De Kuilen, Langenboom

advertisement
1
KNNV afdeling Nijmegen
Goudenregenstraat 5
6573 XN BEEK
UBBERGEN
[email protected]
www.knnv.nl/nijmegen
De Kuilen
Zwerven over de Groenzanden
20-maart 2012
Deelnemers [12]: Louis Geraets, Diana Rijsdijk, Robert de Vos,
Marijke Saedt, Marc Hofs, Ricky Hagens, Ans, Jan Stammen, Hilda.
KNNV afdeling Nijmegen 14 april 2011, de Kuilen
Foto’s: Robert de Vos,
Jan Nillesen, Jan
Stammen.
Excursieleider en
verslag: Jan Nillesen.
Weer: Mooie lente dag.
Temperatuur: 18 °C .
Tijd 10.00-14.00 uur
Louis raapt fossielen op uit het Mioceen [23-5 MA].
De excursie start bij de Fazantenweg. We doorkruisen een gebied dat
eeuwenlang deel uitmaakte van de uiterste noordpunt van de noordelijke Peel. In die tijd bestond het uit een ruig golvend landschap met
heide.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
2
Na het ineenstorten van de heidelandbouweconomie 1910 is het gebied voor vele doeleinden gebruikt. Zo was het militair oefen terrein,
militair vliegveld in 1944, Belt, Woonwagenkamp, Crossterrein.
In 1930 zijn grote oppervlakten bebost met renteloze voorschotsbossen, bestaande uit eentonige dennenplantages. In 1950 begon de ontgronding. Hierbij werd de complete vegetatie verwijderd. In de periode daarna zijn op beperkte schaal kleine grove dennen plantages aangelegd.
groenzanden
De Kuilen bij Langenboom zijn ontstaan door groenzandwinning.
Daarbij zijn veel fossielen aan de dag gekomen.
De zandwinning die in Langenboom wordt toegepast heeft als voordeel dat alles wat wordt opgezogen op het land wordt gespoten.
De gehele lading zand inclusief fossielen wordt via een honderden
meters lang pijpenstelsel overgebracht van de bodem van de plas naar
het opspuitterrein aan de rand ervan.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
3
Op de foto zijn de groenzanden te zien die hier 29.000.000 jaar geleden werden afgezet. Op de foto zijn diepe erosiekloven zichtbaar
die onlangs door de zware regenval zijn veroorzaakt. Het opgezogen
zand wordt in twee grote aarden bakken gespoten, die beide een grootte hebben van enkele voetbalvelden.
In de bak kan het groenzand bezinken. Zodra hij vol is, wordt de bak
leeg gegraven en wordt tegelijkertijd de tweede volgespoten.
glauconiet
glauconiet
Groenzwart
glauconiethoudend zand
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
4
De kuilen liggen bovenop de
Peelhorst. Hier zijn
tektonische krachten actief die
aardlagen omhoog duwen,
zodat deze dicht aan de
oppervlakte komen. Doordat
verschillende lagen omhoog
zijn gekomen en de bovenste
lagen vervolgens geërodeerd
zijn, zijn de oorspronkelijke
diepere lagen, waar we
normaliter niet bij zouden
kunnen komen, aan de
oppervlakte komen te liggen.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
5
Aldus zijn hier in “De Kuilen” aardlagen bereikbaar die elders in
Nederland op honderden meters diepte liggen. Op de top van de
Peelhorst zijn zo geheten groenzanden te vinden, die worden
gebruikt voor de wegenbouw. Deze groenzwarte
glauconiethoudende zanden zijn in Mioceen [23-5MA] en Plioceen
[5-2MA] in een warme zee afgezet.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
6
Op de paleogeografische kaart wordt duidelijk dat De Kuilen aan
de rand van de zee lagen in het mondingsgebied van het RijnMaassysteem. De rivieren voerden grote hoeveelheden biotiet of
ijzermica aan. Een afzetting bestaande uit een silicaatgroep
gebonden aan kalium, magnesium, ijzer en aluminium. In de
warme zee veranderde de biotiet in glauconiet, de groenzanden
waarover we lopen.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
7
De glauconiet zanden gefotografeerd door een Kuilofiel.
Ook hier zijn zeer fraai de door het regenwater veroorzaakte
erosiegeulen te zien en de prachtige terrassen die veroorzaakt
worden door de gelaagdheid van de zanden.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
8
Glauconiet is een geelgroen tot groen
mineraal dat hier gevormd is door
verwering van biotiet in ondiep warm
zeewater.
Glauconiet wordt gevormd bij verwering van kleimineralen. Dit
gebeurt alleen in ondiepe warme zeeën waar niet te veel sediment
aangevoerd wordt. Glauconiet is een autochtoon mineraal, dus op
de plek van afzetting gevormd. Hierdoor is het uitermate geschikt
om het vroegere milieu mee te bepalen. Als je glauconiet aantreft
in zand dan weet je zeker dat dit vroeger in een ondiepe, warme
zee is afgezet. Glauconiet heeft een bijzondere eigenschap: het bevat kalium dat licht radioactief is. Dit maakt het geschikt om ouderdomsbepalingen mee te doen. Omdat dit mineraal ook nog
eens ten tijde van de afzetting is gevormd, is de afzetting zelf even
oud als het mineraal en kun je dus ook bepalen hoe oud de afzetting is.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
9
De Kuilen
in het
Mio-ceen
[22 MA].
In Biotiet of ijzermica is de
silicaatgroep gebonden
aan kalium, magnesium, ijzer of
aluminium.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
Glauconiet↓
10
Haaientandzevers
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
11
Op de foto zijn de fossielen te zien waar wij versteend hout,
schelpen en tanden vonden.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
12
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
13
Sinds 1996, toen de zandwinning in Langenboom grootschaliger
werd aangepakt, vinden verzamelaars dagelijks enorme
hoeveelheden fossielen. Elk fossiel is een stukje van een puzzel die
informatie geeft over de oertijd. De haaientandzevers in
Langenboom rapen dus onderdelen van een verhaal bij elkaar. “Ze
werken aan de geschiedenis van hun eigen geboortegrond”.
