Samenvatting: Didactiek 1) Inleiding 1.1) Begrippen: Tabel 1 Leeftijd Verantwoordelijke Beroep Verzorging/Verpleging 0 tot 3 jaar en bejaarden Verpleegkunde Opvoeding Vorming 3 tot 16 jaar 10 tot 18 jaar Ouders, verpleegkundigen Ouders School Onderwijs Zeker 6 tot 18 jaar, kan langer School, bedrijf, opleidingsinstituut Onderwijskunde Opvoedkunde Didactiek Definitie opvoeding: - “Opvoeding is de hulp van de voor de uitgroei van het kind verantwoordelijke persoon, opdat het volwassen wordt.” - “Opvoeding is de onvolwassen mens helpen hem bekwaam te maken zijn levenstaak te volbrengen.” Definitie Didactiek: - Theorie vd systematische, intentionele hulp, - Door de leerkrachten verschaft in scholen, - Dmv cultuurgoed, aan zich vormende leerlingen op hun weg tot cultuurwezen. Definitie Onderwijskunde: - Op wetenschappelijk verantwoorde wijze structuren en processen binnen het onderwijsveld onderzoeken, Doel? Optimaliseren van deze structuren en processen, Op basis van visies op de mens, onderwijs, samenleving en onderlinge relaties. 2) Didactische modellen Modellen: - Voordeel = Een “kapstok” waaraan men het verder denken en theoretiseren kan ophangen Nadeel = Ze doen de werkelijkheid te kort, men laat veel weg. 2.1) Het 1e model: Didactische driehoek (Figuur pg 7) We treffen 3 elementen aan: - Leraar - Leerling - Leerstof 2.2) Relaties in 2 richtingen tss deze 3 elementen Het 2e model: Vereenvoudigd didactisch schema (Figuur pg 8) Ook 3 elementen: - Leerdoelen - Leer- en vormingsprocessen: a. Leerstof b. Didactische werkvormen c. Media - Evaluatie Telkens na de evaluatie kijken of alles goed is. Als dit het geval is kan je verder doen met het volgende, zo niet moet je opnieuw beginnen en afvragen wat er fout gegaan is. 2.3) Het 3e model: Didactisch Analysemodel “Van Gelder” (Figuur p 10) Niet kennen 3) Didactische Beginsituatie 3.1) De algemene beginsituatie: = Verwachtingen bij onderwijsleerprocessen in een bepaalde leeftijdsperiode. Soms dienen ze als geschiktheids criteria LET OP: Bepaalde categorieën mensen niet uitsluiten van bepaalde opleidingen. Ook volgende elementen in beschouwing nemen: - Voldoende begaafdheid - Studiemotivatie - Voldoende voorkennis - Werk- en leertempo 3.2) De specifieke beginsituatie: = Verwachtingen waaraan de leerling moet voldoen bij aanvang van welbepaalde lessen. Belangrijk om zo efficiënt mogelijk te werken binnen de lessen 3.3) 3.4) Acties voor het beginnen van het leerproces: - Vaststellen van de didactische beginsituatie a. Metingen (intelligentiemetingen) b. Informatieverzameling (vragenlijst) - Aanzuiveren vd beginsituatie a. Zelfstudiepakket b. Bijlessen c. Volledige “bijspijkercursus De leraar: Er is uit onderzoek gebleken dat de persoonlijkheid vd leraar veel invloed heeft op de relaties en prestaties in de klas. Goede leraar: - Niet-directief leiderschap - Een leerlinggerichte houding - Taakgerichtheid - De klas als groep hanteren Zo komen we bij de verschillende leiderschapstijlen. Vroeger had men 2 uitersten: - Führen - Wachsen laßen Nu spreekt men liever van: - Autoritaire, directieve houding - Democratische, niet-directieve houding - “Laissez faire, laissez passer” houding Voorkeur van de meeste auteurs gaan naar het niet-directief leiderschap. Carl Rogers(psycholoog) beschreef ooit eens welke basishoudingen hij bij een onderwijzer wil zien. 3.4.1) 1e grondhouding: Onvoorwaardelijk positief aanvaarden: Leerlingen aanvaarden zoals ze zijn en geen voorafgaande voorwaarden stellen waaraan hij zou moeten voldoen. Dit betekent oa: - Eerbied voor de persoon van de andere - Aanvaarding van de andere - Vertrouwen in de persoonlijke mogelijkheden van de andere - Genegenheid tov de andere 3.4.2) 2e grondhouding: Empathie: Proberen volledig in te voelen in de situatie, persoon van de leerling Medevoelen Gevoelens van de leerling proberen begrijpen en te tonen. 