Fraaie historie, geen saaie historie! over de motivatie voor middeleeuwse literatuur in vwo 4 Studentnummer: 1636698 Student: Gody Philippen Opleiding: Hogeschool Utrecht Master Nederlands Blended Cursus: OARB-MPRAK-13 Datum: 8 mei 2016 Begeleider: Corina Breukink-Prosper Praktijkonderzoek Voorwoord Voor u ligt het praktijkonderzoek Fraaie historie, geen saaie historie! Een onderzoek naar de motivatie van vwo 4-leerlingen tijdens de lessen middeleeuwse literatuur. Dit onderzoek is gehouden in klas V4B van het Sint-Maartenscollege in Maastricht. Vanaf februari 2015 ben ik bezig geweest met achtereenvolgens de probleemverkenning, de interventie, de analyse en de rapportage van dit onderzoek. Ik heb bij dit onderzoek nauw samengewerkt met Femke Peeters (leerteamgenoot Master Nederlands Blended). Wij kozen beiden voor het onderwerp middeleeuwse literatuur in de Tweede Fase. In eerste instantie ieder op zijn eigen manier, ieder met een eigen idee voor een interventie. Het brainstormen over een activerende didactiek leidde tot ideeën voor verschillende werkvormen en een website. Uiteindelijk hebben we voor dezelfde opzet gekozen en ons beider ideeën voor de interventie samengesmolten tot ongeveer eenzelfde interventie. De onderzoeksvraag is hetzelfde. De uitwerking is toegepast op onze eigen praktijk en eigen doelgroep en passend binnen het curriculum van de school. Graag wil ik dan ook Femke Peeters bedanken voor haar optimisme en rust en de fijne samenwerking die we hadden. 2 Samenvatting Uit de probleemverkenning blijkt dat vwo 4-leerlingen van het SMC niet gemotiveerd zijn voor de lessen middeleeuwse letterkunde. Vanuit de literatuur blijkt dat tussen ‘activerende didactiek’ en ‘motivatie’ een positieve samenhang is. De verwachting is dat wanneer leerlingen aan de hand van de opdrachten op de website samenwerken en via verschillende activerende werkvormen en een lezersgerichte benadering kennismaken met een literair werk, de leerlingen meer intrinsiek gemotiveerd zijn voor literatuur. Een voorwaarde is wel dat de activerende didactiek aan de drie basisbehoeften van intrinsieke motivatie ‘autonomie’, ‘relatie’ en ‘competentie’ voldoet. Er is onderzocht in hoeverre de leerlingen deze drie basisbehoeften ervaren tijdens de interventie. Ook is er gekeken of de leerlingen zich literair competenter voelen. De interventie (website) is onderzocht op haar bruikbaarheid. Er is een interview gehouden met de vakcollega’s. Er zijn twee enquêtes aan de leerlingen voorgelegd: een voor de interventie een erna. De vragenlijsten zijn gebaseerd op de LRQ en de IMI. Daarnaast is er na de interventie een interview afgenomen met twee doubleurs. Er is een positief verband gevonden tussen de interventie en de intrinsieke motivatie. Leerlingen hebben tijdens de interventie ‘autonomie’, ‘relatie’ en ‘competentie’ ervaren. Uit de enquête blijkt daarnaast dat de website bruikbaar is. Uit het onderzoek blijkt echter niet dat leerlingen zich ‘literair’ competenter voelen. Ook is er verder onderzoek nodig om een daadwerkelijke competentieverhoging te kunnen vaststellen. 3 Inhoudsopgave 1. Inleiding ........................................................................................................................................... 6 1.1. Praktijksituatie ........................................................................................................................... 6 1.2. Onderzoeksfocus ........................................................................................................................ 7 1.3. Hoofd- en deelvragen ................................................................................................................. 7 2. Theoretisch kader ............................................................................................................................ 8 2.1. Motivatie .................................................................................................................................... 8 2.2. Welke literatuurdidactiek zorgt er voor een betere motivatie? .................................................. 9 2.3. De interventie ........................................................................................................................... 10 2.4. Gewenste uitkomst van het onderzoek en mechanismen ......................................................... 12 2.5. Conclusie.................................................................................................................................. 12 3. Methoden ...................................................................................................................................... 13 3.1. Onderzoeksstrategie en gekozen design................................................................................... 13 3.2. Schematische weergave van het onderzoek ............................................................................. 13 3.3. De onderzoeksgroep................................................................................................................. 14 3.4. Het operationaliseren van de variabelen .................................................................................. 14 3.5. Activerende werkvormen ......................................................................................................... 14 3.6. Intrinsieke motivatie (autonomie, samenwerken en competentie) ........................................... 14 3.7. Verbetering literaire competentie............................................................................................. 14 3.8. Werking website ...................................................................................................................... 14 3.9. Constructvaliditeit .................................................................................................................... 15 3.10. Dataverzameling en data-analyse ............................................................................................ 15 3.11 Critical friends ........................................................................................................................ 16 3.12 De enquêtes............................................................................................................................. 16 3.13 De interviews .......................................................................................................................... 16 4. Resultaten ...................................................................................................................................... 17 4.1. Inleiding .................................................................................................................................. 17 4.2. Resultaten activerende didactiek ............................................................................................. 17 4.3. Resultaten motivatie................................................................................................................ 17 4.3.1. Resultaten motivatie algemeen................................................................................................ 17 4.3.2. Resultaten autonomie .............................................................................................................. 18 4.3.3. Resultaten relatie ..................................................................................................................... 18 4.3.4. Resultaten competentie ........................................................................................................... 18 4.3.5. Resultaten literaire competentie .............................................................................................. 19 4.4. Resultaten werking van de website ......................................................................................... 20 5. Conclusie ....................................................................................................................................... 22 4 5.1. Deelvraag 1. Wat is de relatie tussen activerende didactiek en motivatie voor literatuuronderwijs?............................................................................................................................ 22 5.2. Deelvraag 2. In hoeverre wordt er door het inzetten van een activerende lessenserie voor middeleeuwse literatuur voldaan aan de basisbehoeftes autonomie, competentie en relatie? ........... 22 5.3. Deelvraag 3. In hoeverre wordt door het inzetten van een activerende lessenserie voor middeleeuwse literatuur de literaire competentie van de leerlingen verhoogd? ................................ 22 5.4. Discussie en aanbevelingen ..................................................................................................... 23 6. Nawoord (presentatie aan de vakcollega’s) ................................................................................. 25 Literatuur............................................................................................................................................ 26 Bijlage 1 Interviewverslag uit de ontwerpfase aan de docenten ........................................................ 29 Bijlage 2 De interventie ..................................................................................................................... 30 Bijlage 3 Interviewverslag doubleurs................................................................................................. 31 Bijlage 4 ............................................................................................................................................. 33 Bijlage 5 ............................................................................................................................................. 41 Bijlage 6 Foto’s van de interventie .................................................................................................... 42 5 1. Inleiding 1.1. Praktijksituatie Ik ben sinds een jaar of tien als docent werkzaam op het Sint-Maartenscollege, een havo/vwo-school in Maastricht. De school heeft ongeveer 1200 leerlingen. In de vakgroep Nederlands zitten tien docenten. De leerlingen krijgen voor het eerst literatuurgeschiedenis bij het vak Nederlands in vwo 4. Op het Sint-Maartenscollege is ervoor gekozen om de literatuurgeschiedenis chronologisch aan te bieden. We beginnen in vwo 4 daarom met de middeleeuwen. In de vierde klas behandelen we de middeleeuwse literatuurgeschiedenis zoals die wordt aangeboden in Literatuur, geschiedenis en theorie (Dautzenberg, 2010). Daarnaast wordt er een middeleeuws literair werk gelezen. Over het algemeen worden de lessen literatuurgeschiedenis op een frontale, klassikale manier gegeven. De docent staat voor de klas en legt uit. De docent maakt hierbij veelal van PowerPoint. De leerling luistert en maakt aantekeningen. Soms wordt er een opdracht gegeven in de vorm van vragen die beantwoord moeten worden en soms worden de lessen versterkt door beeldmateriaal. De eindtermen bepalen dat de leerling voor Nederlands in de Tweede Fase van het vwo twaalf oorspronkelijk Nederlandse literaire werken moet hebben gelezen, waarvan er drie van voor 1880 moeten zijn. Daarnaast kan de leerling ‘literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten’ en kan ‘een overzicht geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis, en de gelezen literaire werken plaatsen in dit historisch perspectief’ (Bonset, Meestringa, & Ravesloot, 2007). Uit de interviews met de vakcollega’s (Bijlage 1) en uit de probleemverkenning (Philippen, 2015) blijkt dat het belangrijkste doel van literatuurgeschiedenis is om historisch bewustzijn te creëren. Slings (2007) zegt hierover het volgende: ‘Ten eerste staat het historische wereldbeeld ver af van het huidige, zodat de leerling kennismaakt met mensen met een heel andere belevingswereld; op die manier leert hij zijn eigen opvattingen en stellingnamen relativeren. Ten tweede zijn diezelfde mensen in sociaal-cultureel opzicht onze voorouders; dat wij vaak verder kunnen kijken dan zij, komt - om een authentiek middeleeuws beeld te gebruiken - omdat wij dwergen zijn die staan op de schouders van reuzen.’ ‘Juffrouw, krijgen we dat ook op de toets?’ Een veelgestelde vraag die eigenlijk niet wenselijk is in relatie tot literatuur. Hoewel er wel degelijk kennis moet worden vergaard om beter begrip te krijgen voor de periode waarin het verhaal werd geschreven en/of waarin het zich afspeelt, is het vooral van belang dat leerlingen in vervoering raken, dat ze enthousiast worden en erover gaan nadenken. Mijn ervaring is dat veel leerlingen niet intrinsiek gemotiveerd zijn om iets over de literatuurgeschiedenis te weten. De docent staat prachtige verhalen te vertellen en leerlingen maken aantekeningen daarvan en stellen af en toe een vraag aangezien dat aan het einde van de periode wordt getoetst, maar in wezen gebeurt er bij de leerlingen nauwelijks iets. Hoe kan ik leerlingen zover krijgen dat ze meer gemotiveerd zijn en ook actief bezig zijn met literatuurgeschiedenis, zodat er ook daadwerkelijk historisch bewustzijn wordt gecreëerd? In de probleemverkenning (Philippen, 2015) is onderzocht of leerlingen plezier hebben in de lessen middeleeuwen zoals ze nu op het SMC worden gegeven. Er is door de leerlingen een vragenlijst ingevuld waaruit niet heel duidelijk bleek dat leerlingen geen leerplezier hadden bij dit onderwerp (21% had wel leerplezier/42% had geen leerplezier), maar waaruit wel bleek dat de meerderheid van de leerlingen (58%) zowel bij aanvang van de lessen als achteraf (ook 58% van de leerlingen) niet gemotiveerd zijn voor het onderwerp. Daarnaast gaf 67% van de leerlingen aan geen interesse te hebben in de middeleeuwse letterkunde. 6 Vanuit de probleemverkenning was het in eerste instantie de bedoeling om na te denken over hoe de leerlingen meer leerplezier zouden krijgen. Aangezien uit de vragenlijst veel duidelijker bleek dat de leerlingen niet gemotiveerd zijn, zal dit onderzoek zich toespitsen op de motivatie voor middeleeuwse literatuur. 1.2. Onderzoeksfocus Het doel van het onderzoek is na te gaan op welke manier middeleeuwse literatuurgeschiedenis kan worden aangeboden zodat de leerlingen meer gemotiveerd raken. De hypothese is dat door het inzetten van verschillende activerende werkvormen de leerlingen intrinsiek meer gemotiveerd worden en wellicht ook literair competenter. De lessenserie die hiervoor ontworpen is, is vormgegeven in een website. 1.3. Hoofd- en deelvragen Hoofdvraag Welke kenmerken heeft een interventie die de motivatie van de vwo 4-leerlingen voor middeleeuwse literatuur verhoogt? Deelvragen 1. Wat is de relatie tussen activerende didactiek en motivatie voor literatuuronderwijs? 2. In hoeverre wordt er door het inzetten van een activerende lessenserie voor middeleeuwse literatuur voldaan aan de basisbehoeftes autonomie, competentie en relatie? 3. In hoeverre wordt door het inzetten van een activerende lessenserie voor middeleeuwse literatuur de literaire competentie van de leerlingen verhoogd? 7 2. Theoretisch kader In dit hoofdstuk zal allereerst worden onderzocht wat het begrip ‘motivatie’ inhoudt. Vervolgens zal worden gekeken hoe de literatuurdidactiek zo kan worden aangepast dat deze de motivatie verhoogt. In de paragraaf erna wordt de interventie gekoppeld aan de theorie. Als laatste zal er worden gekeken welke mechanismen in werking treden wanneer de interventie wordt ingezet en wat het verwachte antwoord op de hoofdvraag zal zijn. 2.1. Motivatie ‘Motivatie’ is datgene wat een bepaald persoon tot bepaald gedrag drijft. Het bestaat uit twee aspecten: intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie komt uit een persoon zelf, terwijl extrinsieke wordt aangestuurd door externe factoren als beloningen en straffen. Extrinsieke motivatie zorgt vaker voor belemmeringen bij cognitieve opdrachten. In sommige opzichten werken ze de prestatie zelfs tegen (Pink, 2009). Intrinsieke motivatie blijkt van essentieel belang te zijn als het om leren gaat. Het doel van het onderzoek moet zijn om leerlingen intrinsiek te motiveren. Uit de probleemverkenning kwam naar voren dat leerlingen niet gemotiveerd zijn voor middeleeuwse literatuur en dat ze de lessen saai vinden. Dit duidt op een gebrek aan intrinsieke motivatie. Je bent intrinsiek gemotiveerd als het doel dat je wilt bereiken, gelegen is in de activiteit zelf (Deci, 1971). Mensen zijn van nature actieve, leergierige, nieuwsgierige wezens die een alomtegenwoordige bereidheid hebben om te leren en te verkennen. Deze natuurlijke motivatie is cruciaal in de cognitieve, sociale en fysieke ontwikkeling. Het zorgt ervoor dat je je kennis en vaardigheden vergroot en dat je jezelf ontwikkelt. De mens heeft daarbij geen prikkels van buitenaf nodig om dat te doen en de fundamentele behoefte zichzelf waar te nemen als competent en zelf-bepalend (‘self-determining’). Om zich competent te kunnen voelen, zoekt hij naar situaties die een redelijke uitdaging vormen, optimaal in het licht van wat hij ziet als zijn bekwaamheden. Wanneer hij aan die uitdaging het hoofd blijkt te kunnen bieden, brengt dat een gevoel van bevrediging bij hem teweeg. Mensen hebben dus vanuit de behoefte zich competent te voelen een voorkeur voor activiteiten die deze interne beloning oproepen. Deze activiteiten heten daarom intrinsiek gemotiveerd (Schmidt, 1983). De zelfdeterminatietheorie (ZDT) van Deci en Ryan (2000) gaat uit van de natuurlijke, aangeboren neiging van mensen om bezig te zijn met dingen die ze interessant vinden en om te zoeken naar verbindingen tussen zichzelf en de wereld. Leerlingen zullen meer intrinsiek gemotiveerd zijn, als ze het gevoel hebben dat ze meer autonomie hebben: zelf kunnen meebeslissen in een goede relatie tot anderen (verbondenheid) waarbij ze zich competent voelen en kunnen laten zien dat ze de materie de baas zijn. Als er aan deze basisbehoeften voldaan is, zal er welbevinden, motivatie, inzet en zin in leren ontstaan (Deci & Ryan, 2000; Bors & Stevens, 2012). De drie componenten van de ZDT sluiten aan bij de opvattingen van Van der Bolt (2004) over hoe vernieuwend fictieonderwijs er uit zou moeten zien. Een belangrijk kenmerk daarvan is dat het betekenisvol is en dat het leerling-volgend onderwijs is ‘waarin de leerling en zijn individuele motivatie, ervaringen en belangstellingen centraal staan’ (Van der Bolt, 2004, p 28). In dit leerling-volgend onderwijs moeten leerlingen eigen verantwoordelijkheden (autonomie) krijgen (Van der Bolt, 2004). Leerlingen ervaren de mogelijkheid voor zelfbepaling en eigen verantwoordelijkheid als zeer prettig (Kinchin, 2004). ‘Zij willen serieus genomen worden als mens. Zij willen als gelijkwaardig worden gerespecteerd, het vertrouwen krijgen om hun eigen keuzes te maken, maar ook om hun eigen fouten te maken en daarvan te leren’ (Bors & Stevens, 2012, p. 102). 8 Naast autonomie moet er binnen een vernieuwend fictieonderwijs ook plaats zijn voor samenwerkend of sociaal leren ‘waarbij de interactie met de leerkracht/begeleider en de andere leerlingen centraal staat en leren tot stand komt via constructie van kennis in plaats van instructie’ (Van der Bolt, 2004, p. 29). De behoefte aan sociale verbondenheid betreft het verbonden voelen met anderen. In een leersituatie is het belangrijk dat de leerling zich verbonden voelt met zijn klasgenoten, maar ook met de docent, dat deze hem waardeert en dat hij het gevoel heeft gewaardeerd te worden. Een goede relatie tussen leerling en docent zorgt voor een betere motivatie en prestatie van de leerling (Deci & Ryan, 2000). Wanneer leerlingen samenwerken, kunnen ze meer opdrachten oplossen dan wanneer ze dat individueel doen (Johnson & Johnson, 1998). De capaciteit van het werkgeheugen wordt namelijk al gauw overschreden bij complexere taken. Leerlingen leveren in een groep een betere prestatie dan individueel (Kirschner, 2009). ‘Samenwerken is een aangeboren reflex bij de mens, als hij iets niet beheerst, zal hij zich tot een ander wenden voor bijstand. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat de leeropbrengst het grootst is (90%) wanneer mensen in staat zijn iets uit te leggen aan anderen. Lezen heeft een rendement van amper 10% en luisteren amper 20%.1 Dit is een bijzonder goede reden om de methodiek van het activeren en samenwerkend leren in de lespraktijk in te voeren’ (Doms, 2008 p.55). Samenwerken heeft een aantal voordelen: het vergroot de sociale en communicatieve vaardigheden, het levert een hoger leerrendement, het verwoorden van de kennis zorgt voor meer inzicht, het is afwisselend en leerlingen zijn actief bezig (Kagan & Kagan, 2001; Johnson & Johnson, 2009). Leerlingen raken daarnaast het meest gemotiveerd door heldere, zinvolle en uitvoerbare taken (Marzano en Miedema, 2011). Perceptie van eigen competentie in een taak draagt bij aan de motivatie daarvoor. De mens heeft van nature de behoefte om zich competent en bekwaam te voelen en om doelen te bereiken en daarmee zijn omgeving te beïnvloeden. Het is niet alleen van belang om je als leerling bekwaam en competent te voelen, maar ook om uitdaging te voelen. Hierdoor blijven leerlingen betrokken bij hun leertaak (Bors & Stevens, 2012). De zone van de naaste ontwikkeling, waarbij je hulp van anderen nodig hebt, zorgt ervoor dat je gestimuleerd wordt om een hoger ontwikkelingsniveau te bereiken (Vygotski, 1978). Fictieonderwijs moet zo zijn ingericht dat het aansluit bij de competentie van deze leerling op dat moment, het moet tegelijkertijd ook toewerken naar een hoger niveau. De literaire teksten mogen niet te moeilijk zijn, maar moeten wel de potentie hebben om leerlingen uit te dagen (Witte, 2008). 2.2. Welke literatuurdidactiek zorgt er voor een betere motivatie? Het kan meerdere oorzaken hebben dat leerlingen niet gemotiveerd zijn voor middeleeuwse literatuur. Als eerste blijkt uit de probleemverkenning (Philippen, 2015) dat de frontaalgestuurde lessen geen interesse opwekken. Daarnaast kan er gesteld worden dat de leerlingen weinig literair competent zijn aangezien de meerderheid van de leerlingen in het begin van de vierde klas weinig leeservaring heeft (Rooijakkers et al, 2008). Witte (Rooijakkers et al, 2008) zegt hierover: ‘De kloof tussen de voorkennis en de literaire competentie van deze leerlingen en de kennis en competenties waar oude literatuur een beroep op doet, is groot. Er is weinig lestijd om deze kloof te overbruggen. (…) Willen docenten deze leerlingen met oude teksten bereiken dan zal men aansluiting moeten zoeken bij hun belevende, herkennende of reflecterende manier van lezen.’ Er moet dus een andere didactiek worden gebruikt om de leerlingen te motiveren voor deze literatuur. Bus en Mol (2011) tonen aan dat leerlingen die veel lezen taalvaardiger en succesvoller zijn op school dan hun minder vaak lezende leeftijdsgenoten: een leven lang lezen loont. De belangrijkste doelstelling van literatuuronderwijs is om bij leerlingen belangstelling in het lezen van (literaire) boeken te creëren (Verboord, 2003) en dat ze literaire competentie verwerven door te communiceren 1 Deze gegevens zijn ontleend aan “We leren meer buiten de school” in Klasse. Nr. 159 – november 2005 pagina 10 - 13 9 met en over literatuur (Dirksen, 2007). Coenen definieert het begrip ‘literaire competentie’: ‘een literair competente lezer is in staat met en over literatuur te communiceren. De inhoud van deze communicatie kan zeer divers van aard zijn, maar dient in elk geval te voldoen aan de eis dat de lezer in staat is samenhang aan te brengen. Het gaat hierbij om het aanbrengen van samenhang binnen de tekst ten behoeve van een optimaal tekstbegrip, het constateren van samenhang aan de wereld (de maatschappij en de persoonlijke wereld van de auteur) en het relateren van het persoonlijke waardeoordeel met betrekking tot het gelezene aan dat van anderen. De literair competente lezer heeft een houding ten aanzien van literatuur die gekenmerkt wordt door een bereidheid tot een zekere leesinspanning en openstaan voor vreemde perspectieven, c.q. referentiekaders’ (Coenen, 1992, p. 73). Historisch gezien is de manier waarop literatuuronderwijs wordt gegeven, veranderd van een meer cultuurgerichte benadering naar een meer lezersgerichte benadering. Het cultuurgerichte literatuuronderwijs heeft als doel dat de leerling meer kennis van en inzicht in de literatuur en daardoor meer waardering krijgt voor literatuur. Dit wordt bewerkstelligd door de bespreking van grote schrijvers en de canon (Verboord, 2003; Dirksen 2007). Daartegenover staat de lezersgerichte benadering die veel meer de nadruk legt op de intrinsieke motivatie van de leerling en zo probeert aan te sluiten op de belevingswereld en de smaak van de leerling. Een lezersgerichte benadering zou dus meer dan een cultuurgerichte benadering zorgen voor een positieve attitude tegenover het lezen van literatuur in het latere leven (dus dat leerlingen later literatuur blijven lezen). De lezersgerichte benadering stelt de lezer centraal en daarmee ook het leesplezier en de betekenis van het boek voor de lezer zelf (Van der Bolt, 2004). Een methode voor een lezersgerichte aanpak is het dialogisch lezen, waarbij de leerling zichzelf tijdens het lezen (ham)vragen moet stellen en zo als het ware in dialoog gaat met de tekst. Deze methode stimuleert de leerling om een reflecterende leeshouding aan te nemen (Janssen, 2009). In plaats van het stellen van (meta)cognitieve vragen, moet de leerling bij deze methode worden uitgenodigd om zijn eigen, persoonlijke vragen te formuleren (Janssen & Braaksma, 2007). Wanneer de leerling niet wordt gestuurd, maar volledig vrij is in het stellen van zijn vragen, zorgt dit behalve voor een positief effect op de waardering van de tekst ook voor meer autonomie of eigenaarschap van deze leerling (Van der Bolt, 2009). Ook leert de leerling beter interpreteren door er samen over te discussiëren (Janssen, 2009; Dekker & Elshout-Mohr, 2007). De juiste inzet van ICT zorgt ervoor dat de motivatie van leerlingen toeneemt, de leerprestaties toenemen en het leerproces efficiënter wordt (Kennisnet, 2013). Uit onderzoek van Zwaneveld & Rigter (2009) naar ICT-gebruik in het onderwijs blijkt dat ICT in het onderwijs een aantal voordelen biedt. Zo sluit het gebruik van ICT aan bij de belevingswereld van de leerling en leerlingen ervaren het werken met digitaal leermateriaal als prettig en leerzaam. Ook is ICT een handig didactisch hulpmiddel als het gaat om informatievoorziening. Het gebruik van een website sluit aan bij de behoefte van het hedendaagse onderwijs waarin vaardigheden, ‘21 century skills’, centraal staan als: creativiteit, ICT-geletterdheid en probleemoplossend denken (Ananiadou & Claro, 2009; Marzano & Heflebouwer, 2013; Thijs, Fisser & Van der Hoeven, 2014). 2.3. De interventie Het ontwerp van de interventie (Bijlage 2) heeft als doel de motivatie van de leerlingen te verhogen door het inzetten van ICT, samenwerken en een leerlinggerichte activerende didactiek. Het is gebaseerd op de resultaten van studies naar ‘het verhogen van motivatie’ (Deci & Ryan, 2000), ‘samenwerkend leren’ (Kagan & Kagan, 2001; Johnson & Johnson, 2009), ‘het verhogen van de literaire competentie’ (Bus & Mol, 2011; Janssen, 2009; Witte, 2008) en het ‘gebruik van 10 ICT’(Ananiadou & Claro, 2009; Marzano & Heflebower, 2013; Thijs, Fisser & Van der Hoeven, 2014). De interventie houdt in dat groepjes leerlingen kennismaken met een middeleeuws literair werk. Ieder groepje bestudeert een ander werk. Er wordt een digitale poster over de opgedane kennis gemaakt om die vervolgens te presenteren aan klasgenoten. Door de opgedane kennis aan de andere leerlingen te presenteren, beklijft de leerstof beter (Martin & Oebel, 2007). De website http://fraaihistorisch-smc.weebly.com/ is de informatievoorziening voor de leerlingen. In de lessenserie worden verschillende werkvormen aangeboden. Een grote mate van variatie tussen leertaken leidt tot een sterkere transfer (Corbalan et al., 2009). De website is zo gebouwd dat de leerling ook zonder tussenkomst van een docent kan begrijpen wat hij moet doen. Op de website staan alle relevante materialen bij elkaar: via de website kan de leerling sites bezoeken die nodig zijn voor het maken van de opdrachten. Het aanbieden van informatie via de combinatie van beeld en tekst zet verschillende cognitieve processen in werking (Mayer, 2009). De bestaande filmpjes zorgen er zo voor dat leerlingen de leerstof beter begrijpen en onthouden. Opzet van de interventie Leerlingen maken in de eerste les een mindmap over wat ze al weten over de middeleeuwen om zo hun voorkennis te activeren. Wanneer leerlingen nadenken over wat ze al over een onderwerp weten, kunnen ze nieuwe informatie beter verwerken (De Grave, Schmidt & Boshuizen, 2001). Iedere opdracht wordt digitaal ingeleverd bij de docent. De docent voorziet deze opdracht van feedback voor de volgende les. Ook met het werken met een website blijft er een belangrijke rol voor de docent weggelegd (Dede et al., 2012). De docent stuurt aan, begeleidt, geeft feedback op de opdrachten en zorgt dat de leerlingen hem feedback geven op de samenwerking. Zo houdt hij een vinger aan de pols wat betreft de samenwerking binnen de groep. De leerlingen moeten na iedere les 11 hun opdrachten digitaal inleveren. Een goede feedback op de uitgevoerde taken verbetert het leren en vergroot de motivatie (Hattie, 2009; Dweck, 2006). Bij het maken van de digiposter in les 4 en 5 moeten leerlingen nadenken over wat ze hebben geleerd en hun creativiteit gebruiken om er een logisch en inzichtelijke poster van te maken. Er wordt duidelijk aangegeven (zie website) aan welke criteria de poster moet voldoen, maar de leerlingen hebben ook keuzevrijheid (autonomie) in onder andere de vormgeving en de exacte inhoud. In het leerproces moet er ruimte zijn voor zelfontplooiing en creativiteit. Het is daarbij wel belangrijk dat er duidelijke kaders worden gegeven. (Hattie, 2009; Marzano & Miedema, 2005). Op http://www.lezenvoordelijst.nl/ worden historische literaire werken ingeschaald op niveau 5, wat betekent dat de leerling in staat zou moeten zijn om letterkundig te lezen en tekstinterne en tekstexterne verbanden te leggen (Koek, 2013; Witte, 2008). Het is niet de bedoeling om de historische teksten die in de interventie worden aangeboden op dit niveau te lezen. De insteek is om de lezer een eerste persoonlijke kennismaking met de middeleeuwse literatuur te geven. Leerlingen hoeven geen diepere tekstverbanden te zien: de lezersgerichte aanpak staat centraal, waarbij het erom gaat dat de lezer meer inzicht verkrijgt in de middeleeuwse tekst (en daardoor in teksten in het algemeen) en dat hij gemotiveerd wordt voor middeleeuwse literatuur. Een overzicht van de lessen is te vinden in Bijlage 2. De volledige interventie is te vinden op http://fraaihistorisch-smc.weebly.com/. 2.4. Gewenste uitkomst van het onderzoek en mechanismen Uit de probleemverkenning (Philippen, 2015) en de interviews met de vakcollega’s (Bijlage 1) blijkt dat de vwo 4-leerling van het Sint-Maartenscollege geen motivatie heeft voor middeleeuwse literatuur. Een actieve houding van de leerling ontbreekt tijdens deze lessen. Uit literatuuronderzoek blijkt dat het verhogen van ‘autonomie’, ‘relatie’ en ‘competentie’ in de lessen bijdraagt aan meer motivatie (Deci & Ryan, 2000). De hypothese is dat als de lessen middeleeuwse literatuur meer leerlinggericht en activerend zijn de leerling meer ‘autonomie’, ‘relatie’ en ‘competentie’ ervaren. Dit leidt tot de gewenste uitkomst, te weten meer motivatie voor middeleeuwse literatuur. Ook blijkt uit de probleemverkenning dat leerlingen vinden dat ze niet literair competent zijn ten aanzien van middeleeuwse literatuur. Wanneer er in de lessenserie expliciete aandacht is voor een lezersgerichte didactiek/benadering zal de literaire competentie worden vergroot (Janssen, 2009; Van der Bolt; 2004; Verboord, 2003; Witte, 2008). 2.5. Conclusie Uit het theoretisch kader blijkt dat tussen ‘activerende didactiek’ en ‘motivatie’ een positieve samenhang is. De verwachting is dat wanneer leerlingen aan de hand van de opdrachten op de website samenwerken (Kagan & Kagan, 2001; Johnson & Johnson, 2009) en via verschillende activerende werkvormen en een lezersgerichte benadering kennismaken met een literair werk, de leerlingen meer gemotiveerd zijn voor literatuur omdat de persoonlijke betrokkenheid bij het literaire werk op deze manier wordt vergroot en daardoor de leerlingen ook een beter inzicht krijgen in het werk (Janssen, 2009; Van der Bolt; 2004; Verboord, 2003; Witte, 2008). Een voorwaarde is wel dat de activerende didactiek aan de drie basisbehoeften van intrinsieke motivatie ‘autonomie’, ‘relatie’ en ‘competentie’ (Deci & Ryan, 2000) voldoet. 