Hoofdstuk 17 – Marketing 17.1 Marketingaspecten Het marketingbeleid is een onderdeel van het totale organisatiebeleid. Een organisatie heeft een aantal doelstellingen. Uit die organisatiedoelstellingen leiden we marketingdoelstellingen af. Doelstellingen van elke organisatie: - het nastreven van continuïteit - het behalen van winst Strategische doelstellingen; deze worden geformuleerd door het hoogste managementniveau. De doelstellingen betreffen de lange termijn. De marketingdoelstellingen: - het behalen van een bepaalde afzet; - het vergroten van het marktaandeel; - het behalen van een bepaalde winst; - het verbeteren van het imago. Kunnen zowel strategische als tactische doelstellingen zijn. Doelstellingen van het middenmanagement hebben betrekking op de middellange termijn (enkele jaren) spreken voor zich, meeste doelstellingen zijn te meten. Onderdelen van het marketingbeleid: - productbeleid (wat voor product, welke kwaliteit?); - prijsbeleid (welke prijs, welke kortingen?); - plaatsbeleid (via groothandelaar, winkelier of rechtstreeks aan de consument?); - promotiebeleid (hoeveel en welke reclame, welke media?). Vier P’s. De 4 onderdelen van het marketingbeleid noemen we de marketinginstrumenten. Het is onmogelijk deze 4 instrumenten afzonderlijk toe te passen. Ze worden in onderlinge samenhang toegepast, waarbij het accent dan weer eens op het ene, dan weer eens op het andere instrument wordt gelegd. Marketingmix. 17.2 Marktonderzoek Marktonderzoek: het systematische onderzoek naar de afzetmogelijkheden van een bepaald product in een gebied gedurende een zekere periode. Deskresearch: Gebeurt van achter het bureau. De onderzoeker maakt daarbij gebruik van materiaal dat al eerder voor andere doeleinden is verzameld. Fieldresearch: De onderzoeker gaat dan op zoek naar informatie die nog niet in de onderneming (of op internet) aanwezig is. Fieldresearch kan op verschillende manieren plaatsvinden. Het laten invullen van een enquête is een vorm van fieldresearch. 17.3 Marktaandeel Marktaandeel = Marktaandeel = De onderneming met het grootste marktaandeel noemen we de marktleider. De plaats die de onderneming met haar producten inneemt in de markt ten aanzien van de concurrentie noemen we de marktpositie. 17.4 Marktsegmentatie In het marketingbeleid wordt bepaald op welke markten een onderneming zich richt strategische doelstelling. De onderneming kiest één of enkele deelmarkten, waarop ze zich richt. Elk product richt zich op een bepaalde groep afnemers en daarmee op een bepaald deel van de markt. Marktsegmentatie: Als een onderneming voor een bepaald product de totale markt opsplitst in een aantal kleine, min of meer homogene deelmarkten (afnemersgroepen). Homogeen: de leden van de deelmarkt reageren gelijk op de marketinginstrumenten. Vervolgens bepaalt de onderneming op hoeveel marktsegmenten zij zich richt en welke marktsegmenten de meest geschikte doelgroepen vormen. Drie mogelijkheden doelgroepen: 1) Ongedifferentieerde marketing 2) Gedifferentieerde marketing 3) Geconcentreerde marketing hierbij richt de onderneming zich op vrijwel de gehele markt hierbij concentreert de onderneming zich op een bepaald segment. Ongedifferentieerde marketing De onderneming brengt maar één product in één enkele variant op de markt. Hierbij hebben we te maken met massaproductie: de onderneming houdt rekening met de wensen van de afnemersgroep in haar geheel en gaat voorbij aan de individuele wensen van consumenten. Het gevolg is dat belangrijke kostenvoordelen mogelijk zijn. De ondernemer moet in een later stadium wel met meer varianten komen, want dan blijft zij de concurrentie voor. Gedifferentieerde marketing Een onderneming brengt een product in verschillende varianten op de markt. Bij deze marketingstrategie gaat het de producent erom elke deelmarkt die interessant genoeg is, te voorzien van een variant van zijn product. De kosten zijn vaak hoger, omdat er meerdere varianten moeten worden gemaakt. Bijvoorbeeld Philips met verschillende soorten dvd-spelers Geconcentreerde marketing Richt zich op één of enkele deelmarkten. Bijvoorbeeld de directie van Rolls Royce-fabrieken richt zich op de consumenten met hoge inkomens. 17.5 Marketing bij niet-commerciële organisaties Niet-commerciële organisaties trachten met het marketingbeleid de belangstelling voor het doel/product van de organisatie bij de doelgroepen te vergroten. Naarmate er meer concurrentie is, neemt het belang van marketing toe. Er zijn heel veel soorten niet-commerciële organisaties: Overheid Belangengroeperingen Onderwijsinstellingen Liefdadigheidsinstellingen Overheid Niet alleen de landelijke overheid, maar ook de lagere overheden zoals provincies, gemeenten en waterschappen. Doelstelling: de maatschappij goed te laten functioneren. Zij incasseert daarvoor belastingen en met de ontvangen gelden worden wegen aangelegd, wordt onderwijs verzorgd, de gezondheidszorg geregeld enzovoort. De overheid doet weinig aan marketing. Maar toch wordt er geprobeerd om de burger met minder weerzin te laten kijken naar het betalen van belasting. Belangengroeperingen Bijv. belangengroeperingen van werkgevers, werknemers en consumenten. Voor de werknemers- en werkgeversorganisaties is van belang dat zij werkgevers en werknemers informeren over het bestaan van hun organisaties. Door het activeren van de publieke opinie wordt soms een bepaald doel gerealiseerd. Onderwijs Het onderwijs in Nederland kost elk jaar vele miljarden. Voor Nederland is het van belang over voldoende