogelijk is zolang de schenking niet onherroepelijk tot stand gekomen is, dus zolang de 54 F. BOUCKAERT, “Hoe tontine- en aanwasbedingen kunnen worden beeindigd? Bedenkingen bij het vonnis van de rechtbank te Gent van 2 september 2003, bij het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 24 maart 2005 en bij het vonnis van de rechtbank te Brugge van 16 januari 2004”, T. Not. 2005, p. 390; J.F. ROMAIN, “Clarifications concernant la théorie de la caducité des actes juridiques, en particulier des libéralités testamentaires, par disparition de leur cause-mobile déterminant”, noot onder Cass. 21 januari 2000, R.C.J.B. 2004, p. 117-125. 55 Bergen 7 oktober 2003, T.B.B.R. 2005, p. 71; Gent 24 november 2005, R.W. 2007-08, p. 241. 56 S. TAILLIEU, “Actualia inzake het verval van rechtshandelingen ingevolge de verdwijning van de oorzaak – wat zal de toekomst brengen?”, T.B.B.R. 2005, p. 142; M. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?”, T.B.B.R. 2009, p. 242. 57 R. BARBAIX, “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not. Fisc. M. 2003, p. 76, nr. 151. 58 R. BARBAIX, “Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich opnieuw uit over het verval van de schenking door het verdwijnen van de determinerende beweegreden”, Not. Fisc. M. 2009, p. 6, nr. 8. 59 R. BARBAIX, “Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich opnieuw uit over het verval van de schenking door het verdwijnen van de determinerende beweegreden”, Not. Fisc. M. 2009, p. 10, nr. 15. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 18 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 begiftigde nog niet aanvaard heeft.60 Indien de nieuwe vervaltheorie van het Hof van Cassatie enkel van toepassing zou zijn op deze zogenaamde “gefaseerde schenking”, dan zou de doorslaggevende beweegreden van de schenker dienen te verdwijnen vóór de aanvaarding. Verdwijnt de oorzaak erna, dan kan dit geen gevolgen meer sorteren voor de uitvoering van de schenking. 39. – Dit lijkt mij een theoretisch juiste gevolgtrekking uit het arrest van 21 januari 2000, doch kan men zich de vraag stellen of dit praktisch wel veel mogelijkheden biedt. Deze stelling impliceert immers dat het verval enkel kan worden toegepast indien aanbod en aanvaarding niet op hetzelfde ogenblik plaatsvinden.61 BUYSSENS wijst hiervoor op artikel 932 B.W. dat stelt dat de schenking generlei gevolgen heeft dan van de dag waarop zij in uitdrukkelijke bewoordingen werd aangenomen.62 Op grond van dit artikel zou er überhaupt geen sprake zijn van een schenking indien de oorzaak vervalt vóór de schenking aanvaard wordt. BUYSSENS schrijft dat het wegvallen van de oorzaak tussen aanbod en aanvaarding niet het verval, maar de geldigheid van de rechtshandeling betreft en met de nietigheid gesanctioneerd wordt, gezien er op het ogenblik waarop de rechtshandeling tot stand komt, geen oorzaak meer is. 40. – Gezien zowel het arrest van 1989 als het arrest van 2000 van het Hof van Cassatie tot een grote polemiek in de rechtsleer en rechtspraak hebben geleid (wat tot heel wat onzekerheid aanleiding gaf bij de rechtsonderhorige, die afhankelijk was van de visie van de rechtbank), kwam het sluitend arrest van 12 december 2008 voor sommigen als een geschenk uit de hemel. Het valt echter te betwijfelen of het Hof van Cassatie met dit “derde bedrijf”63 alle vragen en betwistingen heeft beantwoord en beëindigd. 3.3. Arrest van het Hof van Cassatie van 12 december 2008 a. Ontleding van het arrest 41. – De feiten van het arrest heb ik in de inleiding reeds beschreven en geven aanleiding tot volgende beslissingen. Het Hof van Beroep te Gent besluit tot het verval van de gedane schenkingen in zijn nauwgezet gemotiveerd arrest van 9 februari 2006 en steunt zich hiervoor op de redenering 60 J. BAEL, “Schenkingen en testamenten” in X (ed.), Rechtskroniek voor het notariaat, X, Brugge, die Keure, 2007, 141-202; P. DELNOY, “Het verval van de rechtshandelingen door het verdwijnen van hun oorzaak – tweede bedrijf”, Not. Fisc. M. 2000, p. 187; J. NEUTS, “Over het verval van het testament als gevolg van het verdwijnen van de oorzaak”, noot onder Cass. 21 januari 2000, R.W. 2000-01, p. 1020; S. STIJNS en I. CLAEYS, “Het algemeen regime van verbintenissen”, in S. STIJNS en H. VANDENBERGHE, Verbintenissenrecht, Themis 5, Brugge, Die Keure, 2000, p. 13-14, nr. 16; A. VERBEKE en I. VERVOORT, “Oorzaak/Verval/Voorwaarde”, in X., Handboek Estate Planning 2/6. Vermogensplanning met effect bij leven, 2005, Brussel, Larcier, nr. 19. 61 M. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?”, T.B.B.R. 2009, p. 243. 62 F. BUYSSENS, “Verval van oorzaak bij liberaliteiten”, in Vormingsnamiddag – Nieuwe regelgeving inzake de openbare verkoop en andere actualia, 8 december 2009, p. 8 (niet gepubliceerd). 63 BARBAIX, R., “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1666-1683. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 19 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 van het bovenvermeld arrest van 16 november 1989.64 Het Hof meent dat uit de feiten kan worden afgeleid dat de bedoeling “om de relatie te bestendigen en verder uit te bouwen” onlosmakelijk verbonden was met de schenkingen en dat de man in casu de schenkingen nooit zou hebben gedaan indien hij zou geweten hebben dat hun relatie enige tijd later door zijn vriendin verbroken zou worden. Bovendien is het Hof van Beroep te Gent van mening dat de doorslaggevende beweegreden voor de schenkingen is verdwenen buiten de wil van de schenker om en dat de abrupte breuk door de begiftigde gekwalificeerd kan worden als “berekend” gedrag. 42. – De begiftigde stelt cassatieberoep in tegen deze uitspraak. Zij baseert haar redenering op artikel 1108 B.W. en artikel 1131 B.W. en stelt dat het bestaan van de oorzaak in de regel moet worden beoordeeld op het ogenblik dat de rechtshandeling tot stand komt en dat de latere verdwijning ervan geen invloed heeft op de geldigheid van de rechtshandeling. Daarenboven voert zij, op grond van artikel 894 B.W. en 953 B.W., aan dat de schenking een rechtshandeling is die, eens zij geldig tot stand gekomen is, én volmaakt én onherroepelijk is. Latere wijzigingen met betrekking tot de oorzaak leiden volgens eiseres in cassatie niet tot het verval van de schenking. 43. – Het Hof van Cassatie heeft haar argumenten uit eerdere arresten radicaal overboord gegooid met de relatief korte uitspraak van 12 december 2008 en stelt de begunstigde (eiseres in cassatie) 20 verbazingwekkend in het gelijk. Het Hof argumenteert ten gronde: “Het bestaan van een oorzaak in de zin van de artikelen 1108 en 1131 van het Burgerlijk Wetboek moet in beginsel worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is. De latere verdwijning ervan heeft in de regel geen gevolgen voor de geldigheid van de rechtshandeling. Dit geldt ook voor schenkingen onder de levenden. Schenkingen kunnen daarenboven slechts worden herroepen dan in de omstandigheden geviseerd bij artikel 953 van het Burgerlijk Wetboek. De oorzaak van een schenking onder de levenden ligt niet uitsluitend in het begiftigingsoogmerk van de schenker maar in de doorslaggevende beweegreden die hem ertoe gebracht heeft de gift of de schenking te doen. Het loutere feit dat latere voorvallen niet sporen met de hoofdzakelijke beweegreden die de schenker had aangezet de schenking te doen, tast op zich de geldigheid van de schenking niet aan, onverminderd de mogelijkheid een geldige schenking te herroepen wegens nietvervullen van een voorwaarde of wegens ondankbaarheid.” 64 Dit om tegemoet te komen aan de kritiek die het Hof van Cassatie in 1989 had geuit op het Hof van Beroep te Luik, namelijk dat de beroepsrechters hun arrest onvoldoende gemotiveerd hadden en een té beperkende interpretatie vormden over de figuur van het verval van de rechtshandeling bij het verdwijnen van de oorzaak. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein Geraldine Van den Weghe 2009-2010 44. – Het Hof acht het algemeen principe dat de latere verdwijning van de oorzaak in de regel geen gevolgen heeft voor de geldigheid van de rechtshandeling onverkort van toepassing op de schenkingen onder levenden. Doch zal verder blijken dat deze regel nogal ongelukkig geformuleerd werd en dat de deur voor betwisting bijgevolg geopend werd. Uit het arrest kan, volgens een meerderheid in de rechtsleer, worden afgeleid dat het Hof het verval van de schenking wegens de latere verdwijning van de determinerende beweegreden voortaan uitsluit. MOREAU daarentegen meent dat het Hof geen enkele verduidelijking gebracht heeft omtrent het verval bij schenkingen en testamenten wegens het verdwijnen van hun oorzaak. Hij schrijft hieromtrent dat indien het Hof van Cassatie van oordeel zou geweest zijn dat er geen ruimte meer is voor de vervaltheorie bij liberaliteiten, dat het Hof dit wel expliciet te kennen zou hebben gegeven.65 Deze restrictieve interpretatie van het arrest wordt in de doctrine niet echt bijgetreden. 45. – Het Hof heeft wellicht proberen te verhelpen aan de talloze kritiek die geuit werd na het cassatiearrest van 16 november 1989. Met haar arrest van 21 januari 2000 heeft het Hof een eerste poging ondernomen om het toepassingsgebied van de vervaltheorie te beperken. Hierbij werd vooreerst duidelijk dat het verval wegens het verdwijnen van de subjectieve oorzaak niet meer aanvaard werd bij rechtshandelingen ten bezwarende titel. Ten tweede, voegde het Hof een extra tijdsvoorwaarde toe aan het verval bij testamenten, wat geleid heeft tot een beduidende uitholling van het verval. Over de analoge toepassing van deze voorwaarde op de vervaltheorie bij schenkingen onder levenden rezen heel wat vragen en onzekerheden (supra nr. 35). Ondanks het feit dat Hof nu afrekent met het verval van schenkingen wegens het verdwijnen van hun oorzaak, kan niet worden ontkend dat er opnieuw ruimte is ontstaan voor discussie. Mijns inziens heeft het Hof in casu een onredelijke en onbillijke uitspraak geveld, zeker gezien de frappante feitenconstellatie en zou er onder sommige omstandigheden een mogelijkheid moeten bestaan om het verval uit te spreken van de schenking wanneer de doorslaggevende beweegreden is weggevallen. b. Heeft het Hof van Cassatie hiermee alle onzekerheid uit de weg geruimd? b.1. Onderscheid tussen nietigheid en verval 46. – De stelling van het Hof van Cassatie dat de oorzaak in principe geen invloed heeft op de geldigheid van de rechtshandeling dient op twee punten genuanceerd te worden. Ten eerste lijkt het Hof het verval van een rechtshandeling en de nietigheid ervan door mekaar te halen. Het verval en de nietigheid dragen verschillende gevolgen met zich mee en zijn twee onderscheiden rechtsfiguren. Zo sanctioneert de nietigheid het ab initio ontbreken van of de dwaling omtrent één (of meer) 65 P. MOREAU, “La theorie de la caducité des libéralités pour disparition de leur cause est-elle caduque?”, Rev.Not.b. 2009, afl. 3034, p. 737 – 739, nr. 18. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 21 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 essentiële bestanddelen voor de geldige totstandkoming van een rechtshandeling.66 Doordat er geen geldige oorzaak aanwezig is op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling, kan deze nooit op geldige wijze ontstaan. Het verval heeft daarentegen betrekking op een geldig ontstane rechtshandeling, doch waar één van de oorspronkelijke geldigheidsvereisten achteraf verdwijnt. Enkel het voortbestaan van de determinerende beweegreden wordt bij het verval in vraag gesteld. Het latere verdwijnen van de oorzaak resulteert niet in de nietigheid, maar draagt het verval van de rechtshandeling met zich mee en gaat dus de problematiek van de geldigheid niet aan. 67 Mogelijkerwijs heeft het Hof met haar argumentatie bedoeld dat de oorzaak in beginsel niet langer kan worden aanzien als een voortbestaansvereiste, maar enkel als een totstandkomingsvereiste (supra). b.2. “In de regel geen invloed” 47. – Het Hof van Cassatie meent dat “de latere verdwijning van de oorzaak in de regel geen gevolgen heeft voor de geldigheid van de rechtshandeling”. De woorden “in de regel” wekken de indruk dat er ruimte is voor één of meerdere uitzonderingen. Indien Cassatie hiermee de mogelijkheid openlaat het verval onder bepaalde toepassingsvoorwaarden tóch toe te passen, dan had het Hof beter gepreciseerd welke deze uitzonderlijke omstandigheden zijn en welke toepassingsvoorwaarden vervuld moeten zijn opdat het verval zou kunnen intreden. 48. – Het mag duidelijk zijn dat het arrest zich enkel over de oorzaak uitlaat en niet over het voorwerp. Zoals reeds vermeld kan de teloorgang van het voorwerp na de geldige totstandkoming van de rechtshandeling nog steeds tot het verval aanleiding geven (supra voetnoot 16). Het Hof vermeldt in haar arrest dat schenkingen kunnen worden herroepen in de gevallen van artikel 953 B.W. Doch kan men zich de vraag stellen of dit wel echte uitzonderingsgevallen uitmaken op de principieel uitgesloten vervaltheorie, vermits het niet-vervullen van de voorwaarden, de nietuitvoering van de lasten en de ondankbaarheid niet de herroeping sensu stricto tot gevolg hebben, maar de ontbinding. BARBAIX merkt op dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de ontbinding en het verval sensu stricto. “Bij de ontbinding is het tenietgaan van de schenking te wijten aan een tekortkoming van de begiftigde aan een van de contractuele verplichtingen, hetzij de verplichting de last uit te voeren, hetzij de verplichting zich te onthouden van de in de wet opgesomde ondankbare handelingen. Het verval daarentegen leidt tot het tenietgaan van de schenking wegens de latere verdwijning van een van de essentiële geldigheidsvereisten, in casu de determinerende 66 R. BARBAIX, “Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich opnieuw uit over het verval van de schenking door het verdwijnen van de determinerende beweegreden”, Not. Fisc. M. 2009, p. 8, nr. 12. 67 S. STIJNS en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van de oorzaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen, in PINTENS, W. (Eds.), Patrimonium (p. 299325), Antwerpen, Intersentia., p. 318. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 22 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 beweegreden.” 68 Maar of er nu sprake is van ontbinding of van herroeping sensu stricto, de vraag rijst of men met een andere rechtsgrond hetzelfde resultaat kan bereiken, namelijk de schenking ongedaan maken. Of de rechter de twee voornoemde rechtsgronden (de herroeping wegens ondankbaarheid en de ontbindende voorwaarde) kan hanteren om de schenking ongedaan te maken, zal verder in deze masterproef worden toegelicht. 49. – Een derde vraag die kan worden gesteld is of het Hof van Cassatie is willen terugkomen op de algemene regel van het verval van testamenten wegens het verdwijnen van de oorzaak. En meer specifiek: doelt het Hof met haar voorbehoud (“in de regel”) enkel op de wettelijke uitzonderingen of maakt zij ook ruimte voor het verval van testamenten en per analogie het daaruit volgende verval van de gefaseerde schenking? Met het arrest van 21 januari 2000 maakte het Hof duidelijk dat een testament kan vervallen indien de oorzaak ervan verdwijnt vóór het overlijden van de testator. Anderen menen dat het Hof zich in casu niet uitdrukkelijk heeft uitgesproken over het verval van testamenten, dus dat zij de uitsluiting van het verval bij testamenten niet heeft beoogd.69 Zij zien bovendien geen redelijk motief om terug te komen op het princiepsarrest van 21 januari 2000, daar het probleem van de rechtsonzekerheid zich niet stelt bij het verval van testamenten. 70 MASSCHELEIN en BARBAIX gaan nog een stapje verder en zijn van oordeel dat het Hof met haar arrest van 2008 de deur openlaat voor de bovenvermelde “gefaseerde schenking”. MASSCHELEIN steunt zich hiervoor op de woorden “in de regel” en op de veronderstelling dat Cassatie niet is willen terugkomen op het arrest van 2000 aangaande testamenten. De uitzondering voor testamenten kan volgens haar naar analogie worden uitgebreid op het nog niet aanvaarde schenkingsaanbod en dit omwille van de gelijkenissen tussen het legaat en het schenkingsaanbod.71 Zij wijst er echter wel op dat deze vraag niet moet worden overschat, daar de gefaseerde schenking in de praktijk nauwelijks voorkomt. BARBAIX oordeelt (in de lijn van haar citaat hierboven vermeld met betrekking tot het onderscheid tussen de ontbinding en het verval) dat de gefaseerde schenking onder de uitzonderingen op het principiële verbod op verval wegens wegvallen van de oorzaak valt.72 STIJNS en GEENS menen dat het Hof het verval van de gefaseerde schenking niet geviseerd heeft met de 68 R. BARBAIX, “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1673, nr. 20. 69 H. CASIER en B. VERDICKT, “Verval van oorzaak bij schenking: passé composé?, Notariaat 2009, afl. 19, p. 7. 70 S. STIJNS, en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van de oorzaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen, in PINTENS, W. (Eds.), Patrimonium (p. 299-325), Antwerpen, Intersentia, p. 322. 71 “het betreft immers beiden een principieel herroepelijke eenzijdige rechtshandeling om niet, waarbij de oorzaak gelegen is in de abstracte wil om iemand te begiftigen en de concrete doorslaggevende beweegreden voor de vrijgevigheid. Het verval is dan ook mogelijk, indien de doorslaggevende beweegreden verdwijnt voordat de rechtshandeling definitief – dit is onherroepelijk – is geworden door het overlijden van de testator c.q. de aanvaarding van de begunstigde.” M. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?”, T.B.B.R. 2009, p. 244, nr. 9. 72 R. BARBAIX, “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1673, nr. 20. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 23 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 woorden “in de regel” en “in beginsel”, daar Cassatie zich hier nog nooit expliciet over heeft uitgesproken. Het verval van testamenten heeft het Hof van Cassatie daarentegen onder bepaalde voorwaarden uitdrukkelijk aanvaard met haar arrest van 2000 en deze aanvaarding werd (vooralsnog) niet uitdrukkelijk ingetrokken. Volgens hen kan met de uitzondering (en dus met de woorden “in de regel”) gedoeld zijn op de figuur van de ongeldigheid wegens gebrek aan oorzaak of wegens valse oorzaak in verband met de hypothese van het verdwijnen van de oorzaak bij een testament.73 3. Stellingen in de rechtsleer pro en contra het verval 3.1. Met betrekking tot de bindende kracht van de overeenkomst a. Contra 50. – Een van de kritiekpunten op de leer van het verval inzake schenkingen vormt het in artikel 1134 B.W. bepaalde principe dat de overeenkomsten de partijen tot wet strekken. FORIERS haalt hieromtrent aan dat wanneer een rechtshandeling vervalt wegens het verdwijnen van haar oorzaak ingevolge een externe gebeurtenis, een ontbindende voorwaarde of termijn wordt toegevoegd waarover de partijen geen overeenkomst gesloten hebben.74 Hieraan kan tevens het principe van de onherroepelijkheid van schenkingen worden gekoppeld (art. 894 B.W.). Het verval zou volgens enkele auteurs afbreuk doen aan deze onherroepelijkheid van de schenking en de bindende kracht van de schenkingsovereenkomst.75 b. Pro 51. – Dit argument wordt in de rechtsleer door o.a. BARBAIX weerlegd door te stellen dat de bindende kracht van de overeenkomst en de onherroepelijkheid betrekking hebben op de onmogelijkheid voor een partij om eenzijdig op de overeenkomst terug te komen. Er is volgens haar evenwel geen sprake van herroeping of eenzijdige beëindiging van de schenking bij het verval. Uit het arrest van het Hof van Cassatie van 1989 blijkt namelijk dat één van de essentiële toepassingsvoorwaarden voor het verval is dat de verdwijning niet te wijten is aan de wil van degene die zich op het verval beroept. Er dient zich dus een omstandigheid voor te doen buiten de wil van de schenker opdat het verval zou 73 S. STIJNS, en H. GEENS, “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van de oorzaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen, in PINTENS, W. (Eds.), Patrimonium (p. 299325), Antwerpen, Intersentia., p. 324-325. 74 P.A. Foriers, La caducité des obligations contractuelles par disparition d’un element essential à leur formation, Brussel, Bruylant 1998, p. 142-143, nr. 136. 