Decubitus- of Doorligwonden Inleiding Decubitus (van het latijnse decumbere=neerliggen) is een vaak voorkomende en toch vaak voorkombare complicatie. Decubituswonden, doorligwonden en drukwonden zijn synoniemen en verwijzen naar letsels ontstaan door langdurige druk op de huid. De zorg voor decubituspatiënten vraagt ongeveer 1% van het gezondheidszorgbudget in Nederland en ze komt voor in alle settings van de gezondheidszorg. Exacte absolute cijfers zijn er niet voor Nederland. In de Verenigde Staten worden er jaarlijks ongeveer 2,5 miljoen doorligwonden behandeld. Decubitus gaat gepaard met veel ziektelast en vermindert de kwaliteit van leven voor zorgvragers en mantelzorgers. Er is aangetoond dat zowel morbiditeit als mortaliteit verhogen bij decubituspatiënten die in het ziekenhuis verblijven. De opnameduur wordt langer, de heropnamecijfers zijn hoger en hiermee samengaand uiteraard de ziekenhuisverblijf-gerelateerde kosten. Pathofysiologie Zoals de naam doet vermoeden ontstaan drukwonden door onophoudelijke druk op de weke delen over een botuitsteeksel. Er is een aangetoonde verhouding tussen externe compressiekracht, tijd en capillaire perfusiedruk - geïnduceerde ischemie. Kort uitgelegd ontstaat een doorliggend als gedurende een bepaalde tijd de externe druk hoger is dan de capilliare perfusiedruk. Als de externe druk verdeeld wordt over een groot oppervlak, bijvoorbeeld bij diepzeeduikers, is er amper stijging van de lokale druk tot kritische niveaus. Echter, als die druk terechtkomt op enkele benige uitsteeksels, zoals bij zitten of liggen loopt deze algauw hoog op. Bij de liggende patiënt (Fig 1A) zijn de meest gevoelige plaatsen het sacrum, de billen, het occiput en de hielen. Bij de zittende patiënt, voornamelijk als de patiënt met de voeten steunt (Fig 1C en D), komt deze druk integraal terecht op de zitknobbels (tuber ischiadicum). Figuur 1: verdeling van druk bij A. liggende patiënt op rug, B. liggende patiënt op buik, C. Zittende patiënt met zwevende voeten, D. Zittende patiënt met voeten ondersteund. De externe druk loopt dan op tot 100 mmHg, terwijl de capillaire perfusiedruk slechts 20-40 mmHg is (Fig 2). Figuur 2. Externe druk op de tuber ischiadiicum bij zitten. Huid is veel minder gevoelig aan ischemie dan spierweefsel. Ischemie en weefselversterf treedt dan ook eerst op in de spieren onder de huid en wanneer een huidletsel zichtbaar wordt is vaak reeds een uitgebreide necrose onderhuids (Tip of the iceberg phenomenon, Fig 3) Figuur 3: ‘Tip of the Iceberg’ fenomeen We mogen hierbij niet uit het oog verliezen dat oplopende externe druk niet enkel door houding wordt veroorzaakt maar ook door knellende kledij, drukverband of gipsverband kan worden veroorzaakt. Bij het aanleggen van een onderbeengips zijn bijvoorbeeld de fibulakop en hiel risicopunten. Bij een bovenarmgips het olecranon. Bijkomende risicofactoren zijn inflammatie, infectie en oedeem. Er werd aangetoond dat externe druk in combinatie met infectie resulteert in een 100-voudige toename in bacterie-aantal. Patiëntenpopulatie Er zijn drie patiëntenpopulaties waarbij doorligwonden ontstaan: 1. Patiënten met neurologische letsels. Het gaat hierbij niet enkel over dwarslaesie (tetra- of paraplegie) maar ook centrale letsels zoals dementie of verlamming na een cerebrovasculair accident (CVA). 