3.4.3) 3e grondhouding: Echtheid: Zijn zoals men is, dit ook zo laten blijken en zeker geen rol spelen.Overeenstemming tss gedrag en gevoelens, tss denken en doen. Als de leraar gevoelens niet toont Speelt een rol Leerlingen vertrouwen geen rollen 3.4.4) 4e grondhouding: concreetheid: Helpen de leerlingen hun gevoelens in concrete, specifieke taal te bespreken en vage uitdrukkingen helpen vermijden. 4) Leerdoelen 4.1) Wat zijn leerdoelen: = Doelstellingen - Geven aan waarover de lessen en leergangen zullen gaan - Geven aan welk gedrag we bij de leerlingen willen tot stand brengen 4.2) Situering in het didactisch schema: Leerdoelen = uitgangspunt van didactisch schema ze bepalen en richten: - de keuze van de leerstof - de keuze van de didactische werkvormen - de keuze van de media Bij het formuleren van de doelstellingen zal men rekening houden met de beginsituatie. 4.3) Soorten leerdoelen: Indeling volgens functie: Einddoelstellingen - Geven aan wat uiteindelijk bereikt moet worden na een leercyclus - Geven slechts een algemene oriëntatie - +/- = eindtermen Leerplandoelstellingen - Geven aan wat uiteindelijk bereikt moet worden na 1 jaar Lesdoelstellingen - Geven aan wat uiteindelijk bereikt moet worden na 1 les(deel) 4.4) Classificatie leerdoelen: Algemeen Inhoudelijk zijn er verschillen - Cognitieve doelen: heeft te maken met kennis - Affectieve doelen: heeft te maken met gevoelens - Psychomotorische doelen: heeft te maken met (grove of kleine) motoriek Doelen uit meer dan 1 gebied aan bod laten komen = Les wint aan waarde Taxonomieën Zijn fijnere en hiërarchische ordeningen Bv: Het model van De Block is voorgesteld in een kubus Elke dimensie=indelingscriterium Ingedeeld naar gedrag, inhoud en transfer. Kubus zie cursus pg 19 4.5) Formuleren van leerdoelen: Algemene regels - Bij het formuleren rekening houden met de functie vd doelstelling Is het een leerplandoelstelling of een lesdoelstelling Welk gedragsniveau wordt nagestreefd? En met welke soort leerinhoud? Niet aangeven hoe leerlingen tot de gedragsveranderingen moeten komen Zo beknopt mogelijk formuleren Specifieke regels - Aangeven in welk observeerbaar gedrag het gewenste gedragsniveau tot uiting kan komen Leerinhoud concreet omschrijven a. Omschrijf bepaalde inhouden nader b. Vermijd dubbelzinnige en onduidelijke termen c. Indien nodig, splits de leerinhoud in verschillende lesdoelstellingen 5) Leerstrategieën en didactische werkvormen: Wie onderwijs of vorming wil realiseren moet een leer- en vormingsproces opzetten om zijn doel te bereiken en via de evaluatie controleren of ze echt bereikt zijn. We hebben het dus over methodes of strategieën. Binnen de methodes kan men onderscheid maken tussen: - Didactische principes - Leerstrategieën - Didactische werkvormen - Technieken sterk vakgebonden Didactische principes= grondbeginselen, algemene voorschriften voor het didactisch handelen Zij geen aan waardoor leerkrachten zich op vlak van methode kunnen laten