Voeding en gezondheid II 1. Spijsvertering De organen in het spijsverteringsstelsel: Mond -> Slokdarm -> Maag -> Darmen (dikke -> dunne) -> rectum In totaal gaat er 8 liter vloeistof door je lichaam per dag. 4 delen van de doorsnede van het spijsverteringskanaal (van binnen naar buiten): 1. Mucosa 2. Submucosa 3. Muscularis externa (spieren) 4. Serosa of adventitia De meest binnenste laag is de lumen Vertering: Mond: De tong en de wangen spelen een belangrijke rol bij het kauwen. Koolhydraten worden al gedeeltelijk verteerd in de mond door amylase. Limolipase is belangrijk bij baby’s voor het verteren van vetten in de mond. Maag: Zorgt voor het kneden van voedsel door middel van spieren. De maag is omgeven door verticale, circulaire en diagonale spieren. Het mengt het voedsel met HCL, waardoor het in een zuur milieu terecht komt. Darmwand: Bestaat uit een groot oppervlak waar voedsel naar het bloed of de lymfe kan worden vervoerd. Dikke darm: Bevat veel bacteriën, het vocht wordt opgenomen, de rest wordt uitgescheiden. De brush boarder is de buitenste laag van de darmwand. De maag en de darmen hebben een dikke slijmlaag al bescherming. Peristaltiek = Transport van het voedsel door het maagdarmkanaal. Je hebt circulaire spieren die samen kunnen trekken, waardoor het voedsel naar voren wordt verschoven. Segmentatie = Op verschillende plekken trekken circulaire spieren zich samen waardoor de voedselstukjes (chyme) steeds kleiner worden. Er zijn voor de slokdarm alleen al 14 spieren. Wanneer de diafragma ontspannen is, kan voedsel van de slokdarm naar de maag. Waan de diafragma gespannen is, kan er geen voedsel van de slokdarm naar de maag. De sluitspieren die door het voedsel gepasseerd moeten worden: 1. Bovenste slokdarm sluitspier 2. Onderste slokdarm sluitspier 3. Pyloris (doorgifte voedsel (chyme) aan de darm) 4. Ileoceale sluitspier 5. Anus (2x) Functie: Het gecontroleerd doorlaten van de chyme en voorkomen dat het terugloopt. Vertering in de mond: Kauwen Mengen met speeksel o Vloeibaar maken van voedsel o Mengen met alfa-amylase o Beschermen van het slijmvlies mond en slokdarm o Mengen met lingual lipase Vertering in de maag: Receptoren: o Acetylcholine o Gastrine o Histarmine 3 fasen secretie maagsappen: o Cephalic phase: zien, ruiken, denken aan voedsel activatie nervus vagus (G-cellen, parietaal cellen, acetylcholine) o Gastric phase: strekken van de mechanoreceptoren HCL en pepsinogeenproductie en gastrine o Intestinal phase: Einde vertering van de maag, de pyloris reguleer de doorgifte van de maaginhoud naar de darm G-cellen produceren gastrine, wat zorgt voor uitscheiding van HCL Pepsinogeen wordt omgezet door HCL in pepsine en zorgt voor eiwit denaturatie. Pepsine zorgt voor de hydrolyse van eiwitten in kleinere fragmenten. Koolhydraat stopt: alfa-amylase wordt geïnactiveerd. Fractie van het opgenomen vet wordt gehydrolyseerd. Denaturatie gevolgd door vertering van eitwitten. De controle van het legen van de maag wordt bepaald door: Volume van het voedsel Samenstelling van de voeding Mate van het vloeibaar worden van voeding Amylases in de dunne darm: Pancreas alfa-amylase werkt het beste bij neutrale pH Endoglucosidase met absolute specifiteit voor alfa,1,4 glucose verbindingen Glucoamylase op de bursh boarder van de enterocyten zorgt voor de afbraak van de andere verbindingen en het vrijkomen van glucose. Lipases in de dunne darm: Gal zorgt voor de vorming van micellen Pancreas triacylglycerol lipase (PL): wordt geremd door galzouten Pancreas colipase: zorgt voor acitvering PL Afbraak triglyceriden tot vrije vetzuren, glycerol en monoacylglycerol Proteases in de dunne darm: Pancreas proteases uitgescheiden in het duodenum o Endopeptidases o Exopeptidases Eindproducten: aminozuren en peptides met ketens van 2-8 aminozuren Enteropeptidases: gebonden aan de brush boarder van de enterocyten Typsinogeen word door enteropeptidases omgezet tot typsine wat zorgt voor de activering van zymogenen. De eindproducten hiervan zijn aminozuren en di/tri peptides Absorptie; Tussen darm lumen en bloed moeten 4 barrières gepasseerd worden: 1. Slijmlaag (relatief du in de darm) 2. Apicale membraan van de enterocyt (darmcel) 3. Enterocyt 4. De basale membraan van de enterocyt Vertering van koolhydraten: Complexe koolhydraten worden door amylase afgebroken tot keten van 5 tot 10 monosachariden. Verdere afbraak door enzymen van de darmcellen zorgt ervoor dat er monosachariden overblijven. Vertering van eiwitten: Eiwitten worden gedenatureerd door HCL en gedeeltelijk verteerd door pepsine tot polypeptides. Polypeptides worden door endo/exo peptidases verder afgebroken tot ongeveer 8 