2. Ouderen Bij de veroudering van de huid ondergaat deze zowel structurele als fysiologische veranderingen waardoor de barrièrefunctie en lokale vascularisatie vermindert. Ouderen hebben uiteraard ook vaker problemen van verminderde mobiliteit en verlies van sensibiliteit van de huid. 3. Gehospitaliseerde patiënten Uiteraard spelen ook hier multiple factoren een rol zoals minder goede algemene toestand, immobilisatie, malnutritie en voorbeschikkende factoren zoals orthopedische letsels, neurologische letsels en cardiovasculaire achteruitgang. Risicofactoren Risicofactoren voor het ontstaan van doorligwonden zijn te categoriseren in omgevingsfactoren en systematische factoren. Omgevingsfactoren zijn lokale druk, frictie en spanning op de huid. Voorbeelden van systematische factoren zijn leeftijd, gewicht, mentale status, mobiliteit, voeding, problemen van vocht op de huid en voorbeschikkende ziektes. Een voorbeeld van een hoog-risicopatiënt is bijvoorbeeld een bejaarde die lijdt aan een neurologische aandoening zoals CVA, paralyse of dementie. Ook jonge mensen die ten gevolge van een ongeval tetrapleeg worden door een hoge dwarslaesie, hierdoor slechte voeding hebben en verpleegd worden op een daartoe niet voorzien bed met slechte matras kunnen snel en uitgebreid doorligwonden ontwikkelen. Immobiliteit is een van de belangrijkste risicofactoren. Door immobilisatie gaat gedurende lange tijd de lokale weefseldruk de capillaire druk overstijgen, voornamelijk over benige uitsteeksels. Verliezen we hierbij niet uit het oog dat ook bij slecht aangelegde gips-, of drukverbanden een groot risico is op drukletsels. Er is een duidelijke link tussen ondervoeding en slechte wondheling. Door ondervoeding ontstaat gewichtsverlies, waardoor de weke delenbedekking van de benige uitsteeksels nog vermindert en lokale druk verhoogt. Ook is er en negatieve stikstofbalans, een katabole status, waardoor wondheling vertraagt, het immuunsysteem uit balans raakt en dit kan leiden tot multiple orgaanfalen. Ondervoede patiënten hebben dan ook een verhoogd risico op sepsis, infectie, verlengde hospitalisatieduur en verhoogde mortaliteit tijdens ziekenhuisopname. Vooral ouderen hebben een grote kans op ondervoeding, maar ook de acute traumatologische patiënt. Classificatie De indeling van doorligwonden in stadia of graden impliceert een progressie van I naar II naar III of IV, terwijl dit niet altijd het geval is. Zoals reeds eerder benadrukt begint een decubituswond vaak onderhuids en is op het moment van huidbeschadiging onmiddellijk graad III of IV. We spreken dan ook over categorieën van decubitusletsels. Categorie I: niet-wegdrukbare roodheid bij een intacte huid Intacte huid met niet-wegdrukbare roodheid in een gelokaliseerd gebied meestal ter hoogte van een botuitsteeksel uitsteeksel. Er kan sprake zijn van een verkleuring van de huid, warmte, oedeem, verharding en pijn. Een donker gekleurde huid vertoont mogelijk geen zichtbare verkleuring. Verdere beschrijving: Het gebied kan pijnlijk, stijf, zacht, warmer of kouder zijn in vergelijking met aangrenzend weefsel. Categorie I kan moeilijk te ontdekken zijn bij personen met een donker gekleurde huid. Dit kan betekenen dat dit personen zijn die risico lopen op een laattijdige vaststelling van de wond. Categorie II: verlies van een deel van de huidlaag of blaar Gedeeltelijk verlies van een laag van de huid, waardoor een oppervlakkige open wond zichtbaar wordt met een rood, roze wondbodem, zonder wondbeslag. Kan er ook uitzien als een intacte of open/gescheurde, met vocht gevulde of met serum en bloed gevulde blaar. Verdere beschrijving: Ziet eruit als een glimmende of droge oppervlakkige wond zonder wondbeslag of kneuzing. Deze categorie moet niet gebruikt worden om skin tears, kleefpleisterletsel, incontinentie gerelateerde dermatitis (‘Incontinence Associated Dermatitis’ of IAD), maceratie of schaafwonden te beschrijven. Categorie III: verlies van een volledige huidlaag (vet zichtbaar) Verlies van de volledige huidlaag. Subcutaan vet kan zichtbaar zijn, maar bot, pezen en spieren liggen niet bloot. Wondbeslag kan aanwezig zijn. Ondermijning of tunneling kunnen aanwezig zijn. Verdere beschrijving: De diepte van de categorie III decubitus varieert per anatomische lokatie. De neusbrug, het oor, het