Marketing Marketingaspecten Marketing: de wensen van de consumenten kennen en daarop inspelen, binnen de organisatiedoelen. Organisatiedoelen: het nastreven van continuïteit en het behalen van winst. Marketingdoelstellingen: het behalen van een bepaalde afzet, het vergroten van het marktaandeel, het behalen van een bepaalde winst, het verbeteren van het imago. Het marketingbeleid wordt bepaald door de vier p’s (de marketinginstrumenten): 1. Productbeleid (wat voor product, welke kwaliteit?) 2. Prijsbeleid (welke prijs, welke kortingen?) 3. Plaatsbeleid of distributiebeleid (via groothandelaar, winkelier of rechtstreeks aan de consument?) 4. Promotiebeleid of communicatiebeleid (hoeveel en welke reclame, welke media?) Marktonderzoek Marktonderzoek is het onderzoek naar de afzetmogelijkheden van een bepaald product in een gebied gedurende een bepaalde periode. Bijvoorbeeld om te onderzoeken of een nieuw product een kans van slagen heeft, of om te onderzoeken hoe groot het effect is geweest van een bepaalde reclame, of om te onderzoeken of de gestelde doelen zijn bereikt. Deskresearch Onderzoek van ‘achter het bureau’. Er wordt gebruik gemaakt van materiaal dat er al was, voor andere doeleinden destijds. Fieldresearch Gebeurt wanneer er nieuwe gegevens nodig zijn, die dus nog niet bij de onderneming (of op internet) aanwezig zijn. Het laten invullen van een enquête is een vorm van fieldresearch. Marktaandeel Het aandeel van een onderneming van de totale afzet of omzet van een bepaald product in een bepaald gebied gedurende een bepaalde periode. Marktaandeel van de afzet Marktaandeel = (afzet van de onderneming) / (totale afzet) * 100% Marktaandeel van de omzet Marktaandeel = (omzet van de onderneming) / (totale afzet) * 100% Marktleider: de onderneming met het grootste marktaandeel. Marktpositie: de plaats die de onderneming met haar producten inneemt in de markt ten aanzien van de concurrenten. Marktsegmentatie In het marketingbeleid wordt bepaald op welke markten een onderneming zich richt. De onderneming kiest één of enkele deelmarkten waarop ze zich richt. Het opsplitsen van de totale markt in aantal kleinere (min of meer homogene) deelmarkten heet marktsegmentatie. Vervolgens kiest de onderneming wat haar doelgroep is. Ongedifferentieerde marketing De onderneming brengt één product in één enkele variant op de markt. De wens van de massa staat centraal, niet van de individuele consument. Het product kan in grote hoeveelheden gemaakt en verkocht worden, wat leidt tot kostenvoordelen. Gedifferentieerde marketing De onderneming brengt een product in verschillende varianten op de markt. De verschillende deelmarkten worden voorzien van een andere variant van het product. Hogere productiekosten. Bijvoorbeeld Coca Cola Zero voor mannen en Coca Cola Light voor vrouwen (=zelfde product). Geconcentreerde marketing De onderneming richt zich op één of enkele deelmarkten. Bijvoorbeeld Rolls Royce die zich alleen richt op consumenten met erg hoge inkomens of vermogens. Marketing bij niet-commerciële organisaties Niet-commerciële organisaties willen de belastingstelling voor hun doel/product bij de doelgroep vergroten. Naarmate de concurrentie toeneemt, is marketing belangrijk. De overheid De overheid moet de maatschappij goed laten functioneren. Ze incasseren belasting en moet daarmee wegen aanleggen, onderwijs verzorgen, etc. De overheid doet weinig aan marketing, iedereen moet immers toch wel belasting betalen. Toch wordt geprobeerd het de burger aangenamer te maken (‘Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker’). Via reclamespotjes op tv of radio, Postbus 51, stelt de overheid bepaalde zaken onder de aandacht. Belangengroeperingen Belangengroeperingen zijn er voor iedereen: werkgevers, werknemers, consumenten, etc. Een bepaald doel kan gerealiseerd worden door het grote aantal leden waardoor de organisatie wordt vertegenwoordig, of door het activeren van de publieke opinie. Onderwijs Onderwijs is belangrijk, want Nederland moet zich richten op de hoogwaardige industrieën (zoals chemie, elektronica en dienstverlening), doordat de overige industrieën elders beter plaats kunnen vinden. Het is voor scholen belangrijk om veel leden (leerlingen) te hebben, want dat leidt tot meer inkomsten. Scholen beconcurreren elkaar dan ook met open dagen, toneeluitvoeringen, sportwedstrijden, enz. Liefdadigheidsinstellingen Het is