In de Lof der Zotheid wordt de lezer voortdurend op het verkeerde been gezet. Moet hij in deze lofprijzing dóór de Dwaasheid ván de Dwaasheid haar uitspraken over de dwaasheid van alles en iedereen, inclusief de Kerk en haar dienaren, serieus nemen of is alles ironie? Of soms het een en soms het ander? De Lof der Zotheid is hilarisch, soms sarcastisch, op het bijtende af. Geen klassieker uit de wereldliteratuur heeft zoveel generaties aan het denken gezet en geleerd met open blik en gezond verstand de wereld te bezien. DESIDERIUS ERASMUS Lof der Zotheid of De Dwaasheid gekroond Een pronkrede VERTAALD DOOR HARM-JAN VAN DAM ATHENAEUM – POLAK & VAN GENNEP AMSTERDAM 2001 Op het platteland, 9 juni 1508 Beste Thomas, Tijdens mijn recente terugreis uit Italië naar Engeland vond ik het zonde om alle tijd te paard te verspillen aan platvloerse, onbenullige kletspraatjes. In plaats daarvan wilde ik me een tijdje ongestoord bezinnen op wat ons allebei na aan het hart ligt, en ook met warme gevoelens terugdenken aan de even geleerde als dierbare vrienden die ik hier had achtergelaten. Een van de eersten aan wie ik moest denken was jij, Thomas. Altijd als ik aan je denk wanneer we ver van elkaar zijn, is dat even prettig als je gezelschap toen we bij elkaar waren – en ik mag sterven als dat niet het aanminnigste is wat ik in mijn leven heb meegemaakt. Dus omdat ik echt iets om handen wilde hebben en het me een minder geschikt moment leek voor serieus wetenschappelijk werk, besloot ik me te amuseren met een lof der Zotheid. ‘Welke godin van de wijsheid heeft dat in je hoofd laten opkomen?’ zul je zeggen. In de eerste plaats bracht jouw achternaam More me op het idee. Want die lijkt net zoveel op het Griekse woordje Moria, Zotheid, als jijzelf van de betekenis ervan verschilt. Een groter verschil is zelfs onmogelijk, daar is iedereen het over eens. Ten tweede had ik zo’n vermoeden dat juist jij dit speelse geesteskind van me zou waarderen, omdat je nu eenmaal heel erg dol bent op zulk soort humor, die eigenlijk wel geleerd is – vlei ik me – en hier en daar ook nog wel spits. Zelfs in het alledaagse leven speel je al vaak een soort Democritus. Toch zijn je intelligentie en inzicht zo uitzonderlijk dat je er op alle punten anders over denkt dan de doorsnee mens. Maar je bent weer zo ongelofelijk aardig en makkelijk van karakter dat je met elk soort mensen goed kunt omgaan, en ook nog met plezier. Daarom zal je dit pronkredevoerinkje graag als een aandenken aan je makker aannemen. Maar je zult 7 het ook in bescherming nemen, omdat het aan jou gewijd is en dus al bij jou hoort en niet bij mij. Want er zullen zeker criticasters met modder komen gooien. Sommige zullen beweren dat dit niemendalletje te lichtzinnig is, en ongepast voor een theoloog, anderen dat het te agressief is, en strijdig met de ingetogenheid van een christen. Ze zullen roepen dat ik met mijn agressieve aanvallen de oude komedie of een zekere Lucianus laat herleven. Maar als mensen bezwaar hebben tegen het luchtige onderwerp en het speelse karakter, wil ik ze er graag aan herinneren dat ik hier niet origineel ben: in het verleden hebben grote schrijvers al vaak zoiets gedaan. Eeuwen en eeuwen geleden heeft Homerus bij wijze van grapje zijn Muizenkikkerstrijd geschreven, Virgilius De mug en De stamppot en Ovidius De notenboom. Polycrates schreef een lofprijzing op Busiris, net als criticus Isocrates, Glauco op de onrechtvaardigheid, Favorinus op Thersites en op de derdedaagse koorts, Synesius op de kaalheid en Lucianus op de vlieg en op de kunst van het klaplopen. Seneca schreef een ‘Apotheose’ van Keizer Claudius als niemendalletje, Plutarchus een dialoog tussen Gryllus en Odysseus, Lucianus en Apuleius iets met een ezel als hoofdpersoon en een anonymus het Testament van het biggetje Knorrie Krokelodokus, dat ook door de heilige Hieronymus wordt genoemd. Zodoende verzoek ik mijn critici om het