12 3. Methoden 3.1. Onderzoeksstrategie en gekozen design Er is gekozen voor een ontwerponderzoek om de motivatie voor middeleeuwse literatuur bij vwo 4leerlingen te verhogen. Eerst is er een probleemverkenning (Philippen, 2015) uitgevoerd. Het onderzoek vindt plaats binnen het kritisch-emancipatorisch paradigma (De Lange, Schuman & Montesano Montessori, 2011). In dit onderzoek is namelijk een kleine onderzoeksgroep onderzocht, te weten een vwo 4-klas. Daarbij is de onderzoeker zelf ook de docent van de klas waarbij het onderzoek plaatsvindt. Het onderzoek is pragmatisch van aard: het dient een bruikbaar product op te leveren. Zowel theorie als praktijk hebben een rol in het onderzoek en de betrokkenen die met het probleem te maken hebben, spelen een rol in alle fasen van het onderzoek (De Lange et al., 2011). Er is zowel een kwalitatief als een kwantitatief onderzoek gedaan. Het kwantitatief onderzoek bestaat uit een nulmeting en een nameting in de vorm van een vragenlijst die is voorgelegd aan de hele onderzoeksgroep. Hierdoor is een statistische analyse mogelijk. Omdat de vragenlijsten anoniem zijn, de hele onderzoeksgroep dezelfde vragenlijsten krijgt, is de betrouwbaarheid relatief groot (De Lange et al., 2011, p. 294). Het kwalitatieve onderzoek bestaat uit interviews met vier collega’s in de ontwerpfase en een interview met de twee doubleurs uit de onderzoeksgroep. Het doel van het interview met de collega’s was om inzicht te krijgen in de visie en de gewenste didactiek van de vakcollega’s. Het doel van het interview met de doubleurs was om inzicht te krijgen in het verschil tussen de interventielessen en de reguliere lessen het jaar ervoor. 3.2. Schematische weergave van het onderzoek 13 3.3. De onderzoeksgroep De onderzoeksgroep bestaat uit een klas vwo 4 van 31 leerlingen op het Sint-Maartenscollege in Maastricht. De keuze voor deze doelgroep is inherent aan het probleem: de eindtermen schrijven namelijk voor dat er in de Tweede Fase ‘een overzicht wordt gegeven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis, en de gelezen literaire werken plaatsen in dit historisch perspectief’ (Bonset et al, 2007). De klas bestaat uit 16 meisjes en 15 jongens. De groep bestaat uit 3 doubleurs en 28 nietdoubleurs. 3.4. Het operationaliseren van de variabelen Op grond van een uitgebreide theoretische verkenning zijn de variabelen ‘autonomie’, ‘relatie’ en ‘competentie’ gedefinieerd voor een motivatieverhogende interventie voor middeleeuwse literatuur. De data van de enquêtes die betrekking hebben op dezelfde variabelen worden weergegeven in een tabel met daarbij de gemiddelde waarde en de standaarddeviatie. Om het verschil in motivatie te zien, zijn de presentatievormen ‘activerende didactiek’ en ‘klassikaal lesgeven’ met elkaar vergeleken. Een vergelijking van de resultaten op de vragen uit de nul- en de nameting zullen in een staafdiagram worden weergegeven. De website is geëvalueerd op zijn bruikbaarheid. 3.5. Activerende werkvormen Uit het literatuuronderzoek blijkt dat er een positieve samenhang bestaat tussen het toepassen van activerende didactiek en het verhogen van motivatie. Of de leerlingen de lessenserie ook daadwerkelijk als meer activerend ervaren, wordt beantwoord door de resultaten uit de enquêtes die betrekking hebben op de traditionele methode (Dautzenberg, 2010) en de activerende werkvormen. De cultuurgerichte en de activerende, lezersgerichte didactiek, worden hierdoor met elkaar vergeleken. Deze vergelijkende vraag is tijdens het interview ook gesteld aan de doubleurs. 3.6. Intrinsieke motivatie (autonomie, samenwerken en competentie) Uit het theoretisch kader is duidelijk geworden dat voor het verhogen van de intrinsieke motivatie het noodzakelijk is dat in de lessen de drie basisbehoeften worden bediend. In welke mate de leerlingen ‘autonomie’, ‘samenwerken’ en ‘competentie’ ervaren, werd onderzocht. In het interview met de doubleurs komt naar voren in hoeverre zij meer gemotiveerd waren voor de nieuwe interventie. 3.7. Verbetering literaire competentie Om na te gaan of de leerlingen ervaren dat ze wat betreft de middeleeuwse literatuur competenter zijn geworden, werden de vragen hierover uit zowel de nulmeting als in de nameting onderling vergeleken. 3.8. Werking website Ten slotte is de bruikbaarheid van de nieuwe interventie, de website fraaihistorisch-smc.weebly.com, in de nameting gemeten. 14 Website fraaihistorisch-smc.weebly.com 3.9. Constructvaliditeit Om de constructvaliditeit van het onderzoek zoveel mogelijk te waarborgen (Baarda, 2014) is het kernbegrip ‘motivatie’ duidelijk omschreven. Dit kernbegrip is nader gedefinieerd in het theoretisch kader, te weten ‘intrinsieke motivatie’. De drie basisbehoeften ‘autonomie’, ‘competentie’ en ‘relatie’ van intrinsieke motivatie (Deci & Ryan, 2000) worden op hun aanwezigheid in de verschillende werkvormen gemeten in de enquête. Hiermee is het kernbegrip ‘motivatie’ volledig en passend gemeten. Uit het theoretisch kader blijkt dat een leerlinggerichte, activerende didactiek voor motivatieverhoging kan zorgen (Van der Bolt, 2004; Verboord, 2013; Witte, 2009). Deze wordt gemeten in de twee enquêtes door de vernieuwde didactiek af te zetten tegen de oude manier van lesgeven. De literaire competentie is onderzocht in het theoretisch kader, maar kan niet geheel valide worden gemeten. Er kan namelijk niet worden vastgesteld of de literaire competentie in vergelijking met de frontaalgestuurde lessen is verhoogd. Er is dus niet passend en volledig gemeten. Wel zijn er vragen ten aanzien van de attitude voor literatuur gesteld en gemeten in de enquêtes. Er is overigens wel voor gekozen om een bewezen effectieve literatuurdidactiek in te zetten in les 3, te weten dialogisch lezen (Janssen, 2009). De effectiviteit van deze didactiek staat beschreven in het theoretisch kader. 3.10. Dataverzameling en data-analyse De volgende dataverzamelingsmethoden worden gebruikt: 1. Een nulmeting (enquête) aan de onderzoeksgroep 2. Een nameting (enquête) aan de onderzoeksgroep 3. Interview met de doubleurs achteraf 4. Interview met vakcollega’s Door de twee enquêtes, de interviews en het literatuuronderzoek samen treedt triangulatie op. 15 3.11 Critical friends In de ontwerpfase van dit onderzoek heeft mijn collega en docente Nederlands aan het SintMaartenscollege (Marilène Stroucken) als critical friend gefungeerd. Zij heeft samen met mij nagedacht over hoe de interventie binnen het curriculum past en welke zaken van belang zijn voor de V4-leerling van onze school. Ook Femke Peeters, Manon in de Braek en Corina Breukink-Prosper hebben geholpen met hun feedback bij het ontwerpen van de activerende lessenserie voor middeleeuwse letterkunde. 3.12 De enquêtes Er zijn twee enquêtes aan de klas afgenomen. De nulmeting is de les voordat de interventie startte, afgenomen. De nameting is de les na de laatste les van de lessenserie afgenomen. Er zijn in de enquêtes zowel nominale vragen gesteld als vragen met een 5-puntsschaal (Likertschaal) van helemaal mee oneens naar helemaal mee eens. Met de Likertschaal kunnen moeilijk te kwantificeren gegevens toch worden gevraagd. Beide enquêtes zijn door alle 31 leerlingen volledig ingevuld. De twee enquêtes hebben dezelfde opbouw: in de korte inleiding wordt het doel uitgelegd en de anonimiteit gewaarborgd. Aan het einde wordt er steeds de kans gegeven om zelf informatie toe te voegen. De vragen in de beide enquêtes over motivatie en de drie basisbehoeften die nodig zijn om ‘intrinsieke motivatie’ te bewijzen, zijn gebaseerd op de IMI (Intrinsic Motivation Inventory) van Ryan (1982) en aangepast voor de lessenserie. De vragen over de literaire competentie, zijn gebaseerd op de vragenlijst die Witte (2008) gebruikte voor zijn onderzoek naar literaire competentie. Wittes vragenlijst is gebaseerd op de Literary Response Questionnaire (LRQ) van Mial en Kuiken (1995). Ook deze vragen zijn aangepast. Om de validiteit zoveel mogelijk te waarborgen (Baarda, 2014) zijn de variabelen duidelijk omschreven. Het kernbegrip ‘motivatie’ zoals dit in de onderzoeksvraag gesteld is, is in het theoretische kader nader gedefinieerd als ‘intrinsieke motivatie’. Deze intrinsieke motivatie wordt in de enquêtes gesplitst in de afhankelijke variabelen ‘autonomie’, ‘competentie’ en ‘relatie’. Deze drie basisbehoeften van intrinsieke motivatie (Deci & Ryan, 2000) worden getoetst op hun aanwezigheid in de verschillende werkvormen. Er is gekozen om de waarden ‘gemiddelde’ en ‘standaarddeviatie’ te hanteren. Het gemiddelde is de som van de gevonden waarden gedeeld door het aantal eenheden. Om de spreiding van de waarden aan te geven, is er gekozen voor de waarde: standaarddeviatie. Dit meet de mate waarin de waarden onderling verschillen. Hoe kleiner standaarddeviatie, hoe meer de meeste waarden rond het gemiddelde verdeeld liggen en hoe betrouwbaarder de resultaten zijn (Baarda, 2006). 3.13 De interviews Voor dit onderzoek zijn interviews met vier vakcollega’s (Bijlage 1) afgenomen en is er een interview met twee doubleurs (Bijlage 3) gehouden. Het interview met de twee doubleurs heeft plaatsgevonden nadat de interventie was afgerond. Een interview geeft diepgang omdat er naar zaken als ‘motivatie’ gevraagd kan worden (De Lange et al., 2011, p. 174). In dit geval zijn de vragen uit het interview gericht op inzicht in de verschillen tussen de leerlinggerichte, activerende interventie en de cultuurgerichte lessen over de middeleeuwen het jaar ervoor en de beleving van de leerlingen hierover. 16 4. Resultaten 4.1. Inleiding Er zijn data verzameld door middel van een nulmeting en een nameting (enquête) (Bijlage 4) en door het afnemen van interviews met doubleurs (Bijlage 3). De vragen, antwoorden en resultaten van de nulmeting en de nameting zijn opgenomen in Bijlage 1. 4.2. Resultaten activerende didactiek Om een beeld te krijgen welke didactiek de leerlingen als het meest activerend ervaren zijn vraag 6 en 23 tegenover elkaar gezet. Zo kan worden beoordeeld of de leerlingen tijdens de interventie (de lessenserie) de leerlingen het gevoel hadden dat ze actiever waren. Vraag 6. Tijdens de lessenserie was ik actief met het verwerken van een opdracht. Vraag 23. Tijdens het klassikaal behandelen van literaire theorie (begrippen) uit Dautzenberg ben ik actief met de stof bezig. Figuur 1 Activerende didactiek Activerende didactiek vraag 23 Dautzenberg vraag 6 interventie 0 1 2 3 4 5 Uit het resultaat (Figuur 1) blijkt dat de leerlingen actiever waren tijdens de interventie (deze lessenserie) dan tijdens de klassikale lessen over de literaire begrippen uit de methode (Dautzenberg, 2010), waarbij de docent frontaal lesgaf, uitleg gaf over de materie en waarbij leerlingen aantekeningen maakten. 4.3. Resultaten motivatie We hebben in het theoretisch kader gezien dat de intrinsieke motivatie verhoogd kan worden door het inzetten van de basisbehoeften ‘autonomie’, ‘relatie’ en ‘competentie’ (Deci & Ryan, 2000). Om te weten of de interventie daadwerkelijk aan deze basisbehoeften voldoet, moeten we kijken naar de resultaten uit de nameting. Ook worden in deze paragraaf de resultaten besproken ten aanzien van de algemene motivatie ten aanzien van frontaal lesgeven. 4.3.1. Resultaten motivatie algemeen Uit de probleemverkenning (Philippen, 2015) bleek al dat de leerlingen van het voorgaande jaar niet gemotiveerd waren voor de middeleeuwse letterkunde op de manier waarop het op dat moment werd gegeven, namelijk door frontaal lesgeven. In de enquête is ook de onderzoeksgroep gevraagd wat zij vonden van het frontaal lesgeven tijdens de lessen literatuur. De volgende stelling is aan de leerlingen voorgelegd: tijdens het klassikaal behandelen van de literaire theorie (begrippen) uit Dautzenberg ben ik gemotiveerd met de stof bezig. De gemiddelde waarde van deze motivatie is 2,03 (schaal 1-5). Uit de lage standaarddeviatiescore (0,74) blijkt dat veel leerlingen het met elkaar eens zijn (Bijlage 5, 17 Tabel 1). Bij de onderzoeksgroep is er weinig motivatie voor frontaal lesgeven bij literatuur. 