Omdat de verzamelaars er elke dag staan en veel bijzondere
dingen vinden zijn ze de oren en ogen van de wetenschap.
Indrukwekkend zijn overal geomorfologische verschijnselen
zichtbaar, die in het klein de gebeurtenissen uit het verleden
weergeven. Sedimentatie en erosie in een gelaagd substraat
veroorzaken onwaarschijnlijk mooie profielen
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
14
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
15
Vuursteen vormt geen rotsen en
gebergten. Vuursteen is een
gesteente dat vaak in klompen
in kalksteen wordt aangetroffen en
meestal bruin of grijs van kleur is.
Dergelijke 'klompen' worden in
de geologie concreties genoemd.
De in het tijdperk van het Laat-Krijt afgezette vuursteenconcreties
zijn zeer vormrijk en variëren van langwerpige platen tot geweien botvormige stenen. Vuursteen bestaat uit siliciumdioxide en
veel (chemisch gebonden) water. Het is een erg hard (7 op
de Hardheidsschaal van Mohs), clastisch gesteente dat
voornamelijk aangetroffen wordt in opgevulde graafgangen
van kreeftachtigen. Bij een harde slag op een stuk vuursteen
ontstaat er vaak een schelpvormig breukvlak met scherpe kanten.
Dit ontstaat door een spanningsgolf in het gesteente door de
inslag.
Het gesteente wordt vuursteen genoemd omdat een slag met een
stuk vuursteen op een stuk ijzer of pyriet kan resulteren in
vonken, waarmee, met de nodige ervaring, een droog, brandbaar
materiaal (zoals een plukje los katoen of gedroogd mos,
of tondelzwam) aangestoken kan worden. De vonken ontstaan
door kleine ijzerdeeltjes die spontaan in de lucht oxideren waarbij
veel warmte vrij komt zodat de deeltjes gaan gloeien.
Graniet
Graniet is een zuur
stollingsgesteente dat
voornamelijk bestaat uit
drie mineralen; kwarts,
veldspaat en mica’s.
De onderlinge verhouding van de mineralen verschilt, maar
doorgaans is kwarts de dominante component (ongeveer 50%).
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
16
Het kwarts is meestal grijs, het veldspaat kan gekleurd zijn en de
glimmers zijn meestal bruin of lichtgrijs van kleur.
Graniet is een stollingsgesteente en dat wil zeggen dat het is
gevormd door het ondergronds stollen van magma. (Dit in
tegenstelling tot een uitvloeiings gesteente zoals basalt dat
dichtbij of aan het aardoppervlak gestold is.) Doordat graniet op
diepte gestold is, hebben de mineralen bij langzame afkoeling de
tijd gehad om kristallen te vormen.
Lydiet bestaat uit kwarts met
verontreinigingen. De
rechthoekige zwarte, glanzende
blokjes die we vonden zijn van
oorsprong een soort kiezellei,
afgezet op een zeebodem uit
kleine organismen, zoals
radiolariën.
De stipjes die in de steentjes te zien zijn kunnen hierop wijzen.
Het kan overgangstinten vertonen naar rode, bruine, grijze of
groene varianten. Ook komen veel overgangen naar radiolariet
voor. Witte kwartsadertjes en gelaagdheid komen ook veel voor.
De lydietsteentjes zijn afkomstig uit de Ardennen of uit MiddenDuitsland (Rijnse leisteengebergte, Fichtel gebergte).
Een zuivere variant van lydiet werd eeuwenlang (en ook nu nog)
gebruikt als 'toetssteen' voor het toetsen van het goudgehalte van
sieraden en munten. Bij het langs strijken blijft er op de zwarte
steen een stoffijn streepje achter, waarvan de kleur karakteristiek
is voor het gehalte aan goud. Met zuur werd eventueel ook nog het
overige metaal in het proefstreepje opgelost zodat alleen goud
overbleef. Naast de streep werd een streep gezet met een stift van
bekend goudgehalte. De zwarte kleur is te wijten aan koolstof die
meestal afkomstig is van de organische resten in het oorspronkelijke slik .
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
17
Kwarts is een mineraal dat in
verschillende hoedanigheden
voorkomt. Bergkristal,
amethist, melkkwarts, tijgeroog,
agaat, en vuursteen zijn
allemaal voorbeelden van
kwarts.
Wat ze gemeen hebben is de samenstelling: alle kwarts is
opgebouwd uit een verbinding van silicium en zuurstof (SiO2) en
heeft dezelfde kristalstructuur. Kwarts kan doorzichtig zijn
(bergkristal), maar ook volledig ondoorzichtig (vuursteen) en het
kan vele verschillende kleuren hebben. Kwartskristallen zijn
herkenbaar aan de zeshoekige vorm met piramides aan de
uiteinden.
Kwarts heeft een hardheid 7, waarmee het glas en staal kan
krassen. De hardheid van kwarts wordt dan ook benut in
schuurmiddelen. Omdat het zo hard is, is kwarts slijtvaster is dan
veel andere mineralen. Daardoor bestaat dit groenzand
voornamelijk uit kwarts. De rest van de mineralen die ooit het
vaste gesteente van gebergtes elders in Europa vormden, zijn
tijdens het transport via rivieren naar de kust helemaal
weggesleten, terwijl de kwartskorrels overbleven.