inspireren om effectief en efficiënt te werken. Zoals: - het aanschouwelijkheidprincipe - het motivatieprincipe - het differentiatieprincipe Manieren om leerlingen tot leeractiviteit aan te zetten: - Starten met een anekdote - Even toetsen wat de leerlingen reeds weten - De leerlingen voor een probleem plaatsen - Voorbeelden geven - Vragen beantwoorden of nr de groep doorspelen - Individuele hulp geven Er wordt niet willekeurig beroep gedaan op deze methoden, maar door ze in een welbepaalde volgorde toe te passen kan men het snelst gedragsveranderingen bereiken. Hieruit ontstaan didactische werkvormen Didactische werkvorm = Duidelijk omschreven wijzen van omgang tss leerkracht en leerlingen met het oog op het effectief en efficiënt realiseren van bepaalde soorten leerdoelen Voorbeelden van didactische werkvormen = Doceren, vertellen, demonstreren, leergesprek1, publieke discussie, kringgesprek, … Leerstrategieën= Combinatie van bepaalde didactische werkvormen en zo een meer omvattend beïnvloedingsplan opzetten. 1 Worden in het volgende deel besproken Voorbeelden van leerstrategieën = Projectmethode, geprogrammeerde instructie, beheersingsleren,… 5.1) Leergesprek – Probleemstelling – Stellen van vragen: Inleiding Probleemstellende methode = vr het bereiken van doelstellingen van het gedragsniveau “inzien” en “toepassen” In de voorbereiding enkele kern- of basisvragen noteren en een gezichtspunt creëren door informatie vooraf te vragen. Kenmerken van een goede vraag - Relevant zijn tov de nagestreefde doelstelling Heldere en éénduidige formulering Éénvoudige en bondige formulering Aangepaste moeilijkheidsgraad, niet te gemakkelijk Ze moeten een reële probleemstelling inhouden Opletten voor? - Aankondigen vd vraag, belangstelling wekken, richten vd aandacht op de vraag Voldoende bedenktijd geven Zo weinig mogelijk helpen De vraag mag niet ui veel deelvragen bestaan. Verwerking van antwoorden - 5.2) Aandacht vr de foute antwoorden Diverse antwoorden vergelijken Corrigeren, aanvullen, samenvatten Demonstraties: Algemene eisen - Zo eenvoudig mogelijk Zichtbaar voor alle cursisten Cursisten moeten aangemoedigd worden vragen te stellen Leerpsychologische eisen - Vorming van automatismen o Meest efficiënte beweging aanleren o Opletten vr het inoefenen van fouten o Langdurige, goed gespreide oefeningen, onder leiding Praktische wenken - - 5.4) Aantal demonstraties goed afwegen Volgorde o Volledige demonstratie zonder commentaar o Vertraagd met commentaar, eventueel per gedeelte gesplitst o Individuele oefening Aandacht cursisten: Schikking lokaal of vragenlijst, invulblad geven Demonstratietekst geven Enkele leerstrategieën: 5.4.1) Projectonderwijs: Omschrijving: Leerlingen krijgen een ruime verantwoordelijkheid bij het zelfstandig en actief zoeken van de oplossing. Het probleem is vakoverschrijdend en sluit aan bij de leefwereld vd leerlingen. Typische aspecten: - Gerichtheid op zelfstandigheid Doelgerichtheid Gerichtheid en vakintegratie Ervarings- en maatschappijgericht Gerichtheid op groepsactiviteit Fasen ve project - - Afbakenen vd probleemstelling en samenstellen vd projectgroepen o Onderwerpen verzamelen o Thema kiezen o Vorming van projectgroepen rond het thema Informatieverzameling en –verwerking binnen projectgroepen o Verkennen, bewust worden van een probleem o Opstellen van een werkplan o Contact tss de projectgroepen - - o Onderzoek in de praktijk o Synthese