75 S. NUDELHOLE, “une donation est-elle frappée de caducité par la disparition de sa cause, survenue postérieurement à la conclusion du contrat?”, R.C.J.B. 1993, p. 109, nr. 34 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 24 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 kunnen intreden. Deze (de lege ferenda) voorwaarde garandeert dat het verval, rechtstreeks of onrechtstreeks, het principe van de bindende kracht en de onherroepelijkheid zou uithollen.76 3.2. Met betrekking tot de rechtszekerheid a. Contra 52. – De voornaamste kritiek op de vervaltheorie bij schenkingen vormt ongetwijfeld de schending van de rechtszekerheid. Indien de leer van het verval aanvaard zou worden, dan is het mogelijk dat de schenking jaren na haar totstandkoming vervallen wordt verklaard. Dit heeft niet alleen consequenties ten aanzien van de begunstigde, maar tevens ten aanzien van eventuele derden die het voorwerp van de schenking intussen reeds van de begunstigde verworven hebben. Inzake giften van roerende goederen kan mogelijkerwijs beroep worden gedaan op artikel 2279 B.W. door de bezitter te goeder trouw. De bezitter zal te goeder trouw zijn als hij de oorzaak van het verval niet kende bij de inbezitname.77 Inzake schenkingen van onroerende goederen zijn de gevolgen van een verval nog verderstrekkend. PUELINCX-COENE schrijft hieromtrent dat deze geschonken goederen als het ware uit het vrije verkeer worden genomen.78 53. – De vraag kan worden gesteld of er een mogelijkheid bestaat de betrokken partijen te beschermen indien een geschonken goed verkocht of gehypothekeerd wordt. BUYSSENS meent dat het mogelijk moet zijn om de schenker te laten tussenkomen in de akte om te verzaken aan zijn vordering tot het verkrijgen van het verval wegens verdwijning van de determinerende beweegreden.79 VERVOORT schrijft daarentegen dat dit niet kan, omdat dit zou leiden tot een complete uitholling van de bescherming die de schenker geniet ten gevolge van de vervaltheorie.80 PARISIS is van oordeel dat een verzaking a posteriori wel mogelijk zou zijn, wanneer dit op een duidelijke en ondubbelzinnige wijze geschiedt, doch dit biedt niet veel extra zekerheid, gezien men afhankelijk is van de wil van de schenker. De problematiek van verzaking zal zich immers enkel stellen als de schenker zich wil en kan beroepen op het verval. BAEL spreekt niet expliciet over een verzaking, doch stelt: “dat het mogelijk moet zijn de schenker te laten tussenkomen (in de verkoopakte of akte hypotheekvestiging) om hem mee te laten verkopen of hypotheek te vestigen, 76 R. BARBAIX, “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijke grenzen aan de contractvrijheid.”, in T.E.P. 2008, p. 238-239. 77 J. BAEL, “Algemene geldigheidsvoorwaarden inzake schenkingen en testamenten” in X., Notariële actualiteit 7: Familierecht, Brugge, die Keure, 1996, p. 131, nr. 35; F. PARISIS, F., “Vers un principe général de caducité des libéralités consécutive à l’effacement de leur cause?”, T.B.B.R., 1994, p. 323, nr. 83 78 M. PUELINCX-COENE, “Overzicht van rechtspraak Giften (1985-1992)", TPR 1994, p. 1668, nr. 93. 79 F. BUYSSENS, “Raakvlakken tussen kredietverlening en familiaal vermogensrecht”, Studiedag Hypothecair krediet, KULAK en U.Liège van 3 en 11 december 2009 (niet gepubliceerd). Deze auteur stelt dat de schenker wel degelijk met kennis van zaken moet kunnen verzaken aan een rechtsfiguur die enkel in zijn voordeel werkt. 80 I. VERVOORT, “Oorzaak/Verval/Voorwaarde”, in X., Handboek Estate Planning 2/6. Vermogensplanning met effect bij leven, 2005, Brussel, Larcier, p. 34, nr. 59. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 25 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 voor het geval het goed terug in zijn vermogen zou treden, ofwel om hem te laten verklaren dat hij de koper of de hypothecaire schuldeiser vrijwaart voor de gevolgen van de verkoop of de hypotheekvesiging, voor het geval de vervreemding of de hypotheekvesiging in het gedrang zou komen als gevolg van een vordering tot vervallenverklaring van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak”. 81 Een derde mogelijkheid die wordt voorgesteld in de rechtsleer om de rechtsonzekerheid in te dijken, betreft een verzaking door de schenker aan de oorspronkelijke oorzaak bij gewijzigde omstandigheden waardoor deze verdwijnt, doch meent VERVOORT dat ook dit af te raden is, daar men op die manier (volgens hem) geconfronteerd wordt met een schenking zonder oorzaak. 54. – Een laatste optie om de rechtszekerheid beter te dienen (indien de leer van het verval inzake schenkingen toch nog toepassing zou kunnen vinden), heeft betrekking op de redactie van de schenkingsakte. Zo stelt RAUCENT voor in de schenkingsakte uitdrukkelijk en zo uitgebreid mogelijk de oorzaak van de schenking te vermelden.82 Deze oplossing wordt echter in de rechtsleer betwist. BAEL haalt hiervoor twee argumenten aan. Ten eerste meent hij dat het niet gemakkelijk zal zijn voor de notaris om alle mogelijke omstandigheden te vermelden die een rechter later zou kunnen beschouwen als hoofdzakelijke beweegreden van de schenking. Vaak weten de schenkers immers zelf niet goed welke beweegredenen hen er (voornamelijk) toe hebben bewogen de schenking te doen. Daarenboven kan de schenking vervallen worden verklaard door de feitenrechter, zelfs wanneer de oorzaak niet expliciet in de schenkingsakte is uitgedrukt. Bovendien is de rechter niet gebonden door de verklaring van de oorzaak in de schenkingsakte in geval van latere betwisting, indien hij ervan overtuigd is dat er een ander determinerend motief is. Ten tweede stelt hij zich de vraag of de artikelen 1108 B.W. en 1131 B.W. (waarop de cassatierechtspraak van 1989 gesteund wordt) van dwingend recht zijn (voor het ontstaan van de rechtshandeling) en meer specifiek of zij van dwingend recht zijn voor het voortbestaan van de rechtshandeling. Indien dit het geval zou zijn, dan zou de notaris het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de hoofdzakelijke beweegreden door geen enkele clausule in de akte kunnen “vermijden”, doordat de artikelen dan dwingend voorschrijven dat een oorzaak voorhanden moet zijn, ook voor het voorbestaan van de schenking. Met het arrest van 2008 stelde het Hof expliciet dat het bestaan van een oorzaak in de zin van de artikelen 1108 en 1131 van het Burgerlijk Wetboek in beginsel moet worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is en dat de latere verdwijning ervan in de regel geen gevolgen heeft voor de geldigheid van de 81 J. BAEL, “Algemene geldigheidsvoorwaarden inzake schenkingen en testamenten” in H. CASMAN (ed.), Notariële actualiteit 7: Familierecht, Brugge, die Keure, 1996, p. 132, nr. 36 82 L. RAUCENT, “Objet et cause des libéralités: les arrêts de la cour de cassation du 16 novembre 1989 et du 15 novembre 1990”, in X (ed.), Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Brussel, Academia-Bruylant, 1991, p. 37-38, nr. 23-27. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 26 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 rechtshandeling. Zoals vermeld, valt hieruit niet met zekerheid af te leiden dat het verdwijnen van de oorzaak in geen enkel geval nog tot het verval zou kunnen leiden. b. Pro 55. – BARBAIX is van mening dat ook het rechtszekerheidsargument niet overtuigt om de leer van het verval m.b.t. de schenking uit te sluiten, daar lang niet elke wijziging in de omstandigheden tot verval leidt. Volgens haar dient een onderscheid te worden gemaakt naargelang de rechtszekerheid betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen schenker en begiftigde onderling, dan wel op de rechtsverhouding ten aanzien van derden. Tussen partijen vormt de rechtszekerheid volgens BARBAIX geen doorslaggevend argument om af te zien van de vervaltheorie, ondermeer daar een betuttelende houding ten opzichte van de begiftigde in schril contrast staat met het gebruikelijke gebrek aan bescherming van de begiftigde bij andere wijzen van tenietgaan, zoals daar zijn de ontbinding wegens niet-uitvoering door toeval of overmacht, de pauliaanse vordering of bij de beoordeling van wilsgebreken.83 Het rechtszekerheisargument wint aan belang ten aanzien van derdenverkrijgers van rechten op de geschonken goederen. Doch stelt laatstgenoemde auteur zich terecht de vraag of deze rechtszekerheid van de derdenverkrijgers moet verhinderen dat de schenking ook in de verhouding tussen begiftigde en schenker onderling kan vervallen. Hoger vermeldde ik reeds dat de meerderheid in de rechtsleer aanneemt dat het verval terugwerkende kracht heeft tot het ogenblik van de schenking. BARBAIX beklemtoont dat het verval een specifieke wijze van tenietgaan betreft, verschillend van de nietigheidssanctie, zodat het verantwoord is aan het verval een ex nunc tenietgaan te koppelen. Dit zou tot gevolg hebben dat de rechten van derdenverkrijgers, verkregen vóór de verdwijning van de beweegredenen, niet in het gedrang komen, waardoor de rechtszekerheid beter gewaarborgd is. Het verval leidt er dan enkel toe dat de begiftigde gehouden is tot teruggave bij equivalent. PARISIS merkt hierbij op dat een vordering tot vervallenverklaring tegen de begiftigde kan ingesteld worden gedurende een termijn van 30 jaar vanaf het ogenblik dat de determinerende beweegredenen verdwenen zijn. De derde zou eventueel de verkrijgende verjaring van een onroerend goed kunnen inroepen op grond van artikel 2265 B.W. (na 10 jaar indien de ware eigenaar binnen het rechtsgebied van het Hof van Beroep woont waarin het onroerend goed gelegen is en na 20 jaar indien hij buiten dat gebied woont).84 56. – Kortom, het verval tast de rechtszekerheid voornamelijk ten aanzien van derden aan en indien men de deur op een kier laat voor het verval van schenkingen wegens het verdwijnen van de oorzaak, dan lijkt een wetswijziging of een verduidelijking van het Hof van Cassatie noodzakelijk om 83 R. BARBAIX, “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1679, nr. 31. Voor overige argumenten, zie deze bijdrage. 84 J. BAEL, “Algemene geldigheidsvoorwaarden inzake schenkingen en testamenten” in H. CASMAN (ed.), Notariële actualiteit 7: Familierecht, Brugge, die Keure, 1996, p. 130, nr. 35. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 27 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 de ongewenste gevolgen op het vlak van rechtszekerheid in te perken. Tenslotte wens ik nog eens te benadrukken dat, zoals gezegd, de rechtszekerheid niet of slechts in zeer beperkte mate in het gedrang komt bij het verval van testamenten wegens het verdwijnen van de oorzaak, daar een testament slechts uitwerking krijgt bij het overlijden van de testator en met het arrest van 2000 door het Hof van Cassatie bepaald werd dat het verdwijnen van de determinerende beweegreden moet plaatsvinden vóór het overlijden van de erflater. 3.3. Eerbiediging werkelijke wil van de schenker 57. – Een argument, waar ik mij persoonlijk in kan vinden, betreft de stelling dat het verval meer bescherming biedt aan de werkelijke wil van de schenker.85 Indien bepaalde omstandigheden zich voordoen, kan het verval van de schenking in uitzonderlijke omstandigheden de enige rechtvaardige oplossing lijken voor de schenker. Hij zou de schenking bijvoorbeeld nooit verricht hebben, indien hij geweten had dat de relatie tussen hem en de begiftigde geen langdurig bestaan zou leiden. Zeker wanneer de determinerende oorzaak in de preambule van de schenkingsakte werd opgenomen, kan men stellen dat de wil van de schenker beter geëerbiedigd wordt wanneer door het verdwijnen ervan de schenking komt te vervallen. Doordat het Hof principieel heeft afgerekend met de theorie van het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak en niet kan worden ontkend dat er grote vraagtekens blijven bestaan, kan een zoektocht naar alternatieve mogelijkheden wenselijk zijn. 4. Alternatieve mogelijkheden? 