en de honingbij als BIO-INDICATOREN. Dr. M. Asperges

advertisement
Korstmossen (lichenen) en de honingbij als BIO-INDICATOREN.
Dr. M. Asperges
* Korstmossen als herkenbare bio- indicatoren.
* Honingbijen in het onderzoek naar zware metalen:
* in primaire producten ingezameld door honingbijen in Noord – Limburg;
* in ‘bladhoning’ afkomstig van suikerafzettingen op bladeren in Limburg.
1. Algemene informatie
1.1. Een beetje rekenen
Vloeistof:
l
dl
1
0
cl
0
ml
0
-0
µl
0
1l = 106 µl
of
1liter is 1 miljoen microliter
1cc is 10 ml; cc of cm3 wordt nog steeds gebruikt in de geneeskunde, ziekenhuizen en op
bierglazen, het is echter een oude benaming.
1µl is 1mm3 .
1 honingbij heeft 3 tot 4 µl gif, dit is 50 µg.
Massa:
kg
1
hectogram
0
g
1
dg
0
1g = 106 µg
decagram
0
cg
0
of
g
0
mg
0
-0
µg
0
1gram is 1 miljoen microgram.
ppm (parts pro million of delen per miljoen) is een Engelse afkorting die in biochemie, toxicologie
en milieukunde veel gebruikt wordt; 1 ppm wil zeggen 1deel op 1 000 000 delen.
Stel dat in 1l water (is 1 kg of 1 000 g) 1 massa ppm lood zit, dan betekent dit dus 1 mg lood in 1
kg water.
Lengte:
km
1
hm
0
dam
0
m
0
dm
0
cm
0
mm
0
-0
µm
0
Fijn stof is één van de schadelijkste elementen van luchtverontreiniging. Het is een verzamelnaam
voor zeer kleine deeltjes van verschillende grootte en samenstelling, je mag ook spreken van
zwevende deeltjes of aerosols. De Engelse term is ‘particulate matter’ of PM. Afhankelijk van de
diameter van de deeltjes spreekt men van PM10 voor deeltjes met een diameter van 10 µm en nog
kleiner zijn PM 2,5 en PM 0,1; deze laatste zijn rechtstreeks opneembaar in het bloed!
Bloed is een vloeibaar weefsel dat verschillende cellen of delen van cellen bevat en circuleert in
een gesloten systeem. De circulatie wordt op gang gehouden door het pompen van het hart. Het
hart pompt ongeveer 6 000 ml per minuut door het lichaam. Een normale mens heeft ongeveer 5
000 ml bloed.
Dit wil dus ook zeggen dat, als je gestoken wordt door een wesp, een bij of een hommel, het
bijengif in je bloed aan dezelfde snelheid door je lichaam gepompt wordt. Je zal dus vrij snel
reageren als je allergisch bent voor de vreemde eiwitten van het bijengif. Hetzelfde gebeurt met
fijn stof dat via de longen en de longblaasjes terecht komt in het bloed. Je geraakt vrij snel in
ademnood!
1
Dr M. Asperges Universiteit Hasselt, Campus Diepenbeek
Agoralaan gebouw D departement SBG en CMK. BE-3590 Diepenbeek
1.2. Bio - indicator
Dit is een indicator van biologische oorsprong waarvan bewezen is dat dit organisme duidelijk
aangeeft wat er in zijn milieu aan de hand is. Het organisme stelt hoge eisen aan zijn onmiddellijke
omgeving en reageert zeer snel op veranderingen in zijn milieu. Daarom kunnen uit de aan- of
afwezigheid van dergelijke soorten conclusies worden getrokken over de toestand van milieu en
natuur. Voorbeeld: brandnetels duiden op de aanwezigheid van te veel stikstof in de bodem.
Men gebruikt deze organismen bij toxicologisch onderzoek. Zo berekent men de LD50 of LD50
(Lethal Dose for 50 % of subjects), de concentratie van een bepaalde stof die 50 % van de bioindicatoren doodt. De stof wordt in een keer toegediend waardoor de LD50 een maat is voor de
acute giftigheid maar niets zegt over de toxiciteit op lange termijn van deze stof. De LD50 wordt
meestal opgegeven in µg of mg per kg levend weefsel.
1.3. Welke normen voor voedsel worden er door het FAVV (Federaal Agentschap voor de
voedselveiligheid) gehanteerd?
Het is natuurlijk belangrijk te weten aan welke normen primaire voedingsproducten moeten
voldoen om veilig te zijn voor consumptie. In ons land bestaan geen normen voor honing,
stuifmeel en propolis. Wij baseren ons dan maar op de normen voor groenten, fruit, vlees en vis.