maar op te vatten alsof ik hiermee een spelletje schaak ter ontspanning heb gespeeld of desnoods ‘aan het hoepelen ben geweest’. Want het is wel erg onrechtvaardig om elke beroepsgroep zijn eigen amusement te gunnen, maar intellectuelen elke vorm van amusement te verbieden. En vooral als ‘de grapjes serieuze consequenties hebben’ en de humor zo wordt aangepakt dat een lezer die ‘geen plank voor zijn hoofd heeft’ er meer van opsteekt dan van de strikt logische of verleidelijke argu- 8 menten die bepaalde mensen hanteren. Bijvoorbeeld als iemand een lofrede op de retorica of de filosofie houdt die hij met veel geduld aan elkaar heeft gebreid, of als een tweede een panegyriek op een vorst houdt, een derde oproept tot oorlog tegen de Turken, een vierde de toekomst voorspelt en een vijfde nieuwe kloverijen voor geitenhaar bedenkt. Niets is namelijk zo onzinnig als serieuze dingen behandelen of het onzin is; niets is daarentegen zo aardig als onzin zo te behandelen dat je zelf het tegendeel van onzinnig blijkt. Ik laat een oordeel over mezelf aan anderen over, maar als mijn eigenliefde me niet bedriegt heb ik de dwaasheid geprezen op een manier die nog zo dwaas niet is. Om dan nu ook de bezwaren tegen mijn agressie te weerspreken: intelligente mensen hebben altijd de vrijheid gehad om straffeloos een satire op het dagelijks leven te schrijven, zolang die vrijmoedig bleef en niet echt fanatiek werd. Des te vreemder vind ik het dat men tegenwoordig zulke overgevoelige oren heeft dat die eigenlijk alleen nog maar plechtstatige eerbewijzen kunnen aanhoren. Bovendien zie je mensen om je heen die op zo’n perverse manier gelovig zijn dat ze de zwaarste kritiek op Christus nog beter kunnen verdragen dan het kleinste smetje dat bij wijze van grap op een paus of koning wordt geworpen, vooral als het om hun brood gaat. En ook nog dit: als je kritiek uitoefent op de manier waarop de mensen leven, maar zo dat je schimpscheuten absoluut niemand persoonlijk treffen, wek je dan de indruk agressief te zijn? Of eerder te doceren en te vermanen? Ik verzeker je trouwens dat ik talloze punten van kritiek op mezelf noem. Bovendien, als je geen enkele categorie personen spaart, bewijs je daarmee dat je woede geen enkele individuele persoon geldt, maar collectieve gebreken. Dus als iemand zal roepen dat hij gekwetst is, verraadt hij daarmee zijn eigen schuldbewustzijn, of in elk geval zijn vrees. De heilige Hie- 9 ronymus heeft tussendoortjes in dit genre geschreven die veel verder gaan en veel agressiever zijn. Soms noemde hij zelfs mensen expliciet bij naam. Afgezien daarvan dat ik helemaal geen namen noem, heb ik mijn pen ook nog zo ingehouden dat een verstandige lezer vanzelf zal inzien dat ik meer uit ben geweest op vermaak dan op agressie. Want ik heb nergens zoals Juvenalis geroerd in de beerput van geheime zonden, maar belachelijke in plaats van misdadige zaken aan mijn kritische blik onderworpen. En mocht iemand zelfs door deze argumenten niet verzoend worden, laat hij dan in elk geval voor ogen houden dat het een schone zaak is door Dwaasheid verketterd te worden. Door haar sprekend op te voeren moest ik gehoorzamen aan de regels voor wat past bij dat personage. Maar dat is een overbodige mededeling voor zo’n uitmuntend advocaat als jij, die ook je beste krachten geeft om zaken te winnen die niet zo best zijn. Hartelijke groeten, beste, welsprekende Thomas. Verdedig energiek je Zotheid. 