Conserveermiddelen - Chemische Feitelijkheden

advertisement
Inhoud
Startpagina
Conserveermiddelen
149–1
Conserveermiddelen
door dr. R. Beumer
Landbouwuniversiteit Wageningen, Laboratorium voor
Levensmiddelenmicrobiologie
Postbus 8129, 6700 EV Wageningen
Dit artikel is een herziening van Chemische Feitelijkheid 030 (juni
1985); de oorspronkelijke feitelijkheid werd geschreven door dr. ir.
H. van Doorne.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
6.1
6.2
6.3
6.4
6.5
6.6
6.7
6.8
6.9
6.10
7.
Inleiding
Het gebruik van conserveermiddelen: voorwaarden en wettelijke bepalingen
De activiteit van een conserveermiddel
Onderzoek naar de geschiktheid van een
conserveermiddel
Toekomst
De belangrijkste conserveermiddelen
Benzalkoniumchloride
Benzoëzuur
Bronopol
Chloorhexidine
Formaldehyde en formaldehyde-donoren
Esters van p-hydroxybenzoëzuur
Natriumnitriet
Sorbinezuur
Thiomersal
Zwaveldioxide (sulfiet)
Literatuur
149– 3
149– 4
149– 7
149– 8
149– 9
149– 9
149–10
149–10
149–11
149–11
149–12
149–12
149–13
149–14
149–14
149–15
149–16
Chemische Feitelijkheden is een uitgave van Samsom H.D. Tjeenk
Willink bv in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging.
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
Conserveermiddelen
1.
149–3
Inleiding
Voedingsmiddelen, cosmetica, hout, leer, textiel, e.d. kunnen worden aangetast door micro-organismen: bacteriën, gisten en schimmels. De nadelige effecten van de aanwezigheid van micro-organismen zijn legio. Groei van micro-organismen kan vergezeld gaan van
de productie van giftige stoffen. Voedingsmiddelen kunnen geur- en
smaakafwijkingen krijgen. Wanneer micro-organismen groeien op
natuurproducten zoals groenten, fruit, hout, leer of katoen kan verrotting optreden. Ook kan de aanwezigheid van micro-organismen
in geneesmiddelen of cosmetica aanleiding zijn tot verlies van het
beoogde therapeutische of cosmetische effect.
Omdat de mens sinds de oudheid geconfronteerd wordt met bederf
van levensmiddelen, is een groot aantal methoden ontwikkeld om
levensmiddelen tegen groei van micro-organismen te beschermen.
Enkele voorbeelden van zulke eeuwenoude procédés zijn: verhitten,
drogen, pekelen, confijten en roken. Deze methoden berusten op het
onttrekken van het voor de groei van micro-organismen benodigde
water. Een andere mogelijkheid om de groei van micro-organismen
te stoppen is het verlagen van de zuurgraad (pH). Dit wordt bereikt
door het inleggen in zuur of het fermenteren van (suikerrijke) producten (melk wordt yoghurt of kaas, witte kool wordt zuurkool).
Later is dit arsenaal nog uitgebreid met het gedoseerd toevoegen
van conserveermiddelen.
Onder conserveren in de ruimste zin des woords worden methoden
verstaan die de houdbaarheid van waren verlengen, bijvoorbeeld
door middel van doorstraling, het toevoegen van conserveermiddelen en/of van anti-oxidanten. In engere zin wordt onder conserveren
verstaan, het toevoegen van conserveermiddelen die de groei van
micro-organismen remmen.
In deze aflevering van Chemische Feitelijkheden zullen die conserveermiddelen (in engere zin) worden besproken welke aan levensmiddelen, geneesmiddelen en cosmetica worden toegevoegd.
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
149–4
2.
Conserveermiddelen
Het gebruik van conserveermiddelen: voorwaarden en wettelijke
bepalingen
Conserveermiddelen die aan levensmiddelen, geneesmiddelen of
cosmetica worden toegevoegd, dienen te voldoen aan de volgende
criteria:
– voldoende actief in relatief lage concentratie;
– niet giftig voor de gebruiker;
– niet allergeen;
– inert ten opzichte van andere bestanddelen van het product en
de verpakking;
– chemisch, fysisch en microbiologisch stabiel;
– smaakloos, reukloos en kleurloos;
– economisch aanvaardbaar.