Voor weekdieren, kreeftachtigen en organen van zoogdieren gelden veel hogere normen.
Normen van het FAVV en / of de EU en de OMS 975/88 (Organisation Mondiale pour la
Santé)
Pb (lood): de FAVV norm is 0,5 mg/kg vers gewicht, de EU norm 0,1 tot 0,3 mg/kg
vers gewicht voor groenten.
Voor de EU (2002) is de MRL (Maximum Residues Limits) 0,1 tot 0,3 mg/kg vers
gewicht. Voor de OMS is dit 0,2 mg/kg vers gewicht.
Cd (cadmium):de FAVV norm voor fruit, groenten en granen is 0,05 tot 0,5 mg/kg
vers gewicht.
Voor de EU (2002) is de MRL ((Maximum Residues Limits) 0,05 tot 0,5 mg/kg vers
gewicht. Voor de OMS is dit 0,02 mg/kg vers gewicht.
Zn (zink): geen norm voor het FAVV en EU; een volwassen persoon mag tussen 10 en
15 mg /dag opnemen. Voor de OMS is dit 3 mg/kg vers gewicht.
2. Lichenen (korstmossen) als herkenbare bio-indicatoren voor milieuvervuiling
2.1 Wat zijn korstmossen of lichenen ?
De naam ‘korstmos’ is misleidend en wordt dikwijls samen met mossen in één adem genoemd.
Beide groepen of taxons zijn nochtans totaal niet verwant met elkaar. Het is dus beter te spreken
van lichenen (lichenes) in plaats van korstmossen.
Met het blote oog is het verschil tussen mossen en korstmossen gemakkelijk te zien. Mossen
vormen een soort miniatuurplantjes met een stengeltje en groene blaadjes, vastzittend in de
bodem met hechtdraden (rhizoïden). Lichenen of korstmossen hebben geen bladeren, hoogstens
gekleurde schubben. Ze zijn korst-, blad- of struikvormig vertakt. Ze kunnen variëren van kleur,
gaande van grijs tot oranje, geel, zwart en soms zelfs gedeeltelijk fel rood.
2.2 Bouw
Om een goed beeld te krijgen van de bouw van een korstmos moeten we vertrekken van
microscopische waarnemingen.
Een licheen is een samenlevingsvorm van verschillende partners. Het bestaat uit eencellige groene,
bolvormige wieren (uitzonderlijk cyanobacteriën) gonidiën genoemd, omgeven door draadvormige
schimmeldraden of hyfen. In ons land behoren de schimmeldraden tot de groep van de
ascomyceten of zakjeszwammen. De twee of meer partners zijn microscopisch zeer goed van
elkaar te onderscheiden.
De partners in deze samenlevingsvorm zijn zo nauw met elkaar verbonden dat uit dit dualisme
’wier-schimmel’ een totaal nieuw organisme ontstaat dat als één geheel leeft: het licheen. Deze
2
Dr M. Asperges Universiteit Hasselt, Campus Diepenbeek
Agoralaan gebouw D departement SBG en CMK. BE-3590 Diepenbeek
levensvorm is zo uitgebalanceerd dat macroscopisch slechts één thallus waar te nemen is. Tussen
de partners bestaat een labiel evenwicht. Deze gecontroleerde samenleving functioneert slechts als
beide partners in relatief gunstige omstandigheden verkeren. Jahns (1981) spreekt van een
‘hongersymbiose’ bij lichenen. Persoonlijk houden we het bij een ‘geduld parasitisme’ waarin
de schimmel gedwongen wordt om van de organische fotosyntheseproducten te leven die door de
wieren gevormd worden. De schimmels zuigen de wieren leeg. Voor de wieren zelf blijft er nog juist
voldoende voedsel over om te overleven. In ieder geval moet de wederzijdse hulp zoals in
mutualisme verondersteld wordt, sterk gerelativeerd worden.
Schimmeldraden zitten rond de bolvormige groenwieren
Dat in de anatomische beschrijving hoofdzakelijk begrippen uit de schimmelwereld aan bod komen
is niet verwonderlijk, gezien vooral de schimmel bepalend is voor de morfologische kenmerken.
Ook bij de voortplanting speelt de schimmel een zeer belangrijke rol. De apotheciën, of
schotelvormige sporendragers waarin ascosporen gevormd worden, vormen een belangrijk
determinatiekenmerk.
