Uitwerkingen Hoofdstuk 17

advertisement
Uitwerkingen Hoofdstuk 17
Wiskunde 2
17.1
a.
Je weet: 2πœ‹ = 360° → maak gebruik van deze verhouding!
1
1
Gevraagd: hoeveel rad = 30° → 30° = 12 ∗ 360° → π‘‘π‘Žπ‘› 𝑖𝑠 π‘π‘–π‘—π‘π‘’β„Žπ‘œπ‘Ÿπ‘’π‘›π‘‘π‘’ π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘. π‘Ÿπ‘Žπ‘‘: 12 ∗ 2πœ‹
1
→ 12 ∗ 2πœ‹ =
→
360°
2πœ‹
=
30°
?
πœ‹
6
→
Oftewel, als kruistabel:
360
2πœ‹
30
360
Vereenvoudigen geeft:
b.
c.
1
= 2πœ‹∗30 = ? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ →
2πœ‹∗15
180
=
2πœ‹∗5
60
πŸπ…∗πŸ‘πŸŽ
πŸ‘πŸ”πŸŽ
2πœ‹
12
=
=? 𝒓𝒂𝒅
360°
30°
2π rad
gevraagde hoek
in rad
? rad
πœ‹
6
=
Maak steeds gebruik van dezelfde methode, maar dan alleen de dikgedrukte vergelijking uit a
2πœ‹∗45°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
2πœ‹∗15
120
2πœ‹∗60°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
2πœ‹∗6
36
=
=
2πœ‹∗5
40
2πœ‹
6
=
2πœ‹
8
=
=
πœ‹
4
πœ‹
3
dit is 2x 30° (uit a.) en dus ook 2x zoveel radialen (evenredige verhouding (lineair))
d.
2πœ‹∗70°
360°
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
πœ‹∗70°
180°
𝑂𝑝 π‘Žπ‘›π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘’ π‘šπ‘Žπ‘›π‘–π‘’π‘Ÿ: π‘π‘’π‘π‘Žπ‘Žπ‘™ π‘’π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘ 10° →
e.
2πœ‹∗15°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
πœ‹∗70°
10
180°
10
= 𝑑𝑒𝑙𝑒𝑛 π‘‘π‘œπ‘œπ‘Ÿ 10 =
2πœ‹∗5°
120
10πœ‹
120
=
2πœ‹∗10
360
=
πœ‹∗7
18
πœ‹
= 18 →
dan x7 =
7πœ‹
18
= zelfde
πœ‹
= 12
Ik raad je aan om het aantal radialen van 30°, 45° en 90° uit je hoofd te leren.
17.2
a.
2πœ‹∗20°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
40πœ‹
360
b.
2πœ‹∗50°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
100πœ‹
360
=
10πœ‹
36
=
5πœ‹
18
c.
2πœ‹∗80°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
160πœ‹
360
=
80πœ‹
180
=
40πœ‹
90
d.
2πœ‹∗100°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
200πœ‹
360
=
20πœ‹
36
e.
2πœ‹∗150°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
300πœ‹
360
=
100πœ‹
120
=
20πœ‹
180
20πœ‹
180
=
=
=
10πœ‹
18
=
10πœ‹
90
=
20πœ‹
45
=
10πœ‹
12
=
=
5πœ‹
9
=
πœ‹
9
5πœ‹
6
4πœ‹
9
17.3
a.
2πœ‹∗130°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
260πœ‹
360
=
26πœ‹
36
=
13πœ‹
18
b.
2πœ‹∗135°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
270πœ‹
360
=
27πœ‹
36
=
3πœ‹
4
c.
2πœ‹∗200°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
400πœ‹
360
=
40πœ‹
36
=
10πœ‹
9
d.
2πœ‹∗240°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
480πœ‹
360
=
48πœ‹
36
=
24πœ‹
18
=
12πœ‹
9
e.
2πœ‹∗330°
360
=? π‘Ÿπ‘Žπ‘‘ =
660πœ‹
360
=
66πœ‹
36
=
22πœ‹
12
=
11πœ‹
6
=
4πœ‹
3
17.4
a.
360°
?°
1/6 π
2π rad
360°
2πœ‹
=
360°
2πœ‹
=7 →
360°
2πœ‹
=1 →
360°
2πœ‹
=2 →
360°
2πœ‹
=1 →
360°
2πœ‹
=5 →
b.
360°
2πœ‹
=
c.
360°
2πœ‹
= 11 →
360°
2πœ‹
= 15 →
b.
c.
d.
e.
?
gevraagde hoek in rad
→
πœ‹
6
?
πœ‹
6
?
πœ‹
3
?
πœ‹
3
?
πœ‹
4
360 πœ‹
∗6
2πœ‹
=? =
360πœ‹
12πœ‹
=
180
6
360 7πœ‹
∗
2πœ‹
6
=? =
7∗360πœ‹
12πœ‹
360 1πœ‹
∗ 3
2πœ‹
=? =
360πœ‹
6πœ‹
360 2πœ‹
∗ 3
2πœ‹
=? =
2∗360πœ‹
6πœ‹
360 1πœ‹
∗ 4
2πœ‹
=? =
360πœ‹
8πœ‹
360 5πœ‹
∗
2πœ‹
4
=? =
5∗360πœ‹
8πœ‹
=
= 30°
7∗180
6
360
6
=
=
= 60°
360
3
360
8
=
= 7 ∗ 30 = 210°
=
= 120°
180
4
=
90
2
= 45°
17.5
a.
d.
?
πœ‹
4
?
5
πœ‹
12
→
?
24
πœ‹
?
8
πœ‹
360 5πœ‹
∗ 12
2πœ‹
=? =
=
5∗360πœ‹
24πœ‹
5∗180
4
=
360 11πœ‹
∗ 24
2πœ‹
=? =
11∗180
24
360 15πœ‹
∗ 8
2πœ‹
=? =
15∗360πœ‹
16πœ‹
= 5 ∗ 45 = 225°
5∗180
12
=
=
11∗90
12
=
5∗90
6
=
15∗180
8
= 5 ∗ 15 = 75°
11∗45
6
=
=
15∗90
4
11∗15
2
=
=
15∗45
2
165
2
=
= 82,5°
675
2
= 337,5°
e.
360°
2πœ‹
= 23 →
?
