Voortplanting Winnaar X-factor 44 mei 2010 • Monitor Tekst Gerben Stolk | Beeld Levien Willemse Hééft Joost Gribnau eindelijk de X-factor, is hij nog niet tevreden. In de komende vijf jaar wil de winnaar van een Vici-subsidie minstens één ander gen vinden dat de noodzakelijke uitschakeling van X-chromosomen mede veroorzaakt. A ls docent weet Joost Gribnau haarfijn hoe hij aandacht krijgt én vasthoudt. Vandaar dat de 42-jarige de term ‘X-factor’ een prominente rol gaf in zijn presentatie aan de binnen- en buitenlandse wetenschappers die vorig jaar namens de NWO, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, beoordeelden of hij maximaal anderhalf miljoen euro zou krijgen om in de komende vijf jaar een onderzoeksgroep te bouwen. Het gelijknamige tv-programma is wereldwijd een kijkcijferkanon. Dan zal in een ingewikkelde verhandeling over chromosomen en inactivatie van cellen het woord ‘X-factor’ ook wel rode wangen kunnen bezorgen bij celbiologische leken als geologen, zo redeneerde Gribnau. De wetenschappelijk universitair hoofddocent Voortplanting en Ontwikkeling kreeg gelijk. Begin februari maakte de NWO bekend dat hij een van de 31 wetenschappers was, uit een aanbod van 220, die een zogeheten Vici kregen toegekend. “Tijdens een meeting in Zwitserland las ik de e-mail tussen twee presentaties door”, zegt hij. “Daarna heb ik alleen nog maar naar de sneeuw zitten staren. Na afloop kwam een van de aanwezigen naar me toe: You were dreaming.” Erfelijk materiaal Een ingewikkelde verhandeling dus. Wat precies hebben Gribnau en zijn mensen gepresteerd en wat ambiëren zij er aan toe te voegen? Het draait allemaal om onze sekschromosomen. Mensen hebben 46 chromosomen, dragers van een deel van ons erfelijk materiaal. Die zijn gebundeld in 23 paren. Bij 22 paren gaat het om niet-geslachtschromosomen, maar één is bepalend voor het onderscheid tussen man en vrouw. Mannen hebben hier een X- en een Y-chromosoom, en vrouwen beschikken over twee keer X. Op de geslachtschromosomen bevinden zich ruim duizend genen die de aanzet geven tot eiwitten en enzymen. Die hebben ook de eigenschap XY of XX. Gribnau: “Wij zijn geïnteresseerd in het fenomeen dat bij voortplanting en ontwikkeling in vrouwelijke cellen een van beide X-chromosomen wordt uitgeschakeld in cellen. Dat is een heel belangrijk fenomeen, want als de twee X’en aanstaan, is dat dodelijk. De cel kan zo’n hoge concentratie X-gecodeerde eiwitten niet aan. Iedereen kent wel het voorbeeld van het Down-syndroom. Bij die mensen komt het erfelijk materiaal van chromosoom 21 in drievoud voor in plaats van in tweevoud. Je Monitor • mei 2010 ziet dus wat te veel kan doen. Het is daarom zaak dat de vrouwelijke en mannelijke cellen worden gelijkgemaakt, dat dus een van de X’en wordt uitgezet. Dat gebeurt al vroeg in de embryonale ontwikkeling.” Eerste schreden Gribnau wil weten hoe cellen hun X-chromosomen tellen en hoe zij komen tot wat onderzoekers ‘X-inactivatie’ noemen. De eerste schreden zette hij in 2004, nadat hij van de NWO een Vidi-subsidie had gekregen, een kleiner broertje van de Vici die hij dit jaar in de wacht sleepte. “Zo’n bedrag geeft je de vrijheid om te zeggen: deze onderzoekslijn brengt ons nergens, deze lijn zetten we even in de vriezer en deze lijn, ja, daar gaan we vol voor.” ‘Hoe tellen vrouwelijke cellen hun X-chromo­ somen en hoe schakelen zij één daarvan uit?’ Wat werd tot dusver ontdekt? Gribnau: “Twee dingen. Allereerst dat het uitschakelproces een kansproces blijkt te zijn, een proces waarin de kans eerst toe- en daarna afneemt met het vorderen van de tijd. We hebben berekend dat gemiddeld de kans twintig procent is dat een X wordt uitgeschakeld. Na drie dagen heeft ongeveer zeventig procent van de cellen een X uitgeschakeld. Omdat het een kansproces is, zullen in een cel soms beide X’en worden uitgezet of aan blijven staan. Dat hebben wij inderdaad gevonden, het lichaam verliest die cellen. We hebben dat ook gezien bij muizen. Wij denken dat het de verklaring is waarom vrouwelijke dieren in het begin van de embryonale ontwikkeling kleiner zijn dan mannelijke. Over deze bevindingen hebben we een paar jaar geleden gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Cell.” Groot Vorig jaar, Gribnau en zijn team waren naarstig op zoek naar meer onderbouwing voor de Vici-aanvraag, diende zich het tweede grote onderzoeksresultaat aan. Het leidde tot de volgende publicatie in Cell en heeft alles te maken met de X-factor. Hij zegt: “We vonden een gen dat de X-factor blijkt te hebben. Het gen is betrokken bij het genereren van de kans dat een van beide X’en in de cel wordt uitgezet. Hoe we daar achter kwamen? We wisten dat het gen op het Xchromosoom moest liggen, en uiteindelijk bleek het RNF12 te zijn. Toen we dat toevoegden aan een mannelijke cel, een XY-cel dus, werd de X uitgezet en stierf de cel. Maar we weten dat er nog minstens één ander gen betrokken is bij dit proces. We gaan daarom op zoek naar andere genen die de X-factor hebben. Hoe we dat doen? Onder meer door onder een fluorescentiemicroscoop te bekijken wat er gebeurt met de status van de X wanneer je in mannelijke cellen stukjes DNA hebt gebracht waarvan we weten dat ze codes geven voor X-chromosomen. Wordt de X uitgezet of niet?” Onderzoek Wat is het nut van Gribnaus onderzoek? Waarom trekt de NWO zo’n royaal bedrag uit voor zijn aspiraties? Gribnaus focus is een schoolvoorbeeld van fundamenteel onderzoek. Dat heeft doorgaans niet direct met de patiënt te maken, maar leidt in de ideale situatie wel ooit tot inzichten die worden vertaald naar zorg. De laureaat spreekt dan ook vooral over ‘beter begrijpen’ en ‘processen leren doorgronden’. “X-inactivatie is een robuust proces. Het hele chromosoom wordt ingepakt, in de letterlijke zin van het woord. Maar je kunt het proces ook projecteren op kleine stukjes elders in het genoom. Daarmee is sprake van een mooi en belangrijk modelsysteem.” Er blijkt ook een relatie te zijn met stamcellen, de cellen die in staat zijn uit te groeien tot een ander type cel. Gribnau: “We noemen embryonale stamcellen pluripotent: ze kunnen nog alle kanten op differentiëren in verschillende weefseltypen. Er zijn daarom hoge verwachtingen dat embryonale stamcellen en daarvan afgeleide cellen in de toekomst een toepassing in de kliniek vinden. De factoren die te maken hebben met de richtingbepaling van de stamcel, zijn ook betrokken bij het aan- en uitzetten van X. Onderzoek naar het X-inactivatie proces leert ons dus ook welke factoren belangrijk zijn voor stamcellen, embryonale ontwikkeling en celdifferentiatie.” Vroeg Gribnaus werk heeft geen directe link met patiëntenzorg. Hij zegt: “Het is jammer dat X-inactivatie zo vroeg optreedt, in het begin van de embryonale ontwikkeling, en dat het daarna onomkeerbaar is. Bij een muis is dat bijvoorbeeld van dag vijf tot dag zeven en half. Later kun je er niet of nauwelijks iets aan veranderen. Maar met kennis over X-inactivatie kun je wel begrijpen en uitleggen waarom iemand ziek is geworden. Verder heeft die kennis een belangrijke voorspellende waarde voor hoe ziek iemand met een X-gelinkte erfelijke aandoening zou kunnen worden.” 45