Lichenen groeien op tamelijk droge standplaatsen zoals stoeptegels, golfplaten, dakpannen,
boomkorst, betonpalen of ze hangen gewoon aan de bomen of groeien op droog stuifzand.
Uitzonderlijk vinden we ze zelfs op glas of metaal. Ze zijn dus aangepast aan tamelijk droge, vaak
zelfs extreme milieuomstandigheden.
Veel lichenen zijn zeer gevoelig voor luchtverontreiniging. Het gaat hierbij vooral om vervuiling
door zwaveldioxide (SO2) en ammoniak (NH3) of NOx--gassen. We kunnen ze dus gebruiken als
bio-indicatoren.
In droge toestand bevinden lichenen zich in rusttoestand, maar na bevochtiging door regen of
luchtvochtigheid worden ze zeer snel fysiologisch actief.
De losse, in elkaar geweven hyfen vangen heel gemakkelijk stofdeeltjes van zware metalen,
mineralen en radioactieve deeltjes uit de lucht op. Ook regenwater en de hierin opgeloste gassen
en mineralen worden eveneens zeer snel opgenomen. Zelfs als de concentratie van vervuilende
stoffen zoals zware metalen of radioactieve deeltjes vrij laag is, accumuleren ze in de poreuze
lichenen waar ze in hoge tot zeer hoge concentraties kunnen aangetroffen worden.
Cd
Pb
Zn
Lommel bodem
Stereocaulon nanodes
Cladonia diversa
Cladonia subulata
Cladonia glauca
35
436
1,8
12
17
931
1568
255
370
690
20100
7000
300
1420
4640
Overpelt bodem
Cladonia bacillaris
32
10
865
815
7150
2985
Alle gegevens zijn uitgedrukt in ppm. (parts pro miljon) of mg/kg
3
Dr M. Asperges Universiteit Hasselt, Campus Diepenbeek
Agoralaan gebouw D departement SBG en CMK. BE-3590 Diepenbeek
Ionen van zware metalen ontregelen of verhinderen het fotosyntheseproces van de wieren.
Hierdoor komt de voeding van de schimmel in het gedrang en wordt het labiel evenwicht tussen
schimmel en wier verstoord. Ook de opgeloste SO2- en NOx-gassen verstoren de fotosynthese.
Lichenen kunnen dus als bio-indicatoren of luchtpollutiemonitors gebruikt worden. Hawksworth
D. en Rose F. 1976 deden in Engeland als één van de eersten een poging om het verband tussen
SO2 en de aanwezigheid van bepaalde soorten in een waardenschaal weer te geven. Zij stelden een
reeks van zeven klassen voor. Ondertussen heeft men deze klassen verder verfijnd en werd er ook
rekening gehouden met NOx.
BP (petroleumindustrie) bracht in samenwerking met het Natural History British Museum (1981)
een zeer mooie zoekplaat uit: “Lichens and air pollution”. In 2000 werd deze door AMINAL voor
Vlaanderen opnieuw uitgegeven.
3. Honingbijen in het onderzoek naar zware metalen
3.1. Hoe is een bijenstaat opgebouwd?
Honingbijen zijn door iedereen gekend als symbool voor ijver, werkzaamheid, spaarzaamheid en
‘teamwork’.
In een bijenkolonie komen 3 verschillende ‘vormen’ voor: koningin, dar en werkster. Ze hebben
elk een specifieke functie en vertonen een verschillend ontwikkelingsproces. Een koningin leeft
ongeveer 2 tot 3 jaar en zorgt voor een goede communicatie binnen de kolonie en is
verantwoordelijk voor het steeds vernieuwen van de werksters en de darren. De werksters zijn
wijfjes waarvan de eierstokken niet ontwikkelen, ze kunnen dus geen eitjes leggen. Zij verzorgen
het jonge broed en halen water, nectar en stuifmeel. Tijdens de lente en zomer leven ze slechts 6
weken en tijdens de late herfst en de winter 6 maanden. De darren zijn de mannelijke bijen en
bezitten slechts de helft van het normaal aantal chromosomen nl 16 omdat ze uit onbevruchte
eicellen ontstaan. Als ze volwassen zijn, fungeren ze als spermaleveranciers.
Het aantal individuen in de kolonie wisselt sterk in de loop van het jaar. In de zomer bestaat een
bijenvolk uit 1 koningin, 30.000 tot 50.000 werksters en een duizendtal darren. De kolonie
overwintert onder de vorm van een bijentros, samengesteld uit de koningin en 10.000 tot 15.000
winterbijen. De koningin zit middenin de tros en wordt verwarmd en gevoed door de omringende
werksters. Een gemiddelde kolonie verbruikt tijdens een normale winter in de gematigde streken
ongeveer 18 kg voeder (suiker en stuifmeel).