10 Lof der Zotheid 1 De mensen mogen allemaal over mij zeggen wat ze willen - ik weet namelijk best hoe slecht Dwaasheid bekendstaat, zelfs bij de grootste dwazen -, toch ben ík het en ik alleen die de macht bezit goden en mensen vrolijk te maken, en dat wordt alleen al afdoende bewezen doordat, zodra ik voor deze enorme menigte naar voren kwam om mijn rede te houden, op slag ieders gezicht opklaarde in haast ongekende, uitzonderlijke vrolijkheid, doordat u dadelijk de rimpels uit uw voorhoofd hebt gestreken, doordat u mij met zo’n blije, gulle lach hebt toegejuicht dat het wel lijkt of heel het toegestroomde publiek dat ik hier zie totaal beneveld is door de nectar van de homerische goden gemengd met nepenthe, terwijl u er eerst zo verdrietig en gekweld bij zat alsof u regelrecht uit het hol van Trophonius kwam. Maar zoals geschiedt wanneer de ochtendzon de aarde zijn schone gouden gelaat toont, of wanneer na een grimmige winter een nieuwe lente met zoele zefiers zachtjes waait -alles ziet er dadelijk anders uit, krijgt een nieuwe kleur, ja welhaast een nieuwe jeugd: zo heeft u bij mijn aanblik meteen een ander gezicht opgezet. Wat erkend grote redenaars pas met moeite na een uitvoerige, lang ingestudeerde redevoering kunnen bereiken, de mensen problemen uit hun hoofd praten, dat heb ik dus in één klap gepresteerd alleen door me te laten zien. 2 Waarom ik eigenlijk zo vreemd uitgedost optreed vandaag, zult u straks horen, als u tenminste bereid bent mij uw oor te lenen, niet het oor dat u aan vrome predikers gunt, maar dat u spitst voor marktkooplui, clowns en narren en dat onze vriend Midas ooit aan Pan liet zien. Ik heb namelijk zin om 13 een tijdje de sofist voor u uit te hangen, maar dan niet zo een die tegenwoordig schooljongens allerlei vermoeiende haarkloverijen inprent en ze nog hardnekkiger ruziemakers maakt dan vrouwen zijn. Nee, ik zal de klassieken imiteren die de infame betiteling ‘filosofen’ wilden vermijden en zich daarom ‘sofisten’ lieten noemen. Het was hun werk in panegyrieken de lof van goden en grote helden te zingen. Een lofrede gaat u dus horen, niet van Hercules of Solon, maar van mijzelf, van Dwaasheid dus. 3 In elk geval geef ik geen klap om al die wijze mannen die betogen dat het buitengewoon dwaas en onbeschaamd is om je eigen lof te zingen. Voor mijn part is het zo dwaas als ze maar willen, zolang ze maar toegeven dat het gepast is. Want wat klopt en beter dan dat Zotheid haar eigen loftrompet steekt en haar eigen lied zingt? Wie kan mij immers beter typeren dan ikzelf – tenzij iemand mij beter kent dan ik mezelf ken. Trouwens, ik vind dat eigenlijk zelfs een stuk bescheidener dan de algemene praktijk van aristocraten en wijze mannen die uit een soort valse schaamte een pluimstrijkende redenaar of een grootsprekende dichter instrueren en inhuren om uit zijn mond hun eigen lof te horen, pure leugens dus. Toch zet zo’n timide man daarbij zijn veren op als een pauw en blaast zich op als een kikker, wanneer de onbeschaamde vleier die figuur van niks aan de goden gelijkstelt, wanneer hij hem als volmaakt voorbeeld van alle deugden afschildert (al weet de man in kwestie zelf dat er een wereld van verschil is), wanneer hij een domme kraai met geleende veren laat pronken, wanneer hij een neger witwast, en uiteindelijk een olifant maakt van een mug. Mijn laatste argument is dat ik me graag aansluit bij de versleten en banale uitdrukking ‘als je jezelf niet kietelt, doet 14 niemand het’. Wat me trouwens wel verbaast in dit verband is de ondankbaarheid van het mensdom – luiheid, kan ik ook zeggen: iedereen vereert mij ijverig en wil graag mijn gunst genieten, maar al zoveel eeuwen is er niemand opgestaan om in een succesvol betoog de Lof van de Dwaasheid te zingen, terwijl kerels als Busiris en Phalaris, de derdedaagse koorts, vliegen, kaalhoofdigheid en al dergelijke ellende toch vaak genoeg in uitvoerige lofredes, die met veel moeite een slaaptekort tot diep in de nacht in elkaar zijn gezet, de hemel in geprezen zijn. Van mij gaat u nu een redevoering horen die geïmproviseerd en onopgesmukt is, maar daarom des te meer waarheid bevat. 