De wilde verwanten van onze tuinplanten Het is weer volop voorjaar. De bomen komen in blad, de vogels fluiten naar hartelust en de ene na de andere plant komt in bloei. Wat een prachtig jaargetij; een heerlijke tijd om bezig te zijn in de tuin of om erop uit te trekken in de vrije natuur. Wie beide doet, zal het opvallen dat tuin en natuur sterk verschillen. De tuinen worden momenteel beheerst door felgekleurde Tulpen en Hyacinthen. Roze en wit bloeiende kussentjes Saxifraga. Japanse kers en Amandelboompje zitten vol met roze bloesem en Bremstruiken zijn geheel zachtgeel of rood. En daarbuiten? Weiden die geel zijn van de Paardebloemen. Gazons vol tedere Madelieven. Zachtlila randjes Pinksterbloemen langs de sloten, die soms bedekt zijn met witte Waterranonkels. En ook in het wild vinden we Brem, maar die bloeit pas wat later en uitsluitend diep geel. Een wereld van verschil? Werelden Tuin en natuur, het lijken twee werelden. Toch hebben ze dezelfde oorsprong. Alle tuinplanten hebben verwanten in het wild: soms nauwe verwanten die dichtbij wonen, vaak verre familie. Ik wil u bij dezen de familierelaties van een aantal populaire voorjaarsbloeiers uit de doeken doen. Laten we beginnen met de al genoemde Brem. De wilde stamvader heet wetenschappelijk: Cytisus scoparius. De bekendste tuinbrem heet officieel: Cytisus x praecox. Ze hebben dus dezelfde geslachtsnaam, maar daarachter wordt het anders. Het teken x in de naam van de tuinbrem betekent dat hij is ontstaan uit kruising met een andere soort. Zo gaan kwekers heel vaak te werk: een wilde plant wordt gekruist met een verwante, vaak exotische soort omwille van de bijzondere bloemvorm of kleur, vanwege het interessante blad of om betere kweekeigenschappen te krijgen. Kruising met een wilde soort heeft het voordeel dat de bastaard die daaruit ontstaat doorgaans beter bestand is tegen de hier heersende omstandigheden zoals klimaat, grondsoort, diervraat en ziektekiemen, kwaliteiten die de uitheemse soorten vaak missen. Een soortgelijk geval als de brem is de Salomonszegel. Bij ons komt in het wild (Eversberg, Zuna) voor de Veelbloemige Salomonszegel (Polygonatum multiflorum). Voor de tuin heeft men hem gekruist met een broertje dat in dit geval niet erg ver weg woont: de Duinsalomonszegel (P. odoratum). Geschiedenis Iets anders is de geschiedenis van de Wilde Hyacint (Scilla non-scripta), die echt wild is in bijvoorbeeld Engeland, waar hij in mei hele bossen een blauwe bodem bezorgt. In onze binnenduinen heeft hij zich spontaan gekruist met de Boshyacinth (S. hispanica of campanulata), die wordt gekweekt in de bollenvelden van het Kennemerland. Het resultaat is dat beide soorten nauwelijks nog uit elkaar kunnen worden gehouden. Het Vergeet-mij-nietje is een goed voorbeeld van een plant die nog dicht bij de oorsprong staat. De lichtblauwe bloempjes met geel hartje stammen rechtstreeks af van het Bosvergeet-mij-nietje (Myosotis sylvatica), dat ook hier wel in het wild is te vinden. Varianten met roze, diepblauwe of witte bloemen zijn typische kwekersproducten. Kruipend Zenegroen (Ajuga repsans), met lichtblauwe lipbloemen, is een ander voorbeeld van een plant die vrijwel onaangepast van buiten de tuin is binnengekropen. Alleen heeft de kweker exemplaren met bruin blad geselecteerd. Het Lelietje-der-dalen (Convellaria majalis) uit het gemengde loofbos hoefde alleen wat rijker te gaan bloeien om bij tuinders in de smaak te vallen. Sommige soorten zijn zozeer bekend uit de tuin of van de bloemist, dat je je niet kunt voorstellen dat ze ook in Nederland in het wild voorkomen. Had u gedacht dat de Lelie een wilde plant zou kunnen zijn? Ooit was de Oranjelelie (Lilium bulbiferum) een akkeronkruid dat groeide tussen de rogge. Ook de Narcis (Narcissus pseudonarcissus) heeft een inheemse stamvader. De wilde soort schijnt in Drente nog hier en daar in graslanden langs beken voor te komen. Omdat dezelfde plant ook gemakkelíjk verwildert in tuinen, is het onderscheid tussen wild en verwilderd meestal niet meer aan te tonen. Wellicht heeft dit stukje uw belangstelling gewekt voor de toepassing van wilde planten in de tuin. Dat kan vaak heel goed, en het voordeel boven gekweekte planten is dat wilde soorten deel uitmaken van de natuur: ze hebben bloemen die door de inheemse insecten kunnen worden bestoven, vormen zaden en bessen die door vogels worden gegeten. Vaak vermenigvuldigen ze zich spontaan. Maar haal nooit planten uit de vrije natuur weg, want dan vormt u een bedreiging voor het voortbestaan van de wilde soort; het lijkt soms onschuldig, maar op die manier zijn echt planten uitgestorven. Gelukkig biedt de plantenhandel steeds meer halfwilde soorten aan. De Zwolse plantsoenendienst past zelf veel wilde planten toe en verzamelt daarvan zaden, die verkocht worden in de Wethouder Nooterhof in Zwolle. Ook zijn er wel kwekerijen die zich specialiseren in inheemse kruiden en struiken. april 1995 Harry Konijnenbelt