Groenzand bestaat voor een groot deel uit kwartskorrels. Andere
mineralen zijn maar weinig aanwezig. Die mineralen zijn door
erosie vergaan tijdens het transport via rivieren vanuit de bergen
naar “De Kuilen”. Kwarts is dan nog niet vergaan, omdat het veel
harder is en daardoor beter bestand tegen de slijtende werking
van het riviertransport. Wanneer er lagen zand bedolven worden
en dieper in de grond komen te liggen neemt de druk op de
kwartskorrels toe.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
18
Door die druk is het mogelijk dat de kwartskorrels op de plekken
waar ze elkaar raken een beetje 'oplossen'. Hierdoor kitten alle
korrels aan elkaar en ontstaat er zandsteen.
Op de hoogte kaart hierboven is met rood de route van de
excursie aangegeven. Fraai is de Peelhorst en het oerstroomdal
van Maas en Rijn te herkennen
Het terrein van “De Kuilen”, bestond tot 1930 uit heide. In 1930
werd het bebost met naaldhout voor de mijnen. In 1939 werd het
militair oefenterrein. Vanaf 1944/1955 was het vier maanden een
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
19
vliegveld van de geallieerden. Gedeelten ervan dienden als
woonwagenkamp, vuilstort en crossterrein.
Vanaf 1950 is het grotendeels ontdaan van begroeiing en
afgegraven voor zandwinning.
Plaatselijk is opnieuw naaldhout aangeplant, van vooral Grove den
en Fijnspar. Op andere plaatsen bevindt zich een maquis van
bremstruwelen, schraalgrasland en opslag van Ruwe berk.
Het Nitelletum Translucentis in
de litorale zone.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
20
In de littorale zone van de plas vormt Doorschijnend Kranswier
plaatselijk onderwater weiden. Het water is voedselarm, helder en
zwak gebufferd. De bodem bestaat uit zand. De waterdiepte aan
de randen varieert van 0,3 tot 1,5 m, de pH van 5,8 tot 7,4. Sulfaat
is het dominante anion; de concentraties van fosfaat en nitraat
zijn zeer laag; hetzelfde geldt voor het kalkgehalte. Door de
voortdurende toevoer van kwelwater is hier sprake van water
waarin geen hydrologische rijping heeft plaats gevonden.
De Kuilen tonen ons in prachtige lentekleed. De prachtige
lentekleuren geven de plas een vriendelijke steeds wisselende
betovering. De zandkuil is ? ha groot; 15 m diep. (Het diepste
meer op aarde is het Baikalmeer 250 m). Een plas ontstaan door
het baggeren van groenzanden.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
21
De Kuilen zijn een systeem vreemd element in de Noordelijke
Peel. Het zijn grote gaten gevuld met grondwater. Grondwater
doorspoelt ook voortdurend het systeem. Het water is koel [als
het uit de watervoerende lagen komt: [10°C] , voedselarm en niet
belast met organische stof . Abiosferisch water= water dat een
tijdlang buitengesloten is geweest van de organische kringloop.
De blauwe kleur wordt veroorzaakt door het blauwe uitspansel
dat weerspiegeld wordt door het kristalheldere water
Langs de randen is een loodgrijze zone zichtbaar. Deze duidt op
een ondiep gedeelte aan de rand [litoraal], waarna het meer de
diepte in duikt het pelagiaal. De diepte zelf noemen we het
profundaal.
In het profundaal , plaatselijk tot 15 m diep, is geen productie,
alleen consumptie. We vinden er bodembewonende organismen,
het benthos en bacteriën. Er groeien langs de randen van de
Zuidplas en de Grote plas uitgestrekte velden Kranswieren
[Charetea]. Het gaat hier om Doorschijnend kranswier
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
22
Het zijn de Nitella soorten die in zacht water voorkomen.
Doorschijnend kranswier staat hier op minerale bodem in kraak
helder, oligotroof water. Ze heeft rhizoïden waarmee ze
behoorlijk stevig in de bodem staat.
Het water bevat geen fosfaat, zodat Doorschijnend kranswier niet
hoeft te vrezen voor concurrentie van waterplanten die fosfaat
snel opnemen en daardoor hard groeien. Het gebrek aan fosfaat
verklaart ook de afwezigheid van fytoplankton. Doorschijnend
kranswier bouwt hier aan een onderwater weide. De biomassa is
vooralsnog bescheiden. De kranswieren nemen alle aanwezige
voedingsstoffen op. Deze voedingsstoffen houden ze lang vast
doordat ze deze bij het afsterven slechts langzaam aan hun
omgeving afgeven. Kranswieren hebben , in tegenstelling tot de
meeste hogere waterplanten, geen luchtweefsel [aerenchym].
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
23
Hierdoor zinken ze na het afsterven naar de bodem in plaats van
naar het wateroppervlak zweven zoals de meeste afgestorven
waterplanten doen. Dit verklaart ook waarom we nauwelijks
resten van kranswieren vonden op de oevers.
Het Nitelletum translucentis
Maagdelijk water: koud, helder, voedselarm grondwater. Op de
zandige bodem associatie van Doorschijnend kranswier
[Nitelletum translucentis]. Het verklaart ook het voorkomen twee
weken geleden van de Krooneend, die hier een maand
gebivakkeerd heeft.
De Krooneend fourageert op Kranswier.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
24
Er is vis in De Kuilen. Futen, Dodaars, Reiger en Aalscholver zijn
hier de predators. Bij waarnemen.nl wordt vermeld: Karper,
Snoekbaars, Snoek, Baars.
Kranswieren behoren biologisch gezien tot de groenwieren, het is
dus een algensoort. Hoewel kranswieren worden gezien als
voorlopers van de landplanten, hebben ze geen bladen, wortels of
bloemen. Bij Kranswieren in kalkrijk water wordt aan de
buitenkant kalk afgezet, waardoor ze ruw aanvoelen. Kranswieren
kunnen zich op vegetatieve of geslachtelijke manier voortplanten.