Het ideale conserveermiddel, dat volledig aan al deze eisen tegemoet
komt, bestaat echter niet.
Zowel voor als tegen het gebruik van conserveermiddelen kan een
aantal argumenten worden aangevoerd. Enkele veel gebruikte argumenten zijn in tabel 1 naast elkaar gezet.
Tabel 1.
Enkele argumenten voor en tegen het gebruik van conserveermiddelen in levensmiddelen, geneesmiddelen en cosmetica
Argumenten voor het gebruik
Argumenten tegen het gebruik
verlenging van de houdbaarheid
minder hygiënische productie of bereiding kan gemaskeerd worden
overbodig bij adequate hygiënische
maatregelen
verminderen van de voedingswaarde
schadelijk voor de consument
behoud van voedingswaarde gedurende langere tijd
beheersing van schadelijke microorganismen
Het toevoegen van een conserveermiddel is voor veel producten in
economisch en sociaal opzicht de enige aanvaardbare methode om
de gebruiker te behoeden voor de schadelijke effecten door producten van onvoldoende microbiologische kwaliteit.
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
Conserveermiddelen
149–5
Het gebruik van conserveermiddelen in levensmiddelen is via internationale commissies (FAO-WHO Codex Alimentarius) en nationale wetgeving geregeld. Samengevat luiden de richtlijnen voor het
toelaten van nieuwe additieven als volgt:
– er moet behoefte bestaan aan de toevoeging;
– de toevoeging moet van voldoende belang zijn voor de verbruiker;
– toxicologisch onderzoek moet aantonen of de stof „veilig” is;
– de maximale dosering mag niet hoger zijn dan voor het doel
nodig is;
– de stof moet zo zuiver mogelijk zijn;
– de aanvrager moet een analysemethode verschaffen;
– intrekking van de toelating moet mogelijk zijn.
De belangrijkste conserveermiddelen die in levensmiddelen in Nederland mogen worden gebruikt zijn in tabel 2 samengevat. In deze
tabel is tevens aangegeven welke concentraties toegestaan zijn, en
welke hoeveelheid bij dagelijks gebruik nog aanvaardbaar is. Dit
laatste wordt algemeen aangeduid met de term Acceptable Daily Intake (ADI) en wordt uitgedrukt in mg per kg lichaamsgewicht, bij
levenslange opname. In tabel 2 is ook de LD 50 opgenomen. De LD
50 (letale dosis 50) is de hoeveelheid stof die na éénmalige orale of
dermale toediening binnen korte tijd (ca. 14 dagen) sterfte van 50%
van de proefdieren veroorzaakt.
Sinds enkele jaren is het in Nederland verplicht op de verpakking
van levensmiddelen te vermelden welk conserveermiddel in het product is verwerkt. Veelal wordt gebruik gemaakt van E-nummers.
Stoffen met een E-nummer zijn toxicologisch beoordeeld en door de
Europese Unie toegelaten in levensmiddelen. De E-nummers zijn
eveneens in tabel 2 opgenomen.
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
149–6
Tabel 2.