4 En u moet niet denken dat dit een verzinsel is, om met mijn brille te kunnen pronken, zoals het gros van de redenaars doet: die brengen dan, u kent dat, een redevoering waarop ze dertig jaar onafgebroken hebben gezwoegd (soms nemen ze zelfs een rede van een ander) en houden bij hoog en bij laag vol dat ze ‘dat niemendalletje’ in een paar dagen geschreven hebben of zelfs gedicteerd. Ik daarentegen heb het altijd het meest bevredigend gevonden om eruit te flappen wat me voor de mond komt. Ook moet niemand van mij verwachten dat ik, zoals de doorsnee retor doet, mezelf in een definitie uiteenzet, laat staan dat ik me indeel. Dat zijn twee dingen die niets dan slechts voorspellen: een vrouw wier macht zo wijd reikt te gaan begrenzen, of een die de hele wereld unaniem vereert te gaan verdelen. Trouwens, wat heeft het nu voor zin om door middel van een definitie een soort afschaduwing of idee van mij ten tonele te voeren terwijl u mij in eigen persoon met eigen ogen ziet? Hier ben ik dan, de ware gulle geefster van ga- 15 ven die de Romeinen Stultitia, Dwaasheid, noemen en de Grieken Moria, Zotheid. 5 Maar dat had ik niet eens hoeven te zeggen. Alsof je niet, zoals dat heet, aan mijn gezicht en aan mijn neus kunt zien wie ik ben. En alsof iemand die beweert dat ik Minerva of Wijsheid ben niet meteen weersproken wordt door mijn uiterlijk, al zeg ik geen stom woord – terwijl het woord toch een spiegel van de ziel is die nimmer liegt. Aan make-up heb ik geen behoefte: er bestaat geen verschil tussen wat ik op mijn gezicht laat zien en wat ik in mijn hart denk. Ik ben een vrouw uit één stuk; en daardoor kunnen zelfs degenen die het meest te koop lopen met hun naam en faam van Wijsheid, die er namelijk bij lopen als een aap met een gouden ring of een ezel in een leeuwenhuid, mij niet verhullen. Hoe goed ze hun rol ook spelen, toch verraden hun altijd wel ergens te voorschijn piepende ezelsoren een koning Midas. Het is toch ook godgeklaagd hoe ondankbaar het soort lui is die volkomen aan onze kant staan, maar zich bij de mensen zo schamen voor onze naam dat ze die links en rechts anderen als scheldwoord voor de voeten werpen. Deze mensen, die in feite volslagen idioten zijn, maar filosofen zo wijs als Thales willen lijken, kunnen we dus het beste idiotosofen noemen, dacht ik zo. 6 Ik heb, zoals u ziet, besloten om ook op dit punt de huidige redenaars te imiteren die zichzelf een god vinden als ze twee tongen hebben, zoals de bloedzuiger, en het een grootse prestatie achten een paar Griekse woordjes als mozaïeksteentjes in hun Latijnse redes te leggen, ook als ‘het hier mis16 plaatst is’. En kennen ze geen exotische equivalenten, dan graven ze uit stoffige manuscripten vier of vijf verouderde woorden op om de lezer in het duister te laten tasten. Zo kan namelijk wie ze begrijpt hoe langer hoe zelfingenomer worden, en wie ze niet begrijpt meer bewondering voelen juist ómdat hij er minder van begrijpt. Want het hoort zeker tot de meer verfijnde genoegens van ons soort mensen iets des te meer te bewonderen naarmate het uitheemser is. Wie meer pretenties heeft, die moet lachen en applaudisseren en naar het voorbeeld van een ezel zijn oren bewegen om de anderen te laten denken dat hij het prima begrijpt. Genoeg hierover en terug naar mijn onderwerp! 7 Mijn naam kent u dus, mannen van… ja mannen van wat eigenlijk? Van diepe dwaasheid natuurlijk. Met welke eretitel zal Vrouwe Dwaasheid beter degenen die zij gaat inwijden aanspreken? Maar niet zoveel mensen weten uit wat voor familie ik stam en daarom zal ik proberen, Muzen sta me bij, dat uiteen te zetten: mijn vader was niet Chaos, niet Orcus, niet Saturnus, niet Iapetus of een dergelijke verouderde stoffige god, maar Rijkdom zelf, die ondanks alle verzet van Hesiodus, Homerus of Jupiter zelf, ‘de vader van mensen en goden’ is. Alleen zíjn hoofdknik zorgt ervoor, vroeger en nu nog steeds, dat al het gewijde en profane volkomen ondersteboven wordt gegooid. Hij beslist hoe oorlog, vrede, macht, raad, rechtspraak, kiesrecht, huwelijk, contract, verdrag, wet, kunst, scherts, ernst – ik krijg geen adem meer… kortom hoe alle officiële en privé-aangelegenheden van de stervelingen