360°
2πœ‹
= 71 →
360°
2πœ‹
= 41 →
360°
2πœ‹
= 25 →
360°
2πœ‹
= 13 →
360°
2πœ‹
= 31 →
12
πœ‹
360 23πœ‹
∗
2πœ‹
12
=? =
23∗360πœ‹
24πœ‹
=
23∗180
12
=
23∗90
6
=
23∗45
3
360 71πœ‹
∗
2πœ‹
72
=? =
71∗360πœ‹
144πœ‹
=
71∗180
72
=
71∗30
12
=
71∗5
2
360 41πœ‹
∗ 24
2πœ‹
=? =
41∗180
24
=
41∗90
12
=
360 25πœ‹
∗ 18
2πœ‹
=? =
25∗180
18
=
25∗10
1
= 250°
360 13πœ‹
∗ 24
2πœ‹
=? =
13∗180
24
=
13∗90
12
=
360 31πœ‹
∗ 36
2πœ‹
=? =
31∗180
36
=
31∗30
6
= 31 ∗ 5 = 155°
= 23 ∗ 15 = 345°
17.6
a.
b.
c.
d.
e.
?
72
πœ‹
?
24
πœ‹
?
18
πœ‹
?
24
πœ‹
?
36
πœ‹
41∗30
4
13∗30
4
=
355
2
= 177,5°
=
41∗15
2
=
615
2
= 307,5°
=
13∗15
2
=
195
2
= 97,5°
17.7
CW = clockwise
CCW = counter clockwise
a.
−30° π‘˜π‘œπ‘šπ‘‘ π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘’π‘’π‘› π‘šπ‘’π‘‘ 𝑒𝑒𝑛 π‘‘π‘Ÿπ‘Žπ‘Žπ‘–π‘–π‘›π‘” π‘Ÿπ‘’π‘β„Žπ‘‘π‘ π‘œπ‘š (π‘šπ‘’π‘‘ 𝑑𝑒 π‘˜π‘™π‘œπ‘˜ π‘šπ‘’π‘’, π‘£π‘Žπ‘›π‘Žπ‘“ 𝑛𝑒 πΆπ‘Š (π‘π‘™π‘œπ‘π‘˜π‘€π‘–π‘ π‘’))
𝐷𝑖𝑑 π‘˜π‘œπ‘šπ‘‘ π‘€π‘’π‘’π‘Ÿ π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘’π‘’π‘› π‘šπ‘’π‘‘ 𝑒𝑒𝑛 π‘‘π‘Ÿπ‘Žπ‘Žπ‘–π‘–π‘›π‘” π‘£π‘Žπ‘› 360° − 30° (π‘‘π‘’π‘˜π‘’π‘› 𝑑𝑖𝑑 π‘œπ‘ 𝑑𝑒 π‘π‘–π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™)
360 − 30 = 330° CCW (counter clockwise)
b.
445° π‘˜π‘œπ‘šπ‘‘ π‘›π‘’π‘’π‘Ÿ π‘œπ‘ π‘šπ‘’π‘’π‘Ÿ π‘‘π‘Žπ‘› éé𝑛 π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘π‘—π‘’ π‘œπ‘š 𝑑𝑒 π‘’π‘’π‘›β„Žπ‘’π‘–π‘‘π‘ π‘π‘–π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™: 360°
π»π‘Žπ‘Žπ‘™ β„Žπ‘’π‘‘ π‘’π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘’ π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘π‘—π‘’ π‘’π‘Ÿπ‘£π‘Žπ‘› π‘Žπ‘“: 445 − 360 = 85° 𝑖𝑠 π‘‘π‘Žπ‘› π‘€π‘Žπ‘‘ π‘’π‘Ÿ π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘π‘™π‘–π‘—π‘“π‘‘
𝐷𝑖𝑑 π‘˜π‘œπ‘šπ‘‘ π‘›π‘’π‘’π‘Ÿ π‘œπ‘ π‘π‘Ÿπ‘’π‘π‘–π‘’π‘  𝑑𝑒𝑧𝑒𝑙𝑓𝑑𝑒 β„Žπ‘œπ‘’π‘˜, π‘€π‘Žπ‘›π‘‘ π‘›π‘Ž 𝑑𝑒 π‘’π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘’ 360° 𝑏𝑒𝑔𝑖𝑛𝑑 𝑑𝑒 π‘‘π‘Ÿπ‘Žπ‘Žπ‘–π‘–π‘›π‘” π‘œπ‘π‘›π‘–π‘’π‘’π‘€
c.
−160° π‘€π‘œπ‘Ÿπ‘‘π‘‘ π‘œπ‘ 𝑑𝑒𝑧𝑒𝑙𝑓𝑑𝑒 π‘šπ‘Žπ‘›π‘–π‘’π‘Ÿ π‘π‘’π‘π‘Žπ‘Žπ‘™π‘‘ π‘Žπ‘™π‘  𝑏𝑖𝑗 π‘Ž.
360 − 160 = 200°
π‘‡π‘’π‘˜π‘’π‘› π‘œπ‘œπ‘˜ 𝑑𝑖𝑑 π‘œπ‘ 𝑑𝑒 π‘’π‘’π‘›β„Žπ‘’π‘–π‘‘π‘ π‘π‘–π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™ π‘œπ‘š 𝑒𝑒𝑛 𝑏𝑒𝑒𝑙𝑑 𝑑𝑒 π‘£π‘œπ‘Ÿπ‘šπ‘’π‘›.
d.
700° 𝑖𝑠 π‘œπ‘œπ‘˜ π‘€π‘’π‘’π‘Ÿ π‘šπ‘’π‘’π‘Ÿ π‘‘π‘Žπ‘› éé𝑛 π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘π‘—π‘’: β„Žπ‘Žπ‘Žπ‘™ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘Ÿπ‘œπ‘š β„Žπ‘’π‘‘ π‘’π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘’ π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘π‘—π‘’ π‘’π‘Ÿπ‘Žπ‘“.
700 − 360 = 340°
e.
515° − 360° = 155°
17.8
a.
π‘Šπ‘’π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘œπ‘š 𝑒𝑒𝑛 π‘‘π‘Ÿπ‘Žπ‘Žπ‘–π‘–π‘›π‘” πΆπ‘Š: − 220°
𝐷𝑖𝑑 𝑖𝑠 𝑒𝑒𝑛 π‘œπ‘œπ‘˜ π‘‘π‘Ÿπ‘Žπ‘Žπ‘–π‘–π‘›π‘” πΆπΆπ‘Š, π‘€π‘Žπ‘›π‘›π‘’π‘’π‘Ÿ 𝑗𝑒 360° − 220° =
140°. 𝐽𝑒 π‘˜π‘œπ‘šπ‘‘ π‘‘π‘Žπ‘› π‘œπ‘ β„Žπ‘’π‘‘π‘§π‘’π‘™π‘“π‘‘π‘’ 𝑝𝑒𝑛𝑑 𝑒𝑖𝑑.
b.
−650° 𝑖𝑠 π‘šπ‘–π‘›π‘ π‘‘π‘’π‘›π‘  éé𝑛 π‘šπ‘Žπ‘Žπ‘™ 𝑑𝑒 π‘π‘–π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™ π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘, π‘šπ‘Žπ‘Žπ‘Ÿ π‘‘π‘Žπ‘› πΆπ‘Š.