achterhoofd en de enkel hebben geen subcutaan (vet)weefsel en categorie III decubitus kan daarom oppervlakkig zijn. Daar tegenover staat dat gebieden met een grote hoeveelheid vet extreem diepe categorie III decubitus kunnen ontwikkelen. Bot en pezen zijn niet zichtbaar of direct voelbaar. Categorie IV: verlies van een volledige weefsellaag (spier/bot zichtbaar) Verlies van een volledige weefsellaag met blootliggend bot, pezen of spieren. Een vervloeid wondbeslag of necrotische korst kan aanwezig zijn. Meestal is er sprake van ondermijning of tunneling. Verdere beschrijving: De diepte van de categorie IV decubitus varieert per anatomische locatie. De neusbrug, het oor, het achterhoofd en enkel hebben geen subcutaan (vet)weefsel en deze decubitus kan oppervlakkig zijn. Categorie IV decubitus kan zich uitbreiden in de spieren en/of ondersteunende structuren (bijvoorbeeld fascia, pezen of gewrichtskapsel), waardoor gemakkelijk osteomyelitis of osteitis ontstaat. Blootliggend bot/spierweefsel is zichtbaar en direct voelbaar. Categorie IV decubitus kan zich ook onder een intacte huid manifesteren. Het belang van deze classificatie berust op verschil in behandelingsstrategie, en niet op louter beschrijven van de wond. Preventie Wisselhouding Patiënten van houding veranderen is een belangrijk onderdeel bij de preventie van decubitus. Druk veroorzaakt door het liggen of zitten op een bepaald deel van het lichaam kan resulteren in een aanhoudende vervorming van het zachte weefsel en, uiteindelijk, in ischemie van het aangedane gebied. Normaal gesproken is er een pijnreactie die de persoon aanzet tot het veranderen van houding. Wanneer er geen houdingsverandering plaatsvindt, ontstaat er een voortdurende ischemie en onvermijdelijk weefselschade. De twee belangrijkste punten van aandacht zijn het vermogen van de persoon om pijn te voelen en het daadwerkelijke fysieke vermogen van de persoon om te bewegen of zichzelf van houding te veranderen. Patiënten die niet zelf van houding kunnen veranderen hebben hulp nodig bij deze activiteit. Een frequentie van houdingswissel van 1x per drie uur is wat maximaal nodig is, vaker is niet aangewezen, omdat deze houdingswissel voor de patiënt een oorzaak van discomfort kan betekenen. Bij patiënten met een hoger risico wordt in de regel vaker van houding gewisseld dan bij patiënten met een lager risico. Wisselhouding houdt concreet in om de patiënt te draaien naar een houding waar de drukverdeling op de benige uitsteeksels verandert. Draaien van rug- naar zijig in beide richtingen is de meest voorkomende vorm van houdingswissel. Drukverminderende onderlagen Laat een geïmmobiliseerde patiënt niet langer dan noodzakelijk op een harde onderlaag zitten of liggen. (bijvoorbeeld po, douchestoel, behandel-/ röntgentafel, brancard). Bij deze patiënten worden een aantal middelen gebruikt om lokale drukzones te vermijden. Hulpmiddelen zijn: - Gebruik van anti-decubitus matras en bed. Alternerende drukmatrassen (‘Low air loss’, Figuur 4) spreiden de druk optimaal over de gehele lichaamsoppervlakte. Dit zijn speciale ziekenhuisbedmatrassen die ook in thuissituatie en verzorgingstehuis worden gebruikt. De meest optimale houding in bed is een ‘Fowler’ houding (cfr. Fig 5) - Bij rolstoel gebonden patiënten wordt in de rolstoel gebruik gemaakt van druk reducerende kussens met luchtkussentjes. Deze moeten regelmatig worden gecontroleerd op correcte spanning. - Bij bedlegerige patiënten dient steeds een kussen onder de kuiten worden gelegd om elk contact van de hiel met de matras te mijden (‘Zwevende hielen’). Vermijd het gebruik van: - Hulpmiddelen met uitsparingen - Ring- of donutvormige hulpmiddelen - Met water gevulde handschoenen Behandeling De behandeling van een hoog-risicopatiënt met decubitus begint met dezelfde preventieve