geregeld worden. Zonder zijn hulp zou het hele volkje van goden in de poëzie, ik zal het sterker uitdrukken, zouden ook de eersterangs goden ofwel verhongeren of ‘zelf moeten 17 koken’ en dan verdraaid zuinig. Als je hem tegen je hebt, dan kan zelfs Pallas Athene niet genoeg hulp bieden, maar als hij je gunstig gezind is, dan kun je zelfs de oppergod Jupiter met bliksem en al tot de strop veroordelen. Dat is de vader op wie ik me beroem. En hij heeft mij niet uit zijn eigen hersenpan ter wereld gebracht, zoals Jupiter de grimmige en norse Pallas, maar verwekt bij de nimf Neotes, Jonkheid, verreweg de aantrekkelijkste en ook meest sprankelende van alle nimfen. En dat deed hij bovendien niet binnen zo’n treurig huwelijksverband als waarin die manke smid geboren is, maar veel prettiger, namelijk door zich ‘in liefde te vermengen’ zoals onze Homerus zegt. Want voor de goede orde: het was niet die Rijkdom die u uit Aristophanes kent, die met één been in het graf staat en halfblind is, die mij verwekt heeft, maar Rijkdom toen hij nog fris en vol jeugdig vuur was – en niet alleen jeugdig, maar ook alcoholisch, doordat hij net bij een godenmaal veel koppige nectar had ingenomen. 8 Als u ook mijn geboorteplaats wilt weten – want tegenwoordig vindt men het belangrijkste criterium voor adeldom de plaats waar je je eerste kreetje hebt geslaakt – ik ben niet op het zwervende Delos ter wereld gekomen, niet uit de ziedende zee, niet ‘in gewelfde grotten’, maar op de eilanden der gelukzaligen, waar alles vanzelf groeit, zonder zaaien en zonder maaien. Daar bestaat geen pijn, geen ouderdom en geen ziekte. Op de akkers zie je geen asfodillen, kaasjeskruid, zee-ui, lupine, bonen of dat soort onkruid. Maar wat je ook kijkt en waar je ook ruikt, heerlijk komt je de vergeetbloem moly tegemoet, algenezer panacee, pijnstiller nepenthe, marjolein, ambrozijn, lotus, rozen en viooltjes, hyacinten en venusschoentjes. In dit paradijs ben ik geboren en natuurlijk heb ik het leven niet 18 ingezet met gehuil, maar heb ik onmiddellijk mijn moeder lief toegelachen. En ik benijd de allerhoogste zoon van Kronos zijn geit als voedster zeker niet, want mij hebben twee alleraardigste nimfen met hun borsten gezoogd, Roesje, Methe, de dochter van Bacchus, en Wilde, Apaidia, de dochter van Pan. U ziet ze hier ook, in mijn gevolg van vriendinnen en dienaressen. Als u al hun namen wilt weten, dan zullen die me, met permissie, in het Grieks uit de mond komen. 9 De vrouw die u hier met opgetrokken wenkbrauwen ziet staan is Philautia, Eigenliefde. Zij daar, die u als het ware toelacht met haar ogen en in de handen klapt heet Kolakia, Vleierij. Van dit meisje dat er zo suf en slaperig uitziet, is Lethe, Vergetelheid, de naam. Die met haar ellebogen op tafel en het hoofd in de handen wordt Misoponia, Laksheid, genoemd. Zij met die krans van rozen op en druipend van parfums is Hedone, Genotzucht. Met die vochtige naar alle kanten schietende ogen, dat is Anoia, Leeghoofd. Die met de glanzende huid en het al te weldoorvoede lichaam is Truphe, Overdaad. U ziet ook twee goden tussen de meisjes staan: de één heet Komos, Dronkemansoptocht, de ander Negretos Hupnos, Bodemloze Slaap. En ik verzeker u, door de trouwe hulp van mijn gevolg breng ik van alles en nog wat onder mijn zeggenschap, ik, keizerin over keizers. 10 Mijn afkomst, opvoeding, en vrienden hebt u gehoord. Spits nu uw oren om te horen met welke grote gaven ik goden én mensen begunstig en hoe ver mijn macht reikt. Zo zal iedereen zien dat ik met recht en reden de titel Godin voor mij 19 opeis. Want als een bepaalde schrijver treffend gezegd heeft dat het ware kenmerk van een godheid: stervelingen helpen, en als degenen die de mensheid hebben geleerd nuttige producten als wijn of graan of wat dies meer zij te verbouwen daarom terecht in de godenraad zijn opgenomen, dan mag ik, die in mijn eentje alles aan allen schenk, toch zeker met recht het alfa en omega van alle goden zijn en heten? 