4.1. Verschil tussen samenwonenden en gehuwden 58. – Zoals reeds in de inleiding werd opgemerkt, bestaat er een fundamenteel verschil tussen echtgenoten en samenwonenden. Dit onderscheid is voornamelijk van belang voor wat betreft de giften gedaan tussen de partners onderling (en dus niet wat betreft de schenkingen door een derde gedaan). Wanneer het huwelijk ontbonden wordt of zelfs wanneer er een feitelijke scheiding tussen het echtpaar ontstaat, zijn in de wet enkele mogelijkheden voorzien om terug te komen op giften en voordelen die tussen echtgenoten zijn toegekend. 59. – Ten eerste bepaalt artikel 1096 B.W. dat schenkingen tussen echtgenoten buiten huwelijkscontract ad nutum herroepbaar zijn. Een eerste vraag die dient te worden gesteld, betreft de vraag naar de kwalificatie van het toegekende voordeel tussen de gehuwden. Niet alle voordelen 85 F. PARISIS, “Vers un principe général de caducité des libéralités consécutive à l’éffacement de leur cause?”; T.B.B.R. 1994, p. 325, nr. 85; L. RAUCENT, “La disparition de la cause dans les donations: à propos de l’arrêt de la Cour de cassation du 16 novembre 1989” (noot onder Cass. 16 november 1989), TBBR 1990, (261) 265, nr. 15; R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 901, nr. 1063. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 28 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 maken immers schenkingen uit, waardoor niet altijd een beroep kan worden gedaan op artikel 1096 B.W. Zo wordt door de rechtspraak soms een alternatieve kwalificatie vooropgesteld en wordt de vrijgevigheid gekwalificeerd als de uitvoering van een natuurlijke verbintenis86, de uitvoering van de verplichting tot bijdrage in de lasten van het huwelijk of de samenwoning of als een rechtshandeling uit voorzienigheid (vb. wanneer de partner als begunstigde wordt aangeduid in een levensverzekeringsovereenkomst).87 Het recht om de schenking tussen echtgenoten te herroepen is van openbare orde en is van toepassing op alle mogelijke schenkingen tussen echtgenoten, ook op die van toekomstige goederen. Gelegenheidsgeschenken daarentegen ontsnappen aan deze regel. In principe hoeven geen bijzondere omstandigheden te worden aangetoond om een beroep te doen op dit artikel, doch zal men in de praktijk slechts een schenking herroepen wanneer zich echtelijke moeilijkheden voordoen. Het Hof van Beroep te Luik heeft zelfs aanvaard dat de herroeping stilzwijgend kan zijn, maar dat de stilzwijgende herroeping wel zeker moet zijn.88 60. – Verder dient het lot van huwelijksvoordelen bij echtscheiding te worden aangestipt. Artikel 299 B.W. bepaalt dat echtgenoten alle huwelijksvoordelen, die ze elkaar bij huwelijksovereenkomst en sinds het aangaan van het huwelijk hebben toegekend, verliezen als gevolg van de echtscheiding. Bovendien wordt vaak bedongen in het huwelijkscontract dat ze vervallen bij feitelijke scheiding of van zodra er een echtscheidingsprocedure wordt ingeleid. Onder het oude echtscheidingsrecht werd een onderscheid gemaakt tussen de schuldige en de onschuldige echtgenoot. Ten aanzien van de onschuldige echtgenoot werden bepaalde voordelen behouden, doch in de notariële praktijk werd hier vaak van afgezien en werd bepaald in het huwelijkscontract dat de voordelen sowieso ten aanzien van beide echtgenoten vervielen, eventueel onder de voorwaarde van feitelijke scheiding. 61. – Omwille aan het gebrek van soortgelijke wettelijke bepalingen voor samenwoners, moet worden gezocht naar alternatieven, welke verder besproken zullen worden. Een eerste mogelijke denkpiste betreft de vermogensverschuiving zonder oorzaak. Deze figuur werd voorgesteld door de rechtspraak en vindt geen grondslag in de wet. Gezien deze rechtsfiguur een subsidiair karakter heeft, kan ze enkel worden ingeroepen indien er geen andere juridische grondslag voorhanden is. Wanneer een vermogensverschuiving plaatsvindt zonder dat hiertoe enige oorzaak voor te vinden is, dan dient het verrijkte vermogen het verarmde vermogen te compenseren. De verarmde partij kan de neutralisering van de vermogensverschuiving vorderen door een vergoeding te eisen, doch zonder 86 Zie hierover: C. CAUFFMAN, “De natuurlijke verbintenis”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, IV. Commentaar verbintenissenrecht, Titel I, Hfdst. 1, Afd. 5, p. 12. 87 R. BARBAIX, “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1675. 88 Luik 24 januari 2007, J.T. 2007, p. 206. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 29 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 dat een teruggave van de verrijking kan worden gevorderd.89 De verrijking zonder oorzaak en het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak zijn echter twee verschillende rechtsfiguren. Bij de totstandkoming van de schenking is er steeds een oorzaak voorhanden (namelijk het begiftigingsoogmerk en de hoofdzakelijke beweegreden van de schenker), daar waar de vermogensverschuiving zonder oorzaak van in het begin behept is met een gebrek aan geldige juridische oorzaak. Wanneer een soortgelijke feitenconstellatie voorligt zoals in het arrest van 12 december 2008, lijkt de leer van de verrijking zonder oorzaak mij dus geen geschikt middel. 62. – Wat betreft de schenkingen gedaan door een derde aan beide partners samen, kan worden verwezen naar artikel 1088 B.W.: “schenkingen ten voordele van het huwelijk gedaan vervallen indien het huwelijk daar niet op volgt”. Dit artikel heeft slechts een beperkt toepassingsgebied, doch kan een mogelijkheid bieden voor de derde om op de schenking terug te komen indien het koppel de relatie verbreekt alvorens in het huwelijksbootje te stappen. 4.2. Beding van aanwas 63. – Daar het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak niet meer aanvaard wordt door het Hof van Cassatie kan worden verwezen naar de problematiek betreffende het lot van de bedingen van aanwas na beëindiging van de relatie. Bedingen van aanwas en tontine worden tussen samenwoners vaak voorzien bij de aankoop van een woning om het goed op die manier bij het overlijden van de eerste onder hen, in zijn totaliteit toe te bedelen aan de langstlevende partner. Deze bedingen worden principieel aanzien als overeenkomsten onder bezwarende titel, waardoor zij bijgevolg “reserveproof” zijn. 64. – In de rechtsleer werd (naar aanleiding van een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 16 december 2004)90 reeds meermaals de vraag gesteld of bedingen van aanwas en tontine tussen samenwoners geldig zijn indien zij enkel gelden zolang de samenwoning duurt.91 CASMAN92 stelt volgende clausule voor: “Deze overeenkomst is aan een ontbindende voorwaarde onderworpen, die zelf verbonden is aan de oorzaak van de aangegane verbintenis. Gelet op het doel waarvoor ze is aangegaan, zal deze overeenkomst geen uitwerking meer hebben indien het samenwonen van partijen tijdens hun beider leven wordt beëindigd.” Wanneer de relatie ophoudt, ontwikkelen partners immers vaak de wens om af te zien van hun wederzijdse gulheid en vrijgevigheid. Deze gedachtegang ligt ook voor 89 R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY en F. DE TEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak (1981-1992) Verbintenissen”, T.P.R. 1974, p. 171, nr. 320. 90 Gent, 16 december 2004, “Overzicht van rechtspraak tontine & aanwas”, C.A.B.G., Larcier, 2006/6, p. 12, noot MICHIELS, D., “Over de eenzijdige beëindiging van het beding van aanwas”. 91 J. BAEL, “Tontinebedingen en bedingen van aanwas”, in Liber amicorum Christian DE WULF, Brugge, Die Keure, 2003, p. 11-15, nrs. 16-23; 92 H. CASMAN, "Voorbeeld van samenlevingscontract", in Ongehuwd samenwonen, Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat (ed.), Kluwer, 1996, 199. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 30 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 bij de theorie van het verval van de oorzaak; bij het beëindigen van de relatie wenst de schenker terug te komen op de gift die hij aan zijn partner gedaan heeft, daar de vrijgevigheid in zijn hoofde geen reden van bestaan meer draagt. Een uitgebreide bespreking van deze problematiek lijkt mij evenwel te verregaand, doch wil ik graag kort twee strekkingen aangaande deze bedingen van aanwas vermelden. Opnieuw valt een verschil op te merken tussen gehuwden en samenwoners. Gehuwden kunnen immers de uitwerking van hun verblijvingsbedingen en contractuele erfstellingen afhankelijk maken van het voortbestaan van een feitelijke samenwoning. 65. – Twee vragen liggen aan de orde bij een dergelijke beding van aanwas dat eenzijdig kan worden opgezegd bij het beëindigen van de relatie, namelijk: - Houdt het feit dat eenzijdig kan worden teruggekomen op de overeenkomst noodzakelijkerwijze in dat er nog enkel louter eventuele rechten uit voortvloeien, waardoor het om een verboden erfovereenkomst zou gaan? - Heeft dit noodzakelijkerwijze tot gevolg dat de overeenkomst ongeldig is? 66. – Tegenstanders van de clausule, zoals BOUCKAERT93 en TAYMANS94 zijn van mening dat de clausule die bepaalt dat het aanwasbeding eindigt bij feitelijke scheiding der partijen, en a fortiori de clausule die voorziet dat partijen het eenzijdig op ieder ogenblik kunnen beëindigen, zuiver potestatieve voorwaarden bevatten die de nietigheid van het aanwasbeding tot gevolg hebben. Voorstanders van de clausule, zoals PUELINNCKX-COENE 95 , menen dat er accessoir aan het aanwasbeding, dat wederzijds is afgesloten onder opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de partner, een vaste verbintenis bestaat, te weten de verbintenis het goed niet te vervreemden. Deze verbintenis mag zelf onderworpen worden aan een ontbindende potestatieve voorwaarde. Indien men deze redenering aanvaardt en het bezwarend karakter van het aanwasbeding niet betwist komt men tot de vaststelling dat het toegelaten is te bedingen dat een aanwasbeding ten einde komt indien partijen uit elkaar gaan of zelfs op ieder ogenblik. Dit laatste standpunt wordt bijgetreden door de Nederlandstalige Kamer van het Comité voor Studie en Wetgeving, doch wordt omwille van de grote polemiek in de rechtsleer afgeraden een aanwasbeding te clausuleren dat enkel geldig is zolang de samenwoning duurt, en a fortiori dat partijen op ieder ogenblik eenzijdig kunnen beëindigen.96 Een eventuele oplossing kan zijn het beding van aanwas te beperken in de 93 F. BOECKAERT, “Oppassen geblazen voor aanwasbedingen: kanttekeningen bij het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 16 december 2004”, T. Not. 2006, p. 131-134. 94 J.-F., TAYMANS, "La convention notariée de vie commune", in Le couple non marié a la lumiere de la cohabitation légale, Bruylant-Academia, 2000, (103), 120-122. 95 PUELINCKX-COENE, M., “Voortdurende liefde, voortdurende gulheid? Nog maar eens over bedingen van aanwas en tontine, een ander verhaal dat nooit eindigt”, T. Not. 2007, p. 262-271. 96 Dossier 4386, Verslagen en Debatten van het C.S.W. (e-notariaat). Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 31 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 tijd.97/98 De tijdsbeperking mag er echter niet toe leiden dat elk der deelgenoten op elk ogenblik een einde mag stellen aan het beding, daar dit zou neerkomen op het verlenen van louter eventuele rechten op goederen die deel kunnen uitmaken van een toekomstige nalatenschap, hetgeen ingevolge vaste cassatierechtspraak wordt bestempeld als een verboden overeenkomst over een niet-opengevallen nalatenschap.99 67. – Het is ook mogelijk dat bovenvermelde voorwaarde niet uitdrukkelijk werd opgenomen in de aanwasovereenkomst. BARBAIX merkt hieromtrent op dat hoewel de leer van het verval zich in de regel beperkte tot rechtshandelingen ten kosteloze titel (supra), de recentere rechtspraak van oordeel is dat het aanwas- of tontinebeding door de beëindiging van de relatie zijn doel voorbijschiet en dat de goede trouw verhindert dat de ex-partners zich verder op de toepassing daarvan blijven beroepen. De partij die zich wel nog op de toepassing van het aanwasbeding zou willen beroepen, maakt zich volgens BARBAIX en o.a. BOECKAERT schuldig aan rechtsmisbruik.100 4.3. Uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde 68. – Vóór de leer van het verval inzake schenkingen principieel werd afgewezen door het Hof van Cassatie met het arrest van 12 december 2008, werd door sommige rechtsleer voorgesteld om in de preambule bij de akte de subjectieve beweegreden voor de schenking te omschrijven, maar dit werd zoals hoger vermeld niet altijd positief onthaald in de rechtsleer (supra nr. 54). Thans wordt tevens door verscheidene auteurs aangeraden om in de schenkingsakte een uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde op te nemen, meer bepaald dat de schenking wordt gedaan onder de ontbindende voorwaarde van het beëindigen van de relatie. Ook dit voorstel is niet zonder betwisting. 101 De vraag stelt zich immers of dergelijke voorwaarde geen verboden potestatieve voorwaarde uitmaakt. 69. – Doordat een schenking versterkt onherroepelijk is, kan de schenker zich onmogelijk in de schenkingsakte rechtstreeks of onrechtstreeks de mogelijkheid voorbehouden om eenzijdig op de gedane schenking terug te komen. Zo stelt zich geen probleem indien de verwezenlijking van de voorwaarde, als toekomstige en onzekere gebeurtenis, volledig buiten de wil van de partijen ligt. Wanneer de verwezenlijking van de voorwaarde echter afhangt van de wil van de beschikker, dan 97 Gent, 18 december 2003, “Overzicht van rechtspraak tontine & aanwas”, C.A.B.G. 2006, p. 3 in fine. Zo kan de duur van drie of vijf jaar bijvoorbeeld worden aanbevolen. 99 Cass. 9 maart 1989, R.W., 1989-90, 118, Rev. Not. B., 1989, 245. 100 R. BARBAIX, “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1677; F. BOECKAERT, “Oppassen geblazen voor aanwasbedingen: kanttekeningen bij het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 16 december 2004”, T. Not. 2006, p. 134. 101 PRO: R. BARBAIX, “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1677, nr. 27; R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 477, nr. 557. CONTRA: M. VAN QUICKENBORNE, “Het verval van een rechtshandeling wegens de verdwijning van haar oorzaak”, R. Cass. 2001, p. 91, nr. 27. 98 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 32 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 heeft men te maken met een verboden potestatieve voorwaarde (art. 944 B.W.). 102 De draagwijdte van artikel 944 B.W. is nochtans niet onbetwist. Het staat buiten kijf dat de louter potestatieve voorwaarde, waarbij de verwezenlijking uitsluitend afhankelijk is van de wil van de schenker, ongeldig is bij schenkingen. Moeilijker is het onderscheid tussen een gewone potestatieve voorwaarde en een gemengde potestatieve voorwaarde. Van een gewoon potestatieve voorwaarde is sprake wanneer voor de verwezenlijking van de voorwaarde naast de wil van de schenker ook een toevallig gebeuren of de wil van een onbepaalde derde vereist is. Is naast de wil van de schenker de wil van een bepaalde derde vereist, dan is er sprake van een gemengde voorwaarde. 103 Het onderscheid tussen beide voorwaarden is aldus gelegen in de aard van het externe element. Betreft dit een toevallige gebeurtenis of de wil van een onbepaalde derde (vb. schenking onder de voorwaarde te huwen met eender wie), dan is er sprake van een gewoon potestatieve voorwaarde. Betreft het externe element een welbepaalde derde (vb. schenking onder de voorwaarde te huwen met een welbepaalde persoon), dan is er sprake van een gemengde voorwaarde. BARBAIX meent dat er slechts sprake is van een schending van de versterkte onherroepelijkheid van de schenking wanneer de schenker zélf het lot van de schenking in handen heeft, wanneer hij met andere woorden zelf en zelfstandig kan beslissen dat hij niet gebonden is door zijn verbintenis. 70. – In afwijking van het gemene verbintenissen- en overeenkomstenrecht wordt algemeen aangenomen dat zowel de louter potestatieve als de gewoon potestatieve (opschortende of ontbindende) voorwaarde de schenking nietig maakt. BAEL verdedigde echter in zijn proefschrift dat art. 944 B.W. enkel betrekking heeft op de louter potestatieve voorwaarden en niet op de gewoon en de gemengde potestatieve voorwaarden.104 Hij heeft hiervoor twee argumenten. Ten eerste voert hij aan dat art. 944 B.W. enkel spreekt over de voorwaarde waarvan de uitvoering afhangt van de enkele wil van de schenker, waardoor het artikel niet slaat op de voorwaarde die voor de verwezenlijking ervan niet enkel afhankelijk is van de wil van de schenker, maar ook van de tussenkomst van een derde of van een toevallig extern gebeuren. Ten tweede meent hij hiervoor steun te vinden in de voorbereidende werkzaamheden van het Burgerlijk Wetboek. De commentatoren schreven hieromtrent: “une donation qui serait faite sous condition dont l’exécution dépendrait de la seule volonté du donateur serait nulle”. Hij meent bovendien dat een schenking kan gebeuren onder gemengde voorwaarde en dat het Hof van Cassatie met haar arrest van 26 januari 102 F. BUYSSENS, “Verval van oorzaak bij liberaliteiten”, in Vormingsnamiddag – Nieuwe regelgeving inzake de openbare verkoop en andere actualia, 8 december 2009, p. 11 (niet gepubliceerd). 103 R., BARBAIX, “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijke grenzen aan de contractvrijheid.”, in T.E.P. 2008, p. 252, nr. 272; P. DELNOY, Précis de droit civil. Les libéralités et les successions, Larcier, Brussel, 2006, 53-54. 104 J. BAEL, Het verbod betreffende toekomstige nalatenschappen, Proefschrift, UGent, 2002, p. 651. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 33 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 1984 in die zin geformuleerd was. 105 Volgens andere auteurs betreft de voorwaarde van het voortbestaan van een relatie een gemengde potestatieve voorwaarde, die volgens hen de schenking ook nietig maakt. Tegenwoordig meent een groot deel in de rechtsleer echter dat het potestatieve karakter enkel mag gesanctioneerd worden met de nietigheid indien het de schenker toelaat om op zijn verbintenis terug te komen via kleine, niet-ingrijpende veranderingen. Indien de gevolgen van de uitwerking van de voorwaarde dérmate ingrijpend zijn (vb. bij het verbreken van de relatie, het al dan niet in het huwelijk treden), dan kan er volgens hen geen sprake zijn van potestativiteit.106 Mijns inziens valt het te betwijfelen of dit een voldoende verantwoording uitmaakt. Wanneer een schenking wordt gedaan onder de ontbindende voorwaarde van het voortduren van de relatie, kan de schenker nog steeds op zijn eentje beslissen de relatie te verbreken, waardoor de verwezenlijking van de voorwaarde afhankelijk was van zijn enkele wil. De zwaarwichtigheid van de uitwerking van de voorwaarde heeft daar niet zo veel mee te maken volgens mij. Het principe is en blijft immers dat de schenking versterkt onherroepelijk is. Het kan door sommigen worden betreurd dat het verval inzake schenkingen voorbije glorie is, doch lijkt mij het invoeren van dergelijke ontbindende voorwaarde een brug te ver. 71. – Volgens sommigen gewezen dient te worden gewezen op de mogelijkheid van verfijning van de ontbindende voorwaarde. 107 In de schenkingsakte kan bijvoorbeeld bedongen worden dat de ontbinding niet van rechtswege intreedt, maar dat de verwezenlijking van de voorwaarde enkel tot de ontbinding leidt indien de schenker dit binnen een contractueel bepaalde termijn vraagt. Bovendien zou dan een zo volledig mogelijke lijst van omstandigheden die tot ontbinding van de schenking aanleiding kunnen geven, opgenomen kunnen worden. Er zou bijvoorbeeld geopteerd kunnen worden voor een gedetailleerde ontbindende voorwaarde, waarbij de gedragingen van de begiftigde (overspelige relatie, het veroorzaken van een feitelijke scheiding,…) die tot ontbinding van de schenking zullen leiden, zouden kunnen worden gepreciseerd. BARBAIX merkt hierbij een voor- en een nadeel op. Een voordeel is volgens haar dat er op die manier nooit sprake kan zijn van een verboden potestatieve voorwaarde, aangezien de ontbinding telkens geënt is op een gedraging van de begiftigde.108 Een nadeel betreft het risico dat in de uitgebreide lijst een feit ontbreekt waaraan de begiftigde zich schuldig maakt en dat de begiftigde bovendien de relatie ondraaglijk kan maken, 105 Cass. 26 januari 1984, R.W. 1984-85, p. 2325. In casu ging het om een onrechtstreekse schenking (kwijtschelding van schuld) aan een dienstbode onder de opschortende voorwaarde dat hij in dienst zou blijven van de schenker tot aan diens dood en onder voorwaarde dat de begiftigde maandelijks een staat van inkomen en uitgaven zou voorleggen. 106 R. BARBAIX, “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijke grenzen aan de contractvrijheid.”, in T.E.P. 2008, p. 244, nr. 263; PUELINCKX-COENE, M., “Valkuilen van het schenkingsrecht”, in Familiale vermogensplanning. XXXste Postuniversitaire cyclus Willy Delva 2003-2004, Antwerpen, Kluwer, 2004, p. 156. 107 F. BUYSSENS, “Verval van oorzaak bij liberaliteiten”, in Vormingsnamiddag – Nieuwe regelgeving inzake de openbare verkoop en andere actualia, 8 december 2009, p. 12. 108 BARBAIX, R., “Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich nogmaals uit over het verval van de schenking wegens verdwijning van de determinerende beweegreden”, Not. Fisc. M. 2009, p. 19, nr. 22. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 34 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 doch zich bewust kan onthouden van zelf een stap te nemen om de relatie te beëindigen (om zo de ontbinding te ontlopen). 