maatregelen als bij de hoog-risicopatiënt zonder decubitus. - Zorg voor wisselhouding en zorg er hierbij voor dat de patiënt niet op de decubituswond komt te liggen. - Drukreducerende Figuur 4: Alternerende druk matras onderlagen Figuur 5. Fowler positie - Optimalisatie van de voedingstoestand - Optimalisatie van de algemene (medische en psychologische) toestand en andere comorbiditeiten. - Bij niet-geïmmoblilseerde patiënten die door een plots ziektebeeld een doorliggende hebben opgelopen wordt aangeraden om zo snel mogelijk te mobiliseren. Sinds de jaren ’60 is men het er over eens dat de wondgenezing wordt bevorderd wanneer de wondomgeving vochtig is in plaats van de wond aan de lucht, met warme lampen of met uitdrogende middelen uit te drogen. Afsluitende of semi-permeabele verbanden die de wondbodem vochtig houden, bevorderen re-epithelisatie en wondsluiting. Er zijn verbanden ontwikkeld voor decubituswonden die de genezingstijd versnellen, die bloed en weefselvocht absorberen, die pijnloos zijn bij het aanbrengen en die het verwijderen en beschadiging van de huid rondom de wond verminderen. Wondreiniging De eerste stap in conservatieve wondbehandeling van decubitusulcera is echter een adequate reiniging van de wond. Dit gebeurt met kraantjeswater of fysiologisch serum. Best is om de wond te spoelen met stromend water met een grote spuit of douchekop. Wonddebridement Een volgende stap is debridement van de wond. Necrotisch weefsel Niet alleen is het belangrijk om necrotisch weefsel te verwijderen, ook dient door regelmatige reiniging de bacteriële load te worden gereduceerd. De vormen van debridement zijn: - Scherp (chirurgisch) debridement maakt gebruik van scalpels, curettes, scharen en tangen en is de meest snelle manier voor het uitvoeren van een debridement. Deze methode vermindert het aantal oppervlakkige bacteriën en verwijdert oude cellen, waardoor een chronische wond verandert in een acute wond. - Autolyse is een vorm van een langzame, uiterst selectief debridement dat van nature voorkomt in alle wondsoorten. Macrofage fagocytische bacteriën en endogene proteolytische enzymen zoals collagenase, elastase, myeloperoxidase, zuur hydrolase en lysozymen maken het necrotisch weefsel en necrotische korsten selectief vloeibaar en scheiden het selectief van gezond weefsel. Dit proces gebeurt traag en dient te worden gestopt bij infectie of plotse achteruitgang van de patiënt. - Enzymatisch debridement wordt verkregen door het aanbrengen van exogene proteolitische of fibrinolytische enzymen (papaïne, bacteriële collagenasen) op het wondoppervlak dat synergetisch zal werken met de lichaamseigen endogene enzymen. - Mechanisch debridement is een niet-selectieve vorm van debridement, wat resulteert in de verwijdering van zowel dood als levend weefsel. Voorbeelden van middelen voor mechanisch debridement zijn droog-op-nat verbanden, wondirrigatie, whirlpooltherapie en ultrasonische mist. - Biochirurgisch debridement (madentherapie) bestaat uit het aanbrengen van steriele larven op de wondbodem met afstervend weefsel. Steriele larven produceren een mengsel van proteolytische enzymen waaronder collagenase, allantoïne en andere middelen met een antibacteriële activiteit met een breed spectrum. Conservatieve behandeling Wondverbanden spelen een centrale rol in de zorg voor decubituswonden. De keuze voor een verband moet gebaseerd zijn op de mate van exsudaat, de conditie van de huid rondom de wond en de doelen van de patiënt met decubitus. De hoeveelheid exsudaat vermindert zodra de genezing van decubituswonden inzet of plaatsvindt. Over het algemeen is het beste te zorgen voor een vochtige wondbodem bij een rode granulerende wond om de genezing en het sluiten van de wond te bevorderen. Er bestaan verschillende soorten verbanden die zorgen voor het