π·π‘Žπ‘‘ π‘˜π‘’π‘› 𝑗𝑒 𝑑𝑒𝑠 π‘£π‘’π‘Ÿπ‘šπ‘–π‘›π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘’π‘›: − 650 − (−360) = −290°
𝐷𝑒 π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘”π‘’π‘π‘™π‘’π‘£π‘’π‘› β„Žπ‘œπ‘’π‘˜ 𝑖𝑠 π‘‘π‘Žπ‘› 360° − 290° = 70°
c.
830° 𝑖𝑠 π‘šπ‘–π‘›π‘ π‘‘π‘’π‘›π‘  éé𝑛 π‘šπ‘Žπ‘Žπ‘™ 𝑑𝑒 π‘π‘–π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™ π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘, πΆπΆπ‘Š: π‘£π‘’π‘Ÿπ‘šπ‘–π‘›π‘‘π‘’π‘Ÿ π‘‘π‘Žπ‘‘.
830 − 360 = 470° → 𝑑𝑀𝑒𝑒𝑑𝑒 π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘π‘—π‘’ → 470 − 360 = 110°
d.
πΈπ‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘’ π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘π‘—π‘’: 1000° − 360° = 640° → 𝑑𝑀𝑒𝑒𝑑𝑒 π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘π‘—π‘’: 640 − 360 =
280° π‘€π‘Žπ‘‘ π‘›π‘œπ‘”π‘ π‘‘π‘’π‘’π‘‘π‘  π‘œπ‘ β„Žπ‘’π‘‘π‘§π‘’π‘™π‘“π‘‘π‘’ 𝑝𝑒𝑛𝑑 𝑒𝑖𝑑 π‘˜π‘œπ‘šπ‘‘.
e.
1550°: β„Žπ‘Žπ‘Žπ‘™ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘Ÿ π‘§π‘œπ‘£π‘’π‘’π‘™ π‘šπ‘œπ‘”π‘’π‘™π‘–π‘—π‘˜ β„Žπ‘’π‘Ÿβ„Žπ‘Žπ‘™π‘–π‘›π‘”π‘’π‘› (π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘π‘—π‘’π‘ )π‘£π‘Žπ‘›π‘Žπ‘“ →
→ 1550 − 360 = 1190 → 1190 − 360 = 830 → 830 − 360 = 470 → 470 − 360 = 110°
17.9
a.
−430° → −430 − (−360) = −70° →
π‘€π‘Žπ‘‘ π‘œπ‘ β„Žπ‘’π‘‘π‘§π‘’π‘™π‘“π‘‘π‘’ π‘›π‘’π‘’π‘Ÿπ‘˜π‘œπ‘šπ‘‘ π‘Žπ‘™π‘  𝑒𝑒𝑛 π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘π‘—π‘’ πΆπ‘Š, π‘šπ‘Žπ‘Žπ‘Ÿ π‘‘π‘Žπ‘› π‘£π‘’π‘Ÿπ‘šπ‘–π‘›π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘‘ π‘šπ‘’π‘‘ 𝑑𝑖𝑒 β„Žπ‘œπ‘’π‘˜:
360 − 70 = 290°
b.
935° → 935 − 360 = 565° → 565 − 360 = 205°
c.
1200° → 1200 − 360 = 840° → 840 − 360 = 480° → 480 − 360 = 120°
d.
−240° π‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘‘ π‘”π‘’π‘™π‘–π‘—π‘˜ π‘Žπ‘Žπ‘› 360 − 240 = 120° (𝑧𝑒𝑙𝑓𝑑𝑒 𝑝𝑒𝑛𝑑 π‘œπ‘ 𝑑𝑒 π‘’π‘’π‘›β„Žπ‘’π‘–π‘‘π‘ π‘π‘–π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™)
e.
730 − 360 = 370 → 370 − 360 = 10°
17.10
a.
Formule voor oppervlakte cirkelsegment:
𝛼
∗
2
ο°π‘Ÿ 2 = 𝐴
𝛼
Voor een volledige cirkel (α = 2) wordt 2 = 1 en blijft er dus ο°π‘Ÿ 2 = 𝐴 over.
Als de straal (r) = 3 en middelpuntshoek (α) = 1 rad, dan:
1

1
𝐴 = 2 ∗  ∗ 32 = 2 ∗  ∗ 9 = 4,5
b.
1
2
Een halve cirkel heeft een middelpuntshoek van  radialen: 𝛼 = ( ∗ 2) = 
Een diameter is twee keer de straal: 2 ∗ π‘Ÿ = π‘Ÿ + π‘Ÿ = 𝐷 → π‘Ÿ =
𝛼
2
c.

∗ ο°π‘Ÿ 2 = 𝐴 →
1 2
1
1
𝐷
2
=
1
2
1
𝐴 = 2 ∗  ∗ (2) = 2 ∗  ∗ 4 = 8 
Formule voor omtrek cirkel: 2 ∗  ∗ π‘Ÿ = 𝐢
Formule voor oppervlakte cirkel: ο°π‘Ÿ 2 = 𝐴
(volledige cirkel)
1
1


Waarbij gegeven is dat 𝐴 = 1 → ο°π‘Ÿ 2 = 1 → π‘Ÿ 2 = → π‘Ÿ = ±√
Negatieve waarde voor een oppervlak is fysiek niet mogelijk; neem de positieve waarde aan.
1
1

1
2
Dan is de omtrek: 𝐢 = 2√ = 2 ∗
1
1
= 2 ∗ −2 = 22 = 2√
17.12
a.
2
3
sin ( ) wil zeggen: wat is de waarde van de sinus (de verticale as op de eenheidscirkel) bij
2
een verdraaiing/hoek van 3  CCW.
1
2
Bij 0 radialen is de sinus ook nul en de cosinus (de horizontale as) 1. Bij een kwart cirkel ( )
, of 90 graden, is de sinus 1 en de cosinus 0.
1
3
De waarde van sin ( ) is in de tabel op de bijbehorende theoriepagina te vinden →
1
1
√3
2
2
Dit kun je ook aflezen op de y-as (sinus-as) in de eenheidscirkel, bij een hoek van 3  of 3 
2
1
1
M.b.v. symmetrie in y-as is te bepalen dat: sin ( ) = sin ( ) = √3
3
3
2
Dit is af te lezen van de eenheidscirkel en de beide punten moeten wel gelijk zijn aangezien
de hoekverdraaiing van  evenredig in drie stukken op te delen is en daarom op dezelfde
hoogte moeten zitten (symmetrisch in de y-as).
b.