Conserveermiddelen
Enkele belangrijke in Nederland toegelaten conserveermiddelen voor levensmiddelen
Naam
E-nummers
sulfieten
nitrieten
sorbinezuur en
zijn zouten
benzoëzuur en
zijn zouten
esters van
p-hydroxybenzoëzuur
E220 t/m E228
E249, E250
Toegestane
concentratie
(ppm)
ADI
(mg/kg
lichaamsgewicht)
20-2000
200
LD-50
(mg/kg
lichaamsgewicht)
0,7
0,2
1.000 (rat)
100 (rat)
E200 t/m E203
2000
12,5
10.000 (rat)
E210 t/m E213
2000
5
4.000 (rat)
E214 t/m E219
1000
10
8.000 (muis)
Ook het gebruik van conserveermiddelen in cosmetica is via nationale wetgeving (Warenwet) en Europese richtlijnen geregeld. In het
Cosmeticabesluit van de Warenwet is een lijst opgenomen van 66
stoffen die als conserveermiddel in cosmetica mogen worden verwerkt. Elf van deze stoffen zijn inmiddels vervallen. Tabel 3 geeft
een overzicht van een aantal belangrijke conserveermiddelen met de
volgens de Warenwet maximaal toegestane concentratie. Ook hier
geldt dat de toegestane concentraties afhankelijk zijn van het soort
product. Zo mag formaldehyde tot 0,2% voorkomen in shampoo, in
mondverzorgingsproducten slechts tot 0,1%. De volgorde in de tabel geeft een afnemende frequentie van gebruik in cosmetica aan.
Tabel 3. Enkele belangrijke toegelaten conserveermiddelen voor
cosmetica
Verbinding
Maximaal toegestane concentratie
Type producten
esters van p-hydroxybenzoëzuur
imidazolydinylureum
formaldehyde
2-broom-2-nitro-1,3-propaandiol
0,8% (als zuur)
0,6%
0,2%
0,1%
crèmes, lotions
crèmes, lotions
schampoo
crèmes
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
Conserveermiddelen
Maximaal toegestane concentratie
Verbinding
sorbinezuur
thiomersal
benzalkoniumchloride
0,6% (als zuur)
0,007% (als kwik)
0,1% (tot 30 juni
1998)*
0,3 %
chloorhexidine
*
149–7
Type producten
crèmes
contactlensvloeistoffen
contactlensvloeistoffen
contactlensvloeistoffen
Het toegestane gebruik van dit middel wordt steeds met één jaar verlengd, tot meer duidelijkheid is verkregen over mogelijke schadelijke bijwerkingen.
De toepassing van conserveermiddelen in farmaceutische preparaten is aan minder duidelijke regels gebonden. Een aantal verbindingen wordt reeds gedurende een groot aantal jaren gebruikt en van
deze stoffen is bekend dat zij weinig of geen klachten geven. De belangrijkste verbindingen, in afnemende frequentie van toepassing
zijn: esters van p-hydroxybenzoëzuur, benzalkoniumchloride, sorbinezuur, chloorhexidine, thiomersal.
De ontwikkeling van nieuwe conserveermiddelen voor gebruik in
geneesmiddelen staat vrijwel stil, omdat aan nieuwe hulpstoffen dezelfde eisen met betrekking tot stabiliteit, toxiciteit enz. worden gesteld als aan de geneeskrachtige stoffen zelf. De kosten van een
daartoe vereist onderzoek zijn dermate hoog dat het economisch
niet verantwoord is deze te maken voor een conserveermiddel.
3.
De activiteit van een conserveermiddel
De activiteit van een gegeven conserveermiddel wordt door een aantal factoren beïnvloed; drie daarvan zullen kort worden toegelicht.
De belangrijkste factor is de concentratie. Naarmate de concentratie
hoger wordt, neemt de activiteit toe. De tweede factor is de pH. Van
de veel gebruikte conserveermiddelen benzoëzuur en sorbinezuur is
vooral het ongedissociëerde molecuul actief. Het anion heeft een
veel geringere activiteit. De pKa-waarde (negatieve logaritme van
de dissociatieconstante) van sorbinezuur is 4,8; dit betekent dat bij
pH = 4,8 het molecuul 50% gedissocieerd is. Met behulp van de formule pH = pKa + Log D/ND (D = gedissocieerd, ND = niet gedissocieerd) kan men berekenen dat bij een pH van 5,8 of hoger
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
149–8
Conserveermiddelen
minder dan 10% van het sorbinezuur in de actieve (niet-gedissocieerde) vorm aanwezig is. Voor een product met een pH van 5,8 of
hoger is sorbinezuur dus ongeschikt. Als vuistregel kan worden aangehouden dat een zuur ongeschikt is als conserveermiddel wanneer
de pH van het te beschermen product ruim boven de pKa van het
betreffende zuur ligt.