Actie o Naar de maatschappij toe Evaluatie o Binnen de deelnemersgroep Motivatie Informatieverzameling Verwerking Actie Evaluatie 6) Leerstrategieën en didactische werkvormen: De leerling moet zelf de leerstof verwerken, de doelstellingen bereiken, dient zelf te verwerven, te assimileren De leerkracht kan slechts aanbieden, de omstandigheden optimaliseren. Het is dan ook belangrijk het leerproces te bekijken vanuit het standpunt van de lerende. Leerpsychologie - Het leren dat zich voordoet en de eventuele verschillen die optreden nr gelang het soort leerstof en het soort doelstelling die men wil bereiken interesseert ons Van Parreren = Nederlandse hoogleraar met zijn boek “Leren op school” Algemene karakteristiek van elke vorm van leren: - Elk leerproces brengt verandering in de persoon of het organisme dat leert Die veranderingen zijn duurzaam o Dwz dat wat men leert kan men wel vergeten, maar als het herleert wordt zal het minder tijd en moeite kosten Duurzame restanten - Na elke vorm van leren leerresultaat, maar geen eindresultaat o Men kan steeds bijleren, maar er is wel een bepaald niveau bereikt dat anders is dan bij het aanvatten vh leerproces Het is echter wel belangrijker om de verschillen tss leren te onderscheiden en dit komt van pas bij het begeleiden van het leren. Van Parreren onderscheidt volgende vormen van leren - Inzichtbevorderend leren (via banen en sturen) dat in de praktijk wordt opgebouwd uit: o Leren van begrippen en regels o Leren van oplossingsmethodes In de oplossingsmethodes onderscheidt hij: Algoritmen Heuristieken Opmerking Bepaalde attitudes zullen slechts gevormd worden als de instructeur zelf het voorbeeld geeft. 7) Evaluatie: Inleiding Evaluatie = Nagaan of de vooropgestelde leerdoelen bij de leerlingen bereikt zijn. Het evaluatieprobleem geeft aanleiding tot volgende vragen: - Werden de leerdoelen bereikt? - Welke verbeteringen kan de leerkracht doen aan zijn didactisch handelen opdat meer leerlingen de leerdoelen zouden bereiken - Welke bijkomende hulp moet er zijn om de leerlingen die de leerdoelen niet bereikt hebben te helpen. Wat evalueren? De leerdoelen, maar die zijn niet allemaal op voorhand geformuleerd. Denk ook aan attitudes als - Drang naar inzicht - Brede belangstelling - Kritische zin - Zin voor nauwkeurigheid - … Hoe evalueren? Evaluatietechnieken. - - Schriftelijke proeven o Essay schrijven o Objectieve scoorbare vragen: meerkeuzevragen Mondelinge proeven Beoordeling van werkstukken Observatie Elke doelstelling heeft zijn eigen technieken Quoteringssystemen - Cijfers op 10, 20 of in % - Niveaus Symmetrische schaal: 1= Onvoldoende, 2 = Zwak, 3 = Voldoende, 4 = Goed Letters: asymmetrische schaal: A = Zeer goed, B= Goed, C = Voldoende, D= Onvoldoende Tendensen en problemen binnen de evaluatie - - Tendens tot permanente evaluatie: niet tevreden met 1 meting op het einde, liever meerdere metingen Tendens tot auto-evaluatie: De leerling verbetert zijn eigen werk en kent zichzelf scores toe Probleem van de wet van Posthumus: Leraar die zijn niveau aanpast aan het niveau van de klas zodat hij op het einde met al zijn klassen eenzelfde gemiddelde percentage bereikt Rekbare maatstaven Probleem van het systematisch bepalen van cesuur: De grens voldoendeonvoldoende blijft moeilijk te bepalen. Systematische methode is enkel te geven door objectieve studietoetsen. Bij het gebruik van niet-objectieve methodes heeft de leerkracht minimum volgende taak: o Aflijnen leerdoelen o Aflijnen van de relatieve betekenis vd leerdoelen o Vooraf de minimumprestatie vastleggen die geldt als voldoende. 