Bijlage 7 Landschappelijke inrichting

advertisement
LANDSCHAPPELIJK INRICHTINGSPLAN
GEBIEDSONTWIKKELING
BOEKHORSTLAAN TE HARDERWIJK
26 september 2016
Veluwe Transferium
Boekhorst BV
1
INHOUD
1
Context gebiedsontwikkeling Boekhorstlaan
3
2
Ontwikkeling van het landschap
3
Bodem en reliëf
5
4
Plangebied
Relief
Bestaande situatie
6
5
Ruimtelijk concept
7
6
Inrichtingsplan
8
8
Ecologisch briefrapport
13
2
1. CONTEXT GEBIEDSONTWIKKELING BOEKHORSTLAAN
Het plangebied is aan de zuidoostelijke overgang van de bebouwde kom van Harderwijk naar de Veluwe gesitueerd. Deze
ligging dicht bij de Veluwe biedt potenties voor natuurbeleving en recreatie.
Het gebied is goed bereikbaar en wordt omzoomd door de verkeerswegen:

Snelweg A28

Ceintuurbaan N303 als randweg tussen Harderwijk en Ermelo

Hoofdweg N302 tussen het hart van Harderwijk en Apeldoorn.
Ook is in het plangebied een recreatief transferium (auto - fiets) ingericht. Vanuit het gebied starten vele fietsroutes naar
het stadscentrum van Harderwijk of de Veluwe.
3
2. ONTWIKKELING VAN HET LANDSCHAP
Akkerzone met bouwland en loofbos
Akkerzone met bouwland en loofbos
Heidegebied en aangeplant naaldbos
Open heidegebied
1850
1900
Akkerzone met bouwland
Stedelijke groei
Bosgebied met
heiderestanten
Militair terrein
Bosgebied met
heiderestanten
Aanleg van de snelweg 1965
1930
1950
Het plangebied lag al in het verleden in de overgang tussen
de rijke gronden van de akkerzone en de arme gronden
van de heidegebieden.
Het karakter van transitiegebied is zowel ruimtelijk als functioneel nog steeds aanwezig.
Grote historische atlas van Nederland / Oost-Nederland 1830 - 1850
Grote historische topografische atlas van Gelderland 1890 - 1917
2015
Topgrafische kaart Harderwijk oost 1932 - Kaartenkamer chartroom.nl
Atlas van topografische kaarten Nederland 1955 - 1965
Topografische kaart 2015 Gemeente Harderwijk - Willem van Aalst
4
3. BODEM EN RELIEF
Het gebied ligt op de arme en droge duinzanden die kenmerkend zijn voor het Veluws landschap. Echter is er binnen het plangebied een klein gedeelte waar enkeerdgrond
(door eeuwenlange bemesting met heideplaggen en stalmest verrijkte grond) voorkomt.
De overgang van de laag gelegen stad naar de hoge Veluwe is op de reliëfkaart (AHN-kaart) goed zichtbaar
Galgenberg
+17 m NAP
Stiboka - bodemkaart van Nederland
ESRI Nederland - Algemeen hoogtebestand AHN
5
4. PLANGEBIED
Vlak middengebied
Hoger gelegen
bosgebied met
herkenbaar tracé van de
Boekhorstlaan
ESRI Nederland - Algemeen hoogtebestand AHN



Besloten bosrand om het hele gebied
Open middengebied met kleinschalig en
landelijk karakter
Boekhorstlaan met beeldbepalende / monumentale beuken als structuurdrager van het
gebied
6
5. RUIMTELIJK CONCEPT







Behoud van het open karakter van het middengebied
Zichtbaarheid van het middengebied vanuit de Ceintuurbaan met openingen in de bosrand en zichtlijnen
Behoud van de bosranden op eigendommen van Rijkswaterstaat naar de snelweg met inachtneming van een open
zichtrelatie tussen snelweg en tankstation
Inrichting van het middengebied als landschappelijk overgangsgebied van de voedselrijke enkeerdgronden naar de droge schrale duinzanden
Inrichting van het gebied met behoud van het landelijke karakter
De Boekhorstlaan met beeldbepalende / monumentale beuken blijft de structuurdrager van het gebied

Behoud van zo veel mogelijk beeldbepalende beuken in het noordoostelijk gedeelte

Hergebruik van de oude klinkerbestrating van de laan in het nieuwe plan

Beleefbaarheid en zichtrelatie van de laan binnen het bosgebied versterken

Opening met zichtrelatie naar de Boekhorstlaan ook vanuit de Ceintuurbaan in het zuidelijke gedeelte
Natuurvriendelijke landschappelijke inrichting van het gebied met ecologische elementen
7
6. INRICHTINGSPLAN
DEELGEBIEDEN
1.
Entreegebied (zone vanaf de Ceintuurbaan tot de bestaande boerderij)