tot 10 aminozuren. Door darmcel peptidases worden deze nog verder afgebroken tot mono, di en tripeptiden. Vertering van vetten: Vetten worden in de maag gedeeltelijk verteerd en er vindt emulsificatie plaats. Door het gal van de dunne darm worden er micellen gevormd. In de dunne darm wordt dan door middel van lipase en colipase verdere vertering gedaan tot glycerol en vrije vetzuren. Duodenum = twaalfvingerige darm Epiglottis = beschermd luchtwegen tijden het slikken Esophagus = vervoerd voedsel van mond naar maag Motility = The ability of the GI (gastrointestinal tract) muscles to move The pancreatic juice contains enzymes that act on all three energy nutrients, and the cells of the intestinal wall also possess digestive enzymes on their surfaces. Bicarbonate = basic juice which neutralizes the acidic chime arriving in the small intestine from the stomach. Bile is not an enzyme: It is an emulsifier that brings fat into suspension in water so that enzymes can break them down into their component parts. In the crevices between the villi lie the cyrpts; tubular glands that secrete the intestinal juices into the small intestine. Goblet cells secrete mucus = a slippery substance that protect the cells from exposure to digestive juices. 2. Vetten en vetzuren 3 verschillende soorten lipiden: Triglyceriden ; vetten en oliën Fosfolipiden (losse componenten) Sterolen Glycerol + 3 (verschillende) vetzuren Triglyceride + 3H2O Glycerol + 2 (verschillende) vetzuren + fosfaat + choline Fosfolipide Vetzuren: Bij vetzuren gaat het om: De lengte van de koolstofketen Het punt van verzadiging De mate van verzadiging (enkelvoudig/tweevoudig/meervoudig) De locatie van de dubbele binding is het omega nummer. Het omega nummer wordt bepaald door de eerste dubbele binding vanaf het methyleind te tellen. Lengte vetzuren: Tot 6 = kort (hoe zachter het vet) Tot 10 = middel Groter dan 10 = lang (hoe harder het vet) Hoe meer verzadigde vetten, hoe zachter Producten met onverzadigde vetten bevatten vaak ook antioxidanten tegen het oxideren ervan. Verzadigde vetzuren blijven vaak samen waardoor de vetten vaster van structuur bij kamertemperatuur. Onverzadigde vetzuren blijven niet netjes bij elkaar door de dubbele bindingen en zijn vaak vloeibaar. De mate van verzadiging bij triglyceriden wordt deels geregeld door hydrogenatie. Tijdens hydrogenatie wordt een meervoudig onverzadigd vetzuur gedeeltelijk gehydrogenaseerd tot een verzadigd transvetzuur. Dit proces voorkomt oxidatie en zorgt voor een meer vast uiterlijk. Fosfolipiden: Fosfolipiden worden als emulgator gebruikt en voor de basis van het celmembraan. Door de fosfaat groep bij de fosfolipiden is het deels in water oplosbaar. Een fosfolipide bestaat uit een deel glycerol, 2 vetzuren, een fosfaatgroep en choline. Sterolen: Cholesterol zit in alle dierlijke producten. Plantaardige sterolen zorgen ervoor dat dierlijke sterolen minder worden opgenomen (functional foods) Rol van sterolen: Vorming van galzuur Vorming van geslachtshormonen Vorming bijnierhormonen Vorming vitamine D De moleculaire structuur van cholesterol lijkt op die van vitamine D. Een hoog cholesterol gehalte kan atherosclerose veroorzaken en diabetes type II. In gal zitten emulgatoren, deze zijn gemaakt van cholesterol en aminozuren. Dit zorgt ervoor dat vet beter wordt opgelost en verteerd. Vet moet verteerd worden in de waterige fase. Mond: Smelten en lipase Maag: kneden en mixen, maag lipase Dunne darm: CCK en gal Dikke darm: deel van het vet/cholesterol wordt uitgescheiden in feces Cholesterol circuleert in je lichaam, een deel gebonden aan vezels wordt uitgescheiden. (Laag eiwit, hoog triglyceride) Chylomicronen VLDL LDL HDL ( hoog eiwit, laag triglyceride) Chylomicronen worden door de lymfen opgenomen in het lichaam dus circuleren meteen door het lichaam en komen dus niet eerst langs de lever. Chylomicronen geven vetzuren af, worden afgebroken tot glycerides. In de darmen worden deze opgenomen en weer omgezet in triglycerides. Je houdt chylomicornen remnants over, deze worden opgenomen in de lever. Chylomicronen geven vetten af aan vetcellen en spieren. Het hart maakt veel gebruik van vetzuren. In de lever wordt energie gemaakt van vrije vetzuren in vorm van ketonlichamen. Vet zorgt voor: Energie Bescherming Isolatie Linolzuur (omega 6) is een essentieel vetzuur. Linolzuur onverzadiging verlenging onverzadiging archidonic zuur Linoleenzuur (omega 3) is essentieel ( EPA en DHA) EPA en DHA zijn visolie vetzuren Transvetzuren zijn ongezond, ze gedragen zich als verzadigde vetzuren en zorgt voor een verhoging van LDL. Het is even slecht of zelfs slechter als verzadigd vet. Voordelen