3
1
1
cos (4 ) → π‘‰π‘œπ‘œπ‘Ÿ cos (4 ) 𝑖𝑠 π‘π‘’π‘˜π‘’π‘›π‘‘: 2 √2 (leid dit af uit de positie op de eenheidscirkel)
2
→ cos (4 ) = 0 en is weer een achtste rondje verder →
3
4
1
4
cos ( ) β„Žπ‘’π‘’π‘“π‘‘ 𝑑𝑒𝑧𝑒𝑙𝑓𝑑𝑒 𝑙𝑒𝑛𝑔𝑑𝑒 π‘Žπ‘™π‘  cos ( )
1
π‘šπ‘Žπ‘Žπ‘Ÿ π‘‘π‘Žπ‘› π‘Žπ‘›π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘’ π‘˜π‘Žπ‘›π‘‘ π‘œπ‘ (π‘π‘Ÿπ‘œπ‘—π‘’π‘π‘‘π‘–π‘’ π‘œπ‘ π‘›π‘’π‘”π‘Žπ‘‘π‘–π‘’π‘£π‘’ π‘Žπ‘ ) → − √2
2
c.
Een verdraaiing van
11
πœ‹
6
1
is bijna de cirkel rond, op 6 πœ‹ na. Het staat dus gelijk aan een
1
verdraaiing van − 6 πœ‹. De cosinus is symmetrisch (gespiegeld) over de horizontale as, en heeft
1
1
dus dezelfde waarde 𝛼 = πœ‹. Dit is dus √3
6
2
d.
5
tan 4 πœ‹
=
1
tan (1 4 πœ‹)
5
=
5
4
5
cos( πœ‹)
4
sin( πœ‹)
=β‹―
1
spiegelen
t.o.v. de x-as
spiegelen t.o.v. de y-as
1
1
→ sin ( πœ‹) = sin (− πœ‹) = −1 ∗ sin ( πœ‹) = −1 ∗ √2
4
4
4
2
5
3
1
1
→ cos ( πœ‹) = 𝑠𝑝𝑖𝑒𝑔𝑒𝑙𝑒𝑛 𝑖𝑛 π‘₯ − π‘Žπ‘  = cos ( πœ‹) = −1 ∗ cos ( πœ‹) = −1 ∗ √2
4
4
4
2
5
→ tan (4 πœ‹) =
e.
5
1
− √2
2
1
− √2
2
=1
1
1
1
sin (6 πœ‹) = sin (6 πœ‹) π‘£π‘Žπ‘›π‘€π‘’π‘”π‘’ π‘ π‘¦π‘šπ‘šπ‘’π‘‘π‘Ÿπ‘–π‘’ 𝑦 − π‘Žπ‘  → sin (6 πœ‹) = 2
17.13
a.
sin(3πœ‹) = sin(πœ‹) π‘€π‘Žπ‘›π‘‘ π‘›π‘Ž 2πœ‹ π‘£π‘’π‘Ÿπ‘‘π‘Ÿπ‘Žπ‘Žπ‘–π‘–π‘›π‘” 𝑏𝑒𝑔𝑖𝑛𝑑 β„Žπ‘’π‘‘ π‘π‘–π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™π‘£π‘’π‘Ÿπ‘™π‘œπ‘œπ‘ π‘€π‘’π‘’π‘Ÿ π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘›π‘–π‘’π‘’π‘€
→ sin(πœ‹) = 0 π‘§π‘œπ‘Žπ‘™π‘  π‘Žπ‘“ 𝑑𝑒 𝑙𝑒𝑧𝑒𝑛 π‘£π‘Žπ‘› 𝑑𝑒 π‘’π‘’π‘›β„Žπ‘’π‘–π‘‘π‘ π‘π‘–π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™
sin(πœ‹)
0
b.
tan(7πœ‹) = tan(7πœ‹ − 2πœ‹ − 2πœ‹ − 2πœ‹) = tan(πœ‹) = cos(πœ‹) = −1 = 0
c.
cos(−5πœ‹) = cos(−πœ‹) = cos(πœ‹) = −1
d.
tan(12πœ‹) = tan(2πœ‹) = tan(0) =
e.
sin(−5πœ‹) = sin(−πœ‹) = sin(πœ‹) = 0
sin(0)
cos(0)
0
1
= =0
17.14
2
2
2
1
1
1
a.
𝑠𝑖𝑛 (− πœ‹) = −1 ∗ sin ( πœ‹) → sin ( πœ‹) = sin ( πœ‹) → −1 ∗ sin ( πœ‹) = −1 ∗ √3
3
3
3
3
3
2
b.
tan (4 πœ‹) = tan (− 4 πœ‹) =
c.
7
1
7
1
4
1
cos(− πœ‹)
4
sin(− πœ‹)
=
1
4
−1∗sin( πœ‹)
1
cos( πœ‹)
4
7
1
=
−1∗ √2
2
1
√2
2
1
√2
= − 21
√2
= −1
2
1
cos (− 6 πœ‹) = cos (6 πœ‹) π‘€π‘Žπ‘‘ π‘–π‘›β„Žπ‘œπ‘’π‘‘π‘‘ 6 πœ‹ π‘›π‘Ž πœ‹.
7
π‘π‘œπ‘ πœ‹ = −1 → π·π‘Žπ‘Žπ‘Ÿπ‘›π‘Ž π‘™π‘œπ‘œπ‘π‘‘ 𝑑𝑒 π‘π‘œπ‘ π‘–π‘›π‘’π‘  π‘€π‘’π‘’π‘Ÿ π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘’π‘” π‘›π‘Žπ‘Žπ‘Ÿ 0 → 𝑑𝑒𝑠 cos (6 πœ‹) 𝑖𝑠 𝑛𝑒𝑔.
1
1
7
1
→ cos (6 πœ‹) = 2 √3 → 𝑑𝑒𝑠: cos (6 πœ‹) = − 2 √3
5
3
5
cos(− πœ‹)
3
sin(− πœ‹)
5
3
−1∗sin( πœ‹)
1
3
−1∗sin(− πœ‹)
1
3
−1∗−1∗sin( πœ‹)
d.
5
tan (− 3 πœ‹)
e.
𝑠𝑖𝑛 ( 4 πœ‹) = sin (4 πœ‹) π‘€π‘Žπ‘›π‘‘ π‘’π‘Ÿ 𝑖𝑠 2πœ‹ = 4 πœ‹ 𝑒𝑖𝑑 𝑑𝑒 β„Žπ‘Žπ‘™π‘’π‘›
=
13
=
5
3
cos( πœ‹)
=
1
3
cos(− πœ‹)
5
5
=
1
3
cos( πœ‹)
=
1
√3
2
1
2
= √3
8
1
→ sin (4 πœ‹) = sin (− 4 πœ‹) i.v.m. symmetrie t.o.v. y-as
1
1
1
→ sin (− πœ‹) = −1 ∗ sin ( πœ‹) = − √2
4
4
2
17.15
4
3
4
cos( πœ‹)
3
sin( πœ‹)
2
3
2
cos(− πœ‹)
3
sin(− πœ‹)
2
3
−1∗sin( πœ‹)
1
3
1
−1∗cos( πœ‹)
3
−1∗sin( πœ‹)
1
√3
2
1
2
a.