Versterken van de zichtbaarheid en het open karakter door het verwijderen van de ondergroei en struwelen

Behoud van de waardevolle eiken (bieden structuur en allure zonder de zichtbaarheid te belemmeren)

Behoud van de monumentale zilver-esdoorn en de beeldbepalende beuken van de Boekhorstlaan

Inrichting met bloemrijk grasland (extensief onderhoud):

Om tot verschraling te komen in de eerste jaren twee keer per jaar maaien (juni en september) met afvoer van het
maaisel

Later eenmaal per jaar maaien (september) met afvoer van het maaisel

In de omgeving van de boerderij:

Aanplant van vlinder- of bijenplanten (planten die nectar produceren waar bijen, vlinders en andere nuttige insecten baat bij hebben)

Plaatsen van een insectenhotel, mussentil, vleermuizenkasten en andere ecologische voorzieningen
2. / 3. Bosgebied (Natuurbeleving en recreatie)

Behoud van het boskarakter met het terugdringen van naaldbomen

Versterken van de beleefbaarheid en zichtrelatie van de Boekhorstlaan binnen het bosgebied

Behoud / versterking van de bosmantelvegetatie

Zoekgebied boomhutten (2)

Recreatie terrein: natuurspeelplaats, klim-bos, zip line adventure (3)
8
4.



Bloementuin bij het familierestaurant
Versterking van het landelijke karakter door aanleg van een traditionele bloementuin met vaste planten (vlinder- of bijenplanten) en grassen bij het terras
Omheining van de tuin met een ligusterhaag
Plaatsing van een mussentil
Tabel voor
Vlinder- of bijenplanten
Naam
Latijnse naam
Hoogte
Kleur van de
bloem
Bloeitijd
Duizendblad
Achillea filipendulina
120 cm
geel
VI - IX
Monnikskap
Aconitum napellus
100 cm
diepblauw
VII - VIII
Akelei
Aquilegia vulgaris
60 cm
roze tot blauw
V - VI
Geitebaard
Aruncus dioicus
180 cm
wit
VI - VII
Zeeuws Knoopje
Astrantia major
60 cm
grijswit
VI - VIII
Tuin-schermklokjesbloem
Campanula latifolia
100 cm
diep violet
VI - VII
Prachtklokje
Campanula persicifolia
80 cm
wit / blauw
VI - VII
Karthuizer-Anjer
Dianthus carthusianorum
40 cm
roze / rood
VI - IX
Gemskruid
Doronicum orientale
50 cm
geel
IV - V
Zonnehoed
Echinacea purpurea
100 cm
rood
VII - IX
Kogeldistel
Echinops ritro
80 cm
blauw
VII - IX
Koninginnekruid
Eupatorium fistulosum
200 cm
donkerrood
VII - IX
Ooievaarsbek
Geranium pratense
40 cm
blauwviolet
VI - VII
Lavendel
Lavandula officinalis
40 cm
violet
VII - VIII
Koekoeksbloem
Lychnis chalcedonica
100 cm
rood
VI - VII
Kattekruid
Nepeta faassenii
50 - 80 cm
blauwviolet
VI - IX
Zonnehoed
Rudbeckia fulgida var. sullivantii
60 cm
geel
VII - X
Vetkruid
Sedum telephium
50 cm
bruinrood
VIII - X
Smeerwortel
Symphytum officinale
50 cm
violet / wit
V - VII
IJzenkruid
Verbena bonariensis
130 cm
violet
VII - X
Ereprijs
Veronica officinalis
10 - 30 cm
blauw
VI - IX
Mussentil voor > 60 broedparen
9
5.



6.




Boerenbongerd bij het familierestaurant
Versterken van het landelijke karakter door aanleg van fruitgaarden met hoogstamfruit:

Vogelkers - Prunus avium (hoeft niet / weinig gesnoeid te worden)

Pruim - Prunus domestica (hoeft niet / weinig gesnoeid te worden)
Eventueel een omheining van de bongerd met een ligusterhaag
Plaatsen van nestkasten voor zangvogels
Open veld (graslanden in gradatie van matig voedselrijk naar heischraal)
Behoud van het open karakter van het middengebied dat ook zichtbaar is vanuit de Ceintuurbaan
Inrichting van het middengebied als landschappelijk overgangsgebied van de voedselrijke enkeerdgronden naar de droge schrale duinzanden
Fauna en bloemrijk grasland op voedselrijke gronden bij de boerenbongerd (extensief onderhoud)

Om tot verschraling te komen in de eerste jaren twee keer per jaar maaien (juni en september) met afvoer van het
maaisel

Later een keer per jaar maaien (september) met afvoer van het maaisel
Heischraal grasland op arme zandgronden bij de Ceintuurbaan (extensief onderhoud)

Om tot verschraling te komen in de eerste jaren twee keer per jaar maaien (juni en september) met afvoer van het
maaisel

Later een keer per jaar maaien (september) met afvoer van het maaisel

Realiseren van zandvlaktes binnen de graslanden

Heidevelden met dopheide en struikheide
Fauna en bloemrijk grasland (matig voedselrijk)
Rode dopheide (Erica cinerea)
Heischraal grasland (voedselarme zanden)
Dopheide (Erica tetralix)
10
Struikheide (Calluna vulgaris)
7.