De derde factor, die vooral van belang is voor het conserveren van
emulsies (mayonaise, bodylotion), is de aanwezigheid van een vetfase. In een systeem dat bestaat uit een vet- en een waterfase zal het
conserveermiddel zich over beide fasen verdelen. Omdat groei van
micro-organismen alleen plaatsvindt in de waterfase, zal het gedeelte van het conserveermiddel dat zich in de vetfase bevindt geen
bijdrage leveren aan de conservering van het product.
4.
Onderzoek naar de geschiktheid van een conserveermiddel
Het onderzoek naar de bruikbaarheid van een stof als conserveermiddel omvat tenminste twee onderdelen. Ten eerste wordt onderzocht of de stof voldoende activiteit heeft in het te conserveren product. Ten tweede wordt nagegaan of toevoeging van de stof geen
nadelige uitwerking heeft op de gezondheid van de gebruiker.
Het onderzoek naar de activiteit van een conserveermiddel wordt
volgens een nauwkeurig omschreven voorschrift uitgevoerd. Hoewel de voorschriften voor resp. levensmiddelen, geneesmiddelen en
cosmetica in detail verschillen, berusten zij op hetzelfde principe: het
product waarin het conserveermiddel is verwerkt wordt opzettelijk
beënt met een bekend aantal cellen van goed gekozen bederfveroorzakende of ziekteverwekkende micro-organismen. Het verloop van
het aantal levende cellen wordt gedurende langere tijd (minstens een
maand) gevolgd. Bij levensmiddelen wordt ook naar het optreden
van bederf gekeken. De beoordeling of een conserveermiddel in een
bepaald product voldoet, hangt in hoge mate af van het type product. Voor een aantal levensmiddelen kan het voldoende zijn wanneer bepaalde micro-organismen in hun groei vertraagd zijn. Voor
contactlensvloeistoffen gelden veel strengere normen: de eis is hier
dat de testorganismen binnen enkele uren gedood zijn.
De opzet en uitvoering van het onderzoek naar eventuele schade26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
Conserveermiddelen
149–9
lijke neveneffecten voor de gezondheid van de gebruiker is afhankelijk van het gebruik van het te conserveren product. Voor levensmiddelen zijn vooral acute en chronische toxiciteit bij orale inname
van belang. Middels het onderzoek wordt gepoogd vast te stellen
dat de verbinding geen carcinogene (kankerverwekkend), mutagene
(de erfelijke eigenschappen beïnvloedend), of teratogene (schadelijk
voor ongeboren kind) eigenschappen heeft. Van groot belang is tevens het vaststellen van de „acceptable daily intake”. De toxiciteit
bij orale inname is voor een conserveermiddel in bijvoorbeeld een
contactlensvloeistof van weinig of geen betekenis. Voor deze toepassing moet worden nagegaan of de verbinding geen oogirritatie
veroorzaakt, of het hoornvlies kan beschadigen. De zogenaamde
Draize-test, waarbij het effect op konijnenogen wordt gemeten, is
een daartoe internationaal veel gebruikte testmethode. Alleen dierproeven zijn niet voldoende; voordat een nieuw middel wordt toegelaten moeten ook klinische studies met vrijwilligers gunstige resultaten hebben opgeleverd.
5.
Toekomst
Vooral in de levensmiddelenindustrie streeft men ernaar het gebruik
van bovengenoemde conserveermiddelen terug te dringen en deze te
vervangen door „milde” conserveermiddelen in combinatie met
nieuwe verpakkingstechnieken. Met name in de vleesindustrie staat
lactaat in de belangstelling omdat het nitriet, dat omgezet kan worden in carcinogene verbindingen (nitrosaminen), gedeeltelijk zou
kunnen vervangen. Ook toepassing van bacteriocinen (bv nisine),
kleine door melkzuurbacteriën geproduceerde antibacteriële eiwitten die de groei van andere micro-organismen remmen, als conserveermiddel lijkt veelbelovend.
6.
De belangrijkste conserveermiddelen
De tot dusver genoemde conserveermiddelen zullen, in alfabetische
volgorde, kort worden besproken.