Om te overleven moet de koningin over voldoende werksters beschikken. De benaming werksters
zegt al genoeg. Nadat de koningin met 8 tot 20 darren gepaard heeft, bewaart ze het sperma in
een spermatheek. Hieruit put ze dan bij de eierleg.
Het voeden van de larven door de werksters vergt zeer veel stuifmeel en honing. Een volwaardige
bijenkolonie heeft 30 tot 50 kg per jaar nodig. Waar in Limburg zijn er nog zoveel stuifmeel- en
nectarleverende planten?
3.2. Honingbijen en zware metalen
Dit onderzoek kaderde in het ‘Vlaams Honingproject’ en genoot de financiële steun van de
Europese Unie in toepassing van de Verordeningen (EG) nrs. 1221/97 en 2003/97 van de Raad.
Aan dit onderzoek werkten een aantal imkers uit Noord-Limburg en Hasselt mee, alsook
wetenschappelijke medewerkers van het departement SBG van de Universiteit Hasselt te
Diepenbeek. De onderzochte stalen waren afkomstig van de kolonies van de meewerkende imkers
en van de experimentele bijenstand te Hasselt/ Herkenrode.
Honing, stuifmeel, propolis en was zijn primaire producten die door de bijen verzameld en door
de imker geoogst en verkocht worden. Een primair product wordt geoogst en kan rechtstreeks,
zonder bewerking, gegeten of verwerkt worden in andere producten. Was wordt wel niet gegeten
maar is toch een primair product voor de farmaceutische en de cosmetica- industrie.
Reeds vroeger werd door Celechovska O. (2001), Vorlova L. (2002), Bogdanov S. (2003), BratuI
en Georgescu C. (2005) en Erbilir F. en Erdogrul O. (2005) onderzoek verricht naar zware metalen
in honing. Zij werkten op bloesemhoning, bloemenhoning en bladhoning of honingdauw. Ons
onderzoek ligt in dezelfde lijn, alleen hebben wij gekozen voor vervuilde sites in de provincie
Limburg (zie 3.2.2).
4
Dr M. Asperges Universiteit Hasselt, Campus Diepenbeek
Agoralaan gebouw D departement SBG en CMK. BE-3590 Diepenbeek
3.2.1. Probleemstelling
•
Is er contaminatie met zware metalen zink (Zn), lood (Pb), cadmium (Cd,) in de
eindproducten die door de honingbijen worden geproduceerd of verwerkt?
•
Zijn er zware metalen aanwezig in de door mensen geconsumeerde primaire
eindproducten?
Hypothese
•
We nemen aan dat er contaminatie is gezien de primaire eindproducten afkomstig zijn
van basisproducten (nectar, stuifmeel, propolis) die door de honingbijen gehaald worden op
planten in het vervuilde gebied.
•
Stofdeeltjes (fijn stof) zijn de belangrijkste oorzaak van contaminatie van stuifmeel en
propolis.
•
Sommige ingezamelde bijenproducten, door de imker geoogst en verhandeld als primaire
consumptieproducten voldoen niet aan de opgelegde wetgeving.
3.2.2. Waar in Limburg gebeurde het onderzoek?
Het is al lang geweten dat in Noord - Limburg (Lommel, Overpelt, Rotem, Reppel, Achel), in
Hoboken en in een deel van de Antwerpse Kempen (Balen) veel problemen voorkomen rond de
oude en bestaande ‘zinkverwerkende’ industrie. Ook het bedrijf in Budel (Nederland) draagt zijn
steentje bij aan deze problemen. Sommige plaatsen worden in de volksmond zelfs beschreven als
de ‘Sahara’ (Lommel), want hier groeit niets meer. Een groot deel van het oude, vervuilde stort
van de oude zinkfabriek in Lommel/Maatheide werd vermalen en gebruikt om in sommige wijken
pleintjes en in de bossen brandwegen te verharden. Hierdoor is het probleem natuurlijk nog groter
geworden. Ook nu nog komen er stofwolken, gecontamineerd met zware metalen vrij als er
gewerkt wordt op de terreinen van de vroegere zinkindustrie. Het arseenafval in Reppel werd
eindelijk opgeruimd, maar het lag zeer lang open en bloot tot OVAM aan deze vervuiling een eind
maakte. De zichtbare vervuiling is dus weg maar niet die in de bodem. Planten op deze bodems
nemen dus nog steeds zware metalen op. Dit wil dus zeggen dat de maïs en de weiden in de
omgeving nog steeds een te hoog zink-, lood-, cadmium- en arseengehalte hebben.