8.



9.



10.

Recreatieterrein: Kids funpark
Graslanden met intensief recreatief gebruik
Herstel van de bosmantelvegetatie in de bosranden
Terrein horeca 1
Ligusterhagen als omheining om de terrassen
Beplanting met gebiedseigen vegetatie (krentenboompje - Amelanchier laevis, brem - Cytisus scoparius en grassen)
Aanplant van bomen op de parkeerplaatsen in het centrale gedeelte (lijsterbes - Sorbus aucuparia)
Terrein horeca 2
Ligusterhagen als omheining om de terrassen
Beplanting met gebiedseigen vegetatie (bergden - Pinus mugo, brem - Cytisus scoparius en grassen)
Aanplant van bomen op de parkeerplaatsen in het centrale gedeelte (lijsterbes - Sorbus aucuparia)
Duurzaam mobiliteitspunt
Duurzame mobiliteit waarbij de mogelijkheid bestaat om de bebouwing te voorzien van vegetatiedaken / sedumdaken
11. P Veluwe
In het plangebied worden in totaal 350 parkeerplaatsen en 8 camperplaatsen gerealiseerd:
Bestaande parkeerplaatsen P+R:
167 PP
Nieuwe parkeerplaatsen centraal horecagedeelte: 167 PP
Onverharde parkeerplaatsen bestaande boerderij: 10 PP
Camperplaatsen (5 x 9 m)
8 PP
11
12
Binnen het gebied zijn gewone dwergvleermuis en huismus als beschermde soort aanwezig.
Bij de inrichting moet in ieder geval effecten op deze soorten worden voorkomen. Aanvullend
zijn er verschillende mogelijkheden die hieronder worden beschreven. De tekst is een onderbouwing bij de keuzen die gemaakt zijn in overleg met de opdrachtgever en de landschapsarchitect. De landschapsarchitect heeft onderstaand verbeeld in een inrichtingsplan.
Uitgangspunten
Vegetatie
De natuurlijke vegetatie op de locatie is een combinatie van beuken-eikenbos, heischraal grasland en droge voedselarme graslanden.
Er is al bos aanwezig, met plaatselijk een redelijk ontwikkelde mantelvegetatie. De
zoom langs het bos kan gestimuleerd worden met beheer (verschralen door maaien en
afvoeren). Langs de bosrand is de Associatie van Hengel en Gladde witbol te verwachten. Er zijn geen inrichtingsmaatregelen nodig. Als er bomen aangeplant worden gaat
de voorkeur uit naar de zomereik.
Heischraal grasland is een heidevegetatie met grassen en open zandige plekken. De
vegetatie is rijk aan bloeiende planten en dus aan insecten (vlinders, wilde bijen). Het
Verbond der heischrale graslanden heeft onder andere de volgende kenmerkende soorten: tormentil, tandjesgras, borstelgras, hondsviooltje, welriekende nachtorchis, mannetjesereprijs, gelobde maanvaren, struikheide, dopheide, liggend walstro en valkruid.
Droge pionier graslanden uit de buntgras-orde is een grazige vegetatie met veel open
plekken van droge voedselarme zandgronden. Plaatselijk kunnen korstmossen
(Cladonia spec.) voorkomen. Binnen de orde zijn verschillende associaties te verwachten. Zandzegge, geel walstro, zandhoornbloem, kleine leeuwentand, purpersteeltje,
buntgras en heidespurrie zijn enkele kensoorten
Sedumdak
Binnen het plangebied komen enkele gebouwen met platte daken en enkele gebouwen
met een hellingsdak. De laatste daken zijn – mits ongeveer op het zuiden – zeer geschikt voor het plaatsen van zonnepanelen. Op de platte daken komt een sedum begroeiing goed tot zijn recht – het is prima voor de energiehuishouding van het gebouw
en het is een goede voedselbron voor talloze insecten. Om die reden wordt op de platte
daken een sedumdak voorzien.
Huismus
Mussen broeden in losse kolonies. Ze broeden vlak bij elkaar, maar willen geen zicht op
de nestopeningen. Aan de verschillende gebouwen – bij voorkeur niet bij het energiepunt – kunnen nestkastjes worden opgehangen. Een mussenstraat, inbouw kastjes,
13
speciale dakpannen of vogelvide zijn de verschillende mogelijkheden. Er wordt bij
voorkeur een mix van de verschillende kastjes gebruikt. De nestkastjes moeten tussen
de drie en vijf meter hoogte en in groepen worden opgehangen. Voor de huismus is de
oostgevel het meest interessant.
Ook mogelijk – en meer zichtbaar – is het plaatsen van een huismussentil. Dit is een