creëren van een vochtig wondmilieu. Het soort verband dat gebruikt moet worden kan echter na verloop van tijd veranderen als de wond geneest of verslechtert. Belangrijk is dat het wondverband contact houdt met de wondbodem en er geen ‘dode ruimte’ ontstaat. De belangrijkste afsluitende en semi-permeabele afdekverbanden zijn hydrocolloïd verbanden, alginaten, hydrogels, schuimverbanden, hydrofiberverbanden en paraffine gaas- en nietverklevende verbanden. Verbanden waarmee de afdekverbanden vastgezet kunnen worden zijn gaasrollen en – verbanden. Recente producten, waarvan gezegd wordt dat ze de vorming van bloedvaten verhogen of infectie verminderen, zijn zalf of verbanden met hyaluronzuur of verbanden waaraan zilver is toegevoegd. Verbanden die medische honing bevatten zijn ook relatief nieuw in de decubitusbehandeling. Negatieve druktherapie (NDT), ook wel VAC (vacuum assisted closure) genoemd, wordt al tientallen jaren gebruikt voor wondbehandeling en hoewel het niet bedoeld was als behandeling voor decubituswonden, bestaan er data die het gebruik bij de behandeling van decubituswonden ondersteunen. Bij NDT wordt een polyurethaan spons of gaas in de wond gebracht en deze luchtdicht aangesloten aan een pomp die een negatieve druk van 100-150 mmHg aanbrengt op het wondoppervlak. NDT is het meest effectief als het gaat om het verkleinen van het wondvolume en kan als een aanvullende therapie dienen in combinatie met een debridement en de behandeling van andere factoren die de genezing bevorderen, zoals voedingsondersteuning en drukverdeling. Het doel van NDT is dan ook het faciliteren van wondsluiting in plaats van volledig sluiten of genezen van de decubituswond. Decubitusulcera ter hoogte van sacrum en zitknobbels worden vaak gecontamineerd door de aanwezigheid van ontlasting bij de slechte en incontinente patiënt. Bij langdurige contaminatie met achteruitgang van de wond dient de besmetting te worden ingedijkt door het aanleggen van een protectief stoma, waarbij de stoelgang naar de buikwand wordt gedevieerd. Chirurgische behandeling Bij categorie III en IV ontbreken grote hoeveelheden weke delen, inclusief huid, subcutaan vet- en, soms, spierweefsel. Er kan ook sprake zijn van blootliggend bot, hetgeen de waarschijnlijkheid van osteomyelitis vergroot. Deze wonden vereisen vaak maanden tot jaren om conservatief te genezen. Chirurgische excisie en sluiting van de wond zorgen voor een blijvende, dikke bedekking van weke delen en revascularisatie van de wond. Operatieve procedures kunnen wel 3 uur duren en bloedverlies veroorzaken waarvoor bloedtransfusie nodig is. Daarom zijn personen met een medische conditie die verslechterd wordt door algehele anesthesie, bloedverlies, systemische stress, of immobiliteit na chirurgie, meestal geen kandidaat voor een hersteloperatie. Basisregels voor opeartief herstel zijn: - Excisie van het ulcus, omliggende littekens, bursae en wekedelen calcificaties. - Radicale excisie van losliggende botfragmenten, sekwesters en heterotopische calcificaties - Afbotten van scherpe uitsteeksels van bot - Opvullen van alle dode ruimtes - Bedek met een gesteelde lap - Maak de lap zo groot mogelijk - Zorg dat het litteken niet op de plaats ligt van directe druk - Zorg ervoor bij het ontwerp van de lap dat opties voor toekomstig herstel niet worden geschaad bij recidivering of falen van de huidige lap. Operatief herstel van de meest voorkomende lokalisaties: Sacrale decubitus (Staart- en Heiligbeen): Deze decubituswonden ontwikkelen bij liggende patiënten en ontstaan vaak in het ziekenhuis bij de acute ernstig zieke patiënt. Operatief herstel door gluteale zwaailap (Figuur 6 en 7). De insnede voor deze rotatielap is de bovengrens van de gluteale regio en loopt tot volledig lateraal om een betrouwbare en grote lap te krijgen. De