Vegetatieve voortplanting vindt plaats door de vorming van een
soort knolletjes aan de voet van de plant (bulbillen), die verspreid
kunnen worden door waterbeweging of vogels, en waaruit weer
nieuwe planten groeien. Geslachtelijke voortplanting vindt plaats
door de vorming van sporen. Deze sporen ontstaan in de
voortplantingsorganen in de oksels van de stengelvertakkingen.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
25
Met het blote oog zijn de mannelijke voortplantingsorganen als
oranje bolletjes goed te zien. Sporen kunnen hun kiemkracht
jarenlang behouden.
De Kranswieren vormen in de litorale zone grote
'onderwaterweiden' met hoge biomassa's. Hierdoor kunnen ze
grote concentraties voedingsstoffen opnemen. Deze
voedingsstoffen houden ze lang vast doordat ze deze bij het
afsterven slechts langzaam aan hun omgeving afgeven.
Er is een duidelijk verband aangetoond tussen de waterhelderheid
en aanwezigheid van kranswieren. Door de dichte
bodembedekkende kranswiermatten wordt opwerveling van
bodemmateriaal voorkomen. Een ander interessant aspect van
kranswieren is, dat ze stoffen afscheiden, die remmend werken op
de groei van andere waterplanten en algen (allelopathische
stoffen).
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
26
Kranswieren zijn typische pioniers, die hier massaal het nieuw
ontstane wateren bezetten. Wanneer benthivore (op de bodemazende) vis, zoals brasem beperkt is , en er veel
driehoeksmosselen aanwezig zijn, leidt dit tot toename van de
Kranswiervelden. Kranswieren trekken waterplanten-etende
vogels aan, zoals kleine zwaan, meerkoet, pijlstaart, tafeleend,
krooneend en knobbelzwaan. De helderheid van De Kuilen wordt
mede bepaald door de hoge bedekkingsgraad met kranswieren.
Om de helderheid van het water te kunnen blijven handhaven en
zelfs enige weerstand te kunnen hebben tegen een hogere fosfaatbelasting is een hoge bedekking van kranswieren vereist (een
minimale aanwezigheid op 70% van de bodem, met een absolute
bedekkingsgraad van 30%). De meest zuidelijke plas kent geen
kranswierbegroeiing. Het water is dan ook troebel.
Fosfaatbelasting van het water is hiervan de oorzaak.
Kranswieren groeien in de optimaal op een waterdiepte van 50 tot
100 cm. Sterke verdiepingen, zoals het verder winnen van
Groenzand zijn een bedreiging voor het areaal aan kranswieren.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
27
Pionier op kale vochtige bodem
Overal aan de randen van de plassen treffen we op kale bodem
Klein Hoefblad aan. Het is veelal op plaatsen waar zich later in het
seizoen de associatie van Waterpeper en tandzaad zich zal
ontwikkelen.. De bodem is vochthoudend, maar niet nat, basisch
tot zwak zuur. Door zijn kruipende wortelstok, maakt hij tot meer
dan een meter lange ondergrondse uitlopers. Overal ontspringen
daar nieuwe planten.
Stralende zonnen doorbreken de
kale en koude grond
Filius ante patrem
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
28
De bladeren en bloemen van Klein hoefblad verschijnen
gescheiden. Daarom staat de plant te boek als Filius ante patrem :
de zoon voor de vaders. Opmerkelijk is dat Klein hoefblad steeds
groeit op plekken met een goede doorluchting van de bodem. Het
zuurstofgehalte is doorslaggevend. Op erg natte plekken is
minstens de bovenste bodemlaag doordrongen met zuurstof.
Wilgen verleiden insekten
Overal langs de plassen en bij afgravingen troffen we wilgen aan.
Door de pioniersituaties langs de plassen hebben ze zich op veel
plaatsen kunnen vestigen.
Over een aantal jaren zullen ze het veld moeten ruimen. Door hun
lichtbehoefte kunnen ze zich uiteindelijk in de concurrentieslag
niet handhaven. Ze zijn alleen blijvend op plekken waar geen
andere boom het uithoudt door blijvend stagnerend water. De
bomen zitten nu vol katjes.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
29
Dit maakt ze uiterst belangrijk als voedselbron voor de Grijze
zandbij en andere bestuivende insekten. Omdat de nektar
gemakkelijk te bereiken is komen er ook veel hommels en vliegen
op af. Ook ’s nachts worden de katjes omzwermd door talloze
nachtvlinders.
De wilgen bloemen hebben geen kelk en kroon en maken op een
andere manier reclame. De kleine bloempjes die dicht opeen in de
katjes zitten geven heerlijke geur af. Ze zijn gemakkelijk zichtbaar,
want een bloeiende wilg heeft geen bladeren. De mannelijke katjes
zijn opvallend door gele helmknoppen, de vrouwelijke hebben
glanzende haren en gekleurde stempels. Mannelijke en
vrouwelijke katjes zitten op verschillende bomen.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
30
De mannelijke
bloemen scheiden
nektar uit een kleine
klier af en stuifmeel.
De vrouwelijke
bloemen hebben
alleen nektar. Het
schutblad van een
katje behoort niet
tot de bloemdelen,
maar is een gewoon
blad dat voor
bescherming dient.
De arktische soorten wilgen hebben een hoogte van enkele cm.
Door zeer laag te blijven, kunnen ze in de warmste luchtlaag
voortbestaan. De katjes zijn donkerrood. Daardoor nemen ze de
zonnewarmte op en blijven warmer dan de omgeving, hetgeen
ook op prijs wordt gesteld door bestuivende insekten.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
31
Grijze zandbij komt als geroepen.
De grijze zandbij (Andrena vaga) vloog op de alom aanwezige
Grauwe wilg en boswilg. Het is een bij uit het geslacht van
de zandbijen (Andrena).
Het mannetje, dat duidelijk
kleiner is dan het vrouwtje
lijkt een wit snorretje te
hebben. De bij heeft een vrij
korte tong en bezit
verzamelharen voor het
stuifmeeltransport aan de
achterpoten. Als voedsel
worden wilgenkatjes gebruikt.