paal met bovenop een voorziening van bijna 60 broedparen. De huismussentil is wel
prijziger dan het plaatsen van vogelvides en nestkastjes. Om vandalisme tegen te gaan
wordt geadviseerd rondom de huismussentil doornstruiken te plaatsen.
Voor mussen is het ophangen van nestkastjes niet voldoende. Ook de omgeving moet
geschikt zijn. De bepalende factor is de aanwezigheid van wintergroene vegetatie. Door
langs de parkeerplaats of langs de terrassen een ligusterheg of een gemengde heg te
plaatsen wordt een goede groenvoorziening aangebracht voor de huismus. Elders in
Nederland worden juist deze structuren benut door de huismus. Bosschages of solitaire
bomen zijn voor huismussen veel minder van belang. Het scheren van de haag heeft
geen invloed op het voorkomen van de huismus.
Vleermuizen
De gewone dwergvleermuis zit op warme nauwe plekken in gebouwen. Denk daarbij
aan plekken in de spouw of onder het dakbeschot. De gewone dwergvleermuis wordt
ook in platte kasten aangetroffen. Voor vleermuizen is de zuidwest gevel een goede
plek voor een verblijfplaats. Er kan een kast worden opgehangen op minimaal 4 meter
hoogte of er kan een verblijfplaats worden geïntegreerd in de gevel. Het is verstandig
deze niet boven een raam of boven een terras te hangen. Eventueel kan er op enkele
decimeters onder de kast een plank aan de gevel gemonteerd worden om de uitwerpselen op te vangen. De gevel en de ramen blijven dan schoon.
Een platte kast met verschillende verblijfruimten en een maat van 100 x 100 geeft een
goede verblijfplaats voor een kolonie. Els & Linde techniek maakt kasten van duurzaam
materiaal. Andere kasten zijn van hout of houtbeton. Het nadeel van hout is dat de kasten snel vervangen moeten worden. Houtbetonnen kasten zijn zeer zwaar en niet in grote formaten te koop. Els & Linde techniek kan de kasten voorzien van apparatuur ten
behoeve van de educatie. Ook is een verwarmde kast mogelijk (dan is er een stroompunt nodig) waardoor de kast als winterverblijf kan functioneren en beter functioneert als
kraamverblijf.
Voor vleermuizen is het van belang dat er voldoende windluwe plekken zijn (langs de
bosrand bijvoorbeeld) en dat er bloeiende planten zijn waarop insecten zitten.
Zangvogels
Voor zangvogels is beschutting (nestkastjes) en voedsel (zaden, insecten, regenwormen) nodig. Op droge zandgronden zitten de regenwormen meestal diep in de ondergrond en zijn niet bereikbaar voor soorten als de merel. In bemeste, humusrijke, matig
voedselrijke graslanden komen wel regenwormen binnen het bereik van de merel. Veel
soorten zullen kunnen profiteren van de maatregelen die voor de huismus en de gewone dwergvleermuis al noodzakelijk zijn. Aanvullende maatregelen bestaan uit het planten van vruchtdragende planten. Dat kan klimop zijn dat tegen een of meer gebouwen
opgroeit, of groepjes c.q. solitaire inheemse vruchtdragende struiken of bomen: braam
als mantelvegetatie, gewone vlier, eenstijlige meidoorn, zoete kers e.a. zijn prima als
vruchtdragende struik of lage boom te benutten. De planten zijn rijkbloeiend en produceren vrij veel nectar. Naast de vogels zullen de insecten hier ook van profiteren.
Nadere analyse van de bodemsoorten leert dat er binnen het gebied enkeerdgrond aanwezig is. Dat is een bodemsoort die voedselrijker is en een dikke humuslaag heeft. In
deze bodemlaag komen regenwormen voor op een diepte die vergelijkbaar is met een
hoge grondwaterspiegel. Regenwormen vormen het stapelvoedsel voor veel
(volwassen) vogels, zoals de merel en spreeuwen. In Nederland komen ongeveer vijfentwintig soorten voor die in drie groepen zijn te verdelen:
1. Epigeïsch – strooiselbewoners tot ongeveer 20 cm diepte
2. Endogeïsch – bodembewoners tot 40 cm diepte
3. Anecisch – pendelaars tot 300 cm diepte
14
De anecische dieren zijn over het algemeen de grootste soorten, terwijl de epigeïsche
soorten relatief klein blijven. Alleen de anecische dieren zijn direct gevoelig voor het