8) Capita Selecta: Didactiek van de volwassenvorming - - - Leerkracht – Leerling verhouding niet gebaseerd op leeftijdsverschil, maar op bekwaamheidsverschil op een beperkt gebied. Volwassenen komen zeer gemotiveerd nr voordrachten, demonstraties,… en men zal aan die verwachtingen moeten voldoen. Er zijn ook verwachtingen ivm sociaal contact met leeftijds- of geslachtsgenoten. Dit geeft soms aanleiding tot tucht-problemen. De beginsituatie is som heel verschillend. Proberen zoveel mogelijk informatie bekomen tijdens de lessen en als er maar 1 les is moet je die informatie zoveel mogelijk op voorhand opzoeken: a. Hoeveel deelnemers? b. Samenstelling c. Verwachtingen d. Organiserende instantie De groep is meestal zeer heterogeen a. Qua leeftijd b. Qua voorkennis c. Qua sociaal milieu Enkele didactische tips: a. Niet te veel dialoog verwachten in de beginfase b. Oog hebben voor instructie en demonstratie c. De materiële organisatie is van groot belang 1. Grondstoffen - 2. Machines 3. Audiovisuele middelen Voorzie momenten van differentiatie Antwoorden op de praktische vragen van mensen, binnen en buiten het onderwerp Zorg voor een bondige verzorgde nota Tempo aan de groep aanpassen Iedereen gelijk behandelen Checklist voordrachten - - Beperk in leiding tot: a. Mededelen waar de voordracht over gaat b. Motivatie van de keuze van onderwerp c. Kort overzicht indeling Formuleer probleemstellingen duidelijk in het begin Verdeel de voordracht in duidelijk te onderscheiden onderdelen Via tussenzinnetjes overschakelen naar een volgend deel Eerst de informatie, dan de conclusie Niet puntgewijs informatie geven, liever aan de hand van voorbeelden Als informatie later aan bod komt, zeg dit dan Doe geen uitspraken die onlogisch zijn, tenzij met de bedoeling om te provoceren. Moeilijke redenering illustreren adhv voorbeelden of visuele ondersteuning Beperk gebruik van wiskundige afleidingen en formules Laat merken wanneer het einde van de voordracht nadert Verwerk in het einde een soort eindconclusie Publiek betrekken bij de allerlaatste zin Taalgebruik - Vermijd plechtige, boekerige woorden en zinswendingen Vermijd een te grote spreeksnelheid Laat vragen als echte vragen klinken Vermijd een voorleestoon Ga niet zachter spreken bij tussenzinnen Vermijd het overdreven gebruik van stopwoorden als “dus”,”niet waar”, “zeg maar” Presentatie - Publiek geregeld aankijken Kijk niet altijd nr dezelfde kant Beheers gebaren en bewegingen Zorg vr een goede “mise-en-scène” - Bij gebruik van het bord: a. Nooit helemaal met de rug naar het publiek staan b. Schrijf en spreek niet tegelijk c. Van links naar rechts schrijven d. Bouw tekeningen in delen op e. Wijs steeds gericht aan - Hou u aan de spreektijd Controleer op voorhand de technische voorzieningen Laat zien dat u zelf geïnteresseerd bent in het onderwerp Vertel af en toe wat leuks Algemeen Samenvatting Voorlichtingskunde 1) Voorlichting 1.1) Wat is voorlichting?: - - 1.2) Vorm van BELEIDSUITVOERING Met het doel VIA COMMUNICATIE 1. Folders 2. Brochures 3. TV-spots Bij een DOELGROEP 1. Interesse te wekken 2. Kennis te vergroten 3. Een mening te vormen 4. Een houding te veranderen Afbakening van het begrip: Men spreekt van voorlichting: - Verstrekt dr NON-PROFIT