inname omega 3 vetzuren: goed tegen ontstekingen hypoxia: zuurstoftekort bij cellen Veel bruin vetweefsel zorgt voor een lager BMI Vlees, melkproducten en oliën bevatten heel veel vet. Aanbevolen vet inname: 20%-35% van de energie inname Linolzuur 5%-10% van de energie inname Linoleenzuur 0.6%-1.2% van de energie inname Wanneer iemand veel aankomt neemt het aantal vetcellen langzaam toe. Ook neemt de grootte van de cellen toe. Wanneer iemand dan weer afvalt, neemt alleen de grootte van de cellen af. De hoeveelheid van de cellen wordt nooit meer kleiner. Samen met gal kan lipase makkelijker zijn werk doen. CCK is een hormoon wat wordt uitgescheiden door de darm, wat ervoor zorgt dat gal vrijkomt voor vertering. Bij een teveel aan LDL moet je vezels innemen omdat die cholesterol meenemen in je feces. Micellen: hydrofoob binnen, hydrofiel buiten. Lipiden leveren meer energie per gram dan koolhydraten. Triglyceriden worden gebonden door condensatiereacties. Het komt zeer zelden voor dat een meervoudig onverzadigd vetzuur volledig gehydrogenatiseerd wordt. Hierdoor kan de conformatie wel veranderen van cis naar trans (=Slecht!!) Geconjugeerde linolzuren zijn transvetzuren met mogelijke gezondheidsverbetering. Fosfolipiden worden gebruikt als emulgatoren in de voedselindustrie. Cholesterol kan dienen als startmateriaal voor de synthese van: Galzuur Geslachtshormonen Bijnierhormonen Vitamine D Lipases zijn de enzymen die lipiden hydroliseren. Vetweefsel bevat veel triglycerides die voor veel energie kunnen zorgen wanneer dat nodig is. Vetweefsel is heel belangrijk, het scheidt ook verschillende hormonen uit. Deze helpen de energiebalans te reguleren en hebben invloed op verschillende lichaamsfuncties. Eicosanoïden: biologisch actieve bestandsdelen die helpen met het reguleren van het bloed en andere lichaamsfucnties. Lijkt een beetje op een hormoon, maar is het niet. In combinatie met omega 3 is het goed, met omega 6 slecht Het enzym lipoprotein lipase (LPL) hydroliseren de triglyceriden van de chylomicronen en VLDL. Vetvervanger : Olestra; een synthetisch vet, gemaakt van sucrose en vetzuren die 0 kcal per gram bevatten. Het hormoon leptine werkt op de hypothalamus en staat in contact met het vetweefsel. Leptine onderdrukt de eetlust. Ghreline heeft het omgekeerde effect als leptine, het stimuleert juist de eetlust. Insuline kan niet oraal worden ingenomen, omdat het een eiwit is en dan verteerd zou worden door de enzymen van het verteringssysteem. Te weinig koolhydraten eten wanneer je diabetes hebt, kan leiden tot een hypo. Voeding met een hoog vezel gehalte worden vaak aangeraden. Mensen met diabetes hebben een hogere kans op hart- en vaat ziekten. Hierdoor moeten ze op hun vetconsumptie letten. Er is een consistent koolhydraat dieet nodig per dag om de bloedglucosewaarde zo min mogelijk te laten fluctueren. 3. Koolhydraten De koolhydraten (CH2O)n: Suikers Zetmeel Vezels Simpele koolhydraten: Monosachariden C6H12O6: Glucose, fructose en galactose. Ze hebben allen een andere smaak, door de manier waarop ze zijn opgebouwd. Glucose: mild zoet, wordt niet vaak gebruikt Fructose + galactose: heel zoet, wordt vaak gebruikt (fruit, frisdrank) Disachariden Maltose : Glucose + Glucose Lactose : Glucose + Galactose Sucrose : Glucose + Fructose Door middel van een condensatie reactie ontstaat er uit samenvoeging van 2 glucosemoleculen, een maltose molecuul en een watermolecuul. Door middel van een hydrolyse reactie kan een maltose molecuul samen met een watermolecuul weer splitsen tot 2 glucose moleculen. Complexe koolhydraten: Polysachariden Glycogeen; als opslag van glucose in lever in spieren Zetmeel; als opslag van glucose in planten Vezels: structurele onderdelen van planten Glycogeen komt in vlees voor, niet in planten. Glycogeen heeft veel vertakkingen zodat enzymen er goed bij kunnen voor de eventuele nodige snelle afbraak waarbij glucose nodig is en dus vrij kan worden gemaakt. Zetmeel wordt makkelijker verteerd dan cellulose. Vezels bevinden zich veel in peulvruchten en citrusvruchten , deze vezels zijn oplosbaar in water, komen voor in ‘gel’ substantie. Dit soort vezels worden ook wel viscous genoemd, en kunnen worden verteerd in de dikke darm door bacteriën. Onoplosbare vezels zijn te vinden in groenten en volkorenbrood. Deze vormen ‘bulk’ en worden niet verteerd door bacteriën in de dikke darm. Door de bulk geven deze vezels je wel een voller gevoel na het eten, en vertragen de vertering in de maag. Resistant starches : zetmeel die de vertering ontkomt. Deze komen voor in afgekoelde gekookte aardappelen en onrijpe banenen. Phytic acid : geen ‘echte’ vezel Vertering koolhydraten: Mond: Speeksel met amylase Maag: Vezels zorgen voor een vol gevoel en vertragen het mixen Alvleesklier: amylase Polysachariden disachariden Disachariden Monosachariden Monosachariden opname Dunne darm: laatste fase vertering Dikke darm: fermentatie oplosbare vezels water, gas en productie van korter vetzuurketens geven energie voor darmcellen In de lever worden galactose en fructose omgezet in glucose. Lactose intolerant: Het lichaam is niet in staat om lactose af te breken. Daardoor wordt het als energiebron gebruikt door bacteriën, die zich gaan vermenigvuldigen. Door de vermenigvuldiging van bacteriën ontstaan klachten. Glucose in het lichaam: Energie Glycoproteinen/Glycolipiden (Bindt aan eiwitten of lipiden zodat deze niet (optimaal) meer werken door bijvoorbeeld enzymen niet meer te kunnen aangrijpen) Glucose wordt gebruikt voor energie, wat overblijft Glucose wordt opgeslagen als glycogeen (in de spieren voor spieren, en in de lever voor de rest van het lichaam), wat overblijft Glucose wordt opgeslagen als vet. Een klein deel glucose wordt als glycogeen opgeslagen in de hersenen voor in geval van nood. De glycogeen voorraad is normaal gesproken genoeg voor 24 uur. Glucose maken uit eiwitten: - Glucogenese - Eiwit besparende actie van koolhydraten Keton lichamen kunnen gemaakt worden uit vetfragmenten, om energie te leveren voor in de hersenen. Glucose wordt als energie voor cellen gebruikt en verkregen door middel van glycolyse. Lichaamsvet kan op geen enkele mogelijke manier worden omgezet tot glucose. Je lichaam produceert alleen keton lichamen wanneer je vast, bij diabetes of bij bepaalde diëten. Hierdoor kun je minder goed concentreren en voel je je slapper. Hormonen die ervoor zorgen dan de bloedglucose waarde gelijk blijft (=ERG BELANGRIJK): - Insuline - Glucagon breekt glycogeen af tot glucose - Epinephrine Een lager Glycemic index is gezonder voor het lichaam, want er is dan geen/minder stress voor het lichaam. Empty kcal foods: alleen maar suikers, de voedingswaarde is dan praktisch 0 (vb snoep en frisdrank) Bacteriën in je mond die monosachariden als voedingsbron gebruiken scheiden daarmee zuur af. Dit zorgt voor gaatjes en aantasting. Tandplak: slijmlaag van deze bacteriën Oplosbare vezels verlagen de kans op hart- en vaatziekten en diabetes. Onoplosbare vezels gaan constipatie tegen en zorgen voor gewrichtsbehoud. RDA koolhydraten: 45%-65% van de dagelijkse energie inname Alternatieven voor suikers: Herbal sweetener: Steria (bevat minder energie) Suiker vervangers (nutritive sweeteners, bevatten geen energie) Prediabetes: cellen worden steeds meer resistent voor insuline. De meeste keton lichamen zijn zuur, en verstoren dus de zuur-base balans van het lichaam. Glycogeen houdt water vast. 4. Eiwitten Aminozuur structuur: R = zijgroep COOH = zuurgroep H2N = aminogroep Door de vele verschillende zijgroepen zijn er veel verschillende aminozuren. De zijgroep bepaald het soort aminozuur en de functie ervan. Conditioneel essentieel: onder bepaalde omstandigheden essentieel, anders/normaal niet essentieel. Essentiële aminozuren: Valine Tryptofaan Threonine Fenylalanine Methionine Lysine Leucine Isoleucine Histidine Niet-essentiële aminozuren: Alanine Arginine Aspargine Aspartaanzuur Cysteïne Glutaminezuur Glycine Proline Serine Tyrosine Fenylalanine wordt normaal omgezet in tyrosine, maar bij mensen met PKU niet en wordt tyrosine een conditioneel essentieel aminozuur. Uit alle losse aminozuren worden eiwitten gemaakt door middel van condensatiereacties. Een eiwit kan ontstaan uit meerdere polypeptide ketens, deze worden onderling verbonden door zwavelbruggen. Eiwit denaturatie in onomkeerbaar. Eiwit vertering: Maag: Scheidt pepsinogeen en HCL uit. Door HCL verandert de vouwing van het eiwit. Pepsinogeen is het pro-enzym van pepsine, en wordt door HCL daadwerkelijk omgezet. Anders breekt pepsine de maagwand af. Dunne darm: Proteases en peptidases zowel intestinal als pancreatic. Losse polypeptideketens worden ook opgenomen in de darmen. DNA Transcriptie RNA Translatie Eiwit Synthese van een eiwit gebeurd snel, zodat er wanneer nodig voor bijvoorbeeld vertering, het eiwit er meteen is. Sickelcel anemie: mutatie in het DNA die ervoor zorgt dat hemoglobine minder goed in staat is zuurstof te vervoeren. Hierbij is glutaminezuur vervangen door valine. Voeding heeft invloed op de eiwitwerking. Eiwitten zorgen ervoor dat er gegroeid kan worden, en het lichaam kan worden onderhouden en lichaamsdelen kunnen worden vervangen: 10 dagen huid 10 jaar vetcellen 3 dagen darmcellen Eiwitten worden ook gebruikt voor opbouw. Collageen wordt eerst aangelegd bij bindweefsel, botten