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
149–10
6.1.
Conserveermiddelen
Benzalkoniumchloride
Benzalkoniumchloride (Chemical Abstract System (CAS)-nummer
8001-54-5) is een mengsel van alkyl-(C8-C18)-dimethylbenzylammoniumchloride. Benzalkoniumchloride wordt toegepast als conserveermiddel in oogdruppels, neusdruppels en contactlensvloeistoffen
voor zogenaamde harde lenzen. Wegens hoge adsorptie aan het materiaal is benzalkoniumchloride niet geschikt voor zachte lenzen.
Benzalkoniumchloride wordt bovendien gebruikt voor desinfectie
(kiemarm maken) van huid, slijmvliezen en wonden, van vloeren en
wanden in bedrijven en van medische instrumenten.
Bij langdurig gebruik kan het overgevoeligheidsreacties teweegbrengen; in relatief hoge concentraties (> 0,1%) kan de verbinding het
hoornvlies beschadigen. Het toegestane gebruik van dit middel
wordt momenteel steeds met een jaar verlengd, tot meer duidelijkheid bestaat over mogelijke schadelijke effecten.
0886-0142
CH3
H3C
N+
CH2
R
Benzalkoniumchloride
6.2.
Benzoëzuur
Benzoëzuur (CAS-nummer 65-85-0) en het goed wateroplosbare natriumbenzoaat zijn in de meeste landen als conserveermiddel voor
levensmiddelen toegelaten. De stof is vooral actief tegen gisten en
schimmels en minder tegen bacteriën. De pKa-waarde van deze verbinding is ca. 4,2; benzoëzuur kan dus alleen worden toegepast in
relatief zure producten. Benzoëzuur wordt veel gebruikt in mayonaise, jam en vruchtensappen. Een nadeel van de stof is dat het in
gebruiksconcentraties (max. 0,2%) smaakafwijkingen kan veroorzaken.
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
Conserveermiddelen
149–11
0886-0143
COOH
Benzoëzuur
6.3.
Bronopol
Bronopol is de merknaam voor 2-broom-2-nitro-1,3-propaandiol
(CAS-nummer 52-51-7). Zoals uit tabel 3 blijkt wordt de verbinding
relatief veel gebruikt in cosmetica. De voordelen van de stof zijn dat
hij goed in water oplost en met name tegen enkele „probleemkiemen” van cosmetica een goede activiteit heeft. Het nadeel van Bronopol is dat het in neutraal of alkalisch milieu relatief snel ontleedt,
waarbij toxische verbindingen ontstaan. Deze instabiliteit heeft tot
dusver toepassing in geneesmiddelen in de weg gestaan.
0886-0144
HO
H2
C
Br
H2
C
OH
NO2
Bronopol
6.4.
Chloorhexidine
Van chloorhexidine (1,6-bis-[N’-p-chloorfenyl-N5-biguanido]hexaan)
(CAS-nummer 14007-07-9] wordt vooral het goed oplosbare digluconaat veel als conservans gebruikt. De verbinding staat ook bekend onder de merknaam Hibitane. Chloorhexidine wordt gebruikt als conserveermiddel in oogdruppels, contactlensvloeistoffen en crèmes. Vaak
wordt een combinatie met het eerder genoemde benzalkoniumchloride
toegepast.
Chloorhexidine wordt verder veel gebruikt als desinfectans; enkele
producten waarin het is verwerkt zijn Hibiscrub (voor chirurgische
handdesinfectie), Sterilon (voor wonddesinfectie) en Rotersept
(keelpijntabletten). Chloorhexidine vertoont nauwelijks nadelige
bijwerkingen. Hoewel chloorhexidine al sinds 1954 in de handel is,
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
149–12
Conserveermiddelen
is het een van de nieuwste conserveermiddelen. Dit illustreert treffend de geringe ontwikkelingen op dit gebied.
0886-0145
H
N
H
N
NH
CI
H
N
H
N
H
N
H
N
(CH2)6
NH
NH
NH
CI
Chloorhexidine
6.5.