goed geschoolde werknemers te beschikken. Door het in het onderwijs gehanteerde bekostigingssysteem wordt het voor de scholen belangrijk over een groot aantal leerlingen te beschikken (meer leerlingen leidt tot meer inkomsten). Vandaar ook dat scholen elkaar beconcurreren met open dagen, toneeluitvoeringen, sportwedstrijden enzovoort. Liefdadigheidsinstellingen Voor liefdadigheidsinstellingen is het belangrijk om elk jaar weer aan voldoende geldmiddelen te komen om de gewenste doelstellingen te realiseren. De werving gaat vaak via reclame op tv en radio, advertenties en direct mail (geadresseerde reclame). Hoofdstuk 18 – Productbeleid 18.1 Het product Product: het geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een goed of dienst. Materiële eigenschappen: Eigenschappen die in het product zelf aanwezig zijn en de eigenschappen die de producent heeft toegevoegd. Immateriële eigenschappen: Eigenschappen die de consument aan het product verbindt, bijv. status, imago, exclusiviteit en goede naam. De immateriële eigenschappen spelen vaak een belangrijke rol. Reclame is hierbij van grote invloed. Productmix: - de kwaliteit; - de vormgeving; - de verpakking; - de garantie en service. Kwaliteit De kwaliteit is gedeeltelijk subjectief, afhankelijk van de eisen en het oordeel van de gebruiker. Gedeeltelijk is kwaliteit ook objectief meetbaar. Niet alleen de onderneming let goed op de kwaliteit van het product, ook de consumentenorganisaties schenken veel aandacht aan de kwaliteit, onder meer door vergelijkende warenonderzoeken. Kwaliteit: Omvat alle eigenschappen van een product waaraan de gebruiker waarde hecht. Vormgeving Voor veel producten speelt de vormgeving – hoe het product eruit ziet – geen enkele rol. Heel anders is het als het gaat om meubels, kleding of auto’s. Verpakking Technisch aspect: De noodzaak dat een product moet worden verpakt. Voor de houdbaarheid van producten is dit belangrijk. Verpakking is vanuit beschermingsoogpunt belangrijk. Ook voor het transport van producten is verpakking vaak noodzakelijk. Aan het verpakken van goederen zijn nadelen gebonden. Om te verpakken verbruikt de producent veel grondstoffen. Dit is nadelig voor het milieu. Commercieel aspect: Tegenwoordig veel belangrijker dan het technische. De verpakking wordt door de producent gebruikt om de aandacht van het publiek te trekken. Hoe verder het product van de eerste levensbehoefte afstaat, des te belangrijker wordt de verpakking. Garantie en service Vooral bij duurzame gebruiksgoederen zijn garantie en service van groot belang. De leverancier moet instaan voor de kwaliteit van zijn geleverde goederen geregeld in de Wet Productaansprakelijkheid. Het komt regelmatig voor dat er onenigheid over garantie ontstaat tussen koper en verkoper. Daarvoor zijn geschillencommissies in het leven geroepen, waar de consument zijn beklag kan doen. De geschillencommissie doet een bindende uitspraak (beide partijen moeten zich aan deze uitspraak houden). Ook serviceverlening speelt een grote rol. Een winkelier die veel service verleent, trekt nog steeds veel afnemers aan, hoewel dezelfde producten in discounthouses veel goedkoper te verkrijgen zijn. 18.2 Het merk A-merk: Bekend merk. De afnemer is bereid voor een dergelijk product wat meer te betalen. De fabrikant zorgt voor de (landelijke) reclame en het product is op veel verkooppunten te verkrijgen. B-merk: Minder bekend bij het publiek dan een A-merk. Het product is wat goedkoper dan het A-merk en ook op wat minder plaatsen te verkrijgen. Paraplumerk: Als de fabrikant al zijn producten onder één naam op de markt brengt. Bijv. Philips. Voordeel: het is makkelijker een nieuw product op de markt te brengen: merk is Bekend en vertrouwd Dus minder promotiekosten. Private label: Producten die, gezien vanaf het standpunt van de fabrikant, in opdracht van derden en onder een andere merknaam dan de eigen merknaam van de fabrikant, door die opdrachtgevers onder de door hen gekozen namen op de markt worden gebracht. Bijv. een huismerk van Albert Heijn (ook paraplumerk) Detaillisten staan voor de keuze of zij een fabrikantenmerk of huismerk gaan voeren: De voordelen voor het voeren van het fabrikantenmerk door de detaillist zijn: - Niet de detaillist, maar de fabrikant zorgt voor de reclame. - De garantieverplichtingen kan hij doorberekenen aan de fabrikant. - Door het voeren van merkartikelen krijgt de detaillist vaak een goede naam. Voordelen voor het voeren van een huismerk: - De consument krijgt een binding met de detaillist waar hij het product koopt. - De winstmarge is meestal groter dan bij een fabrikantenmerk. - Het is concurrerend ten opzichte van andere winkels. - De naam van de winkel staat op de verpakking. De fabrikanten van merkartikelen volgen verschillende bedrijfspolitieken/strategieën. 