belangrijk voor liefdadigheidsinstellingen om elk jaar voldoende geld te hebben om de gewenste doelstellingen te realiseren. In veel organisaties wordt van de ontvangen gelden meer dan 10% weer uitgegeven om nieuwe gelden te verkrijgen (bijv. door het trekken van donateurs). De werving van leden gaat vaak via tv en radio, advertenties en directe mail (geadresseerde reclame). Productiebeleid Het product Een product is het geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een goed of dienst. Het materiële deel zijn de eigenschappen die in het product zelf aanwezig zijn (vorm, gewicht, smaak) en eigenschappen die de producent heeft toegevoegd (verpakking, garantie, service). Het immateriële deel zijn de eigenschappen die de consument aan het product verbindt (status, imago, exclusiviteit). Kwaliteit, vormgeving, verpakking, garantie en service vormen samen de productmix. 1. Kwaliteit Kwaliteit van een product omvat alle eigenschappen van een product waaraan de gebruiker waarde hecht. Kwaliteit is dus gedeeltelijk subjectief, maar ook objectief meetbaar: er wordt dan gekeken naar gebruikszekerheid, duurzaamheid, veiligheid en prijs. 2. Vormgeving De vormgeving is hoe het product zelf eruit ziet. Dat maakt niet voor iedere producent iets uit (grasmaaierproducenten bijvoorbeeld), maar voor andere is het juist hun onderscheid (autoproducenten bijvoorbeeld). 3. Verpakking Technisch aspect: er is een noodzaak dat een product wordt verpakt. Het beschermt het product. Ook voor het transport van producten is verpakking vaak noodzakelijk. Commercieel aspect: belangrijker is dat de verpakking aandacht trekt van het publiek. Een producent beïnvloedt door bepaalde kleuren ‘pakkende teksten’ de keuze van de consument. 4. Garantie en service De leverancier moet instaan voor de kwaliteit van zijn producten, dat is geregeld in de Wet Productaansprakelijkheid. De leverancier mag niet zeggen, wanneer je wasmachine na drie jaar kapot gaat, ‘jammer, je had maar één jaar garantie’. Van een wasmachine mag je verwachten dat ‘ie een jaar of tien meegaat. De leverancier moet dan ook een deel van de reparatiekosten vergoeden of korting geven op een nieuwe machine. Onenigheid over dit soort kwesties worden opgelost door geschillencommissies. Service is ook erg belangrijk. Een winkelier die veel service verleent, trekt nog steeds veel afnemers aan, terwijl dezelfde producten in discounthouses goedkoper te verkrijgen zijn. Die bedrijven hebben lagere prijzen, omdat zij geen of weinig service verlenen. Serviceverlening begint al vóór de aankoop; bij het voorlichten van de klant. Een winkelier zet zo objectief mogelijk de voor- en nadelen van verschillende merken tegenover elkaar. Ook het bezorgen en installeren behoort tot service. Het belangrijkste is echter de serviceverlening achteraf: hoe snel word je geholpen nadat het product stuk is? Het merk Door middel van een merk onderscheidt een product zich van vergelijkbare producten. Een bepaalde groep afnemers geeft de voorkeur aan een bepaald merk, door de specifieke eigenschappen die het merk heeft. Merk = naam, symbool, logo. Het onderscheid van merken gebeurt in huismerken en fabrikantenmerken. Bij een fabrikantmerk is de naam van de fabrikant verbonden aan het merk (Philips, Douwe Egberts). Fabrikantenmerken zijn te onderscheiden in A-merken en B-merken. Een A-merk is een bekend merk. De afnemer betaalt voor een dergelijk product vaak wat meer. Er is sprake van landelijke reclame voor het product en het is op veel punten te verkrijgen. A-merken hebben vaak een veel groter marktaandeel dan B-merken. Een B-merk is bij het publiek minder bekend dan een A-merk. Het product is wat goedkoper dan het A-mark en ook op minder plaatsen te verkrijgen. Een paraplumerk is een naam waar verschillende producten onder schuilen. ‘Philips’ bijvoorbeeld. Zowel een tv-toestel als een koffiezetapparaat of een scheerapparaat worden onder de naam Philips verkocht. De naam Philips is bij iedereen bekend en staat borg voor een zekere kwaliteit. De kosten voor promotie van een nieuw product zijn bij Philips dus niet erg hoog. Een fabrikantenmerk is niet bij alle detaillisten populair. Fabrikanten maken reclame, waardoor de consument het product opmerkt en er bij de detaillist om vraagt. Zij zijn dus gedwongen om het fabrikantmerk in hun assortiment op te nemen. Wanneer meerdere detaillisten dat doen, kunnen ze zich niet meer