Een niet te onderschatten bron van vervuiling met zware metalen zijn ook de grote en kleine
metalliserende of ‘coating’bedrijven; sommige kleine bedrijfjes hebben legaal of illegaal
spuitcabines voor het herstellen van auto’s en het metalliseren of coaten van metalen zoals hekken
en andere siervoorwerpen. Deze bedrijven zouden normaal over voldoende filters moeten
beschikken en dit wordt streng gecontroleerd.
Een van de maatregelen die de overheid nam, na vaststelling van de vervuiling en het gevaar voor
de volksgezondheid, was het verbod op het kweken en eten van bladgroenten uit eigen tuin. Nooit
echter is er sprake geweest van andere voedingsmiddelen die ook ter plaatse gewonnen werden.
Recenter begint men zich ook zeer ernstig zorgen te maken over het fijn stof dat door de
bevolking wordt ingeademd. Op dit ogenblik is er een nieuw onderzoek bezig rond dit probleem. Dit
onderzoek herneemt voor een groot deel het vroegere onderzoek van Nawrot e. a. (2006).
Volgende plaatsen werden voor het onderzoek uitgekozen: Lommel/Maatheide, beïnvloed door de
oude zinkfabriek en de nog werkende fabriek van Balen (Antwerpen), Lommel/ Kolonie, Bocholt,
gelegen richting Weert (NL), in de richting van de nog werkende fabriek van Budel (NL),
Overpelt/Fabriek met de nog werkzame fabriek, Hechtel (speciaal voor de metalliserende of
‘coating’ bedrijven) en als mogelijk nulpunt, ver van de zware metalen verwijderd,
Hasselt/Herkenrode, de experimentele bijenstand van de LIB vzw. Hier hadden we in de loop van
2003 pech want verschillende nieuw bevolkte kasten werden gestolen zodat er een behoorlijk hiaat
zit in de staalnamen. Gezien Herkenrode dicht tegen de autostrade Antwerpen - Liège ligt werd er
een nieuwe standplaats bijgenomen in Sint-Huibrechts-Hern, verder weg van de verkeersaders.
Herkenrode is zoals later uit de grafieken zal blijken nog steeds een plaats met een te hoog
loodgehalte, veroorzaakt door het verkeer op de autostrade.
De huidige nog werkende fabrieken hebben tot nu toe zeer veel inspanningen gedaan om de
milieuvervuiling te beperken maar toch zal blijken uit het onderzoek dat er nog steeds problemen
zijn. Een andere belangrijke stap in de goede richting is het steeds minder gebruiken van
loodhoudende benzine en het steeds minder verwerken van lood in de verfindustrie.
5
Dr M. Asperges Universiteit Hasselt, Campus Diepenbeek
Agoralaan gebouw D departement SBG en CMK. BE-3590 Diepenbeek
Boven de rode lijn ligt het gebied dat historisch vervuild is of vervuild door de nog werkende
industrie.
De groene hokken zijn de plaatsen van de staalnamen .
4. Onderzoek van honing, stuifmeel, propolis en was
4.1 Wat is honing?
Volgens het FAVV is honing een primair product dat zoals het geoogst wordt door de imker en na
enige bewerking, zonder toevoeging van nieuwe stoffen, klaar is voor consumptie.
Het eindproduct van door honingbijen verwerkte nectar is honing. Nectar wordt geproduceerd door
de planten en geoogst door de honingbijen. Nectar op zich is reeds een eindproduct van planten.
Men vindt nectar in bloemen of op bladeren en stengels. Via de zeefvaten wordt dit suikerrijk
product naar de verschillende nectarklieren getransporteerd. Bij het oogsten van nectar uit
bloemen of andere nectarklieren wordt deze in de honingmaag van de bijen opgestapeld. Tijdens
het oogsten kunnen er stuifmeelkorrels of stofdeeltjes die in de nectar blijven kleven
opgenomen worden. Tijdens de opname en later bij het doorgeven van de geoogste nectar aan
andere thuiswerkende bijen wordt ook speeksel (enzymen) toegevoegd. De toegevoegde enzymen
spelen een rol in de omzetting van de aanwezige suikers. Eens de ruwe nectar, vermengd met
speeksel, in de honingcellen gestockeerd is, begint het proces van indampen en inverteren.