18.3 Levenscyclus van een product Bij de levenscyclus zijn vijf fasen te onderscheiden 1. Introductiefase 2. Groeifase 3. Rijpheidsfase 4. Verzadigingsfase 5. Neergangsfase Introductiefase Dit is de meest kritieke fase in de levenscyclus. Zal het product aanslaan? Omdat de producent de ontwikkelingskosten snel terug wil verdienen, is de prijs meestal hoger dan in latere fasen. (ontwerpen, reclame, scholing van personeel etc.) De producent begint vaak met weinig verkooppunten. Het product wordt in 1 of een beperkt aantal variëteiten aangeboden. Winst is meestal gering. Groeifase De omzet neemt snel toe Winst neemt snel toe De prijs daalt, want productie op grotere schaal brengt kostenvoordelen met zich mee Het aantal variëteiten wordt uitgebreid Concurrenten komen op de markt met een soortgelijk product Rijpheidsfase Er is nog wel groei in de afzet, maar het tempo begint af te nemen Het product wordt in nog meer variëteiten op de markt gebracht De prijs wordt, ook onder invloed van concurrentie, lager De kosten van promotie nemen weet toe om het aantal distributieplaatsen te handhaven De winst is nog stijgend, maar neemt na deze fase af Concurrentie heeft een vaste plaats op de markt veroverd Verzadigingsfase De groei van het product is er vrijwel uit Concurrentie wordt hevig De prijs blijft stabiel De winst daalt al een beetje Product verbeteren waardoor er een ‘nieuw’ product ontstaat = nieuwe levenscyclus. Uitgaven voor promotie zijn nodig voor het nieuwe product, zodat de uitgaven voor het bestaande product steeds lager worden. De distributie loopt via allerlei nieuwe verkoopplaatsen om zo de afzet te vergroten Neergangsfase De omzet neemt snel af De winst daalt fors. Dat komt omdat de organisatie die op touw gezet was om het product te kunnen promoten, niet direct aan de kant kan worden gezet. Het aantal variëteiten wordt verminderd Aantal verkoopplaatsen verminderd Promotie-uitgaven staan op laag niveau De duur van de levenscyclus en de grootte van de afzet worden bepaald door: - De snelheid van de Technische ontwikkeling - De concurrentie (aanbodkant) - De mate waarin het nieuwe product door de afnemers wordt geaccepteerd (vraagkant) 18.4 Portfolioanalyse Veel producenten proberen producten te maken die zich in verschillende fasen van de levenscyclus bevinden. Daarmee spreiden ze het risico en versterken ze hun marktpositie. Amerikaanse onderzoekers hebben een model opgesteld om de diverse productmarktcombinaties (PMC’s) vast te leggen. Portfolioanalyse van Boston Consulting Group Het bestaat uit een matrix met vier velden: Question marks/Wild cats Producten die een laag marktaandeel hebben in een snel groeiende markt. - Introductiefase - Kosten zijn hoog - Concurrentie heeft gezamenlijk hoger marktaandeel - Risico als je wil investeren - Worden gefinancierd uit de opbrengsten van de cash cows Stars Producten met een hoog marktaandeel in een snel groeiende markt. - Groeifase - De omzet stijgt snel - Marktaandeel behouden reclame- en promotiekosten. - Leveren in het begin nauwelijks winst op - Producten aan het begin van hun levenscyclus - Belangrijk om investeringen te blijven doen, want het product kan groeien - De kosten vallen weg tegen de opbrengsten Stars financieren zichzelf - Als de markt verzadigd raakt en de star een stevige marktpositie heeft weten te houden, verandert de hij in een cash cow. (de investeringen worden terugverdiend) Cash cows Producten met een hoog marktaandeel in een marktsegment met een beperkte groei. - Rijpheidsfase - Leveren veel geld op - Groot marktaandeel Hoge omzetten met relatief lage kosten - Onderneming heeft ervaring opgedaan productiekosten zijn verlaagd - Winsten worden gebruikt om de kosten van de question marks en soms nog de stars te financieren. Dogs Producten die een laag marktaandeel hebben in een beperkt groeiend marktsegment. - Neergangsfase/vervalfase - Markt groeit niet meer - Wordt niet meer geïnvesteerd - De opbrengsten en kosten zijn gering - Dogs financieren zichzelf - Als de winst negatief wordt, wordt het product afgestoten 18.5 Product-marktstrategieën SWOT-analyse S Strenght W Weakness O Opportunities T Threats Sterkte Zwakte Kansen Bedreigingen Kansen in de omgeving - Introductie van een nieuw product - Veranderingen in de markt (bijv. toename van het aantal ouderen) - Gebruikmaken van een nieuwe subsidie Bedreigingen in de omgeving - Nieuwe concurrenten - Milieumaatregelen of andere ‘lastige’ wetgeving - Prijsdaling in de markt - Afschaffing van subsidies Sterke kanten van de eigen organisatie - Sterk verkoopapparaat - Gekwalificeerd personeel - Een sterke teamgeest - Gezonde financiële positie Zwakke kanten van de eigen organisatie - Niet te bereiken vestigingsplaats - Stilstaand in de productieafdeling - Groot personeelsverloop - Uitsluitend dogs als producten Veel ondernemingen willen groeien. Een SWOT-analyse kan een hulpmiddel zijn om duidelijk te maken of de organisatie dat wel aankan en welke groeikansen er zijn. Groeistrategieën zijn: Marktpenetratie Vergroten van het marktaandeel in een al bestaande markt. Voorwaarden hiervoor zijn: - De markt bevindt zich nog in een groeifase - De organisatie kan gebruikmaken van specifieke sterktes, die de organisatie onderscheid van concurrenten. Productontwikkeling De organisatie biedt nieuwe producten aan op al bestaande markten (Bijv. koffieapp. senseoapp.) Een analyse van de markt is van belang. Marktontwikkeling De onderneming biedt bestaande producten op de voor de onderneming nieuwe markten. De onderneming moet de kenmerken van de nieuwe markt goed leren kennen. Diversificatie De onderneming kiest voor het betreden van een nieuw marktsegment met een nieuw product. Onderzoek is van groot belang. Hoofdstuk 19 – Prijs- en distributiebeleid 19.1 – Prijsbeleid bij een commerciële organisatie Om de prijs van een product vast te stellen, kunnen we uitgaan van: Kosten georiënteerde prijsbepaling De ondernemer neemt de koste4n als uitgangspunt en de inkoopprijs/kostprijs worden verhoogd met een bepaalde winstopslag. Vraag georiënteerde prijsbepaling De organisatie neemt de prijs die e consument wil betalen als uitgangspunt. De mogelijkheden zijn: - Penetratiepolitiek - Afroompolitiek - Psychologische prijzen - Prijskortingen Penetratiepolitiek De bedoeling is de prijs van een nieuw product zo laag vast te stellen dat daardoor in korte tijd een groot gedeelte van de markt van het nieuwe product wordt voorzien. Als een groot deel van de markt is veroverd, dan kan de op grote schaal produceren, waardoor de kosten per product lager worden. Doel: Groter marktaandeel veroveren Voordeel: Door de lage prijs zijn er weinig concurrenten Nadeel: Er kan een (tijdelijk) verlies ontstaan Afroompolitiek De consument wil het product zo graag in zijn bezitten, dat hij bereid is een hoge prijs ervoor te betalen. De onderneming begint met een hoge prijs. Als de afzet minder wordt, stelt zij de prijs op een lager niveau vast. Waardoor een nieuwe groep consumenten bereid is dat product te kopen. Dit kan zo doorgaan tot de producent op de ’normale’ prijs terecht komt. Voorwaarden: - Het product moet nieuw zijn - Het product is een duurzaam consumptiegroei - Het aantal kopers is in elke fase groot genoeg Voorbeeld: elektronica –industrie & textielindustrie Nadeel: Er wordt vaak niet aan de voorwaarden voldaan & er kunnen snel concurrenten op de markt komen door de hoge prijs. Psychologische prijzen Een product niet verkopen voor €100,25 maar voor €99,95. Daardoor lijkt het alsof het product goedkoper is. De prijsgrens van €100 wordt niet doorbroken. Prijskortingen Acties (vier halen drie betalen) en kortingen. 19.2 Prijsbeleid bij een niet-commerciële organisatie De prijs van het product of dienst wordt maar voor een beperkt deel bepaald door de kosten of marktsituatie. Vaak wordt deze bepaald door subsidiegevers (overheid). Er zijn drie mogelijkheden: Levering tegen kostprijs Bijvoorbeeld paspoorten en rijbewijzen. (kostendekking) Profijtbeginsel = Degene die bepaalde producten of diensten gebruikt, moet daarvoor betalen. Levering tegen een niet-monetaire prijs Producten/diensten worden beschikbaar gesteld voor een prijs beneden kostprijs. Hoe belangrijker de overheid de dienst vindt, hoe goedkoper hij wordt aangeboden. Bijvoorbeeld onderwijs aan leerlingen. Gratis Bijvoorbeeld bibliotheken voor personen onder 18 jaar. 19.3 Groothandel en kleinhandel Het verschil tussen de groothandel en de kleinhandel is dat de kleinhandel aan de consument levert en de groothandel niet. De groothandel levert aan andere grossiers en aan detaillisten. Groothandel Zorgt ervoor altijd voldoende producten in voorraad te hebben en levert snel. De kleinhandel heeft dus geen grote voorraad nodig. Doordat de groothandel grote hoeveelheden inkoopt, kan hij grote kortingen krijgen. Dit wordt deels doorgesluisd naar de detailhandel. Zij kan dus goedkoper verkopen Zorgt ervoor dat de detaillist op de hoogte wordt gebracht van nieuwe producten Levert op rekening Een deel van de voorraad van de kleinhandel wordt door de groothandel gefinancierd. De groothandel werkt meestal regionaal. Hij vestigt zich in een streek waar hij zijn producten afzet. Kleinhandel De winkelier zorgt ervoor dat de consument het gewenste product in de juiste hoeveelheid op de gewenste plaats kan kopen Distributiefunctie Zij vestigt zich in de onmiddellijke omgeving van de consument. 19.4 Distributiekanaal Distributiekanaal De weg die het product aflegt van producent naar consument. Directe distributie De goederen gaan rechtstreeks van de producent naar de afnemer. Zo fungeert de producent als een postorderbedrijf nu bestellen via internet. Hoge distributiekosten (verzendkosten: creditnota’s etc.) Producent is niet afhankelijk van anderen bij de promotie van producten Indirecte distributie Hierbij zit er tussen de producent en afnemer één of meer tussenschakels. Producent Detaillist Consument = Korte indirecte kanaal Producent Groothandel Detaillist Consument = Lange indirecte kanaal Of de consument gebruik maakt van één of meer tussenschakels hangt af van: De omzet die bij een bepaald distributiekanaal kan worden behaald De kosten van dat distributiekanaal Voordeel: De tussenschakels kunnen goedkoper zijn, omdat zij ook producten van andere producenten verkopen, waardoor de totale kosten vaak over heel veel producten kunnen worden verdeeld. Nadeel: Je moet afwachten op welke wijze de tussenschakels het product gaan promoten Als wapen in de concurrentiestrijd kunnen ondernemingen: - Krediet verlenen - Bijzondere aanbiedingen - Geven van cadeaus - Hoge rabatten (kortingen) - Snelle levering - Het maken van reclame Pushdistributie De producent doet er alles aan om zijn producten door de detaillist in zijn assortiment te laten opnemen. Daarnaast probeert de producent de detaillist over te halen zijn producten zo goed mogelijk te verkopen. Pulldistributie De producent bewerkt de consument over de hoofden van de detaillisten Acties voeren en reclame maken. Zo vraagt de consument bij de detaillist om het product, waardoor de detaillist het product in zijn assortiment op moet nemen. 