Formaldehyde en formaldehyde-donoren
Formaldehyde zelf wordt als conserveermiddel weinig meer gebruikt
wegens de onaangename geur en de sterk irriterende werking op
huid en slijmvliezen.
Alleen shampoos worden tegenwoordig nog met formaldehyde geconserveerd. Wegens de genoemde bezwaren is formaldehyde vervangen door zogenoemde formaldehyde-donoren; dit zijn relatief
instabiele verbindingen die langzaam ontleden en daarbij formaldehyde afgeven. Van deze groep van verbindingen is Germall 115
(CAS-nummer 39236-46-9) ook bekend onder de merknaam Biopure 100 de meest bekende, Germall 115, een imidazolydinylureumverbinding is een condensatieproduct van allantoïne en formaldehyde. Het gebruik wordt met name gepropageerd omdat het de werking van de hierna te bespreken esters van p-hydroxybenzoëzuur
zou versterken.
0886-0146
O
C
H
H
Formaldehyde
6.6.
Esters van p-hydroxybenzoëzuur
De esters van p-hydroxybenzoëzuur, ook bekend onder de naam parabenen, zijn de meest gebruikte conserveermiddelen in cosmetica
en geneesmiddelen. Met name de methylester (CAS-nummer 9976-3) wordt veel gebruikt. De methylester is vooral actief tegen bac26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
Conserveermiddelen
149–13
teriën. De propylester (CAS-nummer 94-13-3) is beter werkzaam tegen gisten en schimmels. Om deze reden wordt dikwijls een combinatie van beide esters gebruikt. De parabenen worden bovendien
vaak met andere conserveermiddelen, onder andere de formaldehyde-donoren, gecombineerd. Vanwege de smaak worden de parabenen weinig toegepast in levensmiddelen. Hoewel de parabenen het
FDA-predikaat GRAS (Generally Recognized As Safe) hebben,
worden vrij frequent overgevoeligheidsreacties geconstateerd. FDA
staat voor Food and Drug Administration, dit is een afdeling van
het Ministerie van Gezondheid van de VS.
0886-0147
OH
O
O
CH3
p-hydroxybenzoëzuur
6.7.
Natriumnitriet, NaNO2
Salpeter wordt reeds eeuwenlang gebruikt voor het houdbaar maken van vleeswaren. Sinds het eind van de vorige eeuw weten wij dat
de werking berust op het aanwezige nitriet. Tegenwoordig wordt
uitsluitend natriumnitriet gebruikt. Om gevaarlijke overdosering te
voorkomen is in veel landen alleen het gebruik van een bepaald
mengsel van keukenzout en natriumnitriet toegestaan (in Nederland: „colorosozout”). Nitriet wordt veel gebruikt voor het conserveren van vleeswaren en visproducten. Het is uitsluitend actief tegen
bacteriën en de activiteit wordt versterkt wanneer de producten tezamen met het nitriet worden verhit; het zogenaamde Perigo-effect.
Dit treedt op door interactie met ijzerionen. In vlees en ook in het
menselijk lichaam kunnen soms carcinogene nitrosamines worden
gevormd. De omstandigheden die de vorming van nitrosamines be26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
149–14
Conserveermiddelen
vorderen zijn echter nog onvoldoende bekend (zie Chemische Feitelijkheden 1984 – 013).
Hoewel tegen het gebruik van nitriet dus zeker bezwaren zijn aan te
voeren, is toepassing van nitriet gerechtvaardigd omdat het vrijwel
de enige bruikbare verbinding is die in vlees en vleesproducten voldoende actief is tegen gevaarlijke micro-organismen als Clostridium
botulinum (veroorzaker van botulisme) en Staphylococcus aureus
(veroorzaker van braken en diarree).
6.8.
Sorbinezuur
Sorbinezuur (trans,trans-2,4-hexadieenzuur, CAS-nummer 110-11-1)
wordt sedert het midden van de jaren vijftig in toenemende mate als
conserveermiddel gebruikt. Vanwege de betere wateroplosbaarheid
wordt dikwijls het kaliumsorbaat gebruikt. Sorbinezuur is in alle landen als conserveermiddel in levensmiddelen toegelaten; het heeft het
FDA-predikaat GRAS.