De soort leeft in
pioniersvegetaties.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
32
De nesten die we in de groenzanden vonden lopen 25 tot 50
centimeter loodrecht omlaag en vertakken dan in meerdere
zijgangen waar aan het einde de verbrede broedcellen zich
bevinden. De larven die uit de eitjes komen spinnen zich nog dit
voorjaar in, verpoppen in de zomer en overwinteren als
volwassen zandbij in hun eigen cocon.
Er waren veel nesten bij elkaar. Ze gebruiken ze soms jarenlang.
Een soortspecifieke
specialist
De grijze zandbij is een soortspecifieke specialist die enkel
stuifmeel verzamelt op wilgen. De wilgen die nodig zijn voor een
nestplaats bevinden zich gemiddeld binnen een straal van 250
meter er omheen.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
33
We hebben ook nog uitgekeken naar de roodharige wespbij. Het is
een nestparasiet van de Grijze zandbij die gedurende de dag bij de
nesten van de Grijze zandbij rondzwerft. In een onbewaakt
ogenblik legt ze eitjes in het nest. Omdat deze eitjes iets eerder
uitkomen dan die van de zandbij eet deze eerst de larve ervan op
en daarna het voedsel.
De ontdekking van rond
wintergroen.
Op een betrekkelijk droge tot iets vochtige laagte aan de plas
troffen we op grotendeels ontkalkte zandgrond de associatie van
Wintergroen en Kruipwilg aan [Pyrola-Salicetum].
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
34
Op het zand ligt een laag zuur en halfvergaan strooisel [ ruwe
humus] dat in verschillende mate gemineraliseerd is. De
humuslaag is gemiddeld minimaal 10 cm dik en wordt in profiel
opgevolgd door een horizont van doorworteld bruin zand met een
dikte van 4 tot 10 cm met eveneens een hoog humuspercentage
[10-20%]. Het strooisel van Kruipbrem dat hier domineert is
relatief moeilijk afbreekbaar en deze factor vormt, in combinatie
met de verschillende mate van overstuiving, een zeer specifiek
milieu.
De structuur van de Associatie van
Wintergroen en Kruipwilg
[Pyrola-Salicetum]
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
35
Het Pyrola-Salicetum vormt een
dicht dwergstruweel met een
tweelagige structuur. De bovenste
laag bestaat uit de loofverliezende
dwergstruik Kruipende wilg; de
onderlaag bestaat uit
hemicryptofyten, waaronder
winterharde rozetplanten, zoals
Rond wintergroen en geofyten.
Mede door de aanwezigheid van
een dikke strooisellaag is de
gemeenschap rijk aan
paddenstoelen en andere
schimmmels.
Mycotrofe planten
In de
gemeenschap
komen geheel
of gedeeltelijk
op schimmels
parasiterende
[mycotrofe]
planten voor.
Zo vertoont Rond Wintergroen een langzaam groeiend,
heterotroof jeugdstadium, waarbij op saprofytische
bodemschimmels wordt geparasiteerd.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
36
Het volwassen Rond wintergroen kan hier alleen leven middels
arbutoïde mycorriza. Het plantje heeft twee typen wortels, lange
en korte; de laatste zijn enigszins verdikt en worden omgeven
door een schimmelmantel. De schimmelpartners zijn veelal
basidiomyceten, paddenstoelvormende soorten die ook als
ectomycorrizavormer bij bomen bekend staan.
Ook bij de ontwikkeling van de kiemplant is een
mycorrizaschimmel betrokken. Het jonge plantje, dat noch over
bladgroen noch over reservevoedsel beschikt, kan zich
aanvankelijk alleen van de afbraakprodukten van humus voeden.
Als Rondwintergroen zich ergens kan vestigen moet aan een
combinatie van drie voorwaarden voldaan zijn
 Humusrijkdom van de grond
 Een factor die periodiek de humusafbraak bevordert
 Een vochtige atmosfeer.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
37
Standplaatsfactoren kritisch voor
Pyrola
De plek waar wij Rond wintergroen vonden is tegen te hoge
uitdroging beschermd door zijn lage ligging en de beschutting
gevormd door wilgstruwelen en berkenbos.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
38
Het humuspakket waarin Pyrola wortelt, bestaat uit moeilijk
afbreekbaar materiaal van kruipwilgbladeren. Maar ook
afgevallen loof van Zomereik, Berk en Grauwe wilg.
De ritmiek van humusopbouw en –afbraak waar Rond
wintergroen wel bij vaart, wordt bepaald door de wisselende
waterstand. Met het stijgen van het waterpeil tijdens de winter
worden uit de ondergrond bodembestanddelen meegevoerd, die
met het humuspakket in contact komen en -als het water weer
daalt- de vertering daarvan versnellen. De hellingen in de
omgeving die af en toe regenwater afvoeren bewerkstelligen een
soortgelijk effect.
Rond wintergroen is in de regio zeer zeldzaam. In een vochtig
schraal grasland in stadspark Staddijk komen enkele tientallen
planten voor. Klein wintergroen groeit in een wilgenbosje op het
voormalige goederenstation in Kranenburg. De populatie omvat
meer dan 100 planten.
Stinkende gouwe prominent aanwezig in
de associatie van Look-zonder-look en
Dolle kervel
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
39
Stinkende gouwe is een kensoort van de associatie van Look –
zonder- Look en Dolle kervel. De als rozet overwinterende plant
valt op veel plaatsen direct op. De plant kwam al in het
neolithicum langs de Maas voor maar werd pas in de
middeleeuwen een algemene dorpsplant. Op vele plekken in het
voedselarme bos vooral in bermen waar zuur strooisel vermengd
is met steengruis treffen we de Associatie van Look zonder Look
en Dolle kervel aan. Het steengruis heeft een neutraliserend effect
en bevordert de mineralisatie. Ook op zwaar beschaduwde
plaatsen in humeuze, voedselrijke, vochthoudende maar niet natte
zure grond groeit de associatie van Look-zonder-Look en Dolle
kervel.