19.5 Kosten van het distributiekanaal Voor welk distributiekanaal een producent kiest, hangt af van de kosten om zijn producten in de winkel te krijgen. Zie voorbeeld 19.3 19.6 Logistiek Logistiek Omvat alle maatregelen die als doel hebben een goede doorstroming van de goederen te realiseren. Onder logistiek wordt ook wel de hele weg verstaan die een product aflegt van oerproducent naar consument. Dit is zichtbaar in een bedrijfskolom. Bedrijfskolom De keten van ondernemingen die de oerproducent verbindt met de consument. De oerproducent brengt de grondstoffen voort bet behulp waarvan de fabrikant het eindproduct of halffabricaat vervaardigt. GEEN CONSUMENT: die voegt namelijk niks aan het product toe. Oerproduct ↓ Fabrikant ↓ Groothandel De groothandel ontvangt een order van de winkelier Informatiestroom De groothandel controleert of de goederen in het magazijn zijn. Zo ja: dan kunnen ze verstuurd worden Zo nee: dan moet dit door gegeven worden aan inkoopafdeling: Informatiestroom Vanuit het magazijn worden goederen geleverd aan winkeliers: Goederenstroom ↓ Detaillist Een aantal kenmerken van logistiek zijn: Bestaat uit een goederenstroom en informatiestroom Houdt rekening met afnemers en leveranciers (externe factoren) Vind ook in het bedrijf plaats & Verzorgt zowel het inkopen als afleveren van goederen. Een magazijn brengt vaak hoge kosten met zich mee. Er vindt ruimtebeslag plaats (afschrijvings- en interestkosten), er wordt vermogen geïnvesteerd in de voorraad (interestkosten) en er is personeel nodig (loonkosten). We proberen de voorraad dus zo klein mogelijk te houden. JIT-principe Ondernemingen maken afspraken met hun leveranciers over de levering van grondstoffen en onderdelen. De bedoeling is dat deze geleverd worden op het moment dat ze nodig zijn, niet eerder en niet later. Industriële onderneming Om problemen als gevolg van te late leveringen te voorkomen, houdt de producent een kleine voorraad aan. Voordeel: Er zijn vrijwel geen kosten voor voorraadhouden. Nadelen: Hogere transportkosten omdat er vaker vervoerd moet worden Het risico van stagnatie in de productie, wanneer er een staking bij de toeleverancier is. Drie soorten logistieke systemen: Voorraadgestuude systemen De nog aanwezige voorraad is de maatstaf. Door scanning wordt de voorraad per artikel precies bijgehouden. Op het moment dat de voorraad van een bepaald artikel zakt onder de vastgestelde minimumhoeveelheid, wordt een nieuwe bestelling geplaatst. De minimumhoeveelheid wordt het bestelniveau genoemd. Ordergestuurde systemen Dit komt voor bij ondernemingen met stukproductie. De benodigde onderdelen worden pas ingekocht wanneer de order is ontvangen. Plangestuurde systemen Dit komt voor bij massaproductie. Bij een aantal massaproducten speelt het seizoen een belangrijke rol. Voorbeeld: wie schaatsen wil kopen, wacht tot er ijs ligt. De producent van schaatsen weet hoeveel paar hij ongeveer zal verkopen en zal volgens en bepaalde planning produceren: plangestuurd systeem. Het logistieke proces van een industriële onderneming ziet er ingewikkelder uit dan die van een handelsonderneming. De productie van artikelen komt er namelijk bij. Afnemer bestelt bij de producent: informatiestroom van afnemer naar producent Producent kijkt of de bestelling uit voorraad leverbaar is. Zo nee, dan gaat er een bestelling naar de leverancier die dan grondstoffen en onderdelen leveren: goederenstroom Grondstoffen/onderdelen worden in het magazijn ontvangen. Daarna worden de producten gemaakt en opgeslagen. Vanuit het magazijn worden artikelen geleverd aan afnemers. Bij veel productieprocessen treden afval en uitval op: Afval Grondstof en onderdelen die tijdens het productieproces verloren gaan Uitval Gereed product dat niet aan de gestelde eisen voldoet en wordt afgekeurd Reverse logistics Het terughalen van de afgedankte spullen en de verwerking van afval/uitval. Hoofdstuk 20 – Communicatiebeleid 20.1 Persoonlijke verkoop Persoonlijke verkoop wordt vooral uitgevoerd door vertegenwoordigers van producenten of groothandels. Het komt het meest voor bij bedrijven onderling: business-to-businessmarketing. Taken van vertegenwoordigers zijn: - Contact houden met afnemers - Verstrekken van informatie aan afnemers - Serviceverlening (bijv. klachten behandelen, demonstraties geven) - Verzamelen van informatie voor de eigen onderneming. Een vertegenwoordiger werkt vaak op provisiebasis: naast een relatief laat vast inkomen ontvangt hij provisie over de aankopen van klanten die tot zijn regio behoren. Een vertegenwoordiger komt in verschillende gedaanten voor: - Industriële producten: zie je vaak op beurzen, maar bezoekt ook klanten - Chauffeur-verkoper: rijdt met een vrachtwagen de klanten af, waarbij de bestelling direct wordt afgeleverd. - Branchevertegenwoordiger: bezoekt de afnemers niet, maar wel diegenen die invloed hebben op de afzet van het product (bijv. artsenbezoeker) - Demonstrateur - Acquisiteur: een vertegenwoordiger die uitsluitend belast is met het winnen van nieuwe klanten. Persoonlijke verkoop heeft als voordelen boven massacommunicatie: - De onderneming kan persoonlijk inspelen op de wensen van iedere klant - Er is betere discussie mogelijk over de eigenschappen van het product - Er kan beter worden teruggekoppeld (feedback) van de klant naar de onderneming over de wensen van de klant Voordelen van massacommunicatie: - Massacommunicatie is per bereikte afnemer veel goedkoper - De onderneming kan een groter aantal personen in 1 keer bereiken - Het gaat veel sneller. 20.2 Reclame Individuele reclame De fabrikant maakt reclame voor zijn eigen product. Collectieve reclame Fabrikanten maken van een bepaalde productsoort samen reclame. ‘Eet meer fruit’ ‘Bloemen houden van mensen’ bijv. Themareclame Het doel van de onderneming is om merkbekendheid te kweken en te onderhouden. D.m.v. themareclame probeert de onderneming op lange termijn het koopgedrag van de consumenten te beïnvloeden door het imago van het product te verbeteren. Actiereclame Kortetermijndoelstelling. Bijvoorbeeld tijdelijke prijsverlagingen. Het kan gaan om bestaande producten, maar ook om de introductie van een nieuw product. Sampling De consument kennis laten maken met een nieuw product. 