Sorbinezuur wordt in een groot aantal verschillende typen van producten toegepast: mayonaise, salades, vruchtensappen, wijn en bakkerswaren.
Naast de toepassing in levensmiddelen wordt sorbinezuur ook in
cosmetica en farmaceutische producten (voornamelijk crèmes) toegepast. Evenals voor benzoëzuur geldt dat alleen het ongedissocieerde molecuul actief is.
0886-0148
O
C
CH
OH
CH
HC
H3C
CH
Sorbinezuur
6.9.
Thiomersal
Op grond van hun toxiciteit raken kwikverbindingen langzamerhand in onbruik. Een uitzondering hierop is thiomersal (natrium26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
Conserveermiddelen
149–15
ethylmercurithiosalicylaat, CAS-nummer 56-64-8), ook bekend onder de namen thiomerosal of merthiolaat. Het wordt als conserveermiddel veel toegepast in contactlensvloeistoffen en oogdruppels. De
verbinding wordt door het in het algemeen zeer gevoelige oog uitstekend verdragen; nadelige bijwerking is nauwelijks bekend. Een
nadeel is dat thiomersal te weinig actief is tegen een gevaarlijk organisme, Staphylococcus aureus. Om die reden wordt thiomersal
vaak gecombineerd met benzalkoniumchloride of chloorhexidine.
0886-0149
COONa
H2
C
S
Hg
CH3
Thiomersal
6.10.
Zwaveldioxide (sulfiet), SO2
Zwaveldioxide werd waarschijnlijk reeds door de oude Grieken en
Romeinen als conserveermiddel gebruikt. Ook nu nog is zwaveldioxide onmisbaar als conserveermideel voor levensmiddelen. Veruit
de belangrijkste toepassing van zwaveldioxide is het conserveren
van wijn; ook vruchtensappen en andere fruitproducten worden met
zwaveldioxide geconserveerd. Zwaveldioxide heeft niet alleen antibacteriële eigenschappen, het remt ook allerlei oxidatiereacties. Een
voorbeeld daarvan is het verkleuren van vlees, dat door toevoegen
van zwaveldioxide of sulfiet kan worden tegengegaan. Deze toepassing is echter in vele landen, waaronder Nederland verboden, onder
andere vanwege de afbraak van vitamine B in vlees. Er zijn grote
individuele verschillen in bijwerkingen van zwaveldioxide. Sommige
mensen verdragen zonder kennelijke nadelige gevolgen een dagelijkse dosis van vier gram; anderen daarentegen klagen al over
hoofdpijn, misselijkheid en diarree na consumptie van zeer kleine
hoeveelheden.
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Inhoud
Startpagina
149–16
7.
Conserveermiddelen
Literatuur
Informatie over in Nederland toegelaten conserveermiddelen is te
vinden in:
– J. Kamsteeg en M. I. A. Baas, E = Eetbaar, 2e druk 1988, Uitgever J. H. Gottmer/H. J. W. Becht, Bloemendaal
– Warenwet, Koninklijke Vermande bv, Lelystad, aanvullingen
tot oktober 1997
– VMT-Ingrediëntenwijzer, jaarlijkse uitgave, Keesing Noordervliet, Houten.
Veel informatie over conserveren van levensmiddelen is te vinden in:
– Jay, Modern Food Microbiology, Chapman & Hall, Londen,
1996, 5th edition
Voor conservering van farmaceutische producten en cosmetica
wordt verwezen naar:
– Russell, W.B. Hugo & G.A.J. Ayliffe, Principles and Practice of
Disinfection, Preservation and Sterilization, Blackwell, Oxford,
1982
– Wallhäuser, Sterilisation Desinfektion Konservierung, Thieme
Verlag, Stuttgart, 1984
– Consumenten-additievengids, Consumentenbond, Den Haag,
1996
26 Chemische feitelijkheden
mei 1998
tekst/149
Download