gluteus maximus spier kan in de lap worden gehouden en mee verplaatst voor bijkomende bulk en goed gevasculariseerd weefsel. Deze zwaailap kan beiderzijds worden genomen voor erg grote letsels en nadien eventueel verder gemobiliseerd bij recidivering. Figuur 6: Principe van de zwaailap voor sacrale decubituswond Figuur 7: Patiëntvoorbeeld van zwaailap voor sacrale decubituswond Figuur 7: Zwaailap voor sacrale decubitus Ischiale decubituswonden (Zitknobbel): Deze decubituswonden ontwikkelen zich bij zittende patiënten. Een typische presentatiewijze is de paraplege patiënt met onaangepaste rolstoelmatras en/of slechte persoonlijke hygiëne. Voor deze wonden zijn een aantal mogelijkheden. - De gluteale zwaailap (Figuur 8). Gelijkaardige rotatielap zoals bij de sacrale wond, maar dan met insnede aan de onderrand van de gluteale regio (infragluteale plooi). Hierbij kan ook een deel van de gluteus maximusspier worden gemobiliseerd en in het defect gelegd. - Posterior thigh flap (Figuur 9). Deze fasciocutane lap is een Figuur 8: Principe van zwaailap combinatie van V-Y advancement en rotatielap. Bijkomend volume voor ischiale decubitus om dode ruimte op te vullen kan worden bekomen door transpositie van de hamstringspieren (m. semimembranosus, semitendinosus en biceps femoris) - Transpositie van m. gracilis voor kleine mediale defecten. - Voor zeer uitgebreide defecten kan een transpositie van de m. rectus abdominis naar deze regio worden overwogen. Altijd kan een combinatie van meerdere lappen worden verricht voor het herstellen van grote defecten Figuur 9: Posterior thigh flap voor ischiale decubitus Trochanterische decubituswonden (Heupkop): Deze decubituswonden ontwikkelen bij patiënten die voornamelijk op de zij liggen, meestal door flexie in het heupgewricht, veroorzaakt door spierspasme. Deze vaak cachectische patiënten hebben een uitgesproken uitstekende trochanter major van de femur. Vooreerst dient de aanwezige spasme te worden verslapt. De meest betrouwbare lap voor deze regio is de tensor fasciae latae lap. (Figuur 10) Analoog aan de posterior thigh lap is dit een rotatie-advancement lap. Bijkomende mogelijkheden in deze regio zijn locale spier advancement (m. vastus lateralis, rectus femoris) Figuur 10: Tensor Fasciae Latae flap voor trochanterische decubitus Postoperatieve zorgen Het postoperatief beleid na het herstel van een decubituswond is uiterst belangrijk en bepalend voor een goede afloop. In alle behandelende centra worden hierover protocollen opgesteld die steeds voldoen aan de volgende vereisten: - Absolute drukbeperking op de lap en de geopereerde regio gedurende 3 tot 4 weken. Dit houdt in dat wisselhouding de aangedane regio moet overslaan. De enige uitzondering hierop zijn patiënten die worden verzorgd in een ‘fluidised air’ bed, (‘Redactron’ ofwel ‘zandbed’). De Matras wordt hierbij vervangen door een luchtkussen waarin zand onder druk circuleert, om zo een totale verspreiding van de druk te bekomen. Liggen op dergelijk bed voelt aan als zweven of ‘drijven op zand’. - Aanwezig laten van drains in de wond gedurende drie weken om seroomvorming te voorkomen - Regelmatige controle van lap en littekens - Conservatieve behandeling verder met nutritionele support, controle van spasme en goede hygiëne ter hoogte van de geopereerde zijde. - Uiteraard dient in deze periode alles worden in het werk gesteld om het ontstaan van nieuwe decubitusulcera te vermijden. - Na drie weken kan progressief worden gestart met mobilisatie. Een dergelijke mobilisatie wordt in een protocol opgesteld te beginnen met opzitten in bed, kort zitten in de zetel of rolstoel. Met intervallen van 15 minuten wordt dit opgedreven tot het pre-operatieve schema van wisselhouding volledig kan worden hernomen. De duur van dit schema is meestal tussen 4 en 6 weken.