organisaties - DOEL = PUBLIEKSVOORLICHTING 1. Intern: eigen personeel, bestuur, leden,… 2. Extern: andere organisaties, bepaalde doelgroep - VOORLICHTINGSTERREINEN 1. Landbouw 2. Gezondheidsvoorlichting 3. Seksuele voorlichting 2) Beleidsplanning (5 STAPPEN) 2.1) Probleemformulering: Probleem = - 2.2) Probleemanalyse: - 2.3) Tegenstelling tss bestaande situatie & gewenste situatie Door de maatschappij erkend MAATSCHAPPELIJK DRAAGVLAK W-VRAGEN stellen ONDERZOEKSGEGEVENS verzamelen Kijken of er VOOROORDELEN of MISVERSTANDEN bestaan Beleidsdoelstelling: Om het probleem zo efficiënt mogelijk op te lossen en ze moeten aan bepaalde criteria voldoen: Ze moeten: - CONCREET zijn - Een TERMIJN bevatten - OPERATIONEEL geformuleerd worden - REALISTISCH, HAALBAAR zijn 2.4) Beleidsmaatregelen: - 2.5) Randvoorwaarden: - 2.6) INFRASTRUCTURELE maatregelen SUBSIDIES REGELGEVING VOORLICHTING TIJD RUIMTE BUDGET MENSKRACHT & TECHNISCHE MIDDELEN Oefening pagina 3-4: 3) Voorlichting is communicatie 3.1) De voorlichter als zender: - - 3.2) AANLEIDING VOORLICHTINGSDOELEN 1. Interesseren = bewust worden, belangstelling 2. Informeren = kennis, informatie 3. Overtuigen = Mening, attitude 4. Aansporen = Gedragswijziging FORMULERING VOORLICHTINGSDOELSTELLINGEN 1. Concreet 2. Operationeel 3. Aanduiding termijn 4. Haalbaar De boodschap van de voorlichter: Iedere boodschap heeft een: - ONDERWERP - PRESENTATIEVORM (beide vullen elkaar aan) 1. Verbaal: Mondeling,schriftelijk 2. Non-Verbaal: Houding, intonatie, illustraties, beelden, foto’s,… 4 Mogelijke aspecten: - - - - REFERENTIEEL: 1. Zakelijke, objectieve informatie 2. Belangrijk is de eenvoud van stijl, bondigheid, structuur, aantrekkelijke presentatie 3. Folder, brochure EXPRESSIEF: 1. Informatie over de zender 2. Men benadrukt de betrouwbaarheid, integriteit, betrokkenheid van de zender 3. Voorbeeld: Boodschappen gegeven door populaire figuren RELATIONEEL: 1. Informatie over de relatie-ontvanger 2. De vertrouwensrelatie wordt benadrukt 3. Adviesgesprekken, informatieve gesprekken APPELEREND 1. Men nodigt uit tot actie a) Door een stapsgewijze aanpak: Belangstelling wekken, kennis vergroten, Attitude beïnvloeden, gedrag proberen wijzigen b) Door een emotionele aanpak: Men speelt in op emotionele behoeften die men bij elke mens kan vaststellen Voorbeelden Emotionele behoeften - Geld verdienen - Tijd besparen - Geld sparen - Geen inspanning moeten doen - Meer comfort hebben - Gezond blijven - Fit zijn -… 3.3) - Er aantrekkelijk uitzien - Gezond worden - Populair zijn -… De doelgroep als ontvanger: MENSEN NEMEN COMMUNICATIE SELECTIEF OP: - WAARNEMING: Je kan niet alle informatie opnemen INTERPRETATIE: Men de boodschap verkeerd interpreteren ONTHOUDEN: Men kan of wil niet alle informatie onthouden AANVAARDEN: De boodschap sluit niet aan bij de eigen normen en waarden TOEGEPAST OP VOORLICHTING - De boodschap zo goed mogelijk afstemmen op de ontvanger Laten aansluiten bij het referentiekader van de ontvanger In voorlichtingen zijn leden van de doelgroep de ontvangers WERKEN MET DOELGROEPEN - - - - Doelgroep bereiken 1. Soms moeilijk de mensen die men dringend moet voorlichten te bereiken. Die mensen sluiten zich af voor de op hun gerichte boodschap 2. Vb: Aids-probleem: belangrijke doelgroepen(prostituees,…) zijn het moeilijkst te bereiken Doelgroepen en hun referentiekader 1. Op zoek gaan naar een groep die relevante overeenkomsten vertoont, die