72. – Tenslotte dient het onderscheid tussen de oorzaak als determinerende beweegreden en een ontbindende voorwaarde te worden aangehaald. De oorzaak betreft een onderdeel en een bestaansvereiste van een rechtshandeling, waardoor het ontbreken ervan tot de nietigheid aanleiding kan geven en de latere verdwijning ervan tot het verval. Een voorwaarde is daarentegen slechts een modaliteit van een rechtshandeling, zonder dewelke de rechtshandeling perfect kan bestaan.109 Verder bepaalt artikel 1132 B.W. uitdrukkelijk dat de oorzaak niet tot uitdrukking moet worden gebracht. De ontbindende voorwaarde dient daarentegen expliciet in de schenkingsakte te worden opgenomen. Het is bijgevolg betwist of de ontbindende voorwaarde stilzwijgend bedongen kan zijn. In de rechtsleer wordt door sommigen toch aangenomen dat stilzwijgende voorwaarden geldig zijn op voorwaarde dat de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen afdoende bewezen wordt.110 MASSCHELEIN meent dat de rechter slechts zelden het wegvallen van de doorslaggevende beweegreden als een stilzwijgende ontbindende voorwaarde zal kunnen opvatten, daar de schenker de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen moet bewijzen en de stilzwijgende ontbindende voorwaarde moeilijk aangenomen kan worden wanneer de akte geen enkele aanwijziging daaromtrent bevat.111 Een derde en laatste verschil tussen de oorzaak en de voorwaarde is volgens PARISIS en VAN EESTER gelegen in het al dan niet onverwachte karakter van de gebeurtenis die de schenking tenietdoet. 112 Een ontbindende voorwaarde wordt uitdrukkelijk voorzien door de beschikker, terwijl het verdwijnen van de oorzaak een ondenkbare omstandigheid voor hem blijft. VAN EESTER stelde zich hieromtrent de vraag of dit onderscheid niet in overweging zou moeten worden genomen door de bodemrechter, indien hij over een verval van de schenking moet oordelen. Hij schrijft: “van een normaal, redelijk en voorzichtige schenker kan dan verwacht worden dat hij zich de moeite getroost om na te gaan in welke omstandigheden hij zijn schenking zou willen intrekken of herroepen, zodat hij die omstandigheid als een ontbindende voorwaarde formuleert in de schenkingsakte. Men zou dan nog enkel verval kunnen inroepen indien men oordeelt dat de omstandigheden die de oorzaak doen verdwijnen voor de beschikker totaal onvoorzienbaar waren.” Sinds het arrest van het Hof van Cassatie van 12 december 2008 valt het belang van dit theoretische 109 R. VAN EESTER, “Het verval van testamenten en schenkingen onder levenden door het verdwijnen of wegvallen van de oorzaak”, Not. Fisc. M. 2008, p. 48. 110 M. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?”, T.B.B.R. 2009, p. 246, nr. 12; S. STIJNS, De gerechtelijke en buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, Antwerpen, Maklu, 1994, 113, nr. 66; P. A. FORIERS, “Observations sur le thème de l’abus de droit en matière contractuelle”, R.C.J.B. 1994, 227, nr. 26. 111 M. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?”, T.B.B.R. 2009, p. 246, nr. 12. 112 F. PARISIS, “Vers un principe general de caducité des libéralités consécutive à l’effacement de leur cause?”, T.B.B.R. 1994, p. 290. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 35 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 luik echter te relativeren, daar een einde werd gesteld aan de theorie van het verval inzake schenkingen. 4.4. Wettelijke mogelijkheden (niet vervulling van de voorwaarde of last en herroeping wegens ondankbaarheid) 73. – Het Hof stelt in haar arrest van 12 december 2008 dat de latere verdwijning van de oorzaak in de regel geen gevolgen heeft voor de geldigheid en dat daarenboven schenkingen slechts kunnen worden herroepen in de omstandigheden geviseerd bij artikel 953 B.W. De gronden waarop een schenker de schenking kan herroepen vermeld in artikel 953 B.W. zijn enerzijds het niet-vervullen van de voorwaarde of last en anderzijds de ondankbaarheid van de begunstigde. Hoger vermeldde ik reeds dat het niet-vervullen van de voorwaarde of last en de ondankbaarheid niet de herroeping sensu stricto tot gevolg hebben, maar de ontbinding (supra nr. 48) en wees ik op het verschil tussen de ontbinding en de herroeping. 74. – Via de last behoudt de schenker een zekere controle over de omstandigheden. De begiftigde is ertoe gehouden de opgelegde last uit te voeren. Indien de begiftigde weigert dat te doen, dan beschikt de schenker over een vordering tot gedwongen uitvoering en over een vordering tot herroeping van de schenking (art. 954 B.W.).113 Opdat een last of voorwaarde aan een schenking kan verbonden worden, is vereist dat hij naar aard of omvang bepaald of bepaalbaar is in de schenkingsakte. Over de mogelijkheid een ontbindende voorwaarde in te lassen heb ik het reeds uitvoerig gehad (supra). Met betrekking tot de herroeping van de schenking wegens ondankbaarheid, dient gewezen te worden op het feit dat de daden van ondankbaarheid limitatief in de wet worden opgesomd. De schenking kan enkel worden herroepen indien de begiftigde een aanslag op het leven van de schenker heeft gepleegd, indien hij zich tegenover hem schuldig gemaakt heeft aan mishandelingen, misdrijven of grove beledigingen of indien hij de schenker weigert levensonderhoud te verschaffen (art. 955 B.W.). De vraag kan in casu worden gesteld of het verbreken van de relatie als een geval van ondankbaarheid kan worden beschouwd, meer bepaald of het als een grove belediging aanzien kan worden. Om de ontbinding te kunnen bekomen, dient de schenker echter twee elementen te bewijzen: een materieel element en een intentioneel element.114 Het materieel element kan iedere gedraging zijn die de morele integriteit, de eer en de waardigheid van de schenker aantast, ook wanneer de schenker geen materiële schade lijdt.115 Moeilijker zal echter het 113 Zie hiervoor uitgebreid: R. BARBAIX, “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijke grenzen aan de contractvrijheid.”, in T.E.P. 2008, p. 256, nr. 277. 114 F. DEBUCQUOY, “De gronden tot herroeping van een schenking onder levenden wegens ondankbaarheid (art. 955 BW)”, T.B.B.R. 2004, p. 548. 115 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, p. 200, nr. 558. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 36 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 aantonen van het intentioneel element zijn. Onder het intentioneel element verstaat men het wetens en willens handelen met de bedoeling de schenker te beledigen. De begiftigde moet dus met het verbreken van de relatie de bijzondere intentie hebben de schenker te beledigen. Ondanks het feit dat de relatiebreuk, zoals gezegd, in het arrest van 12 december 2008 nogal “berekend” overkwam en de feiten schrijnend waren, waardoor de schenker zich eventueel beledigd kan voelen, zal de bedoeling van de begiftigde om via het verbreken van de relatie de schenker te beledigen moeilijk aantoonbaar zijn. Uit het arrest valt trouwens niet af te leiden of de schenker voor de feitenrechter een beroep heeft gedaan op andere gronden, zoals de ontbinding wegens ondankbaarheid. Daarenboven wijst MASSCHELEIN op het feit dat de belediging betrekking moet hebben op de schenker zelf, dus dat de rechtsgrond tot herroeping van de schenking wegens grove belediging geen soelaas biedt in het geval de schenking uitgaat van een derde ten behoeve van een samenwonend koppel.116 De herroeping wegens ondankbaarheid is met andere woorden weinig mogelijkheden bieden om op de schenking terug te komen. 4.5. Dwaling 75. – De dwaling over de subjectieve oorzaak en de theorie van het verval worden weleens door elkaar gebruikt, toch vertonen deze rechtsfiguren enkele verschillen. Dwaling impliceert dat de toestemming wordt gegeven op grond van een niet-uitgelokte, verkeerde voorstelling van de werkelijkheid, waardoor er een discrepantie ontstaat tussen de werkelijkheid en de uitgedrukte wil.117 Dwaling tast aldus de integriteit van de wilsvorming van de schenker aan. Bij het verval wordt de initieel gevormde wil niet aangetast; de schenking is geldig tot stand gekomen, maar er doet zich een wijziging voor van de omringende omstandigheden, waardoor men terug wil komen op de overeenkomst. In de praktijk wordt de grens tussen de dwaling over de beweegreden en het verval wegens de verdwijning van de beweegreden vaak flinterdun wanneer de toekomstige omstandigheden als subjectieve oorzaak (determinerende beweegreden) worden aangemerkt. Hoger werd reeds melding gemaakt van het arrest van het Franse Hof van Cassatie van 14 mei 1985, waarin het Hof besliste dat de schenking nietig moest worden verklaard, wegens het wegvallen van de determinerende beweegreden. Het Franse Hof deed hiervoor geen beroep op de figuur van het verval van de schenking, maar wel op de figuur van dwaling omtrent de oorzaak (supra nr. 13).118 76. – Inzake schenkingen aanvaarden zowel rechtsleer als rechtspraak nagenoeg unaniem dat de dwaling over de oorzaak in het schenkingsrecht een nietigheidsgrond vormt, zelfs wanneer de 116 M. MASSCHELEIN, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?”, T.B.B.R. 2009, p. 245, nr. 11. 117 R. BARBAIX, “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not. Fisc. M. 2003, p. 45-46, nr. 24. 118 Cass. fr. 14 mei 1985, Rev. Trim. Dr. Civ. 1986, 397, observations J. PATARIN en Rép. Defrénois 1986, 1438-1439, observations J.L. AUBERT. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 37 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 doorslaggevende beweegredenen niet contractueel bepaald waren.119 Bij rechtshandelingen ten bezwarende titel wordt de dwaling minder snel aanvaard, daar de rechtshandeling nog steeds objectief gecauseerd blijft indien een partij heeft gedwaald over de determinerende beweegredenen. Dit is anders bij schenkingen: de dwaling over of het wegvallen van de determinerende beweegredenen hebben tot gevolg dat de rechtshandeling niet langer een oorzaak heeft. De determinerende beweegredenen vormen bij liberaliteiten de enige verklaring voor de schenking of het legaat. In het gemene verbintenissenrecht en het overeenkomstenrecht vormen zowel de dwaling als het verval in de regel geen grond tot tenietgaan van de overeenkomst, tenzij wanneer de doorslaggevende beweegredenen contractueel werden bepaald, de wederpartij deze beweegredenen kende en hij de eventuele consequenties ervan voor het bestaan of het voortbestaan van de overeenkomst heeft aanvaard. BARBAIX merkt op dat deze parallel eigenaardig genoeg niet bestaat voor giften. De dwaling over de determinerende beweegreden als nietigheidsgrond wordt zoals gezegd algemeen aanvaard bij schenkingen, maar de vervaltheorie van de schenkingen wegens het verdwijnen van de determinerende beweegreden wordt daarentegen niet meer aanvaard sinds het arrest van het Hof van Cassatie van 12 december 2008. 