4
tan ( πœ‹)
3
b.
sin (− 4 πœ‹) = −1 ∗ sin (4 πœ‹) = −1 ∗ sin (4 πœ‹) → π‘ π‘¦π‘šπ‘šπ‘’π‘‘π‘Ÿπ‘–π‘’ 𝑑. π‘œ. 𝑣. 𝑑𝑒 𝑦 − π‘Žπ‘  → − 2 √2
c.
cos ( 3 πœ‹) → 3 πœ‹ = 2πœ‹ → cos (3 πœ‹) = cos (− 3 πœ‹) = cos (3 πœ‹) = 2
d.
tan (−
=
=
3
=
2
3
cos( πœ‹)
3
11
6
15
πœ‹)
4
3
4
=
=
= √3
1
5
3
1
1
1
1
3
= tan (−3 4 ) → tan (− 4 ) → (β„Žπ‘’π‘Ÿβ„Žπ‘Žπ‘Žπ‘™π‘‘ π‘§π‘–π‘β„Žπ‘§π‘’π‘™π‘“ π‘€π‘’π‘’π‘Ÿ π‘›π‘Ž )
1
4
→ tan (− ) → tan ( ) = 1
e.
cos (−
23
)
6
5
5
5
= cos (−3 6 ) = cos (−1 6 ) → 𝑑𝑒𝑠 π‘π‘–π‘—π‘›π‘Ž 𝑒𝑒𝑛 π‘Ÿπ‘œπ‘›π‘‘π‘—π‘’ πΆπ‘Š (2) →
1
→ cos (−1 6 ) = cos (6 ) =
√3
2
met de klok mee
17.16
De beweging over de eenheidscirkel begint na 2 (een heel rondje) weer opnieuw; dit kun je dus uit
de verdraaiing halen.
a.
cos(13) = cos(6 ∗ 2 + ) = cos() = −1
b.
tan(17) = tan(8 ∗ 2 + ) = tan() = 0
c.
sin(−7) = sin(−3 ∗ 2 − ) = sin(−) = 0
d.
tan(11) = tan(5 ∗ 2 + ) = tan()
e.
cos(−8) = cos(−4 ∗ 2) = cos(0) = 1
17.17
Vanwege symmetrie: sin(−π‘₯) = − sin(π‘₯) 𝑒𝑛 cos(−π‘₯) = cos(π‘₯)
23
5
5
1
1
1
a.
sin ( 6 ) = sin (3 6 ) = sin (1 6 ) = sin (− 6 ) = −1 ∗ sin (6 πœ‹) = − 2
b.
17
tan (− 4 )
c.
sin (− 3 ) = sin (−2 3 ) = sin (− 3 ) = − sin (3 ) = − 2 √3
d.
tan (−
e.
sin (
=
1
tan (−4 4 )
7
1
25
)
6
23
)
4
=
1
tan (− 4 )
=
1
1
=
1
4
1
cos( πœ‹)
4
− sin( πœ‹)
1
1
= tan (−4 6 ) = tan (− 6 ) =
3
1
4
1
cos(− )
4
sin(− )
3
1
6
1
cos( )
6
− sin( )
1
=
− √2
2
1
√2
2
=−
1
√2
2
1
√2
2
= −1
1
=
1
2
√3
2
−
=
1
−1
√3
=
1
−1√3
√3√3
1
= − 3 √3
1
= sin (5 ) = sin (1 ) = sin (− ) = − sin ( ) = − √2
4
4
4
4
2
17.18
Zie bladzijde 143 van het boek, en zie de volgende vergelijking (definitie van de tangens):
tan(𝛼) =
sin(𝛼)
cos(𝛼)
sin(0)
0
Tussen 0 en ½ π radialen loopt de verhouding van cos(0) = 1 = 0 tot
Van α > ½ π t/m α = π radialen loopt de verhouding van
1
2
1
cos( πœ‹)
2
sin( πœ‹)
1
1
2
1
cos( πœ‹)
2
sin( πœ‹)
1
= 0+ = ∞
sin(πœ‹)
0
= 0− = −∞ tot cos(πœ‹) = −1 = 0
Met 0- bedoel ik dat de waarde net voor de 0 zit. Het getal is oneindig klein, maar wel negatief.
Van α > π tot 3/2 π radialen loopt de verhouding van
sin(πœ‹)
cos(πœ‹)
En van 3/2 π tot 2 π loopt de waarde van de tangens van
= 0 tot →
3
2
3
cos( πœ‹)
2
sin( πœ‹)
sin(0)
=
−1
0
3
2
3
cos( πœ‹)
2
sin( πœ‹)
=
−1
0−
−1
1
= −1 ∗ 0 = ∞
sin(2πœ‹)
0
= −∞ naar cos(2πœ‹) = 1 = 0
0
Daarna eindigt het verloop daar waar het begonnen was: cos(0) = 1 = 0
Daarmee zijn de grenzen van de tangens: −∞ ≤ tan(𝛼) ≤ ∞
Plaatje:
Hier valt te zien dat de tangens verticale
asymptoten heeft op x = -π/2 en x = π/2:
de tangens zal deze punten nooit bereiken,
maar de waarden vlak hiervoor zijn wel
oneindig groot. Op /4 radialen zijn de
sinus en de cosinus gelijk aan elkaar en
geeft dit dus de waarde 1 voor de tangens.
17.22
Gebruik de SOS-CAS-TOA-regel
a.
1
sin(𝛼) = 5 → sin(𝛼) =
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
→
π‘ƒπ‘¦π‘‘β„Žπ‘Žπ‘”π‘œπ‘Ÿπ‘Žπ‘  → π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’ = √52 − 12 = √24 = √2 ∗ 2 ∗ 6 = 2√6
Dan,
Cos(𝛼) =
π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
2
= √6
5
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
tan(𝛼) = π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’ = 2
b.
1
√6
=2
2
cos(𝛼) = 7 → π‘π‘Žπ‘  → cos(𝛼) =
→ sin(𝛼) =
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
= 7 √5
3
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
3
→ tan(𝛼) = π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’ = 2 √5
√6
√6√6
1 √6
6
=2
π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
1
= 12 √6
De overstaande: √72 − 22 = √45 = 3√5 →
c.
3
8
sin(𝛼) = → π‘ π‘œπ‘  → sin(𝛼) =
→ cos(𝛼) =
π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
1
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
3
=
√55
2
cos(𝛼) = 5 → π‘π‘Žπ‘  → cos(𝛼) =
→ sin(𝛼) =
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
→ π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’ = √82 − 32 = √55 →
= 8 √55
→ tan(𝛼) = π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’ =
d.
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
3
√55
∗
3
√55
√55
= 55 √55
π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
→ π‘ƒπ‘¦π‘‘β„Ž → π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’ = √52 − 22 = √21
1
= 5 √21
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
1
→ tan(𝛼) = π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’ = 2 √21
e.