onderscheiden met hun eigen producten. Vandaar dat ze vaak deze producten onder een andere naam op de markt brengen, zodat ze zich toch kunnen onderscheiden. Verschillende merken zijn dus vaak van dezelfde fabrikant. Dit heten private labels. Een voorbeeld van private labels is een huismerk. Het komt voor als de producten onder de naam van de detaillist worden aangeboden. Bijvoorbeeld Albert Heijn (overigens ook een paraplumerk). Voordelen voor het voeren van het fabrikantmerk door de detaillist: - De garantieverplichtingen kan hij doorberekenen aan de fabrikant. - Niet de detaillist, maar de fabrikant zorgt voor de reclame. - Door het voeren van merkartikelen krijgt de detaillist vaak een goede naam. Voordelen voor het voeren van een huismerk door de detaillist: - De consument krijgt een binding met de detaillist waar hij het product koopt. - De winstmarge is meestal groter dan bij een fabrikantenmerk. - Het is concurrerend ten opzichte van andere winkels. - De naam van de winkel staat op de verpakking. De fabrikanten van merkartikelen volgen verschillende strategieën: - Er wordt aan de detaillist geleverd onder het huismerk van de detaillist. Vaak zijn het kleinere fabrikanten zonder eigen commerciële afdeling. - Uitsluitend het fabrikantenmerk wordt geleverd. Alleen grotere producenten voeren deze politiek, omdat veel detaillisten hun producten willen verkopen en zij dus over veel verkooppunten beschikken. - De fabrikant kiest voor een combinatie van beide methoden. IN streken waarin het fabrikantmerk goed van de grond is gekomen, levert hij geen huismerk van de detaillist. En vice versa. Tegenwoordig volgen de meeste fabrikanten deze politiek: waar levert wat het meeste winst op? Levenscyclus van een product In de levenscyclus van een product zijn vijf fasen te onderscheiden: 1. De introductiefase De meest kritieke fase. Gaat het product aanslaan? De prijs is hier vaak het hoogst, omdat de producent ontwikkelingskosten snel wil terugverdienen. Er zijn vaak nog weinig verkooppunten, want het opzetten van een distributieapparaat en het voeren van een reclamecampagne kost veel geld. De winst is vaak gering, of zelfs negatief. 2. Groeifase In de groeifase neemt de omzet snel toe. De prijs daalt omdat productie op grotere schaal kostenvoordelen met zich meebrengt. Het product wordt verbeterd, en aan promotie hoeft niet veel meer worden gedaan: het publiek kent het product en vraagt er zelfs om – waardoor het aantal verkooppunten toeneemt. De winst neemt snel toe. 3. Rijpheidsfase Er is nog groei, maar het tempo begint af te nemen. De prijs wordt, ook onder invloed van de concurrentie, lager. De kosten van de promotie nemen weer toe. De winst stijgt nog, maar neemt na deze fase af. De concurrentie heeft ook een vaste plaats op de markt veroverd. 4. Verzadigingsfase De groei van het product is eruit. De prijs is stabiel, maar de winst daalt al. De concurrentie wordt hevig. De onderneming probeert op alle mogelijke manieren de markt te verdringen, bijvoorbeeld door het product te verbeteren, waardoor een nieuw product (=nieuwe cyclus) ontstaat. De uitgaven voor promotie zijn nodig voor het nieuwe product, zodat de uitgaven voor het bestaande product steeds lager worden. 5. Neergangsfase De omzet neemt snel af en de winst daalt fors. De organisatie die op touw was gezet om het product te promoten, kan niet direct aan de kant worden gezet. Het aantal variëteiten van het product verminderd, evenals het aantal verkoopplaatsen. Promotieuitgaven zijn nihil. De onderneming heeft de concurrentieslag verloren en zal uiteindelijk het product uit de markt nemen. De levensduur van een product is per product verschillend. Cd’s hebben vaak maar een levensduur van enkele maanden. Niet dat ze daarna kapot zijn, maar wel dat de fabrikant ze daarna niet meer op de markt brengt. Bij andere producten, Heineken bijvoorbeeld, lijkt er geen einde aan te komen. De levensduur wordt bepaald door: - De snelheid van de technologische ontwikkeling. - De concurrentie. - De mate waarin het nieuwe product door de afnemers wordt geaccepteerd. Portfolioanalyse Amerikaanse onderzoekers hebben een model opgesteld om de diverse productmarktcombinaties (PMC’s) vast te leggen: de portfolioanalyse van de Boston Consulting Group. Ze komen sterk overeen met de fasen uit de productlevenscyclus. Question Marks (of: Wild Cats) Producten met een laag marktaandeel in een