20.3 Communicatiemiddelen Mediadoelstellingen zijn doelstellingen waarin wordt vastgelegd welke groepen de organisatie wil bereiken, met welke middelen zij dat wil doen en op welke termijn. Mensen onthouden gemiddeld: - 10% wat ze lezen - 20% wat ze horen - 30% wat ze zien - 50% wat ze zien en horen - 90% van dingen waarbij ze zich betrokken voelen Visuele communicatiemiddelen Alle communicatiemiddelen waarbij de ontvanger de boodschap uitsluitend met zijn ogen waarneemt. Audiovisuele middelen Alle communicatiemiddelen waarbij geluid en beeld zijn gecombineerd. Multimediale communicatiemiddelen Als er meer dan 1 medium wordt gebruikt om een boodschap over te brengen. Bijvoorbeeld internet: beeld, tekst, geluid en filmpjes worden gecombineerd Interactieve communicatiemiddelen De ontvanger wordt betrokken bij de boodschap. (Enquête bijvoorbeeld) 20.4 Mediatypen Stakeholders Belanghebbenden met wie de onderneming rekening moet houden, zoals de overheid, leveranciers, detaillisten en consumenten. Stakeholders worden op verschillende manieren benaderd. Er zijn vele media te gebruiken: - Dagbladen en huis-aan-huisbladen - Folders en mailings - Radio- en tv-bladen en tijdschriften - Adresboeken/zoeksystemen - Televisie, bioscoop en kabelkrant - Radio en geluidsinstallatie - Interactieve media - Buitenmedia - Reclameartikelen - Winkelmedia - Sponsoring 20.5 Public relations Het doel van public relations is niet het aanprijzen van het product bij de consument of detaillist, maar het beïnvloeden van personen van wie de mening over de onderneming belangrijk kan zijn. Er zijn veel mensen die moeite hebben met het beleid van multinationals. De pr-functionaris heeft de taak het imago van de onderneming te verbeteren. En vooroordelen bij het publiek weg te nemen. Deze functionaris heeft een budget toegewezen gekregen van de directie. Free publicity Gratis publiciteit. Bijvoorbeeld persconferentie of open dagen. 20.6 Keuze en kosten van media en promotie De organisatie moet een beslissing nemen via welk medium wordt geprobeerd de doelgroep te bereiken. Van belang zijn de factoren: - De doelgroep waarop de organisatie zich richt - De kosten van het medium - De aard van het product - Hoe vaak moet de doelgroep worden benaderd? - Wanneer? 20.7 Sociale marketing Een voorbeeld van sociale reclame is ideële reclame. Niet-commerciële organisaties maken hier vaak gebruik van. Het doel is om de opvattingen en gedragingen van mensen te binvloeden, bijvoorbeeld over het milieu. Een organisatie die zich heeft gespecialiseerd in ideële reclame is SIRE (Stichting Ideële Reclame). Zelfregulering Als een branche zichzelf regels oplegt. Reclamecode De eisen zijn vastgesteld hierin. Het doel van de reclamecode is dat de consument niet mag worden misleid en dat de reclame niet aanstootgevend (kwetsend) is. Reclamecode- Als de voorwaarden worden geschonden, kan iedereen een klacht indienen hierbij. commissie Als het om gedrukte reclame gaat Reclameraad Klachten met betrekking tot reclame via radio of televisie kunnen je hier indienen. Reclameverboden Er mag geen reclame worden gemaakt over drugs. Milieu Reclame Code Geeft gedragsregels voor reclameboodschappen waarin milieuaspecten verwerkt zitten. Marketingbegrippen: Conversiemarketing Het doel is om de negatieve houding van de afnemers om te buigen naar een positieve houding. (bijvoorbeeld tandartsbezoek) Demarketing Het doel is om de vraag naar een product/dienst af te remmen. Contramarketing Bijv. de overheid die acties onderneemt die gericht zijn op het verminderen/verdwijnen van ongewenst gedrag. (Bijv. hooligans) Hoofdstuk 21 – Voorraadwaardering 21.1 Economische en Technische voorraad Brutowinst: Het verschil tussen de verkoopprijs van de verkochte artikelen en de inkoopprijs ervan. Wordt ook wel verkoop- of transactieresultaat genoemd Industriële onderneming: Grondstoffen worden omgezet in producten met behulp van onder andere arbeid en duurzame productiemiddelen. Handelsonderneming: Goederen worden ingekocht en weer, zonder dat de goederen een verandering ondergaan, verkocht tegen een hogere prijs. In een handelsonderneming loopt de ondernemer het risico van nee-verkopen. Daarom moet de onderneming een voorraad aanhouden. Dit heeft ook enkele risico’s: - Diefstal en brand (kan de ondernemer zich tegen verzekeren) - Bederf - Prijsdaling - Het incourant (uit de mode) raken van een artikel In verband met prijsrisico maken we onderscheid tussen: Technische voorraad: De voorraad die werkelijk in het bedrijf aanwezig is en die we door tellen (inventariseren) kunnen bepalen. Economische voorraad: De voorraad waarover de onderneming prijsrisico loopt. Een onderneming loopt prijsrisico vanaf het moment dat zij de goederen heeft gekocht. Het maakt geen verschil of ze al ontvangen en/of betaald zijn. Een onderneming streeft naar een zo laag mogelijk prijsrisico en naar een zo klein mogelijke economische voorraad. Dit is vaak moeilijk te plannen, vooral als de verkopen onzeker zijn. 21.2 Fifo-systeem Fifo-systeem: Hierbij worden goederen bij verkoop afgeboekt tegen de prijs van de langst aanwezige partij. (First in, first out) Bezwaren bij de fifo-methode: Bij stijgende prijzen tot een te gunstige berekening van de brutowinst leidt, en omgekeerd. Bij deze methode wordt de brutowinst dus op een ‘verkeerde manier’ berekend. De voorraad wordt niet gewaardeerd tegen actuele prijzen, maar tegen historische prijzen. 