Inverteren is het concentreren en omzetten van bepaalde suikers zodat latere gisting van de
wintervoorraad voorkomen wordt. Uiteindelijk zal de imker de reservevoorraad van de bijen
oogsten en krijgen de bijen suiker om de winter door te komen.
Het onderzoek wil dus achterhalen of er al dan niet zware metalen aanwezig zijn in de geoogste
nectar en of deze later geconcentreerd aangetroffen wordt in de honing.
4.2 Wat is stuifmeel ?
Volgens het FAVV is stuifmeel een primair product dat zoals het geoogst wordt door de imker en na
enige bewerking, zonder toevoeging van nieuwe stoffen, klaar is voor consumptie.
Stuifmeel bestaat uit de mannelijke voortplantingscellen van bloemen die in de helmknoppen van
meeldraden geproduceerd worden. Stuifmeel is zeer rijk aan eiwitten, vetten en suikers en voor
vele insecten een ideale voedingsbron. Andere insecten zoals wespen zijn rovers, ze halen hun
eiwitten en vetten uit de prooidieren die ze vangen. Deze belangrijke bouwstenen (eiwitten en
vetten) zijn onontbeerlijk in de voeding van larven en om zelf voldoende eiwit- en vetreserves op
te bouwen. Een bijenvolk heeft, om aan zijn eiwitbehoefte te voldoen, zeer veel stuifmeel nodig.
Afhankelijk van de grootte van het volk en de werkzaamheden (al of niet bouwen) heeft een
bijenvolk veel stuifmeel nodig Dit wil dus zeggen dat een bijenvolk tussen de 35 tot 50 kg
stuifmeel op jaarbasis nodig heeft. Een imker heeft gemiddeld 10 kasten Binnen het normale
vliegbereik moet dus ongeveer 500 kg stuifmeel voorhanden zijn…
Waar men komt langs Vlaamse wegen komt men maïs of groene woestijnen tegen!
Stuifmeel of pollen is nochtans onmisbaar voor bloemen en insecten.
6
Dr M. Asperges Universiteit Hasselt, Campus Diepenbeek
Agoralaan gebouw D departement SBG en CMK. BE-3590 Diepenbeek
bijen =
1
kg vlees of
proteïnen. 1 kg vlees = 35 kg
stuifmeel
no
v
se
p
ju
li
bloemen
m
ei
000
bijen
m
rt
10
60
50
40
30
20
10
0
ja
n
aantal (x 1000)
Ontw ikkeling van een bijenvolk in relatie
tot de bloem ontw ikkeling
maanden
4.3 Wat
is propolis?
Volgens het FAVV is propolis een primair product dat zoals het geoogst wordt door de imker en na
enige bewerking, zonder toevoeging van nieuwe stoffen, klaar is voor consumptie.
Propolis of ‘kithars’ wordt tijdens het vegetatieseizoen geproduceerd door verschillende bomen en
sommige stuiken. Deze harsen hebben een zeer complexe chemische samenstelling en bevatten
dikwijls soorteigen aromatische stoffen. Het zijn primaire eindproducten van bomen en struiken
afgescheiden door speciale klieren in de oksel- en eindknoppen. Deze harsen dekken de oksel- en
eindknoppen af zodat ze geen vocht doorlaten tijdens de natte winterperiode.
Bijen oogsten het ganse jaar door propolis maar toch vooral in augustus en september, als de
harsen goed gevormd zijn. Ze doen dit op dezelfde wijze als ze stuifmeel oogsten. De erg kleverige
propolis wordt in de kasten gebruikt om alle spleten en reten toe te stoppen. Oneffenheden en
ruwe materialen worden met was en propolis bewerkt. Vreemde, grote indringers zoals muizen
worden door de bijen gedood en met propolis ‘gebalsemd’. Uit vele studies blijkt dat propolis een
goede antibiotische werking heeft. Propolis wekt bij sommige mensen echter ook een zeer sterke
allergische reactie op! Een rode, geïrriteerde huid is hiervan de eerste uiting, later kan ophoping
van vocht voor zwelling zorgen.
Propolis kan als primair product gebruikt worden.
Sommige imkers verkopen ook propolis aan de farmaceutische industrie waar het verwerkt wordt
in ethanoloplossingen of zalven als natuurlijk antibioticum. Een ethanoloplossing (60 tot 70 %),
gezoet met suiker, zou een gunstige werking hebben bij verkoudheden (maar is uiteraard niet
geschikt voor allergische personen). Propolis wordt ook vermalen tot een snuifpoeder dat een
gunstig effect zou hebben bij sinusitis
Ook in de voedingsindustrie wordt propolis verwerkt in zoete sausen. Alle bewerkingen berusten op
maceratietechnieken.