grondwaterpeil – hoe groter de drooglegging hoe dieper deze dieren kunnen leven.
Vooral de epigeïsch levende dieren zijn zeer gevoelig voor bodembewerking. Als peilverlaging gepaard gaat met een intensiever bodembeheer (ploegen, scheuren, mestinjectie en misschien egaliseren) is een duidelijke invloed zichtbaar. Oud grasland heeft
meer regenwormen (en ander bodemleven) dan jonge graslanden. Het is van belang
dat het beheer beperkt blijft maaien en afvoer van strooisel (andere werkzaamheden
zijn normaal gesproken ook niet nodig).
Egel
De egel wordt veel aangetroffen in tuinen en parken. De egel overwinterd onder struiken
en beschut onder een hoop bladeren. De egel is niet veel eisend wat betreft inrichting;
een wat rommelige tuin of minder intensief onderhouden delen zijn voldoende. Van belang is wel dat in het najaar niet alle bladeren worden opgeruimd.
Wilde bijen
Wilde bijen zijn belangrijk voor het functioneren van de natuur. Bijen bevruchten de verschillende planten door van bloem tot bloem de nectar te verzamelen. Bijen parasiteren
ook op andere insecten. Met het planten van bloeiende en vruchtdragende struiken
wordt een deel van het habitat van de bijen ingevuld. Het tweede deel betreft het creëren van schuilplekken. Dat kan door het plaatsen van een bijenhotel, maar ook door
het aanbrengen van stijlrandjes (leemhoudend zand) en het gebruiken van zachte
bouwmaterialen (apart als insectenhotel of als onderdeel van de gebouwen).
Het gaat niet om het stimuleren van wespen, maar om wilde bijen. Deze angeldragers
zijn voor mensen volstrekt ongevaarlijk en nuttig bij het bestuiven van allerlei planten.
Dagvlinders
Langs een goed ontwikkelde bosrand en boven bloemrijke graslanden vliegen vrij veel
dagvlinders. De vegetatie zoals beschreven is geschikt voor verscheidene vlinders. Dat
varieert van algemene soorten als boomblauwtje, bont zandoogje en klein koolwitje tot
zeldzamere soorten als groentje, bruin blauwtje, (vals) heideblauwtje en groot dikkopje.
Het planten van een of twee vlinderstruiken ter hoogte van een terras kan als een extra
stimulans functioneren.
Boerenbongerd
Een boerenbongerd bestaat uit een kleine groep hoogstamfruitbomen, qua beheer en
ecologie hebben kersen de voorkeur. Zowel de bloesem (insecten) als het fruit
(insecten, vogels) zijn een goede voedselbron. Daarnaast kunnen de kersen ook benut
worden als plukboom voor kinderen. Er is een lange lijst vogels die profiteren van hoogstambomen. Uiteraard zullen in volgroeide bomen meer soorten voorkomen dan in een
jonge aanplant. Dat wordt vooral veroorzaakt door gebrek aan dekking. Voor holtebroeders is dekking in de vorm van een nestkastje een zeer geschikt – tijdelijk – alternatief.
Holtebroeders die in hoogstamfruitbomen worden aangetroffen staan hieronder, de
soorten die verwacht kunnen worden binnen het gebied zijn voorzien van een astriks:
holenduif*, steenuil, bosuil, groene specht*, grote bonte specht*, kleine bonte specht*,
gekraagde roodstaart*, roodborst*, grauwe vliegenvanger*, koolmees*, pimpelmees*,
matkop*, boomkruiper, ringmus*, spreeuw* en kauw*.
Andere vogels die in hoogstamfruitbomen worden aangetroffen zijn: fazant, boompieper,
grasmus, fitis*, koekoek, winterkoning*, heggemus*, zanglijster*, merel*, spotvogel,
zwartkop*, tuinfluiter*, braamsluiper, tjiftjaf*, groenling, kneu*, vink*, torenvalk, houtduif*,
tortelduif*, ransuil, grote lijster, kramsvogel, putter*, wielewaal, ekster* en vlaamse
gaai*.
Ten slotte
De inrichting is geoptimaliseerd op huismus en gewone dwergvleermuis. Deze soorten zijn
15
strikt beschermd en zijn aangetroffen binnen het gebied. De andere soorten dienen als gids
voor een goede ecologisch verantwoorde inrichting.
Inrichting
De voorwaarden voor de inrichting zijn al vernoemd in het voorgaande hoofdstuk. In de navolgende teksten wordt – kort – beschreven wat de inrichtingsmethode voor de vegetaties en het
bijenhotel is. Daarnaast worden wenken gegeven voor de verblijfplaatsen van de vleermuizen