21.3 Lifo-systeem Lifo-methode: Hierbij wordt de inkoopwaarde van de verkopen bepaald door de inkoopprijs van de goederen die het laatst zijn ingekocht (Last in, first out) Bezwaren bij de lifo-methode: De onderneming komt bij stijgende prijzen op een te hoge brutowinst uit, al is het nadeel minder dan bij de fifo-methode, omdat van recentere prijzen wordt uitgegaan bij de berekening van de inkoopwaarde. De voorraadwaardering is onjuist (de waarde van de voorraad is gelijk aan die van een ‘heel oude’ partij). Bij fifo is dit minder onjuist dan bij lifo: de prijzen bij fifo zijn recenter. 21.4 Vaste verrekenprijs De lifo-methode en fifo-methode hebben onder meer het bezwaar dat ze veel werk met zich meebrengen. Bovendien is het bepalen van de inkoopwaarde van de verkochte artikelen een heel karwij als daar verschillende partijen bij betrokken zijn. Daarom gebruiken ondernemingen de VVP. Vaste verrekenprijs: Een schatting van de gemiddelde inkoopprijs (inclusief geschatte inkoopkosten) voor een komende periode. Hebben we voor een bepaalde periode de VVP vastgesteld, dan worden in die periode de ingekochte artikelen tegen die prijs in het magazijn opgeslagen. Op het moment dat ze het magazijn verlaten, worden ze tegen de VVP afgeboekt. Inkoopkosten: Alle kosten die te maken hebben met: offertes maken, vervoerskosten, controle van de artikelen etc. Formule voorcalculatie: Verwachte afzet x (verwachte verkoopprijs – VVP) Hoofdstuk 22 – Kosten van duurzame productiemiddelen 22.1 Afschrijven Duurzame productiemiddelen: Activa die meer dan één productieproces meegaan. Overdrachtskosten: Kosten die nog bovenop de prijs van de winkel komen (zoals van de makelaar en de notaris). Worden tot de aanschafkosten gerekend. Installatiekosten: Deze worden ook tot de aanschafkosten gerekend Sloopkosten: In mindering op de restwaarde brengen Afschrijven: Het in de boekhouding tot uitdrukking brengen van de waardevermindering (door het gebruik of het verstrijken van de tijd) van duurzame productiemiddelen. De grootte van de afschrijving op duurzame productiemiddelen is afhankelijk van: - De waarde van het duurzame productiemiddel - De levensduur - De restwaarde - Het gebruik Technische levensduur: De periode waarin het productiemiddel de prestaties kan leveren waarvoor het is aangeschaft. Door reparaties en vervanging van onderdelen kunnen we de technische levensduur verlengen. Omdat we daarvoor hoge kosten moeten maken, is de economische levensduur korter dan de technische levensduur. Economische levensduur: De periode waarin het op de economische gronden (dus rekening houdend met onderhoudskosten, beschikbare nieuwe apparatuur enz.) verstandig is het productiemiddel te gebruiken. Restwaarde: De geschatte verwachte opbrengst van het duurzame productiemiddel bij verkoop aan het eind van de levensduur. 22.2 Afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs Boekwaarde: De waarde waarvoor een duurzaam productiemiddel op de balans staat. De boekwaarde is gelijk aan de aanschafprijs verminderd met het bedrag dat tot dan toe is afgeschreven. Pas op: bij de interestberekening krijg je A+R en bij de berekening van de afschrijving heb je A-R! Pas op: je moet de economische levensduur gebruiken! 22.3 Overige kosten van duurzame productiemiddelen Gederfde interest: De interest die de onderneming misloopt omdat zij investeert in plaats van dat zij het geld op een spaarrekening zet. Gemiddeld geïnvesteerd vermogen is (A+R)/2 Complementaire kosten: Alle kosten die samenhangen met het duurzaam productiemiddel op de afschrijvings- en de interestkosten na onderhoudskosten, reparatiekosten, energiekosten etc. Hoofdstuk 23 – Brutowinstopslagmethode 23.1 Omzetbelasting Toegevoegde waarde: De waarde die een bedrijf toevoegt aan een al bestaande waarde. (en daar betaal je belasting over!) Bij grondstoffen en eindproducten wordt betaald met een btw-percentage van 19%. Naast het btw-tarief van 19% kennen we in ons land ook nog het 6%-tarief en het 0%-tarief. Het 0%-tarief wordt gebruikt bij export. Onder het 6%-tarief vallen onder andere de meeste levensmiddelen. Ook is een aantal diensten vrijgesteld van omzetbelastingen, bijv. de kosten van medische verzorging. Wanneer een onderneming korting ontvangt of geeft, dan hoeft hierover geen omzetbelasting gerekend te worden. Omzetbelasting berekenen na korting. 23.2 Berekening van de verkoopprijs bij brutowinstopslagmethode Verkoopprijs (excl. omzetbelasting) = inkoopprijs + (bijv. 40%) brutowinstopslag Inkoopprijs a Brutowinstopslag …% van a = b + Verkoopprijs excl. btw Btw 19% (of 6%) van c = Verkoopprijs incl. btw c d + e Nettowinst over een periode = brutowinst over dezelfde periode – de kosten van die periode Deze methode is heel geschikt wanneer je geen concurrenten hebt. Je kunt het brutowinstpercentage net zo hoog maken als je zelf wilt. 23.3 Voorcalculatorische nettowinst bij brutowinstopslagmethode Voorcalculatorische nettowinst: Winst vooraf berekend (begroot): berust volledig op schattingen. Nacalculatorische nettowinst: Werkelijke nettowinst, gerealiseerde nettowinst. Verwachte brutowinst is gelijk aan de begrote (= verwachte) omzet verminderd met de begrote inkoopwaarde van de omzet. Begrote omzet is gelijk aan het begrote aantal te verkopen artikelen x de verkoopprijs van dat artikel. De omzet is altijd exclusief omzetbelasting. De kosten van een onderneming: Inkoopkosten: Offertes aanvragen, bestelbon maken, vervoer artikelen, controle van artikelen etc. Overheadkosten: Kosten die noodzakelijk zijn om de organisatie draaiende te houden. Verkoopkosten: reclamekosten, kosten v/d verkoopafdeling, vervoerskosten. Algemene kosten: afschrijvingskosten, energiekosten, onderhoudskosten, loonkosten, interestkosten, kosten van de directie. Inkoopkosten Kosten van een handelsonderneming Verkoopkosten Overheadkosten Algemene kosten Verwachte nettowinst is gelijk aan de verwachte brutowinst, verminderd met de begrote bedrijfskosten en vermeerderd met de begrote (interest)opbrengsten. 