5
cos(𝛼) = 7 → cos(𝛼) =
π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
→ π‘ƒπ‘¦π‘‘β„Žπ‘Žπ‘”π‘œπ‘Ÿπ‘Žπ‘ 
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’ = √72 − 52 = √24 = √2 ∗ 2 ∗ 2 ∗ 3 = 2√6 →
→ sin(𝛼) =
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
= 7 √6
2
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
2
→ tan(𝛼) = π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’ = 5 √6
17.23
a.
3
sin(𝛼) = 4 → sin(𝛼) =
→ cos(𝛼) =
π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
1
= 4 √7
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
3
√7
→ tan(𝛼) = π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’ =
b.
c.
→ π‘ƒπ‘¦π‘‘β„Ž. → π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’ = √42 − 32 = √7
=
3
√7
∗
√7
√7
3
= 7 √7
1
cos(𝛼) = 6 → overstaande = √62 − 12 = √35
→ sin(𝛼) =
π‘œπ‘£π‘’π‘Ÿπ‘ π‘‘π‘Žπ‘Žπ‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
→ tan(𝛼) =
√35
1
1
= √35
6
= √35
1
sin(𝛼) = 8 → aanliggende = √82 − 12 = √63 = √3 ∗ 3 ∗ 7 = 3√7
3
→ cos(𝛼) = 8 √7
→ tan(𝛼) = 3
1
√7
=3
1
√7
∗
√7 √7
1
= 21 √7
d.
5
8
cos(𝛼) = → π‘œverstaande = √82 − 52 = √39
1
→ sin(𝛼) = 8 √39
1
→ tan(𝛼) = 5 √39
e.
5
cos(𝛼) = 13 → overstaande = √132 − 52 = √144 = 12
→ sin(𝛼) =
12
13
→ tan(𝛼) =
12
5
17.24
a.
sin(𝛼) =
6
31
→ π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’ = √312 − 62 = √961 − 36 = √925 = √5 ∗ 5 ∗ 37 = 5√37
5
→ cos(𝛼) = 31 √37
→ tan(𝛼) = 5
b.
c.
6
√37
=
30√37
25∗37
=
30√37
925
6
= 185 √37
4
cos(𝛼) = 23 → overstaande = √232 − 42 = √529 − 16 = √513 = √3 ∗ 3 ∗ 57 = 3√57
→ sin(𝛼) =
√513
23
=
→ tan(𝛼) =
√513
4
= 4 √57
sin(𝛼) =
√5
3
√3∗3∗57
23
3
= 23 √57
3
2
→ aanliggende = √32 − √5 = √9 − 5 = 2
2
→ cos(𝛼) = 3
1
→ tan(𝛼) = 2 √5
d.
cos(𝛼) =
√7
3
→ overstaande = √32 − √7 = √2
1
→ sin(𝛼) = √2
3
→ tan(𝛼) =
e.
cos(𝛼) =
√2
√7
√10
4
=
√2 √7
√7 √7
=
√2∗7
7
1
= 7 √14
2
→ overstaande = √42 − √10 = √16 − 10 = √6
1
→ sin(𝛼) = 4 √6
→ tan(𝛼) =
√6
√10
=
√6 √10
√10 √10
=
√60
10
=
√2∗2∗3∗5
10
=
2√15
10
1
= 5 √15
17.31
a.
1
sin(π‘₯) = − 2
1
Deze waarde van sinus komt voor op dezelfde plek als sin(π‘₯) = 2 maar dan gespiegeld in de
x-as (dus nu op de negatieve y-as):
1
1
1
1
sin ( πœ‹) = → π‘”π‘’π‘π‘Ÿπ‘’π‘–π‘˜ sin(−π‘₯) = − sin(π‘₯) → sin (− πœ‹) = −
6
2
6
2
1
Maar dit is hetzelfde als: 2πœ‹ − 6 πœ‹ =
12
πœ‹
6
1
1
De sinus heeft de waarde ½ op zowel 6 πœ‹ als
5
πœ‹
6
1
Dus alle oplossingen: sin(π‘₯) = − 2 wanneer π‘₯ =
b.
cos(π‘₯) =
11
πœ‹
6
− 6πœ‹ =
11
7
1
en dus is ook sin ( 6 πœ‹) = sin (6 πœ‹) = − 2
11
πœ‹
6
7
+ 2πœ‹π‘˜ of π‘₯ = 6 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜
1
2
1
1
1
Volgens het tabel op blz. 141: cos(π‘₯) = 2 op π‘₯ = 3 πœ‹, maar ook op π‘₯ = − 3 πœ‹
Dit want cos(−π‘₯) = cos(π‘₯) wat weer te maken heeft met de symmetrie van de cosinus.
1
5
π‘₯ = −3πœ‹ = 3πœ‹
1
1
5
Dus, cos(π‘₯) = 2 wanneer π‘₯ = 3 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜ en π‘₯ = 3 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜
c.
tan(π‘₯) = −1
tan(π‘₯) =
sin(π‘₯)
cos(π‘₯)
en dus moeten de sinus en de cosinus dus gelijk aan elkaar zijn, op het teken
1
1
na. Dit gebeurt alleen op sin(π‘₯) = cos(π‘₯) = 2 √2 π‘œπ‘“ sin(π‘₯) = cos(π‘₯) = (− 2 √2)
Dit kan in het tweede kwadrant van de eenheidscirkel: sinus = + en cosinus = -. Of in het
vierde kwadrant: sinus = - en cosinus = +. Dus,
3
7
tan(π‘₯) = −1 wanneer π‘₯ = 4 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜ of π‘₯ = 4 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜
17.32
a.
1
sin(π‘₯) = 2 √2
1
3
De sinus neemt deze waarde aan op 4 πœ‹ volgens de tabel. Dan geldt dit ook op 4 πœ‹. (Zie de
eenheidscirkel). Daarom:
sin(π‘₯) =
√2
2
1
3
wanneer π‘₯ = 4 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜ of π‘₯ = 4 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜
b.