snel groeiende markt. Het zijn producten die zich in de introductiefase bevinden en nog niet zeker zijn of hun product aan zal slaan. De snelle groei van de markt betekent dat het mogelijk is de omzet te verhogen. In ieder geval heeft de concurrentie, in ieder geval gezamenlijk, een groter marktaandeel. Investeren is dus risicovol. Stars Producten met een hoog marktaandeel in een snel groeiende markt. Introductiefase = overleefd, groeifase it is: veel winst. Om het marktaandeel vast te houden of te vergroten, moet de onderneming veel kosten voor reclame en promotie maken. In het begin leveren ze daarom vaak niet veel op. Uiteindelijk vakken de kosten vaak weg tegen de opbrengsten. De stars financieren dan min of meer zichzelf. Op termijn, wanneer de markt verzadigd raakt en de star de marktpositie weet te behouden, verandert de star in een cash cow. Cash cows Hoog marktaandeel in een markt met weinig groei. Leveren veel geld op: hoge omzetten en late kosten. Cash Cows zijn meestal producten in de rijpheidsfase. De winsten worden gebruikt om de kosten van nieuwe producten in de Question Marks en soms in de Stars te financieren. Dogs Dogs zijn producten met een laag marktaandeel in een beperkt groeiende markt. Het zijn producten in de neergangs- of vervalsfase. De opbrengsten zijn, evenals de kosten, gering. Als de winst negatief wordt, of liever wat eerder, wordt het tijd ze af te stoten en de productie te staken. Product-marktstrategieën De SWOT-Analyse is een methode om te kijken hoe de onderneming ervoor staat op allerlei gebieden, niet alleen in de eigen organisatie maar ook in relatie tot de omgeving. S: Strength (sterkte); W: Weakness (zwakte); O: Opportunities (kansen); T: Threats (bedreigingen). Stap 1: Kansen in de omgeving We kijken naar de omgeving vanuit het oogpunt van kansen. Is er net een nieuw product geïntroduceerd? Is er een verandering van de markt (bijv. een toename van het aantal ouderen of een geboortegolf)? Kan er gebruik gemaakt worden van een nieuwe subsidie? Stap 2: Bedreigingen in de omgeving Hier kijken we naar de omgeving door te kijken naar de bedreigingen. Komen er nieuwe concurrenten op? Zijn er milieumaatregelen of andere ‘lastige’ wetgevingen? Zijn er prijsdalingen in de markt? Worden er subsidies afgeschaft? Stap 3: Sterke kanten van de eigen organisatie Waar is de organisatie goed in? Is er een sterk verkoopapparaat? Is er gekwalificeerd personeel aanwezig? Zijn er veelbelovende question marks aanwezig? Is er een sterke teamgeest? Is er een gezonde financiële positie? Stap 4: Zwakke kanten van de eigen organisatie Tot slot kijken we naar de zwakke kanten van de eigen organisatie. De vestigingsplaats is bijvoorbeeld niet te bereiken, er is een stilstand in de productieafdeling, een groot personeelsverloop, er zijn uitsluitend dogs als producten, er is geen slagvaardig management. Na het uitvoeren van het SWOT-plan weet de organisatie waar ze aan toe is. Nu kunnen er strategische doelen worden getrokken: sterke punten behouden, zwakke punten verbeteren, kansen benutten en bedreigen opheffen. Via een SWOT-Analyse kan ook duidelijk worden wat de groeistrategie van een organisatie is. Ansoff maakte er een mooooooooooie matrix bij: 1. Marktpenetratie Gebaseerd op het vergroten van het marktaandeel in een al bestaande markt. Voorwaarden: de markt bevindt zich nog in de groeifase en/of de organisatie kan gebruikmaken van specifieke sterktes, die de organisatie onderscheiden van de concurrent (bijv. het bezitten van de technologie van een superieure chip in de markt van moederborden). 2. Productontwikkeling De organisatie biedt nieuwe producten aan op al bestaande markten. Dat is makkelijk, want de organisatie kan aan bestaande klanten de nieuwe (aanvullende) producten of diensten leveren. 3. Marktontwikkeling De onderneming biedt bestaande producten aan op voor de onderneming nieuwe markten. Een producent van bijvoorbeeld koffiezetapparaten die tot nu toe alleen in Nederland levert, gaat exporteren. 4. Diversificatie De onderneming betreedt een nieuw marktsegment met een nieuw product. De veranderingen in de organisatie zijn hierbij groot: een producent van bijvoorbeeld koffiezetapparaten in Nederland gaat centrifugaalpompen in de Verenigde Staten aanbieden. Bij alle, hoe hoger het cijfer hoe belangrijker, groeistrategieën is een vooraf onderzoek van de markt (SWOTter de SWOT!) erg belangrijk.