120 BARBAIX vraagt zich af waarom dezelfde flexibiliteit niet kan worden gehanteerd tegenover het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de determinerende beweegreden. VERBEKE meent dat het geen slechte zaak zou zijn de voorwaarden voor de dwaling enerzijds en het verval anderzijds ook inzake schenkingen op elkaar af te stemmen.121 4.6. Belang van de notariële schenkingsakte en de kwalificatie van de vrijgevigheid 77. – BAEL122 wijst er op dat men sinds het arrest van 12 december 2008 meer dan voorheen zal moeten nadenken over de zware gevolgen van de schenking, nu de schenking in geen geval nog herroepbaar is aan de hand van de leer van het verval. Hij benadrukt daarvoor het belang van de notariële schenking. Doordat artikel 931 B.W. verplicht de notariële vorm oplegt voor de schenking, dient de schenker zich bewust te worden van de draagwijdte van de schenking. Al te vaak doen mensen roekeloos een handgift en staan ze niet stil bij de consequenties daarvan. Bij een notariële schenking wijst de notaris de partijen op de gevolgen van de schenking en is er als het ware “een drempel” om de rechtshandeling te verrichten. De notaris kan de schenker ook attent maken op de 119 R. BARBAIX, “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijke grenzen aan de contractvrijheid.”, in T.E.P. 2008, p. 241. 120 R. BARBAIX, “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1682, nr. 36. 121 A. VERBEKE, “Standpunt Estate Planning. Alstublieft en dank u wel!”, T.E.P. 2008, 188-189. 122 J. BAEL, “Schenkingen, testamenten en erfovereenkomsten”, in Rechtskroniek voor het notariaat: deel 15, Brugge, Die Keure, p. 200. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 38 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 mogelijkheden van een notariële schenking, zoals het bedingen van een voorbehoud van vruchtgebruik, een vervreemdingsverbod of een conventioneel recht van terugkeer, waardoor de schenker enige controle over het goed kan behouden. Het hoeft aldus geen betoog dat preventief een notariële schenking en een uitgebreide clausulering van de akte meer dan ooit aan te raden is. BAEL wijst bovendien op het belang van de kwalificatie wanneer er een vermogensverschuiving plaatsvindt. De kwalificatie van de vrijgevigheid is uiteraard van belang, want naast de schenking, kan er bij een vermogensverschuiving ook sprake zijn van een lening, een bijdrage in de lasten van het huwelijk, een vergoeding voor het familiaal, huishoudelijk en sociaal werk van de andere echtgenoot, een natuurlijke verbintenis, enz. Hij raadt dan ook aan om telkens wanneer er een overdracht van een vermogensbestanddeel gebeurt, zonder tegenprestatie, daarvan een geschrift op te maken, om latere discussie zoveel mogelijk te vermijden. Partijen dienen dus, alvorens halsoverkop een schenking te verrichten, duidelijk geïnformeerd te worden door de notaris.123 Indien de notaris merkt dat de schenker enigszins terughoudend is om te schenken (omdat hij bijvoorbeeld niet wenst dat de schenking behouden blijft bij een relatiebreuk), dan kan de vermogensverschuiving bijvoorbeeld als een lening worden gekwalificeerd. De notaris voorziet de nodige clausules met betrekking tot de wijze van terugbetaling, de interest, het tijdstip van terugbetaling enz. en de partij kan dan later nog altijd de terugbetaling kwijtschelden. Het probleem is echter dat men niet altijd een beroep doet op een notaris wanneer een vermogensverschuiving plaatsvindt (zoals in het cassatiearrest van 12 december 2008 het geval was). De schenker in dit arrest heeft wellicht niet goed nagedacht wanneer hij de facturen betaalde. Doch valt het mijns inziens te betwijfelen of de notaris in casu zijn taak volbracht heeft in het kader van zijn voorlichtings- en adviesplicht wanneer de notariële akte verleden werd op naam van de vrouw alleen. 4.7. Rechtsvergelijking 78. – Opvallend is dat België één van de enige landen is die de leer van het verval bij schenkingen afwijst. Hoger werd reeds aangehaald dat in het Franse recht de oorzaak niet enkel als een totstandkomingsvereiste aanzien wordt, maar dat de oorzaak ook een weerslag heeft op de verdere uitvoering van de overeenkomst (supra nr. 13).124 Er dient te worden opgemerkt dat het Franse recht, net zoals het Belgische recht, op de versterkte onherroepelijkheid van de schenking stuit. Toch wordt via de figuur van de dwaling over de beweegredenen of de afwezigheid van de oorzaak in Frankrijk (wanneer een soortgelijke feitenconstellatie voorligt) aanvaard dat op de schenking kan worden teruggekomen. In Nederland bestaat er over de dwaling omtrent de beweegredenen bij testamenten een uitdrukkelijk wettelijke regeling (art. 4:43, tweede lid, N.B.W.). Er is sprake van 123 Art. 9 Organieke Wet Notariaat. Cass. fr. 14 mei 1985, Rép. Defr. 1985, art. 22626, p. 1438, nr. 109, not J.L. AUBERT; Rev. trim. dr. civ. 1986, p. 397, noot J. PATARIN. 124 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 39 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 dwaling omtrent de beweegreden wanneer een erflater tot een beschikking wordt bewogen door een omstandigheid die hij ten onrechte als bestaande aanmerkt of die ontijdig opgehouden heeft te bestaan of door een verwachting die niet in vervulling is gegaan.125 Een uitdrukkelijke regeling voor dwaling omtrent de beweegreden bestaat echter niet voor schenkingen in het Nederlandse recht. Wel is de algemene regeling inzake onvoorziene omstandigheden, vermeld in art. 6:258 N.B.W., van overeenkomstige toepassing op schenkingen: “De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend”.126 Bovendien werd in de voorbereidende werkzaamheden van het nieuw Nederlands Burgerlijk Wetboek verwezen naar de toepassing van de imprevisieleer bij schenkingen.127 Ook Duitsland aanvaardt sinds kort de leer van Wegfall der Geschäftsgrundlage inzake schenkingen.128 Tenslotte kan ook verwezen worden naar het Europees recht, meer bepaald naar de Principles of European Law on Donation (art. 4:203) waar het verval in beperkte mate aanvaard wordt. Dit artikel bepaalt dat het verval slechts mogelijk is bij een wezenlijke verandering van essentiële omstandigheden die het behoud van de schenking door de begiftigde kennelijk ongepast of overdreven maken of die het kennelijk onredelijk maken dat de schenker aan zijn schenking gehouden blijft. De verandering van omstandigheden mag niet redelijkerwijze voorzienbaar zijn geweest voor de schenker ten tijde van het sluiten van het contract en het risico op deze gewijzigde omstandigheden mag niet vermoed worden door de schenker op het ogenblik van de schenking. 129 125 F. SCHOLS, “De uiterste wilsbeschikking in het algemeen”, in M.J.A. V AN MOURIK (e.a.), Handboek nieuw erfrecht, Deventer, Kluwer, 2002, p. 104. 126 A. VAN SCHAICK en H. SCHOORDIJK, “Rechten en verplichtingen van de schenker en begiftigde”, W.P.N.R. 2001, p. 463, nr. 6445. 127 W. VALK, Verbintenissenrecht, Onvoorziene omstandigheden, 1996, p. 156-186, nr. 36 (een bruidspaar krijgt als bruidsgeschenk een zeker bedrag voor de aankoop van een flat van de oom van de. Het huwelijk springt af, de oom kan op basis van art. 6:258 N.B.W. de ontbinding van de schenking vragen). R. BARBAIX, “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1683, nr. 38, voetnoot 108. 128 BGB 19 januari 1999, N.j.W. 1999, p. 1623; H. KOLLHOSSER, “Aktuelle Fragen der vorweggenommenen Erbfolge”, AcP 1994, p. 250, nr. 194; STAUDNGER/WIMMER/LEONHARDT, BGB 516, 2005, p. 39, nr. 88. 129 R. BARBAIX, “Het verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, R.W. 2008-09, p. 1683, nr. 38, voetnoot 112. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 40 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 5. Conclusie De theorie van het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak biedt een mogelijkheid voor de schenker om op zijn schenking terug te komen wanneer de determinerende beweegreden van de gift verdwenen is. Deze theorie heeft als onmiskenbaar voordeel dat de werkelijke wil van de schenker beter beschermd wordt. Bovendien lijkt het verval van de schenking in sommige gevallen de enige rechtvaardige, billijke oplossing te zijn. Het belangrijkste nadeel van de vervaltheorie betreft zonder twijfel miskenning van de onherroepelijkheid en de rechtszekerheid van de schenking. Wanneer de theorie van het verval algemeen aanvaard zou worden, loopt de begiftigde en de eventuele derdeverkrijger het risico dat de schenker terug wenst te komen op de gedane schenking. Daarenboven valt op te merken dat de schenkingstitel op zich al precair is door de mogelijkheid van de reservataire erfgenamen om de inkorting te vorderen en door de gevallen die de wet voorziet om de schenking te doen vervallen. Het Hof van Cassatie heeft met haar arrest van 12 december 2008 afgerekend met de “vervaltheorie” door te stellen dat de oorzaak in principe geen invloed heeft op de geldigheid van de rechtshandeling. Doch heeft het Hof hiermee de deur mijns inziens op een kier laten staan. De woorden “principieel” en “in de regel” wekken immers de indruk dat er uitzonderingen bestaan op het principiële verbod. Welke deze uitzonderingen zijn, heeft het Hof echter niet gepreciseerd. Een bijkomende terminologische onduidelijkheid betreft het door elkaar gebruiken van de begrippen verval, nietigheid en ontbinding door het Hof van Cassatie. Deze termen dienen zoals vermeld duidelijk onderscheiden te worden. De vraag kan overigens worden gesteld of het Hof met het geannoteerde arrest tevens de toepassing heeft willen uitsluiten van de vervaltheorie bij testamenten. De meerderheidsrechtsleer is van mening dat het Hof zich niet expliciet over het verval van testamenten heeft uitgesproken, dus dat het cassatiearrest van 21 januari 2000 onverkort van toepassing blijft op testamenten. Doordat het Hof de vervaltheorie “in principe” niet meer aanvaardt bij schenkingen onder de levenden, lijkt een zoektocht naar alternatieve mogelijkheden aangewezen om de wil van de schenker te eerbiedigen bij het verdwijnen van de oorzaak. Meer specifiek dient te worden gezocht naar een oplossing wanneer de relatie tussen de schenker en de begiftigde of tussen de begiftigden onderling op de klippen loopt. Er werd o.a. melding gemaakt van het invoegen van een uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde, het principiële verschil met gehuwden, de wettelijke mogelijkheden vermeld in artikel 953 B.W., de theorie van de dwaling omtrent de oorzaak en het belang van een nauwkeurig geclausuleerde schenkingsakte. Tenslotte werd er ook nog op gewezen dat onze buurlanden het verval van de schenking min of meer algemeen aanvaarden. Kortom, de strijdbijl Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 41 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 hoeft als gevolg van dit arrest niet meteen te worden begraven, doch het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak zal (voorlopig?) geen uitweg meer kunnen bieden. Intussen lijkt het vanuit de notariële praktijk aanbevelenswaardig samenwonenden des te meer in te lichten wanneer zij een vrijgevigheid wensen te verrichten. 