en huismus.
Een alternatieve inrichtingsvorm is het verschralen van de grasvegetatie door jaarlijks tweemaal te maaien in plaats van eenmaal. Wel moet dan het maaisel worden afgevoerd. Na verloop van tijd zal de vegetatie steeds schraler worden en ontwikkeld er een schraalland. Deze
methode werkt prima, maar kost minimaal 10 jaar voordat er resultaat zichtbaar wordt. Daarom wordt voorgesteld om in ieder geval op de zichtlocaties de graszode te verwijderen en in te
zaaien met een kruidenmengsel dat overeenkomt met de gewenste begroeiing. Het resultaat
is dan na een jaar zichtbaar. Ten behoeve van de huismus moeten ligusterhagen of bonte hagen worden geplant. Dan kan langs de terrassen of op de parkeerplaats. De mantelvegetatie
langs het bos kan het beste door beheer worden ontwikkeld (maaifrequentie op eens per vijf
jaar).
De boerenbongerd wordt aangeplant. De afstand tussen de fruitbomen is ongeveer 10 meter.
Voorgesteld wordt om minimaal 16 bomen te planten (vier bij vier). Dat kunnen kersen zijn, of
een mengsel van soorten. Bedenk dat bij een mengsel er minimaal twee van iedere soort
staan in verband met de bevruchting door insecten. Een solitaire fruitboom zal geen vrucht
dragen.
Vleermuizen
Voor de gewone dwergvleermuis worden verblijfplaatsen geïntegreerd in de nieuwbouw. Er
zijn aanwijzingen dat geïntegreerde kasten een beter resultaat hebben dan een kast die op de
gevel is aangebracht. Dat kan wel voor een tijdelijke voorziening, maar voor de permanente
verblijfplaats heeft inbouw de voorkeur. De verblijfplaats kan in de spouw of onder het dakbeschot worden aangebracht (onder golfplaten wordt de temperatuur te hoog). De invliegopening
moet op ongeveer 4 meter hoogte of hoger komen. De opening heeft de vorm van een brievenbus met een gleuf van 16 tot 20 mm. De oppervlakte van de verblijfplaats is een vierkante
meter of meer. Er zijn vier verblijfplaatsen als compensatie nodig. De verblijfplaatsen moeten
op een warme gevel geplaatst worden. Voor een grotere zekerheid is het van belang dat de
voorzieningen op verschillende gevels (niet alleen op de zuidgevel, maar ook op zuidwest)
komt, zodat de vleermuizen een ruimte met de juiste temperatuur kunnen benutten.
Bij de inrichting van het landschap is het van belang dat er voldoend windluwe plekken zijn
c.q. blijven. Vleermuizen vliegen dan langs de bosrand of boven de laan. Het beheer gericht
op het verkrijgen van een bloemrijke vegetatie is gunstig voor de gewone dwergvleermuis.
Huismus
Van belang voor de nestplek van de huismus is dat het overdag niet te warm wordt in het nest.
De ochtendzon wordt goed verdragen, maar de middagzon is vaak te warm. Dat betekend dat
het nest op de zuidoost gevel moet hangen of in de (half)schaduw van een boom. De overige
aspecten die van belang zijn voor de huismus komen bij de inrichting van de vegetatie aanbod.
Bijenhotel
Solitaire bijen zijn belangrijk als bestuivers voor verschillende planten en als natuurlijke vijand
van plaagdieren. Met het plaatsen van enkele bijenhotels wordt ruimte geboden voor de voortplanting van de angeldragers. Een combinatie met overwinteringsplekken voor vlinders is een
goede aanvulling. De actieradius van bijen en andere insecten is ongeveer 200 meter, de afstand tussen de verschillende bijenhotels is dan maximaal 400 meter (er ontstaat dan een net-
16
werk van verblijfplaatsen). Er zijn bijenhotels in de handel, maar de bijenhotels zijn ook eenvoudig zelf te maken. Op de website bestuivers.nl is een opsomming geplaatst met aanwijzingen voor het plaatsen en construeren van een bijenhotel. Deze opsomming is hierna opgenomen. Voor een meer uitgebreide beschouwing over bijenhotels en de dieren die daar worden
aangetroffen wordt verwezen naar Van Breugel (2014).
Varieer de diameter van de gaten en stengels tussen de 3 en 8 mm. Kleinere of grotere gaten
trekken nauwelijks bijen. De lengte van de gang maakt niet zo veel uit, maar: hoe dieper, hoe