Associatie van Look zonder Look en Dolle kervel
[Alliario-Chaerophylletum temuli]
De kenmerkende soorten Look-zonder-look en Dolle Kervel en
Stinkende gouwe hebben hun optimum in deze associatie. We
vonden er ook de verwilderde sierplant Tuinjudaspenning.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
40
Wilde akelei had zich gevestigd
vanuit de omringende tuinen.
Op een halfbeschaduwde plaats op
matig droge, humeuze,
kalkhoudende grond had het zich
een plaats veroverd.
De meest frequente begeleiders Grote brandnetel, Kleefkruid,
Hondsdraf, Kropaar, Ruw beemdgras, Fluitenkruid, Gewone
paardenbloem, Kruipende boterbloem, Gewone berenklauw,
Glanshaver, Witte dovenetel. Op relatief schaduwrijke plekken:
Robertskruid, Dagkoekoeksbloem. Een ruderaal accent werd
gegeven door Ridderzuring.
De Zevenbladassociatie
[Urtico-Aegopodietum]
Op humeuze, vochthoudende,
matig voedselrijke, minerale grond,
groeit de Zevenbladassociatie. De
standplaats heeft steeds het
karakter van een grenszone. Het
gaat bij “De Kuilen” om bosranden,
bermen , jonge bosaanplantingen,
geruderaliseerde bosjes.
De associatie is soorten arm. De structuur wordt bepaald door
geofyten met ver kruipende wortelstokken. Dominant zijn steeds
Zevenblad en Gewone brandnetel. Daarnaast wintergroene
hemicryptofyten zoals Hondsdraf, Kruipende boterbloem,
Kropaar. Van de therofyten is alleen Kleefkruid aanwezig.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
41
Romantisch ruig. Maquis! Een dicht begroeide plantenbiotoop van
groen blijvende Bremstruwelen. Maquis is te vinden in gebieden
waar het oerbos is vernietigd, of is ontstaan uit bossen waar de
grote bomen zijn verwijderd. Dichte maquis vinden we veel in de
westelijke helft van het Middellandse Zeegebied. In De Kuilen
komt Brem maquis voor op sterk door de mens beïnvloede
standplaatsen. Het wordt begeleid door massa’s Bosbramen, hier
en daar Sporkenhout. Het wisselt af met velden Gewoon struisgras
en ruigten van Boerenwormkruid, Bijvoet, Speerdistel. De bodem
bestaat uit fijn zand. Er vindt minder ophoping van ruwe humus
plaats dan in heidevegetaties en in de ondergrond zit geen
oerbank. Louis constateert dat de Brem struwelen nog steeds in
oppervlakte toenemen. We komen ze in natuurlijke omgeving
tegen langs de plateau randen van het Maasdal. In strenge winters
sterven veel Cytisus-struiken af. De necromassa belemmert het
opnieuw uitlopen van de Brem.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
42
De kiemplanten van Cytisus, die vooral na brand talrijk kunnen
zijn, worden graag gegeten door konijnen. Stropen en branden
waren in het verleden bevorderlijk voor de ontwikkeling van deze
struwelen.
Pioniergrasland op Gruis-en Steenbodem
[Sedo-scleranthetea]
Aan de oevers van de plassen treffen we een betrekkelijke
soortenrijke pionierbegroeiing aan die behalve uit grassen vooral
uit eenjarige kruiden en mossen is opgebouwd. De
vegetatiestructuur is zeer open. Het substraat bestaat uit gruis,
steen met een dun verweringslaagje. De vegetatie is marginaal op
antropogeen beïnvloede grond.
De begroeiing ligt op een zeer dunne verweringsbodem. Het
substraat is arm aan nitraat en fosfaat. De standplaats ligt vol in de
zon.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
43
Ze is droog en staan bloot aan sterke temperatuurwisselingen; de
humusarmoede en de stenigheid van het substraat impliceren een
gering vermogen om vocht vast te houden.
Het droge karakter van de standplaats blijkt ook uit het zeer hoge
aandeel van planten die buiten de invloedsfeer van het
grondwater kunnen groeien. De succulenten, zoals Muurpeper uit
de familie Crassulaceae beschikken over een opmerkelijke
fysiologische aanpassing aan droogte. Overdag houden de planten
hun huidmondjes gesloten, waardoor ze vochtverlies voorkomen.
Kooldioxide wordt ’s nachts opgenomen en tijdelijke opgeslagen
in de vorm van appelzuur, waaruit overdag weer afgesplitst wordt
om vervolgens in koolhydraten te worden omgezet
[CAM=Crassulaceae Acid Metabolis].
Structuur van het SedoScleranthetea
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
44
In de open en lage begroeiingen komen smalbladige gramenoïden,
eenjarige rozetplanten, zoals Vroegeling en Kleine veldkers , en
cryptogamen [zowel mossen als lichenen] veelvuldig voor.
Op wat voedselrijkere plekken
treffen we de Kleine veldkers
aan. Ook Vroegeling heeft zich
hier gevestigd. Het kleine
eenjarige plantje is in de herfst
ontkiemd en bloeit en zet zaad
in de lente.
Op zijn spatelvormige bladeren zitten sterharen, bescherming
tegen uitdroging. De witte kroonbladen zijn in tweeën gespleten,
zodat de kroon uit acht slippen lijkt te bestaan.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
45
Op de foto van Jan Stammen zijn de mannelijke plantjes [B]
uitgerust met een spatbeker. De bladen rond de antheridiën
vormen een kelkvormig omwindsel om regendruppels op te
vangen.