11 Om te beginnen: bestaat er iets wat heerlijker of kostbaarder is dan het leven zelf? Maar dat het leven aanvangt, dat moet zeker als mijn verdienste en die van niemand anders worden beschouwd. Want de speer van Pallas, de dochter van de geweldenaar, of de aegis van de wolkenverzamelaar Zeus, die zorgen niet voor de verwekking of voortplanting van de mens. Integendeel, als de Vader Zelf van goden en mensen, die met één knik van zijn hoofd de hele Olympus laat beven, weer eens wil doen wat hij niet laten kan, namelijk een kindje maken, dan moet hij juist zijn drievuldige bliksem en het titanenuiterlijk waarmee hij naar believen alle goden angst aanjaagt verbergen en, arme god, net als een acteur het uiterlijk van een ander aannemen. Zo beschouwen de stoïcijnen zich als halve goden. Maar al is iemand drie of vier keer stoïcijn, al is hij voor mijn part een driedubbelovergehaalde stoïcijn, toch zal ook díe zo niet zijn baard, dat handelsmerk van de filosoof (al deelt hij dat wél met de bok), dan toch zijn strenge blik moeten verwijderen, zijn voorhoofd ontfronsen, zijn ijzeren principes laten varen, heel even dol en dwaas moeten zijn. Kortom, die filosoof zal mij, mij en niemand anders erbij moeten halen als hij echt vader wil worden. Maar waarom spreek ik geen duidelijker taal tegen u? Dat past toch bij me. Zegt u het maar: het hoofd, de borst, de 20 handen, de oren, die delen waar men zich niet voor hoeft te schamen, verwekken die goden of mensen? Nee, dacht ik zo. Het lichaamsdeel dat zó dwaas en zó lachwekkend is dat het woord alleen al de lachlust wekt, is de voortplanter van het mensengeslacht. Dát alleen is de ware heilige bron waaruit alles het leven indrinkt – niet het vermaarde viertal van Pythagoras. En nu vraag ik u: welke man zou vrijwillig zijn nek aan de leiband van het huwelijk aanbieden als hij eerst, zoals die filosofen zich aangewend hebben, de nadelen van zo’n leven voor zichzelf op een rijtje had gezet? En welke vrouw zou ooit een man bij zich laten als ze het gevaar en de pijn van een bevalling of de problemen van het opvoeden kende of er over nagedacht had? Dus als u uw leven dankt aan het huwelijk, en het huwelijk weer aan mijn dienares Leeghoofd, dan snapt u nu wat u aan mij dankt. Bovendien, welke vrouw zou die ervaring ooit willen herhalen zonder de werkzame invloed van Vergetelheid? Werkelijk, hoe Lucretius ook protesteert, Venus zelf zal nooit ontkennen dat haar macht lam en loos is zolang mijn goddelijke kracht die niet completeert. Dus mijn beneveld en lachwekkend gestoei brengt strengmoralistische filosofen voort (in onze tijd opgevolgd door wat men monniken noemt) én in purper geklede despoten én vrome priesters én driewerf heilige pausen. En dan ook nog die hele verzameling goden uit de poëzie, die met zo veel zijn dat zelfs de Olympus, hoe ruim hij ook is, zo’n massa amper kan bergen. 12 Maar dat de broedplaats en kweekvijver van het leven aan mij te danken is, betekent niet veel zolang ik niet kan aantonen dat alle prettige dingen van het leven ook door mij geschonken zijn. Want wat heeft dit leven voor zin, ja moeten 21 we het überhaupt een leven noemen, als je er genot uit weglaat. Ik hoor applaus. Ik wist wel dat niemand van u zo wijs, nee zo dwaas, nee ik bedoel juist zo wijs is dat hij er zo over denkt. Toch versmaden zelfs de stoïcijnen die ik noemde het genot niet, al doen ze erg hun best om dat te verhullen en verketteren ze het met duizend verwensingen ten overstaan van het volk, namelijk om het zelf des te uitbundiger te smaken als ze de anderen verjaagd hebben. Maar laten ze, bij god, mij maar vertellen welk stadium van het leven eigenlijk niet somber is, vol problemen, zonder vrolijkheid, zonder geestigheid, zonder kraak of smaak, totdat je er genot aan toevoegt, de kruiderij van de dwaasheid. Alleen al de onvolprezen Sophocles kan hiervoor als