meer nestcellen de bijen kunnen aanleggen.
De boorgangen of stengels moeten aan één kant dicht zijn. Bij het boren dus niet tot aan de
andere kant van het hout boren. Bij gebruik van stengels fungeren de ‘knopen’ in bijvoorbeeld
bamboestengels als natuurlijke afsluiting. Open stengels kunnen afgesloten worden met bijvoorbeeld klei of een wattenpropje.
Gebruik hard hout, zoals eiken, esdoorn, es of beuk. Zacht hout heeft als nadeel dat de gangen niet glad zijn van binnen. Bijen houden daar niet van. Steen of beton is ook niet erg aantrekkelijk voor bijen.
Gebruik holle plantenstengels of stengels met zachte merg, die bijen zelf kunnen uitknagen,
zoals van bamboe, riet, vlier, braam of Japanse duizendnoop. Sommige stengels gaan vrij
snel scheuren en zijn dan aan vervanging toe. Sommige internetwinkels verkopen speciale
kartonnen kokertjes voor bijenhotels. Deze werken prima, al hebben ze vaak maar één diameter, zodat ze een beperkt aantal soorten aantrekken. Kunststof is minder geschikt, omdat de
inhoud hierin snel gaat schimmelen.
Boor dwars op de 'draad' (vezelrichting) van het hout, niet met de draad mee. Zo ontstaan er
minder snel scheuren in de gangen; gescheurde gangen zijn ongeschikt voor bijen. Vaak worden schijven van boomstammen gebruikt voor bijenhotels, maar deze scheuren snel omdat er
met de draad mee geboord wordt.
Plaats het bijenhotel op een zonnige plek. Bijenhotels op het noorden of onder de bomen worden niet door bijen gebruikt.
Zorg voor een afdakje tegen instromend regenwater.
Vervang op tijd de nestblokken of stengels. Na een jaar of twee worden veel bijenhotels minder geschikt vanwege scheuren, schimmelvorming en dergelijke. Om vervanging makkelijk te
maken is het aan te bevelen om met een systeem van uitneembare delen te werken. Zulke
delen kunnen bestaan uit houten cassettes, lege conservenblikken e.d.
Naast het plaatsen van enkele bijenhotels is het zinvol om - op zonnige plekken - onbegroeide
steilrandjes te ontwikkelen. Dit zijn steile randjes van ongeveer 10 cm hoog die uit zand of
leemhoudend zand bestaan. Op deze plekken kunnen graafwespen of goudwespen hun voortplantingsplek vinden. Goudwespen, graafwespen en solitaire bijen zullen nooit mensen lastig
vallen. Anders dan de honingbij () en de verschillende wespen (gewone wesp – Duitse wesp
e.a.) is hun angel niet geschikt om de huid van de mens te doorboren. Deze dieren leven van
insecten waarop zij parasiteren. Meestal via de voortplanting. De volwassen insect legt dan
één eitje in het lichaam van het slachtoffer. De larve van de bij gebruikt dan het lichaam van
de slachtoffer als voedselbron om voldoende energie te krijgen voor de metamorfose. De volwassen bijen zelf leven vaak van de sappen van planten.
Beheer
De verschillende onderdelen van het inrichtingsvoorstel vragen een beheer waarmee een optimaal resultaat kan worden bereikt. Het resultaat na vijf jaar hangt af van de start (de inrichting), het gebruik en het beheer en de omgeving. De inrichting is niet mislukt als een deel
van de soorten niet aanwezig blijkt. Uitzondering hierop is het voorkomen van de gewone
dwergvleermuis en de huismus, omdat hiervoor een mitigatieplicht rust. Geadviseerd wordt om
na enkele jaren in ieder geval de gewone dwergvleermuis en de huismus te monitoren. Voor
de overige onderdelen kan dat van belang zijn om het beheer te kunnen aansturen. Met be-
17
heer wordt een gekozen successiestadium gefixeerd.
Vegetatie
- De graslanden moeten eenmaal per jaar worden gemaaid waarbij het
maaisel wordt afgevoerd. Tijdens het maaien moet minimaal 5% van de
grasvegetatie (een deel dat in de zon licht) ongemaaid blijven. Dat kan ieder jaar een ander deel zijn. Vlinders en andere insecten overwinteren namelijk op dergelijke plekken. Ook worden op de grassen en kruiden eieren
van de insecten gelegd. Door 5% te sparen hebben de insecten een hogere overlevingskans. De beste periode van maaien is eind juni – nadat de