42 Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein Geraldine Van den Weghe 2009-2010 6. Bibliografie 6.1. Rechtspraak Rb. Brussel 8 maart 1994, TBBR 1994, 512. Rb. Brussel 29 maart 2002, Rev. Not. B. 2004, 200. Rb. Luik 25 november 2002, RTDFam 2004, 496. Rb. Luik 6 oktober 2003, JLMB 2004, 659. Luik 19 mei 1992, T.B.B.R. 1994, p. 45, noot F. PARISIS. Brussel 17 mei 2001, JLMB 2001, 144, noot C. GIMENNE. Antwerpen 22 april 2003, TBBR 2005, 69. Gent 24 november 2005, RW 2007-08, 241. 43 Antwerpen 3 oktober 2007, N.J.W. 2008, afl. 179, 259, noot G. VERSCHELDEN. Luik 24 januari 2007, J.T. 2007, 206. Brussel 15 februari 2007, Rev.trim.dr.fam. 2008, 1329 – 1339. Antwerpen 19 maart 2008, R.W. 2008-09, 1436, noot D. MICHIELS, “De beëindiging van aanwasbedingen”. Cass. 13 november 1969, Arr. Cass. 1970, 261. Cass. 29 september 1972, Pas. 1973, 124. Cass. 5 november 1976, Arr. Cass. 1977, 268. Cass. 28 november 1980, Arr. Cass. 1980-81, 352. Cass. 13 maart 1981, Pas. 1981, 760. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein Geraldine Van den Weghe 2009-2010 Cass. fr. 14 mei 1985, Rev. Trim. Dr. Civ. 1986, 397. Cass., 9 maart 1989, R.W., 1989-90, 118, Rev. Not. B. 1989, 245. Cass. 16 november 1989, Rec. Gén. Not., 191, 248; R.C.J.B., 1993, 73; Arr.Cass. 1989-90, 371. Cass. 12 december 1991, R.W. 1992-93, 217, met noot A. CARETTE. Cass. 27 oktober 1995, R.W. 1996-1997, 298. Cass. 21 januari 2000, Arr. Cass. 2000, 168; R.W. 2000-01, 1016, noot J. NEUTS; R. Cass. 2001, 101, noot M. VAN QUICKENBORNE. Cass. 14 maart 2008, AR nr. C.05.0380.F. Cass. 12 december 2008, Juristenkrant 2009, afl. 1, 5; R.A.B.G. 2009, 811, noot B. VERLOOY, Rev.trim.dr.fam. 2009, 589; RW 2008-09, 1690 (verkort), noot R. BARBAIX en T.B.B.R. 2009, 236, noot M. MASSCHELEIN. 6.2. 44 Rechtsleer A. Boeken BAEL, J. Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 1040 p. BARBAIX, R., Hoe anders is de overeenkomst schenking, en waarom? Rechtsvergelijkende studie van het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2007, 980 p. CASMAN, H., Voorbeeld van samenlevingscontract, in Ongehuwd samenwonen, Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, Mechelen, Kluwer, 1996, 199 p. CORNELIS, L. Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 997 p. DELNOY, P., Précis de droit civil. Les libéralités et les successions, Brussel, Larcier, 2006, 343 p. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein Geraldine Van den Weghe 2009-2010 FORIERS, P., La caducité des obligations contractuelles par disparition d’un élément essentiel à leur formation, Brussel, Bruylant, 1998, 236 p. PINTENS, W., VAN DER MEERSCH, B. en VANWINCKELEN, K., Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 996 p. STIJNS, S., Leerboek Verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, Die Keure, 2005, 268 p. STIJNS, S., De gerechtelijke en de buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten. Onderzoek van het Belgische recht, getoetst aan het Franse en het Nederlandse recht, Antwerpen, Maklu, 1994, 706 p. VERBEKE, A., “art. 893 B.W.” in X., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 1992, 55 p. B. Tijdschriften BARBAIX, R., “Zijn de algemene geldigheidsvereisten inderdaad strenger ten aanzien van schenkingen dan ten aanzien van rechtshandelingen ten bezwarende titel?”, Not. Fisc. M. 2003, 37-80. BARBAIX, R., “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijke grenzen aan de contractvrijheid.”, in T.E.P. 2008, 190-274. BARBAIX, R., “Verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf” (noot onder Cass. 12 december 2008), R.W. 2008-09, 1666-1683. BARBAIX, R., “Driemaal is scheepsrecht. Of toch niet? Het Hof van Cassatie spreekt zich nogmaals uit over het verval van de schenking wegens verdwijning van de determinerende beweegreden”, Not. Fisc. M. 2009, 297-310. BRACKE, L., “het nagestreefde doel versus rechtszekerheid. Het verval als beëindigingwijze van een rechtshandeling wegens het verdwijnen of het wegvallen van de oorzaak”, Not. Fisc. M. 1998, 103129. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 45 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 BOUCKAERT, F., “Hoe tontine- en aanwasbedingen kunnen worden beeindigd? Bedenkingen bij het vonnis van de rechtbank te Gent van 2 september 2003, bij het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 24 maart 2005 en bij het vonnis van de rechtbank te Brugge van 16 januari 2004”, T. Not. 2005, 387-396. CASIER, H. en VERDICKT, B., “Verval van oorzaak bij schenking: passé composé?, Notariaat 2009, afl. 19, 5-7. CAUFFMAN, C., “Het verval van verbintenissen wegens het teloorgaan van hun voorwerp erkend als algemeen rechtsbeginsel”, noot onder Cass. 14 oktober 2004, R.W. 2005-2006, 860-863. DE LOOR, T., “Het verval als wijze van beëindiging van een rechtshandeling ten gevolge van het wegvallen van voorwerp op oorzaak”, R.W. 1995-96, 761-770. DELNOY, P., “La caducité des libéralités pour disparition de leur cause”, noot onder Cass. 16 november 1989, Ann. Dr. Liège, 1990, 338-357. 46 DELNOY, P., “Het verval van de rechtshandelingen door het verdwijnen van hun oorzaak-tweede bedrijf”, Not. Fisc. M. 2000, 177-193. DEBUCQUOY, F., “De animus adimendi legatum bij vervreemding door de testator van het voorwerp van het legaat (art. 1038 B.W.)”, T.B.B.R. 2004, 2-21. DU LAING, B., “Enkele beschouwingen over de invloed van (het wegvallen van) het nagestreefde doel of de (determinerende) beweegreden op het (voort)bestaan van de geaffecteerde geldlening”, Not. Fisc. M. 2001, 193-209. FORIERS, P.A., “Observations sur le thème de l’abus de droit en matière contractuelle”, noot onder Cass. 30 januari 1992, R.C.J.B. 1994, 189-240. FORIERS, P.A., “La caducité revisitée. À propos de l’arrêt de cassation du 21 janvier 2000”, J.T. 2000, 676-679. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein Geraldine Van den Weghe 2009-2010 MASSCHELEIN, M., “De invloed van de oorzaak na de totstandkoming van de overeenkomst”, RABG 2006, 60-66. MOREAU, P., “La theorie de la caducité des libéralités pour disparition de leur cause est-elle caduque?”, Rev. Not. b. 2009, afl. 3034, 694-754. NEUTS, J., “Over het verval van het testament als gevolg van het verdwijnen van de oorzaak”, noot onder Cass. 21 januari 2000, R.W. 2000-01, 1016-1021. NUDELHOLE, S., “Une donation est-elle frappée de caducité par la disparation de sa cause, survernue postérieurement à la conclusion du contrat?”, noot onder Cass. 16 november 1989, R.C.J.B. 1993, 78112. PARISIS, F., “Vers un principe général de caducité des libéralités consécutive à l’effacement de leur cause?”, T.B.B.R. 1994, 45-53. PUELINCKX-COENE, M., GEELHAND, N. en BUYSSENS, F., “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, 779-823. ROMAIN, J., “Clarifications concernant la théorie de la caducité des actes juridiques, en particulier des libéralités testamentaires, par disparition de leur cause-mobile déterminant”, R.C.J.B. 2004, 86-134. TAILLIEU, S., “Actualia inzake het verval van rechtshandelingen ingevolge de verdwijning van de oorzaak – wat zal de toekomst brengen?”, T.B.B.R. 2005, 141-147. VAN DAMME, B., “Het verdwijnen van de oorzaak van een legaat en van een akte van verwerping van nalatenschap”, T. Not. 2001, 139-146. VAN OMMESLAEGHE, P., “Observations sur la theorie de la cause dans la jurisprudence et dans la doctrine moderne”, R.C.J.B. 1970, 328-367. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 47 Geraldine Van den Weghe 2009-2010 VAN EESTER, R., “Het verval van testamenten en schenkingen onder levenden door het verdwijnen of wegvallen van de oorzaak”, Not. Fisc. M. 2008, 41-56. VERBEKE, A., “Standpunt Estate Planning. Alstublieft en dank u wel!”, T.E.P. 2008, 183-189. VERLOOY, B., “De latere verdwijning van de oorzaak van een schenking onder de levenden”, R.A.G.B. 2009, afl. 12, 817-822. C. Bijdragen in boeken BAEL, J., “Algemene geldigheidsvoorwaarden inzake schenkingen en testamenten” in H. CASMAN (ed.), Notariële actualiteit 7: Familierecht, Brugge, die Keure, 1996, 105-134. BAEL, J. “Tontinebedingen en bedingen van aanwas”, in Liber amicorum Christian DE WULF, Brugge, Die Keure, 2003, p. 11-15. BAEL, J., “Schenkingen, testamenten en erfovereenkomsten”, in Rechtskroniek voor het notariaat: deel 15, Brugge, Die Keure, 161-215. 48 BARBAIX, R., “Last en modaliteit. Onvervreemdbaarheid. Onbeslagbaarheid”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Handboek Estate planning 2/105, Brussel, Larcier 2/105, 2008, 535-540. BARBAIX, R., “De schenking onder ontbindende termijn”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Handboek Estate planning. Vermogensplanning met effect bij leven. schenking, Brussel, Larcier, 2004, 399-403. BUYSSENS, F., “Verval van oorzaak bij liberaliteiten”, in Vormingsnamiddag – Nieuwe regelgeving inzake de openbare verkoop en andere actualia, 8 december 2009, 1-13 (niet gepubliceerd). BUYSSENS, F., “Raakvlakken tussen kredietverlening en familiaal vermogensrecht”, Studiedag Hypothecair krediet, KULAK en U.Liège van 3 en 11 december 2009 (niet gepubliceerd). Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein Geraldine Van den Weghe 2009-2010 DE WULF, C., “Erfenissen, schenkingen en testamenten, bedingen van aanwas en tontine”, in X., Notariële actualiteit, Familierecht en familiaal vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 1991, 41-114. STIJNS S. en GEENS, H., “Glorie en teloorgang van het verval van rechtshandelingen wegens de verdwijning van de oorzaak. Een duiding van het cassatiearrest van 12 december 2008 inzake schenkingen”, in PINTENS, W. (Eds.), Patrimonium, Antwerpen, Intersentia, 2009, 299-325. RAUCENT, L., “Objet et cause des libéralités: les arrêts de Cour de cassation du 16 novembre 1989 et du 15 novembre 1990” in Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Brussel, Academia-Bruylant, 1991, 30-43. RENCHON J. en VOISIN, L., “Les donations effectuées au profit d’un enfant qui vit en couple” in Y.-H. LELEU (ed.), Aspects actuels de la programmation patrimoniale dans la famille, Brussel, Bruylant, 2006, 93-143. TAYMANS, J.-F., "La convention notariée de vie commune", in X., Le couple non marié a la lumiere de la cohabitation légale, Bruylant-Academia, 2000, 103-122. VAN OMMESLAEGHE, P., “Actualités du droit des obligations. L’objet et la cause”, in Les obligations contractuelles, Brussel, Editions du Jeune Barreau de Bruxelles, 2000, 118-152. VERBEKE, A. en VERVOORT, I., “Oorzaak, voorwaar(-de) oorzaak van onduidelijkheid?”, in X., Liber Amicorum Jacques Herbots, Deurne, Kluwer, 2002, 521-535. VERVOORT, I., “Oorzaak/Verval/Voorwaarde”, in X., Handboek Estate Planning 2/6. Vermogensplanning met effect bij leven, 2005, Brussel, Larcier, 33-36. Masterproef Notariaat – Universiteit Gent Promotor Professor Jan Bael Co-promotor Mevr. Mary Ann Masschelein 49