Daarna kunnen de
zaadcellen via het
water op zoek naar
de eicel. Op de
vrouwelijke plantjes
zit een archegonium
[D]. Dat is
flesvormig, de eicel
bevindt zich
onderin. Ze zijn zo
klein, dat ze met het
blote oog niet
zichtbaar zijn.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
46
Soredieus Leermos is een korstmos.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
47
Op voor het leven moeilijke plekken ontdekken we het korstmos
Soredieus leermos. Het licheen dankt zijn naam aan de ronde
soralen op het thallus. Op de soralen worden sorediën gevormd.
Het zijn korrels die dienen voor de vegetatieve verspreiding.
Sorediën bestaan uit schimmeldraden en algencellen.
Korstmossen zijn taaie organismen die overleven op plekken waar
de planten het laten afweten. We vinden Soredieus leermos dan
ook in heischraal grasland
Lichenen zijn een samenwerking tussen schimmels en algen. De
schimmel is op de alg aangewezen, de algen komen zonder de
schimmel niet voor. Door deze samenwerking kunnen beide
organismen overleven. Ze leven van de lucht. Ze hebben wel
wortels maar deze dienen voor de aanhechting niet voor de
opname van stoffen
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
48
Apotheciën op Soredieus
leermos
Op de foto van Jan Stammen zijn de apotheciën zichtbaar. Het zijn
de vruchtlichamen op het thallus van het Leermos. Hierin worden
de ascosporen van de schimmel gevormd. Het is de sexuele
voortplanting van de schimmelcomponent in het korstmos.
Leermos groeit in de Kuilen in droog grasland op zandgrond
[Koelerio-Corynephoretea]
Gewone Franjezwam op voedselarme
zandgrond
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
49
Bij het
Reindersmeer en
Graefenthal vonden
we in hetzelfde
biotoop Gewone
franjezam. Ze
geuren zuur en
vormen mycorrhiza
met zeer jonge
boompjes op kale
grond.
In de halfschaduw aan de rand van loofbos waar humusrijk
materiaal bijeen lag op minerale bodem groeide Maarts viooltje.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
50
Van oorsprong hoort het thuis aan de randen van het AbelenIepenbos [Viola odoratae-Ulmetum]. In het vervangende loofbos
in “De Kuilen” heeft het een plek gevonden. Komen er zo vroeg in
het jaar geen insecten, dan vindt geen bestuiving plaats. Er
worden dan kleistogame bloemen gevormd. Deze hebben half zo
lange kelkbladen als de volledige bloemen en zeer weinig
ontwikkelde kroonbladen. Van de meeldraden komen alleen de
onderste twee tot ontwikkeling. In de gesloten bloem vindt
zelfbevruchting plaats, die tot rijkelijke zaadzetting leidt. De
kleistogamie waarborgt de zaadvorming, terwijl de
kroondragende bloemen uitwisseling van erfelijke eigenschappen
mogelijk maken.
De Grondster associatie
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
51
[Digitario-Illecebretum]
De grondsterassociatie is een karakteristieke
plantengemeenschap van de Millse heide. We vinden het langs een
vochtige zandweg. De associatie kan slecht tegen beschaduwing.
Lichte bemesting en betreding bevorderen de associatie. De
textuur van de grond is grof
De vegetatie bestaat uit eenjarige rozetplanten, die zich
stervormig op de bodem uitspreiden. De open vochtige zandgrond
staat ’s winters vaak onder water en valt in de loop van de zomer
droog. De bodem is matig voedselarm, neutraal en oppervlakkig
dichtgeslagen. Dit laatste wordt bevorderd door de wisselende
grondwaterstand, maar ook door betreding en berijding
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
52
De exoot Ribes sanguineum (rode ribes) is een plant uit
de Ribesfamilie (Grossulariaceae). De plant komt van nature voor
aan de Amerikaanse westkust. De bloemen verspreiden een
kenmerkende geur, die aan kattenpis doet denken..
De Grote betekenis van de behaarde rode
bosmier voor de zandige Millse heide
Op onze tocht door de Millse heide en Langenboomse bossen
stuiten we op de metropolen van de Behaarde rode bosmier. Ze
bestaan uit 500.000 werksters en hebben een stabiliserend effect
op het ecosysteem.
Het nestmateriaal en voedsel wordt in een kring van 200 meter
om het nest verzameld. De kolonie is erg honkvast en afhankelijk
van vaste voedselbronnen. De bladluizen die worden gemolken
zijn erg geliefd. Dit volk doodt jaarlijks gemiddeld 8 miljoen
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
53
insecten. Hebben ze prooidieren ontdekt dan concentreren ze zich
daar tijdelijk op. Bovendien ruimen ze dode en rottende dieren op.
De mieren hebben een stabiliserend effect in de Boshuizerbergen.
Bevolkingsexplosies van de Kleine wintervlinder worden zodanig
beperkt dat de bomen rond dit mierennest groen blijven.
Door het graven en slepen van nestmateriaal hebben ze grote
invloed op de fysich-chemische bodemeigenschappen. Daardoor
wordt de vegetatie weer beïnvloed.
De Behaarde Rode bosmier heeft zich hier kunnen vestigen met
behulp van de serviformica [slaven]-soorten. In dit geval de
Zwarte renmier
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
54
Temperatuurregeling
beslissend voor het
koepelnest
Het koepel nest ligt langs de rand van een aardenwal, in de warme
voorjaarszon. Dit is voor het voortbestaan van het mierenvolk
cruciaal. De nestkoepel bezit een eigen temperatuur. Deze
temperatuurregeling wordt nu in werking gezet. Duizenden
mieren zaten te zonnen. Om de nodige warmte op te nemen.
Wanneer ze hierin geslaagd zijn gaan de koninginnen zich
concentreren op het leggen van eieren. De larven die uit de eieren
komen voelen zich lekker bij deze temperaturen en gaan
voorspoedig groeien.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
55
De Millse heide is zo
gunstig voor de Behaarde
rode bosmier, omdat ze
open en zonnig is. In de
buurt lagen meerdere
nesten , die met paadjes
waren verbonden. Dit
komt, omdat de soort zich
vermeerdert door het
afsplitsen van
dochternesten.