Gezien propolis van nature een erg kleverige stof is, is het belangrijk dat deze stof op fijn stof en
zware metalen onderzocht wordt.
Opvallend is dat propolis door de bijen gedurende lange perioden verzet wordt van de ene plaats
naar de andere. De propolis geoogst in september is nog steeds aanwezig tijdens en ook na de
winter. Het zou dus kunnen dat propolis tijdens de winter nog meer vervuilt.
4.4 Wat is was?
Was wordt niet gebruikt als een primair consumptieproduct. Het kan wel aanwezig zijn in honing
als deze verkocht wordt als ‘raathoning’. Was wordt ook gebruikt in de farmacie en in
schoonheidsproducten.
Was is een klierproduct van de bijen. Om was te kunnen produceren moeten de jonge bijen
voldoende stuifmeel en honing kunnen eten. Was, een primair eindproduct, ontstaat dus door
omzetting van twee andere primaire producten, stuifmeel en honing. Verse was waarmee bijen hun
raten opbouwen, is wit tot geelwit en wordt maagdenwas genoemd. Hierin werden nog nooit eitjes
gelegd of ontwikkelden nog geen larven. Oudere was wordt geel tot bruin en zelfs zwartbruin. De
analyses op zware metalen gebeurden op zuivere maagdenwas. Zware metalen gaan nogal eens
verbindingen aan met vetachtige stoffen, dus het zou kunnen dat ze in was aangetroffen worden.
Het belangrijkste chemisch product van was is een ester, palmitinezure melissy-ester genoemd.
7
Dr M. Asperges Universiteit Hasselt, Campus Diepenbeek
Agoralaan gebouw D departement SBG en CMK. BE-3590 Diepenbeek
5. Welke problemen veroorzaken zware metalen?
Zware metalen hopen zich op in ons lichaam. Vroeg of laat wordt de limiet (tolerantiegrens)
waarop de zware metalen niet meer aanvaard worden door ons lichaam bereikt en dan spreken we
van intoxicatie! Je wordt dus niet plots ziek na het eten van voedsel dat een weinig zware metalen
bevat maar het ‘cumulatie-effect’ is belangrijk en desintoxicatie (de weg terug) is voorlopig niet
mogelijk.
1. Lood (Pb)
•
•
•
•
•
•
•
Vermindering van fijne motoriek bij kinderen. Minder goede leerprestaties op het vlak van
leren en kennis verwerven in de basisschool.
Bij volwassenen verhoogde bloeddruk en hoger risico op hart- en vaatziekten.
Opstapeling in het skelet en verlies aan calcium, wat aanleiding geeft tot osteoporose.
Opstapeling van lood neemt toe bij ouderdom en bedraagt normaal gezien tussen de 100
en 400 mg voor een volwassen persoon. De opstapeling gebeurt vooral in beenderen,
vetweefsel, beenmerg en hersenen (zenuwweefsel).
De aanwezigheid van lood stoort in hoge mate de aanmaak van hemoglobine aangezien
lood zich opstapelt in het beenmerg, de plaats waar de rode bloedcellen gevormd worden.
Vruchtbaarheidsproblemen werden vastgesteld bij mannen die via hun beroep blootgesteld
zijn aan lood zoals arbeiders uit de non-ferroindustrie en buschauffeurs.
Lood is kankerverwekkend bij proefdieren en wordt door het Internationaal Agentschap
voor Kankeronderzoek (IARC) geklasseerd als ‘waarschijnlijk kankerverwekkend’ voor de
mens.
2. Cadmium (Cd)
•
•
•
•
•
Cadmium leidt tot ernstige verstoringen van de nierfunctie.
De voortplanting kan problematisch worden.
Cadmium is potentieel kankerverwekkend (longkanker).
Cadmium leidt tot cytologische stress waardoor de cellen niet optimaal functioneren.
Cadmium bindt zich ook aan het voor de beenderen belangrijke aminozuur proline. Dit leidt
tot een spectaculaire uitscheiding van calciumzouten (Ca-zouten) waardoor botontkalking
of osteoporose ontstaat.
3. Zink (Zn)
•
•
•
•
•
Zink komt tussen in de vorming van een 80-tal verschillende enzymen.
Zuurvormend voedsel belet echter de opname van zink en dus ook de aanmaak van de
enzymen.
Zink is belangrijk voor de vorming van het lichaamseigen mannelijk hormoon testosteron
en van insuline.
