de tijd van burgers en stoommachines 1800-1900 Kenmerk 33 De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving. Les 32: Ontstaan van de industriële samenleving 1700 H5:§ 1-2:p91 en daarmee de samenleving! 1720 Middelen van bestaan veranderen 1740 1760 • Van jager/verzamelaars via de neolithische revolutie naar boeren agrarische samenleving • Van agrarische samenleving met dorpen, naar een samenleving waarin de stad voor nijverheid en handel een (grote) gaat spelen agrarische-stedelijke samenleving • Naar een samenleving die verandert door de Industriële revolutie in een industriële samenleving 1780 1800 1820 1840 1860 1880 Hoe het eerst ging • In de middeleeuwen was 90 procent van de bevolking boer – Dit was geen keuze, maar noodzaak – De opbrengt van de grond lag laag! • Ondanks de middeleeuwse verbeteringen – Nieuwe ploeg, nieuwe gereedschappen, nieuw zaaigoed en de introductie van het drieslagstelsel • Men leefde in dorpsgemeenschappen – Naast de akkerbouwgrond had men ook gemene gronden waar men het vee liet scharrelen (common fields in Engeland) – Daarnaast maakte men ook gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in de omgeving Agrarische Revolutie • Vanaf ongeveer 1700 willen de grootgrondbezitters meer land hebben omdat de verkoop van handelsgewassen steeds lucratiever werd • Hoe kwamen zij aan dit land? • Afpakken van de common fields • Uitkopen kleine boertjes • Op de grotere aaneengesloten stukken land gingen deze boeren • Efficiënter (laten) werken & experimenteren met nieuwe gereedschappen en gewassen; specialiseren in een gewas Gilden vs huisnijverheid • De economische macht in de steden lag bij de gilden; zij bepaalde wat/hoe er geproduceerd werd. • Eind 15e eeuw komt de huisnijverheid op – Op het platteland; uit de greep van de gilden – De (koopman-)handelaar speelde een centrale rol • Hij voorzag de boeren van grondstoffen • Hij haalde het (eind-)product weer op – Voor de boeren was dit heel nuttig • Ze konden het werk naast het boerenwerk doen voor het noodzakelijke (extra) geld Spinnen Weven Spinning Jenny • James Hargreaves vindt een machine (engine = jenny) uit die meerdere draden tegelijk kan spinnen: Spinning Jenny (1764) – Dankzij deze uitvinding kan er beter aan de vraag naar garen worden voldaan Huisnijverheid wordt halnijverheid • Ondanks de komst van de schietspoel en de Spinning Jenny bleef het werk van de boeren – en het ritme van het werk – hetzelfde! • Dit verandert met de uitvinding van Richard Arkwright: the water frame (1769) – Een zware spinmachine die op waterkracht werkt – Het werk gaat zich verplaatsen van het huis naar een hal naast stromend water water frame Ontstaan van de fabriek • Met de waterframe en andere grote machines zoeken ondernemers gebouwen bij stromend water voor waterkracht aandrijving • Eén machine loonde niet, maar meerdere wel – Schaalvergroting – Arbeiders worden naar het werk • Gehaald • Gelokt; of • hadden weinig anders – De fabriek ontstaat! Het werk verandert Wat huisnijverheid fabriek tempo; werkdruk zelf opzichter; hoog duur zelf directeur; 12-16u output – hoeveel maak je genoeg om te eten steeds meer en meer drukte rustig herrie omgevingsatmosfeer schoon vies; benauwd; donker gevaarlijk beperkt oncontroleerbaar & gevaarlijk Van water naar stoom • Principe stoommachine al paar duizend jaar oud! • Begin 18e eeuw veel gebruikt als pomp in de mijnbouw • James Watt maakt van de pomp een machine om kracht over te brengen op een draaiende as Werking stoommachine Grote veranderingen door de stoommachine • Fabrieken zijn vrij van snelstromend water • Maar waar gaan ze zich vestigen? – Zij vestigen zich van eind 18e eeuw daar waar de arbeiders zijn, en/of – daar waar de afzetmarkt is – of daar waar de meeste brandstof te vinden was (op de mijn) • Explosieve groei van de productie in de fabrieken – Er ontstaat een industriële samenleving – Er ontstaat zeer grote behoefde aan de import van grondstoffen Maakwerk in de klas Van vorige les: • Opdracht 1, 3 & 5 (p.170) (Waar: toetsvraag met bron bij Tijdvak 7) Deze les: • Opdracht 1, 2 & 6 (p.184-5) (Waar: toetsvraag zonder bron bij Tijdvak 8) • Lezen – blz. 184-5 Huiswerk • Maken/meenemen – Een afbeelding vroege fabriek (begin 19e eeuw)