De betekenis van de kolonie voor het gebied ligt ook in het
verslepen van zaden. Dit nest verzamelt dit jaar 36000 zaden
over 70 meter. Ze ruimen bovendien veel dode en rottende dieren
op.
De mier is nauw verwant aan de wesp, om preciezer te zijn: hij
stamt af van de gravende wespensoorten waarvan de werksters
hun vleugels gedurende de evolutie hebben afgestoten.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
56
Wie goed naar een mier en een wesp kijkt, ziet duidelijke
overeenkomsten in de bouw van hun lichamen.
Overbevolking ligt bij dit nest op de loer. Daarom wordt er een
lichting van opgroeiende larven opgekweekt tot mannetjes en
koninginnen. Op een warme broeierige dag na een regenbui zullen
ze opstijgen boven de De Kuilen. In de lucht paren de mannetjes
met de koninginnen, waarna de mannetjes vrijwel meteen sterven
en de koninginnen een nieuwe nestplaats zoeken. Dit doen ze
vanuit de lucht. Zo kan een koningin zomaar een nieuw nest
beginnen in een bloembak op de tiende etage van een flatgebouw.
Putter
Groenling
Vink
Koolmees
Heggenmus
Pimpelmees
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
Roodborst
Winterkoning
57
Aalscholver
Grote canadese gans
Scholekster
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
Blauwe reiger
Grauwe gans
Fuut
58
Boomklever
Boomkruiper
Buizerd
Gaai
Goudhaantje
Grote bonte specht
Huismus
Kauw
Knobbelzwaan
Kokmeeuw
Krakeend
Meerkoet
Tjiftjaf
Waterhoen
Wilde eend
Zwarte kraai
In “de Kuilen” domineren de arme Berken-eikenbossen met een
beperkt aantal vaatplanten. De rijkdom aan
mycorrhizapaddenstoelen en korstmossen is groot, terwijl ook
heel wat mossen aan deze arme bossen gebonden zijn. In dit jonge
stadium domineert de berk.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
59
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
60
De Wespspin [Argiope bruennichi]
Van de Wespspin vonden we enkele coconnen. Op de foto van vorig
jaar is een vrouwtje te zien. De veel kleinere mannetjes zaten in de
buurt en wachtten op een kans. Het mannetje kan hooguit 2 keer
paren omdat hij bij het paren één van zijn twee genitaliën in het
vrouwtje laat zitten. Dat verkleint de kans dat andere mannetjes zich
succesvol kunnen voortplanten met het vrouwtje. Mannetjes weten
een onsuccesvolle bevruchting te vermijden door een maagdelijk
vrouwtje te verkiezen. Zo'n vrouwtje scheidt een
specifiek feromoon uit dat opgepikt wordt door mannetjes. Het
mannetje wordt echter na de paring vrijwel altijd ingesponnen en later
opgegeten door het vrouwtje zodat een tweede paring eerder
uitzonderlijk is. Hij dient het vrouwtje tot voeding, wat de
ontwikkeling van zijn nageslacht ten goede komt. Als het mannetje
geluk heeft is het vrouwtje pas verveld, dan zijn haar kaken nog zacht
en maakt hij de grootste kans om te paren zonder opgegeten te worden
voor zijn sperma is afgegeven.
Een mannetje leeft ook aanzienlijk korter; nadat hij volwassen is
slechts enkele dagen. Ongeveer een maand na de paring, rond
augustus, worden de eitjes afgezet in een relatief enorme,
gelige eicocon. Een cocon bevat honderden eitjes en wordt door het
vrouwtje bewaakt tot ze sterft. Ongeveer een maand nadat de cocon is
gesponnen komen de jonge spinnetjes uit het ei, maar ze verlaten nu
pas de cocon.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
61
Zowel pad al Bruine kikker kruiste ons pad. Door de beschikbaarheid
van ondiep water dat snel opwarmt is hier een geschikt
voortplantingsbiotoop ontstaan.
De gewone pad is een
generalist die in
uiteenlopende habitats kan
worden gevonden en
aangepast is aan drogere
plaatsen Hij heeft een
onopvallende kleur en wordt
overdag vanwege
de schemeractieve levenswij
ze zelden aangetroffen.
Het voedsel bestaat voornamelijk uit kleine ongewervelden. De
gewone pad is vanwege zijn op een terrestrische levenswijze
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
62
aangepaste huid vrijwel uitsluitend te vinden op het land op enige
afstand van het water. De klieren in de huid en met name
de paratoïden achter de ogen bevatten stoffen die giftig zijn en
worden afscheiden bij gevaar. Het gif is wit van kleur en heeft een
erg bittere smaak. Het gif wordt wel bufofagine genoemd en
bestaat niet uit één chemische verbinding maar uit een cocktail
van verschillende stoffen.
De bruine kikker gaat ‘s nachts jacht. Dan springt hij hier door de
vegetatie op zoek naar voedsel. De bruine kikker kan zoals de meeste
kikkers statische beelden niet goed zien en hapt naar alles wat beweegt
en in de bek past. Als de prooi met de snelle schiettong gegrepen is,
wordt deze met behulp van de ogen omlaag geduwd. Op het menu
staan voornamelijk ongewervelden als insecten [kevers, sprinkhanen,
wormen, duizendpoten, en [naakt-] slakken. Af en toe worden
kleine gewervelde dieren gegeten zoals muizen en kleinere kikkers.
Volwassen kikkers hoeven maar twee tot drie keer per week te eten, in
tegenstelling tot de jongen. Deze moeten veel voedsel eten om
probleemloos verder te kunnen groeien.
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
63
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
64
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
65
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
66
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
67
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
68
De Kuilen bezocht
De Kuilen in het Mioceen 22.000.000 jaar geleden
De Kuilen, Langenboom; KNNV, 20 maart 2012
69
Download