4.3.2. Resultaten autonomie Bij de activerende werkvormen ‘dialogisch lezen’ en ‘een digiposter maken’ kunnen leerlingen zelf keuzes maken. In de nameting zijn twee vragen gesteld ten aanzien van ‘autonomie’ om te toetsen of de leerlingen zelf ervaren dat ze autonomie hebben. De gemiddelde waarde van deze twee vragen samen is 3,64 (Bijlage 5, Tabel 2) met een standaarddeviatie van 0,78. Over ‘autonomie’ wordt in het interview met de doubleurs door een leerling gezegd dat hij het fijn vond dat je zelf mocht kiezen welke webtool er mocht worden gebruikt. 4.3.3. Resultaten relatie In de nameting zijn er twee vragen gesteld ten aanzien van ‘relatie’. De score van de gemiddelde waarde samen is 3,66 op een 5-puntsschaal. De gemiddelde standaarddeviatie is 1,04 (Bijlage 5, Tabel 3). In het interview geven beide doubleurs aan dat ze het fijn vonden om samen te werken. Een leerling vond het vervelend dat een leerling tijdens de lessen een aantal keren afwezig was. Dit bevorderde de communicatie niet. 4.3.4. Resultaten competentie Tabel 1 Competentie (n = 31) Enquêtevraag 7 Ik ben trots op wat we tijdens de lessenserie met ons groepje hebben bereikt/gemaakt. 8 Het maken van een digitale poster beheers ik. 9 Door hamvragen te bedenken, heb ik meer inzicht gekregen in het tekstfragment. 10 Dankzij de lessen over genrevragen, heb ik meer geleerd over middeleeuwse literatuur. 11 Dankzij de presentaties, heb ik meer geleerd over middeleeuwse literatuur. 19 Het was leerzaam om met webtools aan de slag te gaan. 20 Ik ben trots op de uitwerking van onze opdrachten in een van bovenstaande webtools. Gemiddelde score (schaal 1 t/m 5) Gemiddelde standaardvariatie gemeten op 5-puntsschaal 1 = maximaal negatief 5 = maximaal positief Gemiddelde waarde 3,77 Standaarddeviatie 0,60 3,97 3,23 0,40 1,00 3,58 1,03 3,68 0,81 3,39 3,61 0,93 0,97 3,60 0,85 In de nameting werden zeven vragen gesteld die te maken hebben met de variabele ‘competentie’ (Tabel 1). Het hoogst wordt gescoord op vraag 7 over de digitale competentie bij het maken van de poster. De standaarddeviatie is bij deze vraag ook het laagst. De gemiddelde waarde van alle vragen samen is 3,60 met een standaarddeviatie van 0,85. Open vraag De laatste twee vragen van de nulmeting zijn open vragen. De voorlaatste vraag heeft betrekking op de basisbehoefte ‘competentie’: beschrijf in het kort wat je hebt geleerd van deze lessenserie. In Bijlage 4 18 staan alle antwoorden bij elkaar. De open vragen zijn niet door iedere leerling ingevuld. Op deze vraag is 21 keer antwoord gegeven. 15 leerlingen geven aan iets te hebben geleerd over (middeleeuwse) literatuur, 3 leerlingen zeggen iets te hebben geleerd van het dialogisch lezen, 1 leerling heeft geleerd hoe je presentatie moet voorbereiden en 1 leerling hoe je door samenwerkend leren kunt verdiepen. De andere antwoorden zijn nonsens antwoorden. Competentie keuze werkvorm De stelling van vraag 5 van de nameting is: van welke opdracht heb je het meest geleerd? 56% van de leerlingen kiest hierbij voor de links (Figuur 3). Bij de links gaat het erom dat leerlingen via de links die op de website worden gegeven informatie verzamelen over het literaire werk dat ze moeten onderzoeken. Leerlingen bekijken sites als http://www.literatuurgeschiedenis.nl/ en bekijken filmpjes over bijvoorbeeld literaire stromingen in de middeleeuwen. Figuur 2 Competentie keuze werkvorm Van welke opdracht heb je het meest geleerd? 7% 7% 13% mindmap 17% dialogisch lezen links presentatie 56% digiposter Interview met de doubleurs De doubleurs geven beiden aan dat ze de tekst die ze moesten lezen bij de opdracht dialogisch lezen te moeilijk vonden. Over de genreles waren ze positief. Ze weten nu meer over de stromingen in de middeleeuwen dan vorig jaar. Uit het interview wordt ook duidelijk dat de toetsresultaten die de doubleurs haalden voor het proefwerk over de middeleeuwse literatuur dat volgde op deze lessenserie gemiddeld 2,45 punten, hoger zijn dan het jaar ervoor. De lesstof van dit proefwerk was gelijk aan dat van het jaar ervoor. De lesstof werd in het jaar ervoor klassikaal behandeld en werd dit jaar behandeld tijdens de interventie (lessenserie). 4.3.5. Resultaten literaire competentie In de nulmeting en nameting zijn dezelfde stellingen opgenomen om te kijken of de leerlingen meer literaire competentie ervaren na de interventie dan ervoor. De vergelijking tussen vraag 15 (nulmeting) en vraag 12 (nameting) onderzoekt of de leerlingen door de opdrachten over genreleer meer te weten zijn gekomen over de literaire stromingen (Figuur 4). De stelling luidt: door oude literaire werken te lezen en je te verdiepen in de tijd waarin ze geschreven zijn, leer je de plaats van de werken in de literatuurgeschiedenis goed kennen. Het verschil tussen de gemiddelde waarde in de nulmeting en de nameting is 0,58 (schaal 1 t/m 5). 19 Figuur 3 Literaire competentie Door oude literaire werken te lezen en je te verdiepen in de tijd waarin ze geschreven zijn, leer je de plaats van de werken in de literatuurgeschiedenis goed kennen. nameting nulmeting 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 4.5 5 De vergelijking tussen vraag 5 van de nulmeting en vraag 3 van de nameting onderzoekt de attitude van de leerlingen voorafgaand aan de interventie en achteraf (Figuur 5). De stelling luidt: Ik geloof niet dat literatuur nuttig is voor de maatschappij. De gemiddelde waarde van de twee metingen is gelijk gebleven, namelijk 2,45 (schaal 1 t/m 5). Figuur 4 Het nut van literatuur Ik geloof niet dat literatuur nuttig is voor de maatschappij. vraag 3 nameting vraag 5 nulmeting 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 4.5 5 4.4. Resultaten werking van de website Wanneer je in plaats van een theorieboek ervoor kiest om met een website te werken, is het een absoluut vereiste dat de website gebruiksvriendelijk is (Mayer, 2009), dat de structuur helder is en dat het een fijne site is om mee te werken. Ten aanzien van de website zijn de vragen 17, 18, 26 en 27 uit de nameting relevant (Tabel 2). De gemiddelde waarde van alle stellingen samen is 3,97 met een lage standaarddeviatie van 0,81. 20 Tabel 2 Bruikbaarheid van de website/interventie (n = 31) Enquêtevraag 17 18 Ik vind het fijn om via een website over een middeleeuws werk te leren. Ik vond het fijn om filmpjes te kijken en op die manier iets te leren over middeleeuwse literatuur. 26 De site fraaihistorisch-smc.weebly.com heeft een duidelijke opzet. 27 Het was voor mij duidelijk om de instructies van de website te volgen. Gemiddelde score (schaal 1 t/m 5) Gemiddelde standaarddeviatie Gemiddelde waarde 3,58 4,26 Standaarddeviatie 1,15 0,62 4,00 4,03 3,97 0,72 0,78 0,81 gemeten op 5-puntsschaal 1 = maximaal negatief 5 = maximaal positief 21 5. Conclusie Eerst volgt de conclusie op de deelvragen en de hoofdvraag, daarna volgt de paragraaf discussie en aanbevelingen. 5.1. Deelvraag 1. Wat is de relatie tussen activerende didactiek en motivatie voor literatuuronderwijs? Uit het theoretisch kader blijkt dat tussen ‘activerende didactiek’ en ‘motivatie’ een positieve samenhang is. Wanneer leerlingen aan de hand van de opdrachten op de website samenwerken (Kagan & Kagan, 2001; Johnson & Johnson, 2009) en via verschillende activerende werkvormen en een lezersgerichte benadering kennismaken met een literair werk, zullen de leerlingen meer gemotiveerd zijn voor literatuur omdat de persoonlijke betrokkenheid bij het literaire werk op deze manier wordt vergroot en daardoor de leerlingen ook een beter inzicht krijgen in het werk (Janssen, 2009; Van der Bolt; 2004; Verboord, 2003; Witte, 2008). Een voorwaarde is wel dat de activerende didactiek aan de drie basisbehoeften ‘autonomie’, ‘relatie’ en ‘competentie’ (Deci & Ryan, 2000) voldoet. Uit het theoretisch kader blijkt dat een activerende didactiek een kenmerk kan zijn voor het verhogen van de motivatie. In paragraaf 5.2 en 5.3 zal worden nagegaan in hoeverre er bij de interventie daadwerkelijk sprake is van een activerende didactiek en een leerlinggerichte benadering. 5.2. Deelvraag 2. In hoeverre wordt er door het inzetten van een activerende lessenserie voor middeleeuwse literatuur voldaan aan de basisbehoeftes autonomie, competentie en relatie? Uit het literatuuronderzoek blijkt dat samenwerken en het inzetten van verschillende werkvormen tot een actievere houding bij leerlingen tijdens de les leidt (Kagan & Kagan, 2001; Johnson & Johnson, 2009). Uit de resultaten blijkt dat de leerlingen van V4B tijdens interventie actiever zijn dan tijdens de klassikale lessen literatuur. Er is een gemiddeld verschil van 1,45 op de 5-puntsschaal. Om te zien of de interventie ook daadwerkelijk de intrinsieke motivatie verhoogt, moet men kijken naar de aanwezigheid van de basisbehoeften aangezien deze hiervoor essentieel zijn (Deci & Ryan, 2000; Bors & Stevens, 2012; Van der Bolt, 2004). Uit de resultaten valt op te maken dat er zowel ‘autonomie’ (met gemiddelde waarde van 3,65), ‘competentie’ (met gemiddelde waarde van 3,60) als ‘relatie’ (met een gemiddelde score van 3,66) aanwezig is in de interventie. De conclusie is dan ook dat de leerlingen zich autonoom en competent voelen en dat ze het samenwerken als positief ervaren. Op alle gemiddelde waardes van de afzonderlijke vragen hieromtrent scoren de leerlingen hoger dan een 3,60 (Likertschaal 1 t/m 5). Uit de lage gemiddelde standaarddeviatiewaarden bij deze vragen (respectievelijk 0,78; 1,04; 0,85) blijkt dat de meeste leerlingen het met elkaar eens zijn. Het kernbegrip ‘intrinsieke motivatie’ is hiermee passend en valide gemeten. Uit het onderzoek kan worden opgemaakt dat de leerlingen voornamelijk veel hebben geleerd van vakinhoudelijke zaken als kennis over de middeleeuwse literatuur, stromingen en verdiepend lezen. De twee doubleurs versterken dit inzicht. Bovendien blijkt uit de resultaten dat de meeste leerlingen het met elkaar eens zijn en niet gemotiveerd zijn voor deze klassikale lessen. 