kroongetuige optreden, die zo’n schitterende lofprijzing op mij heeft nagelaten: ‘het heerlijkst leeft de mens zolang hij niets beseft’. Toch wil ik de hele zaak ook nog eens punt voor punt aan u uitleggen: 13 Om te beginnen: wie weet niet dat de vroegste leeftijd van de mens verreweg de gelukkigste is en verreweg de aantrekkelijkste voor iedereen? Want wat hebben baby’s dat we ze zo graag knuffelen, kussen en koesteren en dat zelfs vijanden zo’n kindje te hulp schieten? De charme van de dwaasheid, die de natuur in haar voorzienigheid expres aan pasgeborenen toevoegt, zodat ze als het ware een zakcentje aan genot hebben om de inspanning van hun opvoeders te verzoeten en de gunsten van hun verzorgers te winnen. En dan het volgende stadium, de jeugd. Is die niet bij iedereen geliefd? Schenkt niet iedereen die van ganser harte zijn sympathie? Geeft men zich niet alle moeite om haar vooruit te helpen, biedt niet iedereen gedienstig de helpende hand? En waardoor komt die populariteit van de jeugd? Door mij en nie- 22 mand anders. Dankzij mij heeft zij vrijwel geen verstand en daardoor vrijwel geen verdriet. En ik lieg niet: direct daarna, als ze ouder zijn geworden en door ervaring en scholing een beetje volwassen verstand beginnen te krijgen, verwelkt hun bloeiende schoonheid, verschrompelt hun vrolijkheid, verbleekt hun charme, verslapt hun energie. En hoe verder de mens van mij af raakt, des te minder leven zit er in, totdat ‘de moeizame ouderdom’ komt, de ouderdom met gebreken, die zowel anderen als zichzelf tot last is. Maar ook die zou voor iedereen volkomen onverdraaglijk zijn als ik niet alweer medelijden had met zoveel leed en een helpende hand bood. Net als goden in poëzie vaak stervenden te hulp schieten met een of andere metamorfose breng ik op dezelfde manier mensen die bijna in hun kist liggen weer zoveel mogelijk terug in hun kindertijd; daarom gebruiken de mensen met recht het woord kinds voor ze. En voor het geval dat iemand wil weten hoe ik ze van gedaante laat verwisselen:daar maak ik geen geheim van. Ik breng ze naar de bron van onze Lethe (want die ontspringt op de Eilanden der Gelukzaligen; wat in de onderwereld stroomt, is maar een klein zijbeekje) en zodra ze daar langdurige vergetelheid hebben gedronken, kunnen hun problemen langzaam verwateren en worden ze weer jong. Maar dan zijn ze gek en dwaas, wordt er gezegd. Absoluut, maar dat is precies wat weer kind worden inhoudt. Kind zijn is toch niets anders dan gek en dwaas zijn? Dit vinden we toch juist zo leuk aan de jeugd, dat ze totaal geen verstand heeft? Wie verafschuwt niet een kind met de wijsheid van een volwassene als een verfoeilijk misbaksel? Dat wordt bewezen door de vaak gehoorde zegswijze ‘ik houd niet van wijsneuzige knaapjes’. En wie zou er tegen kunnen om zaken te doen of contact te hebben met een bejaarde die aan zoveel levenservaring evenveel energie en oordeelsvermogen zou paren? 23 Dus is de gekte van oude mensen aan mij te danken. Aan de andere kant is die dierbare gek wel weer verlost van de akelige problemen die onze wijsgeer martelen. Soms is hij een gezellige drinker. Hij voelt niet die weerzien tegen het bestaan die het mensen in de kracht van hun leven vaak ondraaglijk moeilijk maakt. Soms begint hij, net als die oude bok bij Plautus, weer iets te lusten en wordt hij doodongelukkig als hij verstandig is. Terwijl hij nu dankzij mij soms gelukkig is, soms geliefd bij zijn vrienden, een gezellige feestneus zelfs. Daarom vloeit bij Homerus de taal zoeter dan honing uit Nestors mond, terwijl die van Achilles hatelijk is, en ook bij Homerus ‘ijlen de’ woorden de oude mannen uit de mond wanneer ze op de muur zitten. Als je het zo bekijkt, zijn bejaarden zelfs beter af dan kleine kinderen, die wel een fijn leventje hebben maar niet goed kunnen praten en daardoor het voornaamste plezier in het leven missen: kletsen. Daar komt nog bij dat oude mensen ook