1
cos(π‘₯) = − 2 √3
1
1
1
De cosinus neemt de waarde √3 aan op πœ‹ radialen. De waarde − √3 ligt op dezelfde
2
6
2
hoogte, maar in het tweede kwadrant: andere kant van de verticale as. Omdat het op
5
dezelfde hoogte ligt is de hoek dan 6 πœ‹ radialen. Deze waarde wordt ook aangenomen in het
2
7
derde kwadrant, hetzelfde punt, maar dan gespiegeld met de x-as. Dit is dus 6 πœ‹ verder: 6 πœ‹
1
5
7
Daarom: cos(π‘₯) = − 2 √3 wanneer π‘₯ = 6 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜ of π‘₯ = 6 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜
c.
tan(π‘₯) = −√3
sin(π‘₯)
1
1
tan(π‘₯) = cos(π‘₯) → −√3 π‘€π‘Žπ‘›π‘›π‘’π‘’π‘Ÿ sin(π‘₯) = 2 √3 𝑒𝑛 cos(π‘₯) = − 2
𝑂𝑓: π‘€π‘Žπ‘›π‘›π‘’π‘’π‘Ÿ sin(π‘₯) = −
√3
2
𝑒𝑛 cos(π‘₯) =
1
2
2
Dit is in het tweede kwadrant: sinus positief en cosinus negatief op 3 πœ‹
5
En dit is in het vierde kwadrant: sinus negatief en cosinus positief op 6 πœ‹
2
5
Daarom: tan(π‘₯) = −√3 als π‘₯ = 3 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜ of π‘₯ = 6 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜
17.33
a.
1
tan(π‘₯) = 3 √3
1
6
Dit is volgens de tabel op πœ‹ radialen. Dit zit in het eerste kwadrant. In het derde kwadrant
nemen de sinus en de cosinus dezelfde waarden aan, maar dan beide negatief. Omdat je dan
(volgens de definitie van de tangens) een negatieve waarde op een negatieve waarde deelt,
wordt dit weer positief en kom je op exact dezelfde waarde uit. Hetzelfde punt, maar dan in
7
het derde kwadrant zit op 6 πœ‹. Dit omdat het punt dan even ver van de horizontale as
1
vandaan zit (de cosinus) op de eenheidscirkel, namelijk 6 πœ‹. Maar dan aan de andere kant.
1
1
7
Daarom: tan(π‘₯) = 3 √3 als π‘₯ = 6 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜ of π‘₯ = 6 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜
b.
1
cos(π‘₯) = − √2
2
De negatieve waarden van de cosinus zitten aan de linker kant van de eenheidscirkel, en dus
in het tweede en derde kwadrant. De cosinus neemt deze waarde aan op dezelfde hoogte als
1
3
op + 2 √2. Dit zit dus op 4 πœ‹. Het andere punt voor deze waarde zit een half pi draaiing
5
1
1
5
verder, namelijk op 4 πœ‹. Daarom: cos(π‘₯) = 2 wanneer π‘₯ = 3 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜ en π‘₯ = 3 πœ‹ + 2πœ‹π‘˜
c.
cos(π‘₯) = 0
Op nul radialen is de sinus nul en de cosinus 1.
1
Op 2 πœ‹ radialen is de sinus 1 en de cosinus 0
Op een halve cirkel afstand hiervan (π rad) is de cosinus weer nul, maar nu met sinus = -1.
1
3
1
Dus, cos(π‘₯) = 0 wanneer π‘₯ = 2 πœ‹ + 2π‘˜πœ‹ en π‘₯ = 2 πœ‹ + 2π‘˜πœ‹ Samengevoegd: π‘₯ = 2 πœ‹ + π‘˜πœ‹
17.58
N.B.
Deze vraagstukken moeten worden gemaakt met behulp van een rekenmachine/calculator,
dus ze komen niet op deze manier terug op het tentamen.
Op het tentamen zal bij dit soort opgaven gebruik gemaakt worden van hoeken waarvan we
de sinus en de cosinus kunnen bepalen zonder rekenmachine.
Hierbij toch de uitwerking van deze vraagstukken om een idee te geven hoe je het e.e.a. aanpakt,
omdat de uitwerking van deze vraagstukken namelijk verder hetzelfde is.
Pas goed op met de instellingen van je calculator: er wordt vaak geswitcht tussen hoeken uitgedrukt
in radialen en in graden!
a.
Gevraagd: lengte van b en oppervlakte O:
Noem de gestreepte lijn D: deel de
driehoek op in twee rechte driehoeken:
CBB’ (X) en ABB’ (Y) waarbij B’ het punt
tegenover B is.
OX = (CB’ × BB’)/2
OY = (BB’ × AB’)/2
Of met oppervlakteformule...
Sinusregel:
π‘Ž
𝑏
3
𝑏
Lijnstuk 𝑏 = sin(𝛼) = sin(𝛽) → sin(43) = sin(82) → 𝑏 =
Lijnlengte BB’: sin(𝛾) =
𝐡𝐡′
3
3∗sin(82)
sin(43)
≈ 4,3560
→ 𝐡𝐡′ = 3 ∗ sin(55) ≈ 2,4575
2
Lijnlengte CB’: π‘Ž2 − 𝐡𝐡′2 = 𝐢𝐡′ → 32 − 2,462 ≈ 2,9607 → 𝐢𝐡′ = √2,95 ≈ 1, 7207
𝑂𝑋 =
π‘‚π‘Œ =
1,72 ∗ 2,46
= 2,1143
2
(4,36 − 1,72) ∗ 2,46
≈ 3,2381
2
𝑂 = 2,1143 + 3,2381 = 5,3524
b.
Gevraagd: lengte van a en oppervlakte O:
Lijnstuk a:
𝑏
sin(𝛽)
=
π‘Ž
sin(𝛼)
→
2
sin(43)
=
π‘Ž
sin(113)
→π‘Ž=
2∗sin(113)
sin(43)
≈ 2,6994
Lijnstuk c:
𝑐
sin(23)
2
= sin(43) → 𝑐 =
2∗sin(23)
sin(43)
≈ 1,1458
Lijnstuk AA’:
sin(43) =
𝐴𝐴′
𝑐
→ 𝐴𝐴′ = 1,1458 ∗ sin(43) ≈ 0,7815
Lijnstuk A’B:
√𝑐 2 − 𝐴𝐴′ = √0,71 ≈ 0,8379
Dan, oppervlakte van driehoek ABA’ =
0,8379∗0,7815
2
Enzo, oppervlakte van driehoek AA’C =
= 0,3274
(2,6994−0,8379)∗0,7815
2
= 0,7156
Gezamelijke oppervlakte (driehoek ABC) = 0,3274 + 0,7156 = 1,043
c.
Gevraagd: lengte van c en oppervlakte O:
Lijnstuk c:
𝑐
sin(61)
4
= sin(26) → 𝑐 =
4∗sin(61)
sin(26)
= 7,9806
4∗sin(93)
sin(26)
= 9,1122
Lijnstuk b:
𝑏
sin(93)
=
4
sin(26)
→𝑏=
Lijnstuk CB’:
cos(𝛾) =
π‘Žπ‘Žπ‘›π‘™π‘–π‘”π‘”π‘’π‘›π‘‘π‘’
π‘ π‘β„Žπ‘’π‘–π‘›
→ cos(61) =
𝐢𝐡′
4
→ 4 ∗ cos(61) = 𝐢𝐡′ = 1,9392
Lijnstuk AB’:
𝐴𝐡′ = 𝐴𝐢 − 𝐢𝐡′ = 𝑏 − 𝐢𝐡′ = 9,1122 − 1,9382 = 7,174
Lijnstuk BB’:
sin(61) =
𝐡𝐡′
4
→ 𝐡𝐡′ = 4 ∗ sin(61) = 3,4985
Oppervlakte driehoek ABB’:
𝐴𝐡′ ∗ 𝐡𝐡′ 7,27 ∗ 3,50
=
= 12,7225
2
2
Oppervlakte driehoek BB’C:
𝐡′ 𝐢 ∗ 𝐡𝐡′ 1,94 ∗ 3,50
=
= 3,395
2
2
Oppervlakte van gehele driehoek ABC:
12,7225 + 3,395 = 16,1175
1
1
∗ 𝑏 ∗ 𝑐 ∗ sin(𝛼) = ∗ 9,1122 ∗ 7,9806 ∗ sin(26) = 15,9394
2
2
d.