5.3. Deelvraag 3. In hoeverre wordt door het inzetten van een activerende lessenserie voor middeleeuwse literatuur de literaire competentie van de leerlingen verhoogd? Literatuuronderzoek laat zien dat de literaire competentie kan worden verhoogd door een leerlinggerichte benadering (Van der Bolt, 2004). Een methode om lezersgericht en daarmee ook leerlinggericht te werken is ‘dialogisch lezen’ waarbij de interactie tussen de leerlingen onderling en tussen de lezer en de tekst centraal staat (Janssen, 2009; Janssen & Braaksma, 2007). De interventie bestond uit een les die hierop gericht was. De vergeleken enquêtevragen uit de nul- en de nameting hebben niet zozeer betrekking op de verhoging van de competentie als wel op de attitude ten aanzien 22 van het lezen van literatuur. De twee stellingen die over deze attitude gaan, laten beide geen duidelijk verschil zien tussen deze attitude vooraf en achteraf. Men zou dus kunnen concluderen dat deze onveranderd is gebleven. De vraag of de literaire competentie is verhoogd, kan echter niet echt worden beantwoord aangezien er niet wordt voldaan aan het criterium validiteit. Aangezien deze deelvraag maar een klein onderdeel van het hele onderzoek is, is dit niet problematisch. Behalve de antwoorden op de deelvragen is het ook zinvol om de resultaten over de bruikbaarheid van de website hier te bespreken. Uit de nameting blijkt dat de website positief wordt beoordeeld. In het literatuuronderzoek kwam ook al naar voren dat ICT de toekomst heeft en deze uitslag sluit daar mooi bij aan (Ananiadou & Claro, 2009; Marzano & Heflebower, 2013; Thijs et al., 2014). Ten slotte kan er antwoord worden gegeven op de hoofdvraag: welke kenmerken heeft een interventie die de motivatie van de vwo 4-leerlingen voor middeleeuwse literatuur verhoogt? De kenmerken om motivatie van de vwo 4-leeringen voor middeleeuwse literatuur te verhogen, zijn het inzetten van een activerende (literatuur)didactiek en een leerlinggerichte benadering waarbinnen aan de basisbehoeften ‘autonomie’, ‘relatie’ en ‘competentie’ moet worden voldaan. Uit de resultaten blijkt dat de leerling tijdens de interventie zowel ‘autonomie’, ‘relatie’ als ‘competentie’ heeft ervaren, waardoor aan de basisbehoefte van intrinsieke motivatie is voldaan. Daarnaast heeft de juiste inzet van ICT ervoor gezorgd dat de motivatie toeneemt. De verschillende activerende werkvormen en het samenwerken in groepjes hebben ertoe bijgedragen dat de leerling actiever met middeleeuwse literatuur bezig was. Ook de bruikbaarheid van de website werd positief beoordeeld. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat er door het inzetten van de interventie een positief effect is opgetreden op de motivatie voor middeleeuwse literatuur bij de vwo 4-leerling. 5.4. Discussie en aanbevelingen De lessenserie heeft een positief effect op de motivatie van leerlingen voor middeleeuwse literatuur, maar er zijn verbeteringen mogelijk. Allereerst zou de betrouwbaarheid van het onderzoek sterker zijn geweest, wanneer niet alleen het gevoel van competentie bij de leerlingen, maar als ook de daadwerkelijke competentie zou zijn gemeten. Dit komt nu maar zijdelings aan bod, namelijk in het interview met de doubleurs. De lessenserie was nu zo ontworpen dat deze binnen het curriculum van school past. Normaliter moet hoofdstuk 1 van de methode Literatuur, geschiedenis en theorie (Dautzenberg, 2010) worden behandeld en daarover volgt dan een toets. Om dit te waarborgen heeft ieder groepje een presentatie over zijn bestudeerde literaire werk moeten houden. Zo leerden de andere leerlingen ook alle leerstof over de andere literaire werken, zodat ze voorbereid waren op de toets. Uit het interview met de doubleurs en de opmerkingen bij de tips en tops blijkt dat de leerlingen toets- of prestatiegericht zijn. In de manier waarop de interventie nu is vormgegeven, wordt het eigen werk diepgaand bestudeerd en komen de andere werken oppervlakkiger aan bod via de presentaties. De laatste vraag van de nameting is een keuzevraag waarbij de leerlingen een lesopzet mogen kiezen. Hieruit blijkt dat de meerderheid van de leerlingen kiest voor de interventie (74%). Mijn voorstel aan mijn collega’s is dan ook dat we volgend jaar de reguliere toets afschaffen en de presentatie met een punt beoordelen, zodat de leerlingen meer gefocust zullen zijn op hun eigen literaire werk. Zo krijgt de lessenserie een volwaardigere plek in het curriculum. Een andere verbetering kan worden aangebracht is de les over ‘dialogisch lezen’. De leerlingen hadden weinig ervaring met deze vorm van verdiepend lezen. Hoewel de leerlingen zich wel literair 23 competent voelen, is een enkele les ‘dialogisch lezen’ te weinig om te zien of de leerlingen daadwerkelijk competenter worden. Dit kan worden verbeterd door meerdere lessen ‘dialogisch lezen’ in de interventie in te voeren of om in de lessen over de moderne letterkunde al te starten met de methode ‘dialogisch lezen’. Tijdens de les ‘dialogisch lezen’ werd ook het meest om feedback gevraagd in vergelijking met de andere werkvormen. Behalve de mondelinge feedback kregen de leerlingen ook steeds schriftelijke feedback op hun opdrachten. Dit moet het leren verbeteren en de motivatie verhogen (Hattie, 2009; Dweck, 2006). Het is een vereiste dat de leerlingen de opdracht aan het einde van de les digitaal inleveren, zodat de docent de feedback voor het begin van de volgende les kan verwerken. Een groepje leverde het werk de eerste twee lessen niet op tijd in. Dit had als gevolg dat leerlingen achteraf extra werk hadden, omdat ze de feedback van de docent niet meer tijdens de les konden verwerken. Omdat het groepje hier zelf het meeste last van ondervond, loste het probleem zich na een tweetal lessen vanzelf op. 24 6. Nawoord (presentatie aan de vakcollega’s) Het onderwijs blijft veranderen. Dat komt omdat het midden in de samenleving staat. In deze tijd van snelle maatschappelijke veranderingen is het zaak - als docent en als school - kritisch te blijven reflecteren op je onderwijzend handelen en dit waar het nodig is aan te passen. Tijdens mijn probleemverkenning heb ik mijn vakcollega’s uit de bovenbouw geïnterviewd over de didactiek voor middeleeuwse letterkunde. Uit deze interviews bleek dat een aantal collega’s sceptisch was ten aanzien van een aanpassing van hun vertrouwde didactiek: klassikaal onderwijs. Nu anderhalf jaar later heb ik mijn onderzoek aan mijn vakcollega’s gepresenteerd. Na een inleiding van mijn literatuuronderzoek, de interventie, de methoden, de resultaten en de conclusie werd er tijdens deze bijeenkomst een inhoudelijke discussie gevoerd over de manier waarop de door mij ontworpen interventie zou kunnen worden ingezet. De collega’s waren wonderwel enthousiast over de ontworpen website. Daarnaast stonden alle collega’s ervoor open om tijdens de literatuurlessen de methode ‘dialogisch lezen’ (Janssen, 2009) in te voeren. Er werd een discussie gevoerd over de meerwaarde van groepswerk, over het theorieboek en over het belang van een schriftelijke toets in plaats van een presentatie. Er is tijdens deze bespreking nog geen duidelijk antwoord gekomen op de vraag hoe de ontworpen interventie kan worden aangepast zodat deze op een werkbare manier binnen het curriculum past, maar zelfs de meest sceptische collega’s binnen mijn vakgroep staan nu wel open voor deze didactische veranderingen. Dit had ik vorig jaar niet durven dromen. Het is van evident belang dat er in het onderwijs blijvend wordt gewerkt aan grote en kleine kwaliteitsverbeteringen. Met dit onderzoek heb ik proberen aan te tonen dat een activerende didactiek en het inzetten van ICT een positief effect teweeg kan brengen bij de leerling. De volgende stap is om dit op structurele manier in het curriculum in te passen. 25 Literatuur Ananiadou, K., & Claro, M. (2009). 21st century skills and competences for new millennium learners in OECD countries. France: OECD. Baarda, B. (2014). Handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Bors, G. & Stevens L. (2012) De gemotiveerde leerling. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Bonset, H., Meestringa, T., & Ravesloot, C. (2007). Handreiking schoolexamens Nederlands havo/vwo. Tweede fase. Enschede: SLO. Bolt, L. van der (2004). Didactiek voor stimulerend fictieonderwijs in de basisvorming. Levende Talen Tijdschrift, 5(1), 27-37. Bus, A. & Mol, S., (2011). Lezen loont een leven lang: De rol van vrijetijdslezen in de taal-en leesontwikkeling van kinderen en jongeren. Levende Talen Tijdschrift, 12(3), 3-15. Coenen, L. (1992). Literaire competentie: werkbaar kader voor het literatuuronderwijs of nieuw containerbegrip? Spiegel 10. 55-78. Corbalan, G., Kester, L. & Merriënboer, J.J.G. van (2009). Combining shared control with variability over surface features: Effects on transfer test performance and task involvement. Computers in Human Behavior, 25, 290-298. Dautzenberg, J. (2010). Literatuur, geschiedenis en theorie, literatuur voor de tweede fase vwo. Den Bosch: Malmberg. Deci, E. L. (1971). Effects of externally mediated rewards on intrinsic motivation. Journal of personality and Social Psychology, 18(1), 105. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The" what" and" why" of goal pursuits: Human needs and the selfdetermination of behavior. Psychological inquiry, 11(4), 227-268. Dekker, R., & Elshout-Mohr, M. (2007). Niveauverhoging door samenwerkend leren (Vol. 2). Amsterdam University Press. Dirksen, J. (2007). Leerlingen, literatuur en literatuuronderwijs. In Forum of arena, opvattingen over literatuuronderwijs: een stand van zaken in 2007 (pp. 12-24). Doms, H. (2008). Actief en samenwerkend leren in de eerste graad voor het vak Nederlands. In Mottart, A. & Vanhooren, S, Twintigste conferentie Het schoolvak Nederlands (pp. 53-57). Academia Press. Dweck, C. (2006). Mindset: The new psychology of success. Random House. Hattie, J. A. C. (2009). Visible learning: A synthesis of 800+ meta-analyses on achievement. Abingdon: Routledge. Janssen, T. (2009). Literatuur leren lezen in dialoog: lezersvragen als hulpmiddel bij het leren interpreteren van korte verhalen (Vol. 4). Amsterdam University Press. 26 Janssen, T., & Braaksma, M. (2007). Literatuur leren lezen door vragen stellen; effect op verhaalwaardering. Levende Talen Tijdschrift, 8(3), 11-18. Johnson, D.W., & Johnson, F. (2009). Joining together: Group theory and group skills (10th ed.). Boston: Allyn & Bacon. Kagan, S. & Kagan, M. (2001). Cooperative learning. San Clemente: Kagan Cooperative learning. Kinchin, I. (2004). Investigating students' beliefs about their preferred role as learners. Educational Research, 46(3), 301-312. Kirschner, F., Paas, F. & Kirschner, P. (2009). Individual and groupbased learning from complex cognitive tasks: Effects on retention and transfer efficiency. Computers in Human Behavior, 25 , 306-314. Lange, R. de, Schuman, H. & Montesano Montessori, N. (2011). Praktijkgericht onderzoek voor reflectieve professionals. Garant. Antwerpen/ Apeldoorn. Mayer, R. E. (2009). Multimedia learning. Cambridge University Press. Martin, J. P., & Oebel, G. (2007). Lernen durch lehren: Paradigmenwechsel in der Didaktik. Deutschunterricht in Japan, Zeitschrift des Japanischen Lehrerverbandes, (12), 12. Marzano, R.J., & Heflebower, T. (2013). Klaar voor de 21e eeuw: Vaardigheden voor een veranderende wereld. Rotterdam: Bazalt. Marzano, R., & Miedema, W. (2011). Leren in vijf dimensies: moderne didactiek voor het voortgezet onderwijs. Koninklijke Van Gorcum. Philippen, G. (2015). Middeleeuwse letterkunde in vwo 4, een groot plezier? Probleemverkenning voor de Master Nederlands. Rooijackers, P. & Graus, J. (red.) (2008). Literatuurgeschiedenis op de havo. Publicatie van de sectie Nederlands van Vereniging van Leraren in Levende Talen. Bussum. Schmidt, H. (1983). Intrinsieke motivatie en studieprestatie: enkele verkennende onderzoekingen. Pedagogische Studiën, 60, 385-395. Slings H. (2007) Het waarom en hoe van historisch literatuuronderwijs. VON-cahier forum of arena: opvattingen over literatuuronderwijs. Thijs, A., Fisser, P., & Hoeven, M. van der (2014). 