etc. Daarop worden pas de overige materialen aangebracht. Enzymen en hormonen zijn ook eiwitten. Eiwitten werken ook bij de vloeistofbalans. Uit bloedvaten kunnen eiwitten lekken waardoor ze in de intercellulaire ruimte komen. Eiwitten trekken vocht aan. Dus bij eiwittekort is er een kans op het ontstaan van oedeem. Eiwitten reguleren ook de zuur-base balans in het bloed. Acidosis pH te laag Alkadosis pH te hoog Als de pH niet goed is, functioneren (sommige) eiwitten niet meer. Er zijn ook transporteiwitten die selectief transport regelen. Bijvoorbeeld Na/K pomp Eiwitten zorgen ook voor antilichamen en antigenen voor de immuniteit. Tegen de antigenen worden antilichamen gemaakt, hier zijn veel eiwitten voor nodig. Eiwitten zijn ook een bron van energie: glucogenese zorgt ervoor dat er energie wordt gemaakt uit eiwitten wanneer dit nodig is. Amino acid pool (=voorraad): Balans van endogene pool en wat je binnen krijgt via voeding. Nitrogen balance: verschil inname en excretie - Positief balans= meer eiwitten nodig (zwanger, kind, herstellende) - Negatief balans = eiwit tekort (brandwonden, heftig ziek) Wanneer het eiwit in het lichaam gelijk is, is het in balans Aminozuren worden gebruikt om niet-essentiële aminozuren en neurotransmitters te maken. Deaminatie: Aminozuur ketonzuur + NH3 Vanuit hier kan het lichaam niet-essentiële aminozuren maken. Door middel van transaminatiereacties worden dan de zijgroepen gewisseld. Cellen breken aminozuren af tot ammonia en wordt uitgescheiden in het bloed. Dit wordt in de lever omgezet tot ureum en uitscheiden via de urine. Plantaardige producten worden makkelijker verteerd dan dierlijke producten. PDCAAS: Protein Digestibility Corrected Amino Acid Score Geeft de kwalitieit van de eiwitten weer Met aminozuur supplementen moet worden uitgekeken, omdat het competitie in de darmcellen kan veroorzaken. Dit kan weer zorgen voor verkeerde opname en daarbij een risico dat je lichaam de verkeerde aminozuren binnenkrijgt. Bij nierproblemen moet je geen extra eiwitten innemen, hierdoor gaan je nieren harder werken wat ze op dat moment niet aankunnen. Acute protein energy malnutrition: wasting Chronische PEM: stunting Nutritional genetics: hoe genen invloed hebben op de activiteit van voeding. Nutrigenomics: Hoe voeding de genactiviteit kan beïnvloeden. (genexpressie) Microarray onderzoek: Hoe lichter het puntje, hoe meer transcriptiefactoren aanwezig zijn. DNA methylering kan genen actief maken, dit kan door voeding beïnvloed worden. SNP: single nucleotide polymorphism: kleine verandering in DNA kan duiden op gevoeligheid voor bepaalde voedingsstoffen of medicijnen/ziekten. Catabolische enzymreacties: afbraak reacties Anabolische enzymreacties: opbouw reacties Deaminatie: De aminogroep wordt verwijderd voordat verdere afbraak plaatsvind. Limiting amino acid: wanneer er niet voldoende is van een bepaald essentieel aminozuur zodat eiwitsynthese niet plaats kan vinden. High quality proteins bevatten aminozuren in zodanige proportie hoe het lichaam ze nodig heeft. Te veel aan eiwit kan leiden tot osteoperose en nierziekten. RDA: 10%-35% van de energie inname. 5. Antopometrie Je kunt snel kinderen wegen door de omtrek van het midden van de bovenarm te meten. Osteoperose: een ernstige mate van demineralisatie en lage botdichtheid. Dit is een verandering van de lichaamssamenstelling. Smal = ectomorf lichaam Normaal = mesomorf lichaam Breed = endomorf lichaam Antopometrie: meting van mensen De lichaamscompositie van het hele lichaam is het domein van de antopometrie. ESPEN definitie van ondervoeding: Een status resulteren van een tekort van opname of inname van voeding wat leidt tot een andere lichaamssamenstelling of/en lichaamsfunctie. Mannen bezitten meer water en eiwitten dan vrouwen, maar minder vet. Frequente maten in antopometrie: Gewicht Lengte Lengte ledematen Omtrekken Huidplooien (vetpercentage) Breedte Antopometrische metingen worden uitgedrukt in: Z-score (observerd value)-(median reference value)/SD of reference population Percentiel Percentage van mediaan Normaal = ten op zichte van de referentie populatie Afkappunten voor volwassenen (BMI): - Ondergewicht <18.5 - Normaal 18.5-24.99 - Overgewicht >/= 25.00 - Obese >/= 30.00 Tussen verschillende landen moet je altijd goed naar de definities kijken bij de groeicurves. Body weight = fat + lean tissue (including water) BMI = gewicht (kg) / Lengte (m) in kwadraat Lichaamsvlakken en plaatsaanduidingen anatomie: Antopometrie heeft 3 doelen: Het proces van groei van zwangere vrouwen, peuters, kinderen en tieners te evalueren. Om onder- of overgewicht te detecteren Om verschillen te meten in