een deel van het referentiekader gemeen heeft 2. Wordt ook bij reclame en marketing toegepast 3. Referentiekader bepaald door oa: Leeftijd, inkomen, geslacht, beroep, opleiding, interesse, politieke voorkeur, sociaal milieu, religie,… Doelgroepsegmentatie 1. Aparte subgroepen onderscheiden in een grotere doelgroep 2. Om zinvol te segmenteren rekening houden met: a) Het segment moet homogeen zijn van samenstelling b) Het segment moet communicatief bereikbaar zijn 3. Segmentie variabelen zijn oa. a) Culturele: Taal, Godsdienst,… b) Demografische en geografische: Leeftijd, geslacht,… c) Sociaal-economische: Inkomen, beroep,… d) Adoptiecategorieën: e) Mediagedrag: Kranten, TV-zenders,… Intermediaire doelgroepen - 3.4) 1. Staan tussen de zender en de uiteindelijke doelgroep 2. Kunnen invloed uitoefenen op het gedrag van de doelgroep 3. Vb: huisarts die wijst op het belang van gezonde voeding De overheid als doelgroep 1. Voorlichtingsorganisaties richten zich vaak tot de overheid voor hulp 2. Overheid: kan maatregelen nemen of opleggen, financieel bijspringen Voorlichtingsmedia: DIRECTE MEDIA - De zender is het medium en staat in direct contact met de ontvanger 1. Tweegesprek, Groepsgesprek, Lezing,… Voordeel: Zender krijgt onmiddellijk feedback, hij kan zijn boodschap afstellen op het publiek INDIRECTE MEDIA - 3.5) Persbericht, drukwerk, AV-Media, combinatiemedia, nieuwe media Feedbackmogelijkheden zijn beperkt: Antwoordstrookje, bepaald telefoonnummer, kijkcijfers, evaluatie na campagne Context: - Fysiek: 1. De plaats, situatie, toestand, tijdstip,… van communicatie Tekstueel: 1. Springt de tekst in het oog of niet? 2. Wordt de boodschap versterkt, verzwakt of tegengesproken door omringende boodschappen? 4) Opstellen van een voorlichtingsplan 4.1) Voorlichtingdoelstellingen bepalen - 4.2) Doelgroepanalyse - 4.3) Beleidsplan Hoofdstuk 2 Voorlichter als zender Zie 3.1 Bespreking doelgroepen Zie 3.3 Formuleren van de boodschap - De boodschap van de voorlichter Zie 3.2 Het AIDA – principe - 4.4) Mediumkeuze - 4.5) Rekening houden met: 1. Zendervariabelen: Kennis en vaardigheden van de zender 2. Mediumvariabelen: Mogelijkheden en beperkingen van het medium 3. Ontvangervariabelen: Communicatievermogen, wordt de doelgroep werkelijk bereikt? Organisatie - 4.6) 1. Attention – Interest – Desire – Action Enkele tips 1. Verbaal : a) Vermijd moeilijke woorden, zinnen b) Wees duidelijk c) Gebruik afwisseling in je woordkeuze en zinsstructuur 2. Non-verbaal a) Verhoog de leesbaarheid dmv titels, tussenkopjes, illustraties, typografie, steunkleuren Intern: Alle contacten, faciliteiten binnen een organisatie Extern: Alle relaties buiten de organisatie die bij de ontwikkeling en uitvoering van het plan komen kijken Proces- en budgetbewaking Oefening p 11-12 5) Uitvoeren van de voorlichtingcampagne 5.1) Draaiboek - Meestal chronologisch opgesteld 5.2) Checklist 5.3) Mediumschema - Campagne duurt lang gebruik maken van verschillende media Niet op hetzelfde moment inzetten Mediumschema duidt aan welke media wanneer worden ingezet 6) Evaluatie van de voorlichtingscampagne 6.1) Productevaluatie - 6.2) Kijken of de voorlichtingsdoelstellingen gehaald zijn Procesevaluatie - Controle van het lopende proce Bijsturing van het moment dat men het plan opstelt tot en met de uitvoering 6.3) Meetinstrumenten - Productevaluatie: Enquêtes Procesevaluatie: Feedback van medewerkers, doelgroep