21e eeuwse vaardigheden in het curriculum van het funderend onderwijs. Enschede: SLO. Verboord, M. (2003). Moet de meester dalen of de leerling klimmen? De invloed van literatuuronderwijs en ouders op het lezen van boeken tussen 1975 en 2000. Doctoraal dissertatie. Utrecht: Utrecht University. Vygotski, L.S. (1978) Mind in society: The development of higher psychological processes, Cambridge, 86 (vertaling: Verhofstadt-Denève, L. et al (1991) Handboek ontwikkelingspsychologie. Grondslagen en theorieën, Houten, p. 168.). 27 Witte, T. C. H. (2008). Het oog van de meester: een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van HAVO-en VWO-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs (Vol. 12). Eburon Uitgeverij BV. Zwaneveld, B., & Rigter, H. (2010). Over drempels naar meer ict-gebruik in het voortgezet onderwijs. Geraadpleegde websites Pink, D. (2009) The puzzle of motivation http://www.ted.com/talks/dan_pink_on_motivation geraadpleegd op 13 juni 2015. 28 Bijlage 1 Interviewverslag uit de ontwerpfase aan de docenten Het programma van de vierde klas ziet er als volgt uit: er wordt in vwo 4 drie uur per week Nederlands gegeven. We behandelen in het eerste trimester van het schooljaar uit Dautzenberg het hoofdstuk over de middeleeuwen en daarna lezen we klassikaal het Tekst in Contextboek Reinaert de Vos. Omdat we behalve met de middeleeuwen ook moderne literatuur, poëzie en verhaalanalyse behandelen, betekent het dat er erg weinig tijd is ingeruimd om de middeleeuwen diepgaand te behandelen. Alle docenten in vwo 4 geven aan dat de tijd die er nu voor de middeleeuwen is ingeruimd te beperkt is. De manier waarop ze de lessen geven is met een accentverschil hier en daar nagenoeg hetzelfde. Alle docenten geven frontaalgestuurd les. Ze vertellen over de periode en ze zijn allemaal erg tevreden over de informatie die zij aanbieden en de manier waarop ze die aanbieden. Ze vinden dat ze de lessen interessant weten te maken door onder andere de middeleeuwen bij de actualiteit te betrekken en door boeiend over deze tijd te vertellen. Over de motivatie van de leerlingen wordt er verschillend gedacht. Twee docenten zijn hierover ontevreden. Zij hebben sterk het vermoeden dat de leerlingen niet gemotiveerd zijn of niet voldoende gemotiveerd zijn en een docent vindt dat er een verschil te zien is tussen de motivatie de jongens (minder gemotiveerd) en de meiden (meer gemotiveerd). Deze docent is ook niet tevreden over de leerhouding en de resultaten. Hij geeft aan dat hij heeft geprobeerd de lessen aanschouwelijk te maken, maar dat dit niet het gewenste effect opleverde. Daarnaast merkt hij op dat er een verschil is tussen vwo 4 en vwo 5. Leerlingen in vwo 5 zijn meer betrokken bij de les en stellen ook meer inhoudelijke vragen. Zelf heeft hij niet het idee dat de leerstof te moeilijk is. Een andere collega geeft aan dat de lesstof echt veel te weinig niveau heeft. De docenten geven allemaal aan dat ze graag meer diepgang zouden willen. Drie collega’s zien niks in een activerende werkvorm. Zij vinden hun frontaalgestuurde manier van lesgeven goed en denken zo het beste resultaat te krijgen. Een collega is erg voor een activerende werkvorm voor dit onderdeel. Zij geeft aan dat ze graag zou willen meedenken over de interventie. Conclusie van de interviews Aan de interviews met de docenten kan ik de volgende conclusies verbinden. Alle docenten geven momenteel voornamelijk frontaalgestuurd les. Er is maar een docent (behalve mezelf) enthousiast over een andere aanpak (activerende werkvorm) voor dit onderdeel. Ze willen allemaal graag meer diepgang in het programma en ze zijn dus ook allemaal ontevreden over het aantal lessen ze het afgelopen jaar tot hiervoor hun beschikking hadden. Over de manier van lesgeven (frontaal lesgeven) is meer dan de helft tevreden. Wel moet worden opgemerkt dat de docenten aangeven geen echt goed beeld te hebben van het plezier en de motivatie van de leerlingen. Een tweetal docenten is niet tevreden over de werkhouding en motivatie, maar vindt het moeilijk om hier redenen voor te geven. 29 Bijlage 2 De interventie De lessen van de interventie zijn uitgewerkt te vinden op de site http://fraaihistorischsmc.weebly.com/ Les 1 1. Een eerste opdracht is een brainstormopdracht over de middeleeuwen. Mindmap maken. Leerlingen gaan in groepjes zitten zoals ik die heb samengesteld. Het lesdoel is groepjes vormen en achtergrondkennis middeleeuwen activeren + meteen activerend bezig zijn. 2. De opzet van de cursus wordt gegeven: de lijn moet duidelijk zijn + regels opstellen: communicatie groep, Hubl en docent. 3. Samenwerking groepjes 4. Kennismaking + keuze literaire werk met Decide Wheel (= ieder werk is evenveel werk) 5. Huiswerk introductie / het bekijken van een filmpje van het literaire werk. Les 2 1. Leerlingen hebben een kennisgemaakt met de middeleeuwse tekst door de flipping the classroomopdracht (het bekijken van een filmpje over de specifieke middeleeuwse tekst) 2. Leerlingen gaan in de groepjes bij elkaar zitten. Leerlingen krijgen de middeleeuwse tekst of een deel daarvan. – Eerst lezen ze deze opdracht individueel. – Dan kiezen ze individueel een hamvraag. – Vervolgens wisselen ze de hamvragen uit. – En formuleren een antwoord. – Als laatste rechtvaardigen ze antwoord. 3. De opdracht wordt aan het einde van de les ingeleverd, maar zal ook deel uitmaken van de presentatie. Les 3 1. Leerlingen gaan in groepjes op zoek naar de genrekenmerken van de tekst aan de hand van vragen en door via de Hubl te kijken naar filmpjes, teksten, geluidsfragmenten die informatie geven over de tekst. 2. De opdracht wordt ingeleverd aan het einde van de les. Les 4 en 5 Webtools 1. Leerlingen maken een presentatie over de middeleeuwse tekst, die ze in les 6 presenteren aan hun medeleerlingen. 2. Leerlingen kunnen op de Hubl ontdekken hoe ze hun presentatie moeten vormgeven. Ze mogen zelf kiezen welke webtool ze gaan gebruiken. 3. De leerlingen hoeven niet in het lokaal te blijven, maar kunnen wel steeds bij de docent terecht als ze vragen hebben. Les 6 en 7 Presentaties: Ieder groepje presenteert zijn eigen middeleeuwse tekst. 30 Bijlage 3 Interviewverslag doubleurs Het interview wordt afgenomen op 20 april 2016 in het vijfde lesuur in het gebouw van het SintMaartenscollege. Vorig jaar hebben beide leerlingen van twee verschillende docenten lesgehad. Beide leerlingen hebben op een klassikale manier de leerstof uit Dautzenberg behandeld. De punten Als eerste vindt er een gesprek plaats over de punten van de toets over middeleeuwse literatuur. Punten toets vorig jaar / dit jaar Laurent: 5,0 / 7,1 Toine: 4,8 / 7,6 Over het verschil tussen vorig jaar en dit jaar Beide leerlingen geven aan dat ze de klassikale manier van lesgeven bij geschiedenis en historische letterkunde saai en eentonig vinden. Toch kiest een leerling duidelijk wel voor deze methode als het gaan om het leren voor een toets. Het zelf aantekeningen maken, zorgt er volgens hem voor dat hij het beter onthoudt en begrijpt. Letterlijk zegt hij: ‘Om het te onthouden, schrijf ik liever dingen over van het bord.’ De andere leerling heeft ook bij een toets de voorkeur voor het werken met de activerende lessenserie. Samenwerken Beide leerlingen ervaren het samenwerken in een groep positief. Een leerling geeft als kritisch punt dat er een aantal keren een leerling niet aanwezig was tijdens deze groepsactiviteiten en dat bevorderde de communicatie niet. De lessenserie Over de lessenserie in het algemeen wordt gezegd dat je meer leert van het literaire werk dat je zelf moet onderzoeken dan van de andere werken. Je weet meer van je eigen onderzoek omdat je er actief mee bezig bent geweest. Dialogisch lezen en de genreles Beide leerlingen waren minder enthousiast over de les dialogisch lezen. De te lezen tekst was te moeilijk. Wel waren ze positief over de genreles. Ze weten daardoor nu meer dan vorig jaar over de stromingen in de middeleeuwen. Digiposter Het maken van de digiposter wordt door beide leerlingen positief ervaren. Een leerling vindt het fijn dat alles nog eens moet worden gelezen en dat er nog eens over moet worden nagedacht, want je moet bedenken wat belangrijk is en wat niet en waar je de informatie zet en in welke volgorde. De andere leerling geeft aan dat hij nog nooit Prezi had gebruikt en dat hij nu ook weet hoe dat werkt. Hij vindt het ook fijn dat ze samen mochten kiezen welke webtool ze mochten gebruiken. 31 Tips en tops De conclusie uit het interview van de leerlingen is dat ze de activerende didactiek prettig vinden, maar dat om de lesstof voor de toets te kennen het ook goed is om achteraf ook nog een hoorcollege met PowerPoint te krijgen. Voor een leerling is de presentatie een probleem. Hij was dan ook opgelucht dat de taken konden worden verdeeld, zodat hij niet zelf hoefde te presenteren, maar een andere taak had. Op de vraag of de leerlingen nog tips hebben, geven de leerlingen gezamenlijk antwoord. Ze vinden het goed als de lessenserie wordt aangevuld, ze willen wel zelf aan de slag maar dan wel met aan het einde een tweetal lessen hoorcollege met het oog op de toets. 32 Bijlage 4 Nulmeting middeleeuwse literatuur Beste leerlingen, Voor je ligt een vragenlijst die voorafgaat aan de lessenserie over middeleeuwse literatuur. Je zult daar binnen enkele lessen mee starten. Door middel van deze nulmeting willen wij in kaart brengen wat jullie visie is op historisch literatuuronderwijs en de wijze waarop dat op school wordt aangeboden. Dit om ervoor te zorgen dat de lessen Nederlands door jullie als leerzaam en interessant worden ervaren. Het invullen van de vragenlijst kost je ongeveer 15 minuten. De vragenlijst wordt tijdens de les afgenomen. Resultaten zijn uiteraard pas interessant als de lijst zo eerlijk mogelijk door jou is ingevuld. Algemeen 1. Ben je een jongen of een meisje? o Jongen o Meisje 2. Ben je dit jaar blijven zitten? o Ja, ik doubleer op vwo 4. o Nee, ik zat vorig jaar in klas 3. 33 3. Welk profiel heb je gekozen? o cultuur en maatschappij o economie en maatschappij o natuur en techniek o natuur en gezondheid De volgende vragen gaan over het lezen van fictie van de brugklas tot nu. 4. Hoeveel fictieboeken (B, C) las je gemiddeld in je vrije tijd toen je in de brugklas zat? o één of meer boeken per week o één boek per twee weken o één boek per maand o een paar boeken per jaar o geen enkel boek 5. Hoeveel fictieboeken (jeugdboeken en boeken voor (jong) volwassenen: B, C en D) las je gedurende het 3e schooljaar (klas havo 3, vwo 3 of mavo 4)? o één of meer boeken per week o één boek per twee weken o één boek per maand o een paar boeken per jaar o geen enkel boek 6. Las je eerder een historische werk? o Ja, ik las eerder een historisch werk. o Nee, ik las nooit eerder een historisch werk. 34 Welke ervaringen heb je met het lezen van literatuur en meer specifiek met het lezen van historische literatuur? Op de volgende pagina vind je een aantal stellingen over dit onderwerp. Als je het eens bent met de stelling dan antwoord je met helemaal mee eens of mee eens. Als je het niet eens bent met de stelling dan antwoord je mee oneens of helemaal mee oneens. Als je geen mening hebt over een bepaalde stelling dan antwoord je met geen idee. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. Ik ben geïnteresseerd in de manieren die schrijvers of schrijfsters gebruiken om een verhaal mooi te maken. Voor mij is een van de belangrijkste manieren om (literatuur) te lezen dat ik zo verschillende literaire genres of stromingen leer kennen. Ik vind dat literatuur mij helpt om de levens te begrijpen van mensen die anders zijn dan ik. Een van de belangrijkste redenen voor mij om literatuur te lezen is om te zien hoe een schrijver of schrijfster denkt over de maatschappij en de cultuur. Ik geloof niet dat literatuur nuttig is voor de maatschappij (samenleving). Het lezen van oude literatuur (boeken van vroeger; bijvoorbeeld uit de middeleeuwen of de renaissance enz.) is meer iets voor studenten die literatuur studeren of studenten geschiedenis dan voor havo/vwo-leerlingen. Het lezen van literatuur is een fijne manier om je tijd aan te besteden als je niets anders te doen hebt. Ik vind het fijn om te weten waarin een verhaal wel en niet verschilt van andere verhalen uit dezelfde tijd. De literatuurlessen zijn saai. Het lezen van verhalen is mijn favoriete vrijetijdsbesteding. Als ik wat wil lezen, dan liever geen literaire teksten. Zelfs al zou literatuur heel goed onderwezen worden op scholen, dan nog vind ik dat er niet zo veel tijd aan literatuur besteed zou moeten worden op school. HELEMAAL MEE EENS MEE EENS GEEN IDEE MEE ONEENS HELEMAAL MEE ONEENS 0 10 4 12 5 0 6 10 13 2 2 14 7 3 5 0 7 6 12 6 3 9 4 10 4 4 13 5 7 3 1 10 1 5 7 0 8 9 9 5 8 0 9 5 8 2 11 7 14 3 7 11 1 12 4 8 1 12 0 0 35 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. Om goed met andere lezers over een literaire tekst te kunnen praten, moet je de belangrijkste literaire begrippen kennen en een tekst kunnen analyseren. Als ik lees, probeer ik te ontdekken met welke thema’s de schrijver zich bezighoudt. Door oude literaire werken te lezen en je te verdiepen in de tijd waarin ze geschreven zijn, leer je de belangrijkste stromingen uit de literatuurgeschiedenis goed kennen. Ik vind het fijner om zelf vragen te bedenken in plaats van vragen beantwoorden uit een boek. Ik vind het fijn om zelf te beslissen hoe ik een opdracht uitwerk. Ik vind het vervelend dat de leraar je vertelt wat een literaire tekst betekent. Ik vind het fijn om filmpjes te kijken en op die manier iets te leren. Ik vind het fijn om digitaal materiaal (bijvoorbeeld een website) te gebruiken. Het lijkt me fijn om met webtools (prezi, pinterest, canva, poplet, padlet enzovoorts) aan de slag te gaan. Ik vind het fijn om met een groepje aan opdrachten te werken. Ik vind het fijn om met een groepje tot een resultaat (bijvoorbeeld een presentatie of een werkstuk) te komen. Ik vind het fijn om actief bezig te zijn in de les. 2 16 9 2 2 1 0 15 10 6 15 12 2 7 4 0 5 10 13 3 3 7 12 10 7 4 14 19 13 14 17 8 0 4 8 6 2 0 4 2 1 0 0 2 0 8 8 13 16 6 2 4 4 0 1 1 16 7 5 2 Ruimte voor opmerkingen n.a.v. de vragenlijst: 36 Nameting middeleeuwse literatuur Beste leerlingen, Voor je ligt een vragenlijst over de lessenserie middeleeuwse literatuur. Door middel van deze meting willen wij in kaart brengen wat jullie visie is op de lessenserie (middeleeuwse literaire werken) die je de afgelopen weken doorliep. We doen een meting om ervoor te zorgen dat de lessen Nederlands door jullie als leerzaam en interessant worden ervaren. Het invullen van de vragenlijst kost je ongeveer 10 minuten. De vragenlijst wordt tijdens de les afgenomen. Resultaten zijn uiteraard pas interessant als de lijst zo eerlijk mogelijk door jou is ingevuld. Algemeen 1. Ben je een jongen of een meisje? o Jongen o Meisje 2. Ben je dit jaar blijven zitten? o Ja, ik doubleer dit jaar in vwo 4. o Nee, ik zat vorig jaar in vwo 3. 3. Welk profiel heb je gekozen? o cultuur en maatschappij o economie en maatschappij o natuur en techniek o natuur en gezondheid 37 4. Welke opdracht van de lessenserie beleefde je het meest plezier? o mindmap maken over historische context (les 1) o hamvragen bedenken bij een fragment uit de middeleeuwse tekst (les 2) o links (websites en filmpjes) bekijken over het genre en de middeleeuwse tekst (les 3) o ontwerpen van een digitale poster (les 4&5) o het presenteren van de digitale poster (les 6&7) 5. Van welke opdracht van de lessenserie heb je het meest geleerd? o mindmap maken over historische context (les 1) o hamvragen bedenken bij een fragment uit de middeleeuwse tekst (les 2) o links (websites en filmpjes) bekijken over het genre en de middeleeuwse tekst (les 3) o ontwerpen van een digitale poster (les 4&5) o het presenteren van de digiposter (les 6&7) Wat is er veranderd in je houding ten opzichte van historische letterkunde of middeleeuwse literatuur? Dit in het licht van de nulmeting die we enkele weken geleden afnamen. 1. 2. 3. 4. Voor mij is een van de belangrijkste redenen om (literatuur) te lezen dat ik zo verschillende literaire genres of stromingen leer kennen. Een van de belangrijkste redenen voor mij om literatuur te lezen is om te zien hoe een schrijver of schrijfster denkt over de maatschappij en de cultuur. Ik geloof niet dat literatuur nuttig is voor de maatschappij (samenleving). Het lezen van oude literatuur (boeken van vroeger; bijvoorbeeld uit de middeleeuwen of de renaissance enz.) is meer iets voor studenten die literatuur studeren of studenten geschiedenis dan voor havo/vwo-leerlingen. HELEMAAL MEE EENS MEE EENS DAT WEET IK NIET MEE ONEENS HELEMAAL MEE ONEENS 0 10 9 8 4 0 11 7 8 5 3 8 2 9 6 8 15 5 5 1 38 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. HELEMAAL MEE EENS MEE EENS DAT WEET IK NIET MEE ONEENS HELEMAAL MEE ONEENS Het lezen van oude literatuur (boeken van vroeger; bijvoorbeeld uit de middeleeuwen of de renaissance enz.) is meer iets voor studenten die een cultuurprofiel hebben (C&Mprofiel). Tijdens de lessenserie was ik actief bezig met het verwerken van een opdracht. Ik ben trots op wat wij tijdens de lessenserie met ons groepje hebben bereikt/ gemaakt. Het maken van een digitale poster beheers ik. Door hamvragen te bedenken, heb ik meer inzicht gekregen in het tekst(fragment). Dankzij de les over genrevragen, heb ik meer geleerd over middeleeuwse literatuur. Dankzij de presentaties, heb ik meer geleerd over middeleeuwse literatuur. Door oude literaire werken te lezen en je te verdiepen in de tijd waarin ze geschreven zijn, leer je plaats van de werken in de literatuurgeschiedenis goed kennen. Ik vond het fijn zelf (ham)vragen te bedenken bij het tekstfragment. Ik vind het fijner om vragen bij een tekst uit de methode te krijgen, dan zelf (ham)vragen te bedenken. Bij het uitwerken van de opdrachten “les 2 hamvragen bedenken” had ik voldoende mogelijkheden om zelf beslissingen te nemen over de invulling ervan. Bij het uitwerken van de opdrachten “les 4+5 digitale poster maken” had ik voldoende mogelijkheden om zelf beslissingen te nemen over de invulling ervan. 5 12 5 8 1 4 1 2 2 5 3 1 21 24 26 13 15 18 22 5 4 3 7 5 8 4 1 2 0 8 5 1 2 0 0 0 1 1 1 2 2 3 10 11 7 10 10 7 2 0 2 15 11 3 0 4 21 4 1 1 Ik vind het fijn om via een website over een middeleeuws werk te leren. Ik vond het fijn om filmpjes te kijken en op die manier iets te leren over de middeleeuwse literatuur. Het was leerzaam om met webtools aan de slag te gaan. Ik ben trots op de uitwerking van onze opdrachten in één van bovenstaande webtools. Tijdens deze lessenserie was ik actief met de stof bezig. Tijdens het klassikaal behandelen van de literaire theorie (begrippen) uit Dautzenberg ben ik gemotiveerd met de stof bezig. 4 10 18 20 3 0 4 1 2 0 2 4 3 0 15 17 20 1 8 5 7 5 5 4 0 18 1 1 1 7 Tijdens het klassikaal behandelen van literaire theorie (begrippen) uit Dautzenberg ben ik actief met de stof bezig. Ik vond het fijn om met een groepje aan de opdrachten uit de lessenserie te werken. Samen leer je meer dan alleen. De site fraaihistorisch-smc.weebly.com heeft een duidelijk opzet. Het was voor mij duidelijk om de instructies van de website op te volgen. 2 3 6 16 4 5 7 6 8 20 10 21 18 3 7 2 3 2 5 2 2 1 2 0 0 39 28. Als ik mocht kiezen op welke manier de middeleeuwse letterkunde zou worden getoetst, koos ik voor o o o eerst een aantal opdrachten over een middeleeuws literair werk, gevolgd door een groepspresentatie eerst de theorie van hoofdstuk 1 (Dautzenberg), gevolgd door een schriftelijke toets met vragen een combinatie van beide Beschrijf in het kort wat je hebt geleerd van deze lessenserie. 1. Meer over de middeleeuwen 2. Hoe je een presentatie moet voorbereiden 3. Eigenlijk alles wat ik nu weet over de middeleeuwse literatuur. 4. Meer over literatuur en oude verhalen 5. Over middeleeuwse literatuur, ik weet meer over de stijl en de thema’s. 6. Geleerd over verschillende literaire werken en soorten en opzet ervan 7. Een paar verhalen van de middeleeuwen 8. Ik heb geleerd hoe je dieper op het werk van literatuur in moet gaan en heb meer theorie geleerd. 9. Ik weet nu meer wat literatuur inhoudt. 10. 6 literaire werken die ik nog niet kende. 11. Wat hamvragen zijn en hoe je een literaire tekst op een andere manier kan bekijken. 12. Ik heb geleerd welke genres er zijn en wat ze inhouden en nog andere literaire begrippen. 13. Ik heb geleerd wat hamvragen zijn & de inhoud van de gedichten lezen en begrijpen. 14. Ik heb veel over mijn verhaaltje geleerd. 15. Ik heb mijn beeld over middeleeuwse literatuur verbreed. 16. Wat oude literatuur is. 17. Dat literatuur niets voor mij is. 18. Iets meer over middeleeuwse literatuur en zijn genres. 19. Samenwerkend leren door te verdiepen 20. Van alles 21. Over belangrijke verhalen uit de middeleeuwen en hoe je de vragen een beetje kunt verwachten op de toets. 40 Bijlage 5 Tabel 1 Motivatie klassikaal behandelen literatuur (n = 31) Enquêtevraag 22 Tijdens het klassikaal behandelen van de literaire theorie (begrippen) uit Dautzenberg ben ik gemotiveerd met de stof bezig. gemeten op 5-puntsschaal 1 = maximaal negatief 5 = maximaal positief Gemiddelde waarde 2,03 St. dev. Gemiddelde waarde 3,52 St. dev. 3,84 0,80 0,74 Tabel 2 Autonomie (n = 31) Enquêtevraag 15 Bij het uitwerken van de opdrachten ‘les 2 hamvragen bedenken’ had ik voldoende mogelijkheden om zelf beslissingen te nemen over de invulling ervan. 16 Bij het uitwerken van de opdrachten ‘les 4 + 5 digitale poster maken’ had ik voldoende mogelijkheden om zelf beslissingen te nemen over de invulling ervan. Gemiddelde score (schaal 1 t/m 5) Gemiddelde standaarddeviatie gemeten op 5-puntsschaal 1 = maximaal negatief 5 = maximaal positief 0,75 3,64 0,78 Tabel 3 Relatie (n = 31) Enquêtevraag 24 Ik vond het fijn om met een groepje aan de opdrachten uit de lessenserie te werken. 25 Samen leer je meer dan alleen. Gemiddelde score (schaal 1 t/m 5) Gemiddelde standaarddeviatie gemeten op 5-puntsschaal 1 = maximaal negatief 5 = maximaal positief Gemiddelde waarde 3,84 St. dev. 3,48 3,66 1,06 0,88 1,04 41 Bijlage 6 Foto’s van de interventie Mindmap middeleeuwen Presentatie Mariken van Nieumeghen Presentatie Het lied van heer Halewijn Presentatie Van den vos Reijnaerde 42