lichaamssamenstelling over de jaren heen. 6. Voedingsnormen Richtlijnen goede voeding: Zorg voor een gevarieerde voeding Zorg dagelijks voor voldoende lichaamsbeweging Gebruik dagelijks ruim groeten, fruit en volkoren graanproducten Eet regelmatige (vette) vis Gebruik zo weinig mogelijk producten met een hoog gehalte aan verzadigde vetzuren en enkelvoudig trans-onverzadigde vetzuren Beperk frequent gebruik van voedingsmiddelen en dranken met gemakkelijk vergistbare suikers en dranken met een hoog gehalte aan voedingszuren Beperk de inname van keukenzout Bij alcoholgebruik: wees matig De aanvaardbare bovengrens wordt afgeleid vanuit studies. Voor energie is er alleen de gemiddelde behoefte, omdat de inname sowieso al hoog is. Methoden voor het vaststellen van de gemiddelde behoefte en adequate inneming: Kans op deficiencies (weinig gebruikt) Kans op chronische ziekten (AI) Drempelwaarden biochemische parameters Factoriele methode (balans studies) Gemiddelde inneming Interpolatie Waarvoor gelden de normen? Groepen personen; richtlijnen voor individuen Gezonde personen Referentiegewichten Matige lichamelijke activiteit Westers voedingspatroon Toepassingsgebied voor voedingsnormen: Programmeren voedselvoorziening gezonde groepen Opstellen voedingsrichtlijnen gezonde individuen Beoordelen van consumptiecijfers gezonde groepen Evalueren inname individuen Opstellen richtlijnen goede voeding PAR waarde: het aantal x hoeveel je basaal stofwisseling is verbruikt Gemiddelde behoefte: Niveau van inneming dat bij een normale verdeling van de behoefte toereikend is voor de helft van de populatie. Aanbevolen hoeveelheid: Niveau van inneming dat toereikend is voor vrijwel de gehele populatie, afgeleid van de gemiddelde behoefte + 2x SD (97.5%) Adequate inneming: Niveau van inneming dat toereikend is voor vrijwel de gehele populatie, afgeleid van de andere gegeven dan de gemiddelde behoefte. Aanvaardbare bovengrens: Niveau van inneming waarboven de kans bestaat dat er ongewenste effecten optreden. Precursors zijn stoffen waaruit het lichaam de voedingsstof kan maken. (vb. caroteen en vitamine A) AMDR: Acceptable Macronutrient Distribution Ranges: 45%-65% kcal van koolhydraten 20%-35% kcal van vet 10%-35% kcal van eiwitten Wat meten we op nutriënt niveau: Voedingsmiddelen (wat/hoeveel) + Voedingsmiddelentabel Mensen met een lage levensstandaard hebben weinig variatie in hun voeding. 7. Vitaminen Vet oplosbare vitaminen In eerste instantie is de aanbevolen hoeveelheid opgesteld voor de preventie van deficiëntie verschijnselen. Tegenwoordig wijzen steeds meer onderzoeksresultaten erop dat bepaalde voedingsstoffen chronische ziekten kunnen helpen voorkomen. Mede daarom is continue herziening van de voedingsnormen noodzakelijk. Vitaminen zijn organische verbindingen, maar geen vetten, koolhydraten of eiwitten. Ze bevatten geen calorieën en zijn essentiële voedingsstoffen voor een normale gewenste functionering. Sommige componenten zijn vitaminen voor het ene organisme maar niet voor de ander (mens en dier) Sommige componenten zijn allen vitaminen onder specifieke dieetgerelateerde of milieu omstandigheden (vitamine D) Hoeveelheden vitaminen die je zelf aanmaakt zijn vaak onvoldoende. Overige moet via voeding ingenomen worden. Beriberi: Thiamine tekort (B1) Zorgt voor problemen met het zenuwstelsel, hartklachten en eventueel oedeem. Droge vorm = chronisch Natte vorm = acuut Ragitus: Vitamine D tekort Ziekte kwam toen de wereld ging industrialiseren Botten groeien wel, er wordt alleen geen kalk afgezet Pellagra: Niacine tekort (B3) Ziekte van de 4 d’s: dermatitis, diarree, dementie, dood Niacine wordt niet opgenomen door verkeerde bereiding van voedsel (witte rijst en zilvervliesrijst) Sommige B nummers zijn weg omdat sommige toch geen echte vitaminen waren of dubbel genummerd waren. Pseudo vitaminen: Vitaminen waarvan geen wetenschappelijk bewijs is dat ze als vitaminen functioneren. Producten rijk aan vitaminen: Groen bladgroenten Zaden Wortelgroenten en fruit Voeding van dierlijke afkomst De hoeveelheid van een vitamine in een bepaald voedingsmiddel hangt af van: De hoeveelheid die er in het aller begin aanwezig was De hoeveelheid die verloren is gegaan tijdens voorbereiding/koken of kapot zijn gemaakt Verschillende stadia in het ontwikkelen van een vitaminetekort: 1. Tekort aan inname of opname 2. Verminderde plasma waarden 3. Vermindering weefselwaarden en lichaamsvoorraad 4. Metabolische effecten 5. Algehele tekorten; klinische verschijnselen 6. Ernstig tekort; klinische aandoeningen Risicogroepen voor tekorten: Ouderen Zwangere en lacterende vrouwen Vegetariërs Mensen met afwijkingen aan