Gevraagd: hoek γ en oppervlakte O:
Hoek γ:
π‘Ž
sin(𝛼)
𝑐
5
3
= sin(𝛾) → sin(76) = sin(𝛾) → sin(𝛾) =
3∗sin(76)
5
= 0,5822 →
→ 𝛾 = arcsin(0,5822) = 35,6038 π‘”π‘Ÿπ‘Žπ‘‘π‘’π‘›
Hoek β:
180 − 35,6038 − 76 = 68,3962 π‘”π‘Ÿπ‘Žπ‘‘π‘’π‘›
Oppervlakte:
1
2
1
∗ 𝑐 ∗ π‘Ž ∗ sin(𝛽) = 2 ∗ 3 ∗ 5 ∗ sin(68,3962) = 6,9731
e.
Gevraagd: hoek α en oppervlakte O:
Hoek α:
𝑏
π‘Ž
4
2
2 ∗ sin(36)
=
→
=
→ sin(𝛼) =
= 0,2939 →
sin(𝛽) sin(𝛼) sin(36) sin(𝛼)
4
→ 𝛼 = arcsin(0,2939) = 17,0911 π‘”π‘Ÿπ‘Žπ‘‘π‘’π‘›
f.
Gevraagd: hoek γ en oppervlakte O:
Stel hier je rekenmachine in op rekenen met radialen.
Hoek α:
𝑏
sin(𝛽)
π‘Ž
4
3
= sin(𝛼) → sin(1,7) = sin(𝛼) → sin(𝛼) =
3∗sin(1,7)
4
= 0,7437 → 𝛼 = arcsin(0,7437) ≈ 0,84 π‘Ÿπ‘Žπ‘‘
Hoek γ:
Som van hoeken is altijd 180ο‚° = π radialen, dan: π – 0,8387 – 1,7 ≈ 0,6029 rad
Oppervlakte:
1
1
∗ π‘Ž ∗ 𝑏 ∗ sin(𝛾) = ∗ 3 ∗ 4 ∗ sin(0,6029) = 3,40
2
2
g.
Gevraagd: hoek γ en oppervlakte O:
De cosinusregel vraagt enkel één hoek op bij bepaalde zijden, deze kan dan uitgerekend worden:
π‘Ž2 = 𝑏 2 + 𝑐 2 − 2𝑏𝑐 ∗ cos(𝛼)
ofwel,
𝑐 2 = π‘Ž2 + 𝑏 2 − 2𝑏𝑐 ∗ cos(𝛾) → 𝛾 = arccos (
Oppervlakte:
1
2
(62 − 52 − 42 )
) = 85,22 π‘”π‘Ÿπ‘Žπ‘‘π‘’π‘›
−2 ∗ 5 ∗ 6
1
∗ π‘Ž ∗ 𝑏 ∗ sin(𝛾) = 2 ∗ 4 ∗ 5 ∗ sin(85,22) ≈ 9,9652
h.
Gevraagd: hoek α en oppervlakte O
hoek α:
(52 −52 −62 )
cosinusregel: π‘Ž2 = 𝑏 2 + 𝑐 2 − 2𝑏𝑐 ∗ cos(𝛼) → 𝛼 = arccos (
−2∗5∗6
) = 53,1301 π‘”π‘Ÿπ‘Žπ‘‘π‘’π‘›
𝛼 = 0,9273 π‘Ÿπ‘Žπ‘‘π‘–π‘Žπ‘™π‘’π‘›
Of:
Dan oppervlakte:
1
1
∗ 𝑏 ∗ 𝑐 ∗ sin(𝛼) = ∗ 5 ∗ 6 ∗ sin(53,1301) = 12
2
2
i.
Gevraagd: lengte a en oppervlakte O
Stel hier wederom je calculator in op rekenen met radialen.
Om lengte a te bepalen moeten eerst wat voorbereidingen getroffen worden:
Hoek gamma:
(5 ∗ 𝑠𝑖𝑛(0,75))
𝑏
𝑐
6
5
=
→
=
→ 𝛾 = arcsin (
) = 0,6041 π‘Ÿπ‘Žπ‘‘
sin(𝛽) sin(𝛾) sin(0,75) sin(𝛾)
6
Hoek α:
πœ‹ − 0,75 − 0,6041 = 1,7875 π‘Ÿπ‘Žπ‘‘
Lengte a:
6
π‘Ž
6 ∗ sin(1,7875)
=
→π‘Ž=
= 8,5965
sin(0,75) sin(1,7875)
sin(0,75)
Oppervlakte:
j.
1
2
∗ 6 ∗ 5 ∗ sin(1,7875) = 14,6492
Gevraagd: lengte a en oppervlakte O
Graden...
cosinusregel voor lengte a:
π‘Ž = √𝑏 2 + 𝑐 2 − 2𝑏𝑐 ∗ cos(𝛼) = √22 + 32 − 2 ∗ 2 ∗ 3 ∗ cos(71) = 3,0155
Oppervlakte:
1
1
∗ 𝑏 ∗ 𝑐 ∗ sin(𝛼) = ∗ 2 ∗ 3 ∗ sin(71) = 2,8366
2
2
k.
Gevraagd: lengte c en oppervlakte O
Hoek β:
6
5
5 ∗ 𝑠𝑖𝑛(58)
=
→ 𝛽 = arcsin (
) = 44,9676 π‘”π‘Ÿπ‘Žπ‘‘π‘’π‘›
sin(58) sin(𝛽)
6
Hoek γ:
𝛾 = 180 − 44,9676 − 58 = 77,0324 π‘”π‘Ÿπ‘Žπ‘‘π‘’π‘›
Lengte c:
5
𝑐
5 ∗ sin(77,0324)
=
→𝑐=
= 6,8946
sin(44,9676) sin(77,0324)
sin(44,9676)
Oppervlakte:
1
1
∗ π‘Ž ∗ 𝑏 ∗ sin(𝛾) = ∗ 5 ∗ 6 ∗ sin(77,0324) = 14,6175
2
2
Download