hartstochtelijk plezier beleven aan kleine kinderen en kleine kinderen weer veel pret hebben met oude mensen ‘omdat altijd een god het gelijke drijft naar ’t gelijke’. Op alle punten komen ze immers overeen, behalve dat de één gerimpelder is en meer jaren telt. Maar verder… hun vlashaar, tandeloze mond, geringe grootte, hun zin in melk, hun mummelen, kwekken, nonsens, vergeetachtigheid, onbezonnenheid, kortom alle andere dingen kloppen. En hoe dichter de mens bij de ouderdom komt, hoe meer hij terugkeert naar een soort kindertijd, totdat hij als een kind, zonder het leven moe te zijn, zonder de dood te voelen, het leven verlaat. 14 Vergelijkt u nu alstublieft deze weldaad van mij even met de metamorfosen die andere goden geven. Wat die doen als ze 24 kwaad zijn, wil ik liever niet ter sprake brengen; maar wie ze bijzonder welgezind zijn, veranderen ze graag in een boom, een vogel, een cicade of zelfs een slang, alsof iets anders worden niet precies betekent: doodgaan. Ik daarentegen breng een en dezelfde mens terug in het beste en gelukkigste stadium van zijn leven. Dus als de mensheid zich volkomen afzijdig hield van elk contact met wijsheid en eeuwig met mij leefde, dan zou er helemaal geen ouderdom bestaan, maar zou men eeuwige jeugd genieten, in gelukzaligheid. U merkt toch dat al die rechtlijnige mensen die de filosofie of serieuze, verheven zaken toegewijd zijn, vaak nog voor ze volledig volwassen waren al bejaard zijn, en dat komt doordat hun problemen en het telkens heftig werken der hersens zachtjes de kracht van de geest verslappen en de levenssappen aftappen. Mijn eigen Zotten daarentegen ‘zijn gezellige dikkerds en zitten goed in hun vel’, het zijn echte varkentjes uit Acarnanië zoals dat heet, die zeker nooit aan enig ouderdomsgebrek zullen lijden, zolang ze niet besmet worden door contact met Wijzen, zoals soms gebeurt; kennelijk mag ‘het leven van de mens niet puur gelukkig zijn’. Een ander zwaarwegend argument is de bekende uitdrukking die zegt dat de Dwaasheid het enige is dat de normaal zo vluchtige jeugd vasthoudt en de kwalijke ouderdom op grote afstand houdt. Dus de volksmond heeft het bij het rechte eind als er zo vaak over de Brabanders gezegd wordt dat bij andere mensen het verstand met de jaren komt, maar dat zij naarmate ze dichterbij de ouderdom komen dwazer en dwazer worden. En tegelijk is er geen ander volk dat zo uitbundig gezellig is of zo weinig last heeft van de ellende van de ouderdom. Zowel geografisch als cultureel zijn mijn eigen Hollanders ze het meest nabij – zou ik mensen die mij zo toegewijd vereren dat ze daarmee hun bijnaam hebben verdiend niet ‘mijn eigen’ noemen? Verre van zich voor die bijnaam te 25 schamen gaan ze er juist heel erg prat op. Laten de mensen toch vooral in hun opperste dwaasheid een Medea, een Circe, een Venus, een Aurora en ik weet niet wat voor bron zoeken om hun jeugd te herstellen: alleen ik kan dat, én doe het. Ik bezit het wondersap waarmee de dochter van Memnon de jeugd van haar grootvader Tithonus verlengde. Ik ben de Venus die Phaon de gunst verleende weer zo jong te worden dat hij door Sappho hartstochtelijk bemind werd. Ik heb de kruiden (voorzover die er zijn), ik ken de spreuken, ik bezit die bron, die de vergleden jeugd niet louter terugbrengt maar, wat veel verkieslijker is, eeuwig instandhoudt. Dus als u allemaal het standpunt onderschrijft dat er niets beters is dan jeugd en niets verfoeilijkers dan ouderdom, dan ziet u toch wel in wat u aan mij te danken hebt vanwege het vasthouden van zoiets goeds en het afhouden van zoiets slechts. Lees verder in het boek Lof der Zotheid van Desiderius Erasmus vertaald door Harm-Jan van Dam en uitgegeven door Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2001. Oorspronkelijke titel: “Morias Enkomion, id est, Stultitiae laus, Erasmi Roterodami declamatio”. ISBN 90 253 1129 6. Lees ook “De Mensheid zij geprezen” van Arnon Grunberg.