1 KNNV afdeling Nijmegen Goudenregenstraat 5 6573 XN BEEK UBBERGEN [email protected] www.knnv.nl/nijmegen De Kuilen Zwerven over de Groenzanden 20-maart 2012 Deelnemers [12]: Louis Geraets, Diana Rijsdijk, Robert de Vos, Marijke Saedt, Marc Hofs, Ricky Hagens, Ans, Jan Stammen, Hilda. KNNV afdeling Nijmegen 14 april 2011, de Kuilen Foto’s: Robert de Vos, Jan Nillesen, Jan Stammen. Excursieleider en verslag: Jan Nillesen. Weer: Mooie lente dag. Temperatuur: 18 °C . Tijd 10.00-14.00 uur Louis raapt fossielen op uit het Mioceen [23-5 MA]. De excursie start bij de Fazantenweg. We doorkruisen een gebied dat eeuwenlang deel uitmaakte van de uiterste noordpunt van de noordelijke Peel. In die tijd bestond het uit een ruig golvend landschap met heide. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 2 Na het ineenstorten van de heidelandbouweconomie 1910 is het gebied voor vele doeleinden gebruikt. Zo was het militair oefen terrein, militair vliegveld in 1944, Belt, Woonwagenkamp, Crossterrein. In 1930 zijn grote oppervlakten bebost met renteloze voorschotsbossen, bestaande uit eentonige dennenplantages. In 1950 begon de ontgronding. Hierbij werd de complete vegetatie verwijderd. In de periode daarna zijn op beperkte schaal kleine grove dennen plantages aangelegd. groenzanden De Kuilen bij Langenboom zijn ontstaan door groenzandwinning. Daarbij zijn veel fossielen aan de dag gekomen. De zandwinning die in Langenboom wordt toegepast heeft als voordeel dat alles wat wordt opgezogen op het land wordt gespoten. De gehele lading zand inclusief fossielen wordt via een honderden meters lang pijpenstelsel overgebracht van de bodem van de plas naar het opspuitterrein aan de rand ervan. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 3 Op de foto zijn de groenzanden te zien die hier 29.000.000 jaar geleden werden afgezet. Op de foto zijn diepe erosiekloven zichtbaar die onlangs door de zware regenval zijn veroorzaakt. Het opgezogen zand wordt in twee grote aarden bakken gespoten, die beide een grootte hebben van enkele voetbalvelden. In de bak kan het groenzand bezinken. Zodra hij vol is, wordt de bak leeg gegraven en wordt tegelijkertijd de tweede volgespoten. glauconiet glauconiet Groenzwart glauconiethoudend zand De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 4 De kuilen liggen bovenop de Peelhorst. Hier zijn tektonische krachten actief die aardlagen omhoog duwen, zodat deze dicht aan de oppervlakte komen. Doordat verschillende lagen omhoog zijn gekomen en de bovenste lagen vervolgens geërodeerd zijn, zijn de oorspronkelijke diepere lagen, waar we normaliter niet bij zouden kunnen komen, aan de oppervlakte komen te liggen. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 5 Aldus zijn hier in “De Kuilen” aardlagen bereikbaar die elders in Nederland op honderden meters diepte liggen. Op de top van de Peelhorst zijn zo geheten groenzanden te vinden, die worden gebruikt voor de wegenbouw. Deze groenzwarte glauconiethoudende zanden zijn in Mioceen [23-5MA] en Plioceen [5-2MA] in een warme zee afgezet. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 6 Op de paleogeografische kaart wordt duidelijk dat De Kuilen aan de rand van de zee lagen in het mondingsgebied van het RijnMaassysteem. De rivieren voerden grote hoeveelheden biotiet of ijzermica aan. Een afzetting bestaande uit een silicaatgroep gebonden aan kalium, magnesium, ijzer en aluminium. In de warme zee veranderde de biotiet in glauconiet, de groenzanden waarover we lopen. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 7 De glauconiet zanden gefotografeerd door een Kuilofiel. Ook hier zijn zeer fraai de door het regenwater veroorzaakte erosiegeulen te zien en de prachtige terrassen die veroorzaakt worden door de gelaagdheid van de zanden. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 8 Glauconiet is een geelgroen tot groen mineraal dat hier gevormd is door verwering van biotiet in ondiep warm zeewater. Glauconiet wordt gevormd bij verwering van kleimineralen. Dit gebeurt alleen in ondiepe warme zeeën waar niet te veel sediment aangevoerd wordt. Glauconiet is een autochtoon mineraal, dus op de plek van afzetting gevormd. Hierdoor is het uitermate geschikt om het vroegere milieu mee te bepalen. Als je glauconiet aantreft in zand dan weet je zeker dat dit vroeger in een ondiepe, warme zee is afgezet. Glauconiet heeft een bijzondere eigenschap: het bevat kalium dat licht radioactief is. Dit maakt het geschikt om ouderdomsbepalingen mee te doen. Omdat dit mineraal ook nog eens ten tijde van de afzetting is gevormd, is de afzetting zelf even oud als het mineraal en kun je dus ook bepalen hoe oud de afzetting is. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 9 De Kuilen in het Mio-ceen [22 MA]. In Biotiet of ijzermica is de silicaatgroep gebonden aan kalium, magnesium, ijzer of aluminium. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 Glauconiet↓ 10 Haaientandzevers De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 11 Op de foto zijn de fossielen te zien waar wij versteend hout, schelpen en tanden vonden. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 12 De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 13 Sinds 1996, toen de zandwinning in Langenboom grootschaliger werd aangepakt, vinden verzamelaars dagelijks enorme hoeveelheden fossielen. Elk fossiel is een stukje van een puzzel die informatie geeft over de oertijd. De haaientandzevers in Langenboom rapen dus onderdelen van een verhaal bij elkaar. “Ze werken aan de geschiedenis van hun eigen geboortegrond”. Omdat de verzamelaars er elke dag staan en veel bijzondere dingen vinden zijn ze de oren en ogen van de wetenschap. Indrukwekkend zijn overal geomorfologische verschijnselen zichtbaar, die in het klein de gebeurtenissen uit het verleden weergeven. Sedimentatie en erosie in een gelaagd substraat veroorzaken onwaarschijnlijk mooie profielen De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 14 De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 15 Vuursteen vormt geen rotsen en gebergten. Vuursteen is een gesteente dat vaak in klompen in kalksteen wordt aangetroffen en meestal bruin of grijs van kleur is. Dergelijke 'klompen' worden in de geologie concreties genoemd. De in het tijdperk van het Laat-Krijt afgezette vuursteenconcreties zijn zeer vormrijk en variëren van langwerpige platen tot geweien botvormige stenen. Vuursteen bestaat uit siliciumdioxide en veel (chemisch gebonden) water. Het is een erg hard (7 op de Hardheidsschaal van Mohs), clastisch gesteente dat voornamelijk aangetroffen wordt in opgevulde graafgangen van kreeftachtigen. Bij een harde slag op een stuk vuursteen ontstaat er vaak een schelpvormig breukvlak met scherpe kanten. Dit ontstaat door een spanningsgolf in het gesteente door de inslag. Het gesteente wordt vuursteen genoemd omdat een slag met een stuk vuursteen op een stuk ijzer of pyriet kan resulteren in vonken, waarmee, met de nodige ervaring, een droog, brandbaar materiaal (zoals een plukje los katoen of gedroogd mos, of tondelzwam) aangestoken kan worden. De vonken ontstaan door kleine ijzerdeeltjes die spontaan in de lucht oxideren waarbij veel warmte vrij komt zodat de deeltjes gaan gloeien. Graniet Graniet is een zuur stollingsgesteente dat voornamelijk bestaat uit drie mineralen; kwarts, veldspaat en mica’s. De onderlinge verhouding van de mineralen verschilt, maar doorgaans is kwarts de dominante component (ongeveer 50%). De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 16 Het kwarts is meestal grijs, het veldspaat kan gekleurd zijn en de glimmers zijn meestal bruin of lichtgrijs van kleur. Graniet is een stollingsgesteente en dat wil zeggen dat het is gevormd door het ondergronds stollen van magma. (Dit in tegenstelling tot een uitvloeiings gesteente zoals basalt dat dichtbij of aan het aardoppervlak gestold is.) Doordat graniet op diepte gestold is, hebben de mineralen bij langzame afkoeling de tijd gehad om kristallen te vormen. Lydiet bestaat uit kwarts met verontreinigingen. De rechthoekige zwarte, glanzende blokjes die we vonden zijn van oorsprong een soort kiezellei, afgezet op een zeebodem uit kleine organismen, zoals radiolariën. De stipjes die in de steentjes te zien zijn kunnen hierop wijzen. Het kan overgangstinten vertonen naar rode, bruine, grijze of groene varianten. Ook komen veel overgangen naar radiolariet voor. Witte kwartsadertjes en gelaagdheid komen ook veel voor. De lydietsteentjes zijn afkomstig uit de Ardennen of uit MiddenDuitsland (Rijnse leisteengebergte, Fichtel gebergte). Een zuivere variant van lydiet werd eeuwenlang (en ook nu nog) gebruikt als 'toetssteen' voor het toetsen van het goudgehalte van sieraden en munten. Bij het langs strijken blijft er op de zwarte steen een stoffijn streepje achter, waarvan de kleur karakteristiek is voor het gehalte aan goud. Met zuur werd eventueel ook nog het overige metaal in het proefstreepje opgelost zodat alleen goud overbleef. Naast de streep werd een streep gezet met een stift van bekend goudgehalte. De zwarte kleur is te wijten aan koolstof die meestal afkomstig is van de organische resten in het oorspronkelijke slik . De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 17 Kwarts is een mineraal dat in verschillende hoedanigheden voorkomt. Bergkristal, amethist, melkkwarts, tijgeroog, agaat, en vuursteen zijn allemaal voorbeelden van kwarts. Wat ze gemeen hebben is de samenstelling: alle kwarts is opgebouwd uit een verbinding van silicium en zuurstof (SiO2) en heeft dezelfde kristalstructuur. Kwarts kan doorzichtig zijn (bergkristal), maar ook volledig ondoorzichtig (vuursteen) en het kan vele verschillende kleuren hebben. Kwartskristallen zijn herkenbaar aan de zeshoekige vorm met piramides aan de uiteinden. Kwarts heeft een hardheid 7, waarmee het glas en staal kan krassen. De hardheid van kwarts wordt dan ook benut in schuurmiddelen. Omdat het zo hard is, is kwarts slijtvaster is dan veel andere mineralen. Daardoor bestaat dit groenzand voornamelijk uit kwarts. De rest van de mineralen die ooit het vaste gesteente van gebergtes elders in Europa vormden, zijn tijdens het transport via rivieren naar de kust helemaal weggesleten, terwijl de kwartskorrels overbleven. Groenzand bestaat voor een groot deel uit kwartskorrels. Andere mineralen zijn maar weinig aanwezig. Die mineralen zijn door erosie vergaan tijdens het transport via rivieren vanuit de bergen naar “De Kuilen”. Kwarts is dan nog niet vergaan, omdat het veel harder is en daardoor beter bestand tegen de slijtende werking van het riviertransport. Wanneer er lagen zand bedolven worden en dieper in de grond komen te liggen neemt de druk op de kwartskorrels toe. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 18 Door die druk is het mogelijk dat de kwartskorrels op de plekken waar ze elkaar raken een beetje 'oplossen'. Hierdoor kitten alle korrels aan elkaar en ontstaat er zandsteen. Op de hoogte kaart hierboven is met rood de route van de excursie aangegeven. Fraai is de Peelhorst en het oerstroomdal van Maas en Rijn te herkennen Het terrein van “De Kuilen”, bestond tot 1930 uit heide. In 1930 werd het bebost met naaldhout voor de mijnen. In 1939 werd het militair oefenterrein. Vanaf 1944/1955 was het vier maanden een De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 19 vliegveld van de geallieerden. Gedeelten ervan dienden als woonwagenkamp, vuilstort en crossterrein. Vanaf 1950 is het grotendeels ontdaan van begroeiing en afgegraven voor zandwinning. Plaatselijk is opnieuw naaldhout aangeplant, van vooral Grove den en Fijnspar. Op andere plaatsen bevindt zich een maquis van bremstruwelen, schraalgrasland en opslag van Ruwe berk. Het Nitelletum Translucentis in de litorale zone. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 20 In de littorale zone van de plas vormt Doorschijnend Kranswier plaatselijk onderwater weiden. Het water is voedselarm, helder en zwak gebufferd. De bodem bestaat uit zand. De waterdiepte aan de randen varieert van 0,3 tot 1,5 m, de pH van 5,8 tot 7,4. Sulfaat is het dominante anion; de concentraties van fosfaat en nitraat zijn zeer laag; hetzelfde geldt voor het kalkgehalte. Door de voortdurende toevoer van kwelwater is hier sprake van water waarin geen hydrologische rijping heeft plaats gevonden. De Kuilen tonen ons in prachtige lentekleed. De prachtige lentekleuren geven de plas een vriendelijke steeds wisselende betovering. De zandkuil is ? ha groot; 15 m diep. (Het diepste meer op aarde is het Baikalmeer 250 m). Een plas ontstaan door het baggeren van groenzanden. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 21 De Kuilen zijn een systeem vreemd element in de Noordelijke Peel. Het zijn grote gaten gevuld met grondwater. Grondwater doorspoelt ook voortdurend het systeem. Het water is koel [als het uit de watervoerende lagen komt: [10°C] , voedselarm en niet belast met organische stof . Abiosferisch water= water dat een tijdlang buitengesloten is geweest van de organische kringloop. De blauwe kleur wordt veroorzaakt door het blauwe uitspansel dat weerspiegeld wordt door het kristalheldere water Langs de randen is een loodgrijze zone zichtbaar. Deze duidt op een ondiep gedeelte aan de rand [litoraal], waarna het meer de diepte in duikt het pelagiaal. De diepte zelf noemen we het profundaal. In het profundaal , plaatselijk tot 15 m diep, is geen productie, alleen consumptie. We vinden er bodembewonende organismen, het benthos en bacteriën. Er groeien langs de randen van de Zuidplas en de Grote plas uitgestrekte velden Kranswieren [Charetea]. Het gaat hier om Doorschijnend kranswier De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 22 Het zijn de Nitella soorten die in zacht water voorkomen. Doorschijnend kranswier staat hier op minerale bodem in kraak helder, oligotroof water. Ze heeft rhizoïden waarmee ze behoorlijk stevig in de bodem staat. Het water bevat geen fosfaat, zodat Doorschijnend kranswier niet hoeft te vrezen voor concurrentie van waterplanten die fosfaat snel opnemen en daardoor hard groeien. Het gebrek aan fosfaat verklaart ook de afwezigheid van fytoplankton. Doorschijnend kranswier bouwt hier aan een onderwater weide. De biomassa is vooralsnog bescheiden. De kranswieren nemen alle aanwezige voedingsstoffen op. Deze voedingsstoffen houden ze lang vast doordat ze deze bij het afsterven slechts langzaam aan hun omgeving afgeven. Kranswieren hebben , in tegenstelling tot de meeste hogere waterplanten, geen luchtweefsel [aerenchym]. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 23 Hierdoor zinken ze na het afsterven naar de bodem in plaats van naar het wateroppervlak zweven zoals de meeste afgestorven waterplanten doen. Dit verklaart ook waarom we nauwelijks resten van kranswieren vonden op de oevers. Het Nitelletum translucentis Maagdelijk water: koud, helder, voedselarm grondwater. Op de zandige bodem associatie van Doorschijnend kranswier [Nitelletum translucentis]. Het verklaart ook het voorkomen twee weken geleden van de Krooneend, die hier een maand gebivakkeerd heeft. De Krooneend fourageert op Kranswier. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 24 Er is vis in De Kuilen. Futen, Dodaars, Reiger en Aalscholver zijn hier de predators. Bij waarnemen.nl wordt vermeld: Karper, Snoekbaars, Snoek, Baars. Kranswieren behoren biologisch gezien tot de groenwieren, het is dus een algensoort. Hoewel kranswieren worden gezien als voorlopers van de landplanten, hebben ze geen bladen, wortels of bloemen. Bij Kranswieren in kalkrijk water wordt aan de buitenkant kalk afgezet, waardoor ze ruw aanvoelen. Kranswieren kunnen zich op vegetatieve of geslachtelijke manier voortplanten. Vegetatieve voortplanting vindt plaats door de vorming van een soort knolletjes aan de voet van de plant (bulbillen), die verspreid kunnen worden door waterbeweging of vogels, en waaruit weer nieuwe planten groeien. Geslachtelijke voortplanting vindt plaats door de vorming van sporen. Deze sporen ontstaan in de voortplantingsorganen in de oksels van de stengelvertakkingen. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 25 Met het blote oog zijn de mannelijke voortplantingsorganen als oranje bolletjes goed te zien. Sporen kunnen hun kiemkracht jarenlang behouden. De Kranswieren vormen in de litorale zone grote 'onderwaterweiden' met hoge biomassa's. Hierdoor kunnen ze grote concentraties voedingsstoffen opnemen. Deze voedingsstoffen houden ze lang vast doordat ze deze bij het afsterven slechts langzaam aan hun omgeving afgeven. Er is een duidelijk verband aangetoond tussen de waterhelderheid en aanwezigheid van kranswieren. Door de dichte bodembedekkende kranswiermatten wordt opwerveling van bodemmateriaal voorkomen. Een ander interessant aspect van kranswieren is, dat ze stoffen afscheiden, die remmend werken op de groei van andere waterplanten en algen (allelopathische stoffen). De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 26 Kranswieren zijn typische pioniers, die hier massaal het nieuw ontstane wateren bezetten. Wanneer benthivore (op de bodemazende) vis, zoals brasem beperkt is , en er veel driehoeksmosselen aanwezig zijn, leidt dit tot toename van de Kranswiervelden. Kranswieren trekken waterplanten-etende vogels aan, zoals kleine zwaan, meerkoet, pijlstaart, tafeleend, krooneend en knobbelzwaan. De helderheid van De Kuilen wordt mede bepaald door de hoge bedekkingsgraad met kranswieren. Om de helderheid van het water te kunnen blijven handhaven en zelfs enige weerstand te kunnen hebben tegen een hogere fosfaatbelasting is een hoge bedekking van kranswieren vereist (een minimale aanwezigheid op 70% van de bodem, met een absolute bedekkingsgraad van 30%). De meest zuidelijke plas kent geen kranswierbegroeiing. Het water is dan ook troebel. Fosfaatbelasting van het water is hiervan de oorzaak. Kranswieren groeien in de optimaal op een waterdiepte van 50 tot 100 cm. Sterke verdiepingen, zoals het verder winnen van Groenzand zijn een bedreiging voor het areaal aan kranswieren. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 27 Pionier op kale vochtige bodem Overal aan de randen van de plassen treffen we op kale bodem Klein Hoefblad aan. Het is veelal op plaatsen waar zich later in het seizoen de associatie van Waterpeper en tandzaad zich zal ontwikkelen.. De bodem is vochthoudend, maar niet nat, basisch tot zwak zuur. Door zijn kruipende wortelstok, maakt hij tot meer dan een meter lange ondergrondse uitlopers. Overal ontspringen daar nieuwe planten. Stralende zonnen doorbreken de kale en koude grond Filius ante patrem De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 28 De bladeren en bloemen van Klein hoefblad verschijnen gescheiden. Daarom staat de plant te boek als Filius ante patrem : de zoon voor de vaders. Opmerkelijk is dat Klein hoefblad steeds groeit op plekken met een goede doorluchting van de bodem. Het zuurstofgehalte is doorslaggevend. Op erg natte plekken is minstens de bovenste bodemlaag doordrongen met zuurstof. Wilgen verleiden insekten Overal langs de plassen en bij afgravingen troffen we wilgen aan. Door de pioniersituaties langs de plassen hebben ze zich op veel plaatsen kunnen vestigen. Over een aantal jaren zullen ze het veld moeten ruimen. Door hun lichtbehoefte kunnen ze zich uiteindelijk in de concurrentieslag niet handhaven. Ze zijn alleen blijvend op plekken waar geen andere boom het uithoudt door blijvend stagnerend water. De bomen zitten nu vol katjes. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 29 Dit maakt ze uiterst belangrijk als voedselbron voor de Grijze zandbij en andere bestuivende insekten. Omdat de nektar gemakkelijk te bereiken is komen er ook veel hommels en vliegen op af. Ook ’s nachts worden de katjes omzwermd door talloze nachtvlinders. De wilgen bloemen hebben geen kelk en kroon en maken op een andere manier reclame. De kleine bloempjes die dicht opeen in de katjes zitten geven heerlijke geur af. Ze zijn gemakkelijk zichtbaar, want een bloeiende wilg heeft geen bladeren. De mannelijke katjes zijn opvallend door gele helmknoppen, de vrouwelijke hebben glanzende haren en gekleurde stempels. Mannelijke en vrouwelijke katjes zitten op verschillende bomen. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 30 De mannelijke bloemen scheiden nektar uit een kleine klier af en stuifmeel. De vrouwelijke bloemen hebben alleen nektar. Het schutblad van een katje behoort niet tot de bloemdelen, maar is een gewoon blad dat voor bescherming dient. De arktische soorten wilgen hebben een hoogte van enkele cm. Door zeer laag te blijven, kunnen ze in de warmste luchtlaag voortbestaan. De katjes zijn donkerrood. Daardoor nemen ze de zonnewarmte op en blijven warmer dan de omgeving, hetgeen ook op prijs wordt gesteld door bestuivende insekten. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 31 Grijze zandbij komt als geroepen. De grijze zandbij (Andrena vaga) vloog op de alom aanwezige Grauwe wilg en boswilg. Het is een bij uit het geslacht van de zandbijen (Andrena). Het mannetje, dat duidelijk kleiner is dan het vrouwtje lijkt een wit snorretje te hebben. De bij heeft een vrij korte tong en bezit verzamelharen voor het stuifmeeltransport aan de achterpoten. Als voedsel worden wilgenkatjes gebruikt. De soort leeft in pioniersvegetaties. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 32 De nesten die we in de groenzanden vonden lopen 25 tot 50 centimeter loodrecht omlaag en vertakken dan in meerdere zijgangen waar aan het einde de verbrede broedcellen zich bevinden. De larven die uit de eitjes komen spinnen zich nog dit voorjaar in, verpoppen in de zomer en overwinteren als volwassen zandbij in hun eigen cocon. Er waren veel nesten bij elkaar. Ze gebruiken ze soms jarenlang. Een soortspecifieke specialist De grijze zandbij is een soortspecifieke specialist die enkel stuifmeel verzamelt op wilgen. De wilgen die nodig zijn voor een nestplaats bevinden zich gemiddeld binnen een straal van 250 meter er omheen. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 33 We hebben ook nog uitgekeken naar de roodharige wespbij. Het is een nestparasiet van de Grijze zandbij die gedurende de dag bij de nesten van de Grijze zandbij rondzwerft. In een onbewaakt ogenblik legt ze eitjes in het nest. Omdat deze eitjes iets eerder uitkomen dan die van de zandbij eet deze eerst de larve ervan op en daarna het voedsel. De ontdekking van rond wintergroen. Op een betrekkelijk droge tot iets vochtige laagte aan de plas troffen we op grotendeels ontkalkte zandgrond de associatie van Wintergroen en Kruipwilg aan [Pyrola-Salicetum]. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 34 Op het zand ligt een laag zuur en halfvergaan strooisel [ ruwe humus] dat in verschillende mate gemineraliseerd is. De humuslaag is gemiddeld minimaal 10 cm dik en wordt in profiel opgevolgd door een horizont van doorworteld bruin zand met een dikte van 4 tot 10 cm met eveneens een hoog humuspercentage [10-20%]. Het strooisel van Kruipbrem dat hier domineert is relatief moeilijk afbreekbaar en deze factor vormt, in combinatie met de verschillende mate van overstuiving, een zeer specifiek milieu. De structuur van de Associatie van Wintergroen en Kruipwilg [Pyrola-Salicetum] De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 35 Het Pyrola-Salicetum vormt een dicht dwergstruweel met een tweelagige structuur. De bovenste laag bestaat uit de loofverliezende dwergstruik Kruipende wilg; de onderlaag bestaat uit hemicryptofyten, waaronder winterharde rozetplanten, zoals Rond wintergroen en geofyten. Mede door de aanwezigheid van een dikke strooisellaag is de gemeenschap rijk aan paddenstoelen en andere schimmmels. Mycotrofe planten In de gemeenschap komen geheel of gedeeltelijk op schimmels parasiterende [mycotrofe] planten voor. Zo vertoont Rond Wintergroen een langzaam groeiend, heterotroof jeugdstadium, waarbij op saprofytische bodemschimmels wordt geparasiteerd. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 36 Het volwassen Rond wintergroen kan hier alleen leven middels arbutoïde mycorriza. Het plantje heeft twee typen wortels, lange en korte; de laatste zijn enigszins verdikt en worden omgeven door een schimmelmantel. De schimmelpartners zijn veelal basidiomyceten, paddenstoelvormende soorten die ook als ectomycorrizavormer bij bomen bekend staan. Ook bij de ontwikkeling van de kiemplant is een mycorrizaschimmel betrokken. Het jonge plantje, dat noch over bladgroen noch over reservevoedsel beschikt, kan zich aanvankelijk alleen van de afbraakprodukten van humus voeden. Als Rondwintergroen zich ergens kan vestigen moet aan een combinatie van drie voorwaarden voldaan zijn Humusrijkdom van de grond Een factor die periodiek de humusafbraak bevordert Een vochtige atmosfeer. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 37 Standplaatsfactoren kritisch voor Pyrola De plek waar wij Rond wintergroen vonden is tegen te hoge uitdroging beschermd door zijn lage ligging en de beschutting gevormd door wilgstruwelen en berkenbos. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 38 Het humuspakket waarin Pyrola wortelt, bestaat uit moeilijk afbreekbaar materiaal van kruipwilgbladeren. Maar ook afgevallen loof van Zomereik, Berk en Grauwe wilg. De ritmiek van humusopbouw en –afbraak waar Rond wintergroen wel bij vaart, wordt bepaald door de wisselende waterstand. Met het stijgen van het waterpeil tijdens de winter worden uit de ondergrond bodembestanddelen meegevoerd, die met het humuspakket in contact komen en -als het water weer daalt- de vertering daarvan versnellen. De hellingen in de omgeving die af en toe regenwater afvoeren bewerkstelligen een soortgelijk effect. Rond wintergroen is in de regio zeer zeldzaam. In een vochtig schraal grasland in stadspark Staddijk komen enkele tientallen planten voor. Klein wintergroen groeit in een wilgenbosje op het voormalige goederenstation in Kranenburg. De populatie omvat meer dan 100 planten. Stinkende gouwe prominent aanwezig in de associatie van Look-zonder-look en Dolle kervel De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 39 Stinkende gouwe is een kensoort van de associatie van Look – zonder- Look en Dolle kervel. De als rozet overwinterende plant valt op veel plaatsen direct op. De plant kwam al in het neolithicum langs de Maas voor maar werd pas in de middeleeuwen een algemene dorpsplant. Op vele plekken in het voedselarme bos vooral in bermen waar zuur strooisel vermengd is met steengruis treffen we de Associatie van Look zonder Look en Dolle kervel aan. Het steengruis heeft een neutraliserend effect en bevordert de mineralisatie. Ook op zwaar beschaduwde plaatsen in humeuze, voedselrijke, vochthoudende maar niet natte zure grond groeit de associatie van Look-zonder-Look en Dolle kervel. Associatie van Look zonder Look en Dolle kervel [Alliario-Chaerophylletum temuli] De kenmerkende soorten Look-zonder-look en Dolle Kervel en Stinkende gouwe hebben hun optimum in deze associatie. We vonden er ook de verwilderde sierplant Tuinjudaspenning. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 40 Wilde akelei had zich gevestigd vanuit de omringende tuinen. Op een halfbeschaduwde plaats op matig droge, humeuze, kalkhoudende grond had het zich een plaats veroverd. De meest frequente begeleiders Grote brandnetel, Kleefkruid, Hondsdraf, Kropaar, Ruw beemdgras, Fluitenkruid, Gewone paardenbloem, Kruipende boterbloem, Gewone berenklauw, Glanshaver, Witte dovenetel. Op relatief schaduwrijke plekken: Robertskruid, Dagkoekoeksbloem. Een ruderaal accent werd gegeven door Ridderzuring. De Zevenbladassociatie [Urtico-Aegopodietum] Op humeuze, vochthoudende, matig voedselrijke, minerale grond, groeit de Zevenbladassociatie. De standplaats heeft steeds het karakter van een grenszone. Het gaat bij “De Kuilen” om bosranden, bermen , jonge bosaanplantingen, geruderaliseerde bosjes. De associatie is soorten arm. De structuur wordt bepaald door geofyten met ver kruipende wortelstokken. Dominant zijn steeds Zevenblad en Gewone brandnetel. Daarnaast wintergroene hemicryptofyten zoals Hondsdraf, Kruipende boterbloem, Kropaar. Van de therofyten is alleen Kleefkruid aanwezig. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 41 Romantisch ruig. Maquis! Een dicht begroeide plantenbiotoop van groen blijvende Bremstruwelen. Maquis is te vinden in gebieden waar het oerbos is vernietigd, of is ontstaan uit bossen waar de grote bomen zijn verwijderd. Dichte maquis vinden we veel in de westelijke helft van het Middellandse Zeegebied. In De Kuilen komt Brem maquis voor op sterk door de mens beïnvloede standplaatsen. Het wordt begeleid door massa’s Bosbramen, hier en daar Sporkenhout. Het wisselt af met velden Gewoon struisgras en ruigten van Boerenwormkruid, Bijvoet, Speerdistel. De bodem bestaat uit fijn zand. Er vindt minder ophoping van ruwe humus plaats dan in heidevegetaties en in de ondergrond zit geen oerbank. Louis constateert dat de Brem struwelen nog steeds in oppervlakte toenemen. We komen ze in natuurlijke omgeving tegen langs de plateau randen van het Maasdal. In strenge winters sterven veel Cytisus-struiken af. De necromassa belemmert het opnieuw uitlopen van de Brem. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 42 De kiemplanten van Cytisus, die vooral na brand talrijk kunnen zijn, worden graag gegeten door konijnen. Stropen en branden waren in het verleden bevorderlijk voor de ontwikkeling van deze struwelen. Pioniergrasland op Gruis-en Steenbodem [Sedo-scleranthetea] Aan de oevers van de plassen treffen we een betrekkelijke soortenrijke pionierbegroeiing aan die behalve uit grassen vooral uit eenjarige kruiden en mossen is opgebouwd. De vegetatiestructuur is zeer open. Het substraat bestaat uit gruis, steen met een dun verweringslaagje. De vegetatie is marginaal op antropogeen beïnvloede grond. De begroeiing ligt op een zeer dunne verweringsbodem. Het substraat is arm aan nitraat en fosfaat. De standplaats ligt vol in de zon. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 43 Ze is droog en staan bloot aan sterke temperatuurwisselingen; de humusarmoede en de stenigheid van het substraat impliceren een gering vermogen om vocht vast te houden. Het droge karakter van de standplaats blijkt ook uit het zeer hoge aandeel van planten die buiten de invloedsfeer van het grondwater kunnen groeien. De succulenten, zoals Muurpeper uit de familie Crassulaceae beschikken over een opmerkelijke fysiologische aanpassing aan droogte. Overdag houden de planten hun huidmondjes gesloten, waardoor ze vochtverlies voorkomen. Kooldioxide wordt ’s nachts opgenomen en tijdelijke opgeslagen in de vorm van appelzuur, waaruit overdag weer afgesplitst wordt om vervolgens in koolhydraten te worden omgezet [CAM=Crassulaceae Acid Metabolis]. Structuur van het SedoScleranthetea De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 44 In de open en lage begroeiingen komen smalbladige gramenoïden, eenjarige rozetplanten, zoals Vroegeling en Kleine veldkers , en cryptogamen [zowel mossen als lichenen] veelvuldig voor. Op wat voedselrijkere plekken treffen we de Kleine veldkers aan. Ook Vroegeling heeft zich hier gevestigd. Het kleine eenjarige plantje is in de herfst ontkiemd en bloeit en zet zaad in de lente. Op zijn spatelvormige bladeren zitten sterharen, bescherming tegen uitdroging. De witte kroonbladen zijn in tweeën gespleten, zodat de kroon uit acht slippen lijkt te bestaan. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 45 Op de foto van Jan Stammen zijn de mannelijke plantjes [B] uitgerust met een spatbeker. De bladen rond de antheridiën vormen een kelkvormig omwindsel om regendruppels op te vangen. Daarna kunnen de zaadcellen via het water op zoek naar de eicel. Op de vrouwelijke plantjes zit een archegonium [D]. Dat is flesvormig, de eicel bevindt zich onderin. Ze zijn zo klein, dat ze met het blote oog niet zichtbaar zijn. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 46 Soredieus Leermos is een korstmos. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 47 Op voor het leven moeilijke plekken ontdekken we het korstmos Soredieus leermos. Het licheen dankt zijn naam aan de ronde soralen op het thallus. Op de soralen worden sorediën gevormd. Het zijn korrels die dienen voor de vegetatieve verspreiding. Sorediën bestaan uit schimmeldraden en algencellen. Korstmossen zijn taaie organismen die overleven op plekken waar de planten het laten afweten. We vinden Soredieus leermos dan ook in heischraal grasland Lichenen zijn een samenwerking tussen schimmels en algen. De schimmel is op de alg aangewezen, de algen komen zonder de schimmel niet voor. Door deze samenwerking kunnen beide organismen overleven. Ze leven van de lucht. Ze hebben wel wortels maar deze dienen voor de aanhechting niet voor de opname van stoffen De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 48 Apotheciën op Soredieus leermos Op de foto van Jan Stammen zijn de apotheciën zichtbaar. Het zijn de vruchtlichamen op het thallus van het Leermos. Hierin worden de ascosporen van de schimmel gevormd. Het is de sexuele voortplanting van de schimmelcomponent in het korstmos. Leermos groeit in de Kuilen in droog grasland op zandgrond [Koelerio-Corynephoretea] Gewone Franjezwam op voedselarme zandgrond De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 49 Bij het Reindersmeer en Graefenthal vonden we in hetzelfde biotoop Gewone franjezam. Ze geuren zuur en vormen mycorrhiza met zeer jonge boompjes op kale grond. In de halfschaduw aan de rand van loofbos waar humusrijk materiaal bijeen lag op minerale bodem groeide Maarts viooltje. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 50 Van oorsprong hoort het thuis aan de randen van het AbelenIepenbos [Viola odoratae-Ulmetum]. In het vervangende loofbos in “De Kuilen” heeft het een plek gevonden. Komen er zo vroeg in het jaar geen insecten, dan vindt geen bestuiving plaats. Er worden dan kleistogame bloemen gevormd. Deze hebben half zo lange kelkbladen als de volledige bloemen en zeer weinig ontwikkelde kroonbladen. Van de meeldraden komen alleen de onderste twee tot ontwikkeling. In de gesloten bloem vindt zelfbevruchting plaats, die tot rijkelijke zaadzetting leidt. De kleistogamie waarborgt de zaadvorming, terwijl de kroondragende bloemen uitwisseling van erfelijke eigenschappen mogelijk maken. De Grondster associatie De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 51 [Digitario-Illecebretum] De grondsterassociatie is een karakteristieke plantengemeenschap van de Millse heide. We vinden het langs een vochtige zandweg. De associatie kan slecht tegen beschaduwing. Lichte bemesting en betreding bevorderen de associatie. De textuur van de grond is grof De vegetatie bestaat uit eenjarige rozetplanten, die zich stervormig op de bodem uitspreiden. De open vochtige zandgrond staat ’s winters vaak onder water en valt in de loop van de zomer droog. De bodem is matig voedselarm, neutraal en oppervlakkig dichtgeslagen. Dit laatste wordt bevorderd door de wisselende grondwaterstand, maar ook door betreding en berijding De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 52 De exoot Ribes sanguineum (rode ribes) is een plant uit de Ribesfamilie (Grossulariaceae). De plant komt van nature voor aan de Amerikaanse westkust. De bloemen verspreiden een kenmerkende geur, die aan kattenpis doet denken.. De Grote betekenis van de behaarde rode bosmier voor de zandige Millse heide Op onze tocht door de Millse heide en Langenboomse bossen stuiten we op de metropolen van de Behaarde rode bosmier. Ze bestaan uit 500.000 werksters en hebben een stabiliserend effect op het ecosysteem. Het nestmateriaal en voedsel wordt in een kring van 200 meter om het nest verzameld. De kolonie is erg honkvast en afhankelijk van vaste voedselbronnen. De bladluizen die worden gemolken zijn erg geliefd. Dit volk doodt jaarlijks gemiddeld 8 miljoen De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 53 insecten. Hebben ze prooidieren ontdekt dan concentreren ze zich daar tijdelijk op. Bovendien ruimen ze dode en rottende dieren op. De mieren hebben een stabiliserend effect in de Boshuizerbergen. Bevolkingsexplosies van de Kleine wintervlinder worden zodanig beperkt dat de bomen rond dit mierennest groen blijven. Door het graven en slepen van nestmateriaal hebben ze grote invloed op de fysich-chemische bodemeigenschappen. Daardoor wordt de vegetatie weer beïnvloed. De Behaarde Rode bosmier heeft zich hier kunnen vestigen met behulp van de serviformica [slaven]-soorten. In dit geval de Zwarte renmier De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 54 Temperatuurregeling beslissend voor het koepelnest Het koepel nest ligt langs de rand van een aardenwal, in de warme voorjaarszon. Dit is voor het voortbestaan van het mierenvolk cruciaal. De nestkoepel bezit een eigen temperatuur. Deze temperatuurregeling wordt nu in werking gezet. Duizenden mieren zaten te zonnen. Om de nodige warmte op te nemen. Wanneer ze hierin geslaagd zijn gaan de koninginnen zich concentreren op het leggen van eieren. De larven die uit de eieren komen voelen zich lekker bij deze temperaturen en gaan voorspoedig groeien. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 55 De Millse heide is zo gunstig voor de Behaarde rode bosmier, omdat ze open en zonnig is. In de buurt lagen meerdere nesten , die met paadjes waren verbonden. Dit komt, omdat de soort zich vermeerdert door het afsplitsen van dochternesten. De betekenis van de kolonie voor het gebied ligt ook in het verslepen van zaden. Dit nest verzamelt dit jaar 36000 zaden over 70 meter. Ze ruimen bovendien veel dode en rottende dieren op. De mier is nauw verwant aan de wesp, om preciezer te zijn: hij stamt af van de gravende wespensoorten waarvan de werksters hun vleugels gedurende de evolutie hebben afgestoten. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 56 Wie goed naar een mier en een wesp kijkt, ziet duidelijke overeenkomsten in de bouw van hun lichamen. Overbevolking ligt bij dit nest op de loer. Daarom wordt er een lichting van opgroeiende larven opgekweekt tot mannetjes en koninginnen. Op een warme broeierige dag na een regenbui zullen ze opstijgen boven de De Kuilen. In de lucht paren de mannetjes met de koninginnen, waarna de mannetjes vrijwel meteen sterven en de koninginnen een nieuwe nestplaats zoeken. Dit doen ze vanuit de lucht. Zo kan een koningin zomaar een nieuw nest beginnen in een bloembak op de tiende etage van een flatgebouw. Putter Groenling Vink Koolmees Heggenmus Pimpelmees De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 Roodborst Winterkoning 57 Aalscholver Grote canadese gans Scholekster De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 Blauwe reiger Grauwe gans Fuut 58 Boomklever Boomkruiper Buizerd Gaai Goudhaantje Grote bonte specht Huismus Kauw Knobbelzwaan Kokmeeuw Krakeend Meerkoet Tjiftjaf Waterhoen Wilde eend Zwarte kraai In “de Kuilen” domineren de arme Berken-eikenbossen met een beperkt aantal vaatplanten. De rijkdom aan mycorrhizapaddenstoelen en korstmossen is groot, terwijl ook heel wat mossen aan deze arme bossen gebonden zijn. In dit jonge stadium domineert de berk. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 59 De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 60 De Wespspin [Argiope bruennichi] Van de Wespspin vonden we enkele coconnen. Op de foto van vorig jaar is een vrouwtje te zien. De veel kleinere mannetjes zaten in de buurt en wachtten op een kans. Het mannetje kan hooguit 2 keer paren omdat hij bij het paren één van zijn twee genitaliën in het vrouwtje laat zitten. Dat verkleint de kans dat andere mannetjes zich succesvol kunnen voortplanten met het vrouwtje. Mannetjes weten een onsuccesvolle bevruchting te vermijden door een maagdelijk vrouwtje te verkiezen. Zo'n vrouwtje scheidt een specifiek feromoon uit dat opgepikt wordt door mannetjes. Het mannetje wordt echter na de paring vrijwel altijd ingesponnen en later opgegeten door het vrouwtje zodat een tweede paring eerder uitzonderlijk is. Hij dient het vrouwtje tot voeding, wat de ontwikkeling van zijn nageslacht ten goede komt. Als het mannetje geluk heeft is het vrouwtje pas verveld, dan zijn haar kaken nog zacht en maakt hij de grootste kans om te paren zonder opgegeten te worden voor zijn sperma is afgegeven. Een mannetje leeft ook aanzienlijk korter; nadat hij volwassen is slechts enkele dagen. Ongeveer een maand na de paring, rond augustus, worden de eitjes afgezet in een relatief enorme, gelige eicocon. Een cocon bevat honderden eitjes en wordt door het vrouwtje bewaakt tot ze sterft. Ongeveer een maand nadat de cocon is gesponnen komen de jonge spinnetjes uit het ei, maar ze verlaten nu pas de cocon. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 61 Zowel pad al Bruine kikker kruiste ons pad. Door de beschikbaarheid van ondiep water dat snel opwarmt is hier een geschikt voortplantingsbiotoop ontstaan. De gewone pad is een generalist die in uiteenlopende habitats kan worden gevonden en aangepast is aan drogere plaatsen Hij heeft een onopvallende kleur en wordt overdag vanwege de schemeractieve levenswij ze zelden aangetroffen. Het voedsel bestaat voornamelijk uit kleine ongewervelden. De gewone pad is vanwege zijn op een terrestrische levenswijze De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 62 aangepaste huid vrijwel uitsluitend te vinden op het land op enige afstand van het water. De klieren in de huid en met name de paratoïden achter de ogen bevatten stoffen die giftig zijn en worden afscheiden bij gevaar. Het gif is wit van kleur en heeft een erg bittere smaak. Het gif wordt wel bufofagine genoemd en bestaat niet uit één chemische verbinding maar uit een cocktail van verschillende stoffen. De bruine kikker gaat ‘s nachts jacht. Dan springt hij hier door de vegetatie op zoek naar voedsel. De bruine kikker kan zoals de meeste kikkers statische beelden niet goed zien en hapt naar alles wat beweegt en in de bek past. Als de prooi met de snelle schiettong gegrepen is, wordt deze met behulp van de ogen omlaag geduwd. Op het menu staan voornamelijk ongewervelden als insecten [kevers, sprinkhanen, wormen, duizendpoten, en [naakt-] slakken. Af en toe worden kleine gewervelde dieren gegeten zoals muizen en kleinere kikkers. Volwassen kikkers hoeven maar twee tot drie keer per week te eten, in tegenstelling tot de jongen. Deze moeten veel voedsel eten om probleemloos verder te kunnen groeien. De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 63 De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 64 De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 65 De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 66 De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 67 De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 68 De Kuilen bezocht De Kuilen in het Mioceen 22.000.000 jaar geleden De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012 69