GI Vitaminen zijn als geneesmiddelen, dus om ze als preventie in gezonde toestand te gebruiken is heel slecht. Bij inname van extra vitaminen wordt de functie niet beter, het kan juist alleen schade opleveren. Vetoplosbare vitaminen: A, D, E en K Wateroplosbare vitaminen: B vitaminen en vitamine C RAE: retinol activity equivalent Retinol is DE vrom van vitamine A Vitamine E kan vitamine A beschermen tegen oxidatie, dit is een positieve interactie. Vitamine D is niet perse een vitamine, omdat je het zelf kun maken in je lichaam. Het wordt gesynthetiseerd door je huid bij blootstelling aan zonlicht. Vitamine D komt nauwelijks voor in voeding, alleen in vette vis en relatief laag in natuurlijke voedinsgmiddelen. Vitamine D (calcitriol) zelf heeft geen functie, het moet gehydrolyseerd worden om het te activeren. Huid hydrolyse in lever hydrolyse in nieren actieve vorm vitamine D Oudere mensen hebben vaak een grotere kans op vitamine D tekort, doordat het lichaam verouderd is en zelf minder aanmaakt. Genregulatie wordt mede gedaan door vitamine A en D. Actief vitamine D bindt samen met vitamine A aan een receptor, waardoor het complex actief wordt. Beide vitaminen zijn nodig om het lichaam handelingen uit te kunnen laten voeren. Osteomalacie: Ragitus bij volwassenen Osteoperose: wanneer het vitamine D gehalte wel goed is, maar het calcium gehalte te laag Bij een overschot aan vitamine D is er een kans op calcificatie van de zachte weefsels. Ook ga je vaak naar het toilet omdat het lichaam de calcium eruit wil werken. Vitamine E: alfa-tocopherol Vitamine E is de grootste vetoplosbare antioxidant in je lichaam. OH’: OH radicaal Wanneer de omzetting niet goed gaat is OH’ over, dit is een zeer schadelijk deeltje Vitamine E zorgt ervoor dat er geen vrije radicale deeltjes rond blijven zwerven. Vitamine E kan deze vrije elektron opnemen. Vitamine E tekort zorgt voor oxidatieve stress, dit kan ook ijzertekort veroorzaken omdat sommige cellen dan knappen. Vitamine E bevindt zich in het membraan van de rode bloedcellen. Vitamine A Hoofdfunctie: Zorgt voor goed zicht, behoud van de cornea. Zorgt voor het behoud van epitheelcellen en het slijmlaagje om bepaalde weefsels. Het zorgt voor bot en huid behoud. Het zorgt voor de groei van tanden en heeft een rol in reproductie. Deficiëntie symptomen: Infectie ziekten, nachtblindheid, blindheid en keratinisatie Toxiciteit symptomen: Verminderde botmineraal dichtheid, lever abnormaliteiten en miskramen Bronnen: Retinol: melk en melkproduchten Beta-caroteen: Geel/oranje groeten en donkergroene bladgroenten Food: Reinyl esters (Animal food) Body: Retinol (reproductie) Beta-caroteen(plant foods) Retinal (zicht) Retioninezuur (groei) Vitamine D Hoofdfunctie: Mineralisatie van botten Deficiëntie symptomen: Ragitus en osteomalacie Toxiciteit symptomen: Calcificatie van zachte weefsels Bronnen: Melk, synthese in lichaam Extra: werkt als hormoon Vitamine E Hoofdfunctie: Antioxidant, stabilisering van celmembranen, regulatie van oxidatiereacties, bescherming van vitamine A. Deficiëntie symptomen: Zenuwschade, hemolyse (= te weinig rode bloedcellen) Toxiciteit symptomen: bloedverdunning Bronnen: Groente oliën Vitamine K Hoofdfunctie: Synthese van bloedstollings eiwitten en bot eiwitten Deficiëntie symptomen: bloedverdunning Toxiciteit symptomen: Niet bekend Bronnen: Groene bladgroenten, synthese door darm bacteriën Water oplosbare vitaminen Vet oplosbare vitaminen worden in chylomicronen opgenomen, water oplosbare vitaminen worden gelijk opgenomen door het portale bloed. Teveel daarvan plas je dan vaak snel uit. Vet oplosbare vitaminen hebben transporteiwitten nodig om door het lichaam vervoerd te worden, water oplosbare vitaminen circuleren vrij door het lichaam. Biobeschikbaarheid: de hoeveelheid opgenomen en gebruikt door het lichaam Vitamine C bestaat uit een redoxcomplex bestaande uit ascorbinezuur en dehydroascorbinezuur. Het kan als antioxidant functioneren en als hulp dienen bij elektronen overdracht. IJzer wordt ook efficiënter opgenomen met vitamine C. Te weinig vitamine C kan leiden tot bloedingen en tand uitval. Niacine (B3) kan worden gemaakt door tryptofaan, wel alleen wanneer er genoeg is voor de eiwitsynthese. Folaat en vitamine B12 werken als co-enzym bij de methylering voor de activering van DNA synthese en celgroei. Folaat is een co-enzym in de metabolisme van aminozuren. Folaat is heel erg instabiel, dus veel gaat verloren in producten bij bereiding. Foliumzuur (B11) is één van de folaten, het heeft een folaatwerking en wordt du beschouwt als een vitamine. Verhoogde inname van foliumzuur vergoot de kans op poliepen of colonkanker. Vitamine