Het speelt een rol in de wondheling en het herstel van weefsels van het bindweefseltype.
Verder komt het net zoals calcium tussen in de opbouw van het beendergestel. Het helpt
bij bepaalde hersenfuncties zoals reuk- en smaakzin.
6. Bladhoning
Wat is bladhoning?
In het Belgische staatsblad van 19/03/2004 staat een Koninklijk Besluit betreffende “honing”. In
hoofdstuk 1, artikel 1 vinden we de volgende omschrijving:
“Honingdauwhoning: honing die voornamelijk is verkregen uit uitscheidingsproducten van
plantensapzuigende insecten (Hemiptera) op de levende plantendelen of uit afscheidingsproducten
van levende plantendelen.”
Men maakt nochtans een verschil tussen ‘woudhoning’ (in het Duits waldhonig) en dennenhoning
(in het Duits tannenhonig of in het Frans miel de sapin).
•
Met woudhoning bedoelt men honing afkomstig van de bloemen die in de struik- en
kruidenlaag van een bos bloeien en die samen met de suiker op de bladeren afkomstig van
bladluizen geoogst en omgezet wordt in honing. De planten die bedoeld worden zijn
8
Dr M. Asperges Universiteit Hasselt, Campus Diepenbeek
Agoralaan gebouw D departement SBG en CMK. BE-3590 Diepenbeek
•
meestal Braam, Spork of Vuilboom en Bosbes. Als deze honing geslingerd wordt is hij
donkerbruin en bevat meestal veel water (boven de 20 %). Na centrifugatie kan men naast
pollen (stuifmeel) ook gistcellen en basidiosporen vinden.
Met dennenbladhoning bedoelt men honing gemaakt uit de suikers die bladluizen
achterlaten op de bladeren. De bladluizen leven meestal op de jonge loten en jonge
naalden van dennen (Pinus sp.) of sparren (Picea sp. en Abies sp.). Als deze honing
geslingerd wordt is hij zwart- tot olijfbruin en bevat eveneens veel water (dikwijls meer dan
20 %). Na centrifugatie kan men naast basidiosporen ook gistcellen vinden maar
nauwelijks stuifmeel.
Bij gebrek aan bloemen in de late zomer likken de honingbijen de suikers van de plakkerige
bladeren op of ze likken zelfs de bladluizen af zoals de mieren.
Tijdens de zomermaanden ontwikkelen op de bomen in bossen, lanen en parken talrijke kolonies
bladluizen. Vooral esdoorn, eik, linde en den worden door bladluizen frequent bezocht. In tuinen
brengen linde en vooral perzik en kers eveneens behoorlijk wat bladhoning voort. De bladluizen
zoeken de floëemstroom in de bladeren of okselknoppen en doorboren de zeefvaten op zoek naar
sappen rijk aan suikers. Mieren zorgen ervoor dat de bladluizen steeds op het floëem terechtkomen
want ook mieren zijn verzot op de suikers. Bladluizen eten zeer gulzig. Ze verbruiken de eiwitten
en een deel van de suikers die in de sapstroom aanwezig zijn maar ze krijgen niet alle suikers
verwerkt en het teveel aan suiker wordt terug uitgescheiden zodat de bladeren stilaan kleverig
worden en beginnen te blinken. Mieren stimuleren de bladluizen om nog meer suiker af te geven,
ze ‘melken’ de bladluizen.
Bladhoning bewaart niet lang en moet dus snel geconsumeerd worden (gaat vlug gisten). Meestal
wordt deze honing vermengd met andere honingsoorten zoals koolzaadhoning. Als wintervoeding
blijkt bladhoning niet zo efficiënt te zijn. Bijen die alleen op bladhoning overwinteren, komen
verzwakt uit de winter (zie Nederlands forum).
Wij hebben in ons onderzoek een verschil gemaakt tussen ruwe bladhoning (wat rechtsreeks op de
bladeren hangt) en niet-gerijpte bladhoning rechtstreeks uit de ramen. Het onderzoek naar Pb, Cd
en Zn gebeurde op niet-gerijpte honing.
Voor ons onderzoek is het belangrijk te weten hoeveel zware metalen op de plakkerige bladeren
achterblijven. Op de bladeren van linde, esdoorn en eik hing in de onderzochte streek (Noord –
Limburg) steeds een dikke, zwarte roetlaag.
Roet en schimmels 10 x 60
Eikenblad met roet
9
Dr M. Asperges Universiteit Hasselt, Campus Diepenbeek
Agoralaan gebouw D departement SBG en CMK. BE-3590 Diepenbeek
Download