planten zijn uitgebloeid. Het is mogelijk dat het eerste jaar het niet nodig is
te maaien. De graslanden kunnen het eerste jaar worden ingezaaid met
een mengsel van kruiden en grassen die worden verwacht.
- de bosrand hoeft slechts eens per vijf jaar te worden gemaaid. Ook nu is
het van belang dat telkens een deel van de begroeiing blijft behouden.
Denkbaar is dat ieder jaar een vijfde van de mantelvegetatie (de bosrand)
wordt gemaaid. Ook hier moet het maaisel worden afgevoerd om verruiging
te voorkomen.
- in het bos is geen beheer noodzakelijk.
- de boerenbongerd moet aldus worden beheerd. Dat betekend dat de bomen jaarlijks gesnoeid worden. Wellicht dat een van de restaurants de boerenbongerd wil adopteren tegen het vruchtgebruik (kersentaart uit eigen
bongerd), ook plukbomen voor kinderen is een optie. In iedere provincie
zijn vrijwilligers actief bij het snoeien van fruitbomen (vaak aangesloten bij
Landschapsbeheer). Brand (1985) en Van Blitterswijk & Baeten (2006)
gaan dieper in op het beheer (en de waarde) van hoogstambomen. Ook op
hoogstamboomgaard.nl zijn adviezen te vinden.
Sedumdak
-
Huismus
-
Vleermuizen
-
Egel
-
Wilde bijen
-
Dagvlinders
-
voor een sedumdak is het beheer en onderhoud vrij simpel. Jaarlijks moet
het dak worden bemest en de opslag van grassen en kruiden moet
(handmatig) worden verwijderd. Andere beheermaatregelen zijn niet noodzakelijk.
voor de huismus is weinig beheer nodig; jaarlijks het schoonmaken (zonder
zeep of water) van de nestkastjes is voldoende.
ook voor vleermuizen is beheer nauwelijks nodig – het vrijhouden van de
invliegopening is meestal al voldoende.
Voor de egel is het van belang dat de “tuin” niet al te opgeruimd wordt.
Egels scharrelen graag is een structuurrijke omgeving. In het najaar moeten de bladeren (van de bomen) niet worden opgeruimd. De egel overwinterd in dergelijke plekken. Daarnaast krijg je een gezondere bodem door de
humus die zich vormt uit de bladeren.
jaarlijks moet het bijenhotel gecontroleerd worden en zo nodig worden modules vervangen.
het vegetatiebeheer sluit aan bij de noodzaak voor vlinders (en andere insecten).
Bronnen
Blitterswijk, H. van & J. Baeten (2006) De hoogstamboomgaard natuurlijk! Een oriënterend
onderzoek naar natuurvriendelijk beheer en inrichting van hoogstamboomgaarden. Wetenschapswinkel Wageningen UR
Brand, J.M. (1985) Hoogstamvruchtbomen geschiedenis, onderhoud en nieuwe aanplant van
hoogstamvruchtbomen in produktieboomgaarden, in huis- en boerenboomgaarden, in kasteel- en kloostertuinen, op buitenplaatsen en langs wegen en waterlopen. Stichting Landelijk Overleg Natuur- en Landschapsbeheer
Breugel, P. van (2014) Gasten van bijenhotels. EIS/Naturalis, Leiden
18
Dietz, Chr., O. von Helversen & D. Nill (2012) Vleermuizen. Alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika. Trition Natuur
Kapteyn, K. (1995) Vleermuizen in het landschap. Schuyt & co, Haarlem.
Kooijmans, J.L. (2009) Stadsvogels. Vogelbescherming Nederland
Korsten, E. & H. Limpens (2011) Vleermuisvriendelijk bouwen. Zoogdiervereniging, Nijmegen
Korsten, E. (2012) Vleermuiskasten. Toepassing, gebruik en succesfactoren. Bureau Waardenburg, Culemborg
Linden, P.J.H. van der (2016) Afdoend onderzoek Stadsentree Harderwijk (incl. addendum).
Els & Linde B.V.
Peeters, T.M.J., H. Nieuwenhuijsen, J. Smit, F. van der Meer, I.P. Raemakers, W.R.B.
Heitmans, K. van Achterberg, M. Kwak, A.J. Loonstra, J. de Rond, M. Roos, M. Reemer
(2012) Natuur in Nederland 11. De Nederlandse bijen (Hymenoptera: Apidae s.l.). Naturalis, EIS, Leiden.
Schaminee, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda (1996) De vegetatie van Nederland. Opulus
press
Simon, M., S. Hüttenbügel & J. Smit-Viergutz (2004) Ökologie und Schutz von Fledermäusen in
Dörfern und Städten. Bundesamt für Naturschutz, Bonn.
Weerheim, M. (2005) Actieplan Huismus. Vogelbescherming Nederland
http://www.hoogstamboomgaard.nl/
http://www.steunpunthoogstamfruit.nl/
19
Download