B12 vindt je alleen in dierlijke producten. Het vormt myelineschedes om zenuwcellen. Thiamine Hoofdfunctie: Deel van het co-enzym TPP in het energie metabolisme Deficiëntie symptomen: Beriberi Toxiciteit symptomen: Niet bekend Bronnen: varkensvlees, graanproducten Riboflavine Hoofdfunctie: Deel van het co-enzym FAD en FMN in het energie metabolisme Deficiëntie symptomen: Ontsteking van de mond, huid en ogen Toxiciteit symptomen: Niet bekend Bronnen: Melkproducten, graanproducten Niacine Hoofdfunctie: Deel van het co-enzym NAD en NADP in het energie metabolisme Deficiëntie symptomen: Pellagra Toxiciteit symptomen: Lever beschadiging, verminderde glucose tolerantie Bronnen: eiwit rijke voeding Biotine Hoofdfunctie: Deel van een co-enzym bij het energie metabolisme Deficiëntie symptomen: Haartuitval, neurologische verstoringen Toxiciteit symptomen: Niet bekend Bronnen: Vele producten, synthese door bacteriën in de darm Panthotheenzuur Hoofdfunctie: Deel van co-enzym A in het energie metabolisme Deficiëntie symptomen: Vertering en neurologische verstoringen Toxiciteit symptomen: Niet bekend Bronnen: vele producten B6 Hoofdfunctie: Deel van co-enzym in aminozuur en vetzuur metabolisme Deficiëntie symptomen: Depressie, verwarring en bloedarmoede Toxiciteit symptomen: Zenuw aftakeling, huidproblemen Bronnen: eiwit rijk voedsel Folaat Hoofdfunctie: Activeert B12, helpt DNA synthese voor celgroei en beschermt zenuwcellen Deficiëntie symptomen: Bloedarmoede, verhoogde homocysteine waarde Toxiciteit symptomen: zoals b12 tekort Bronnen: groenten en graanproducten Vitamine C Hoofdfunctie: Collageen synthese, hormoon en neurotransmitter synthese, antioxidant Deficiëntie symptomen: Scheurbuik Toxiciteit symptomen: Diarree Bronnen: Fruit en groenten 8. Water en mineralen Biobeschikbaarheid: Dit is het deel van de ingenomen hoeveelheid van het mineraal dat ook daadwerkelijk door het lichaam geabsorbeerd wordt Diverse voedingsfactoren beïnvloeden de absorptie van mineralen: Chemische vorm Oxidatie toestand Hoeveelheid aanwezig in de voeding Andere nutriënten in de voeding: mineralen, eiwitten, koolhydraten, etc Andere componenten in de voeding: fytaat, vezels, etc Ongeveer 60% van het lichaam bestaat uit water Spierweefsel bestaat voor 75% uit water, vetweefsel maar voor 33.3% Functies van water: Transport Structurele eigenschappen van moleculen Participeert in metabole reacties (is nodig of komt vrij) Oplosmiddel Smeermiddel/bescherming Regulatie van de lichaamstemperatuur Instant houden van het bloedvolume Niet in alle cellen zit evenveel water. Celcompartimenten: - Intracellulaire vloeistof (2/3) - Extracellulaire vloeistof; interstitiële vloeistof, plasma Regulatie waterinname: Bloed wordt geconcentreerd mond ervaart dorst hypothalamus initieert drinken (terugkoppeling) Uitscheiding van water: Urine Feces Huid (zweet) Longen (verdamping) Nefronen: functionele eenheden van de nieren Glomerulus bestaat uit nefronen, dit zorgt voor terugresorptie van water en elektrolyten. In de tubule worden deze stoffen teruggebracht naar de bloedbaan. Angiotensine zorgt voor de activatie van de bijnieren. De secretie van angiotensine wordt veroorzaakt door renine. Aldosteron wordt afgescheiden door activatie door angiotensine en zorgt voor toename van het bloedvolume. Extra verlies van elektrolyten worden veroorzaakt door zweten, overgeven en diarree. Er zijn verschillende zuur-base systemen in het lichaam. Het belangrijkste systeem is het bicarbonaat systeem dat via de nieren en longen werkt. Dit werkt in een cyclus. H2O + CO2 <-> H2CO3 <-> H+ + HCO3Macromineralen: Calcium Fosfor Magnesium Natrium Kalium Chloor Micromineralen: IJzer Zink Koper Selenium Chroom Jood Mangaan Molybdenium Fluor MFP en gist zorgen voor extra opname van mineralen Natrium zorgt voor spiercontractie, wanneer er een tekort aan is merk je dit door spierkramp mentale apathie en verlies aan eetlust. Teveel aan natrium merk je aan oedeem en hoge bloeddruk. UL: 2300 mg/dag Chloor is in voeding vaak gebonden aan natrium, wanneer je er teveel van binnen krijgt ga je braken. Kalium zorgt voor homeostase, spiercontractie en zenuw innervatie. Een tekort zorgt voor spierzwakte, verlamming en verwarring. Een teveel kan leiden tot een hartstilstand of braken. Het bevindt zich in verse voedingsmiddelen. In vlees, melk, fruit, groenten en granen. Voeding waarin weinig Kalium zit verhoogt het risico op hoge bloeddruk. Kalium rijke voeding verlaagd de kans op een beroerte. IJzer komt vrijwel nooit los voor in het lichaam, maar gebonden in complexen. Er wordt ongeveer 1mg ijzer per dag opgenomen in je lichaam. Verder zie samenvatting voeding 1.