23.4 Nacalculatorische nettowinst bij brutowinstopslagmethode Op dezelfde manier als bij de verwachte nettowinst. Afzet x verkoopprijs – Afzet x inkoopprijs Verkoopkosten Algemene kosten Loonkosten Interestkosten = Brutowinst = Bedrijfskosten Inkoopkosten + Interestopbrengsten. = Gerealiseerde nettowinst. Brutowinst – bedrijfskosten + interestopbrengsten = Gerealiseerde nettowinst Nacalculatorische nettowinst: Werkelijke opbrengsten – Werkelijke kosten. Verschillenanalyse: Nacalculatorische nettowinst vergelijken met de voorcalculatorische nettowinst. Hoofdstuk 24 – Nettowinstopslagmethode 24.1 Berekening van de verkoopprijs bij nettowinstopslagmethode Geschatte inkoopprijs Opslag voor inkoopkosten a b + Vaste verrekenprijs Opslag voor overheadkosten = …% van c c d + Kostprijs Nettowinstopslag = …% van e e f + Verkoopprijs exclusief omzetbelasting Omzetbelasting 19% (of 6%) van g g h + Verkoopprijs inclusief omzetbelasting i 24.2 Opslagpercentages voorbeeld 24.3 bestuderen Opslagpercentage berekenen: Verwachte inkoopkosten = Verwachte kosten Aantal producten Procenten van de inkoopprijs = Inkoopkosten x 100 Inkoopprijs 24.3+4 Voor- en nacalculatorische nettowinst bij de nettowinstopslagmethode Verkoopresultaat = afzet x (verkoopprijs – kostprijs) Budgetresultaat = Toegestane kosten – werkelijke kosten Resultaat op de inkopen - Inkoopprijs - Inkoopkosten Resultaat op de overheadkosten Gerealiseerde nettowinst = 1. Gerealiseerde nettowinst = werkelijke opbrengst – werkelijke kosten 2. Verkoopresultaat + budgetresultaat De nacalculatorische nettowinst is bestemd voor de eigenaren van de onderneming, als: vergoeding voor hun werkzaamheden; dekking van het risico dat ze hun vermogen verspelen; vergoeding voor het beschikbaar stellen van het vermogen Hoofdstuk 25 – Break-evenanalyse 25.1 Variabele en constante kosten Variabele kosten: Nemen toe als de productie/afzet stijgt en ze nemen af als de productie/afzet daalt. In een handelsonderneming is de inkoopwaarde van de omzet een duidelijk voorbeeld van variabele kosten. De inkoopwaarde van de verkochte goederen varieert met de afzet. Naarmate de afzet toeneemt, stijgt ook de inkoopwaarde van de omzet. Doordat de inkoopwaarde van de verkochte goederen varieert met de afzet, is ook de brutowinst afhankelijk van de afzet. Constante kosten: Veranderen niet (onmiddellijk) als de productie/afzet stijgt of daalt. Bijv. de interestkosten blijven gelijk als de productie/afzet groter of kleiner wordt. Andere voorbeelden zijn: afschrijvingskosten, huurkosten, reclamekosten (de meeste) en verzekeringskosten. Door twee oorzaken kunnen de constante kosten veranderen: 1. Wijziging van de productie-/verkoopcapaciteit: Doordat de constante kosten voor een geoot deel bestaan uit kosten die samenhangen met de aangeschafte duurzame productiemiddelen, nemen bij vergroting van de capaciteit de constante kosten sprongsgewijs toe. 2. Prijswijzigingen. Bijvoorbeeld wijzigingen van huurprijzen. De variabele kosten zijn proportioneel als de variabele kosten in dezelfde mate toe- of afnemen als de productie/afzet. Bij proportioneel variabele kosten zijn de variabele kosten per product steeds eenzelfde bedrag. 25.2 Break-evenanalyse Break-evenafzet: Afzet waarbij er winst noch verlies is. De opbrengsten zijn dan gelijk aan de kosten. Break-evenomzet: Break-evenafzet x verkoopprijs Als een onderneming (of een bepaalde afdeling van een onderneming) één product verkoopt, hebben we, om de break-evenafzet/omzet te vinden, nodig: - Verkoopprijs per stuk; - De variabele kosten per stuk; - De totale constante kosten per periode. Dekkingsbijdrage per product is gelijk aan het verschil tussen de verkoopprijs en de variabele kosten per product. Totale dekkingsbijdrage = afzet x (verkoopprijs – variabele kosten per product) Met de totale dekkingsbijdrage moeten we de constante kosten dekken; wat er dan nog overblijft, is de nettowinst. Drie methoden om de break-evenafzet te berekenen: 1. Omzet ………. Inkoopwaarde van de omzet ………. Brutowinst Overige variabele kosten ………. ………. - Dekkingsbijdrage Constante kosten ………. ………. - Nettowinst ………. Bij de break-evenafzet is de nettowinst gelijk aan €0 waardoor de dekkingsbijdrage gelijk is aan de constante kosten. 2. Geen verlies of winst als TO – TK = o dus als TO = TK. 3. BEA = C . p–v C = Totale constante kosten per periode; P = Verkoopprijs per product; V = De variabele kosten per product. Het is in een dergelijke situatie niet goed mogelijk om voor elk product het aandeel in de totale constante kosten te berekenen. Wel is het mogelijk de break-evenomzet voor alle producten samen te berekenen. Je hebt daarvoor nodig: - Brutowinstmarge als percentage van de omzet; - Variabele kosten als percentage van de omzet; - De totale constante kosten per periode. 25.3 Grafieken van de Break-evenanalyse Je kunt de grafieken op twee manieren maken. 1. Door middel van de TO=TK lijn 2. Door de BEA formule met de dekkingsbijdrage Zie boek!!