Een erfelijke vorm van diabetes mellitus dr. R.J. Erdtsieck, internist-endocrinoloog Inleiding Diabetes mellitus is een ziektebeeld waarvan de incidentie de afgelopen decennia sterk is toegenomen. De hogere incidentie van mensen met diabetes mellitus type 2 wordt vooral veroorzaakt door het vaker voorkomen van adipositas. Aangezien ook bij jongeren overgewicht frequenter wordt gezien komt ook type 2 bij jongeren meer voor. Daarnaast wordt er echter ook een vorm van diabetes mellitus op de jongere leeftijd vastgesteld waarbij overgewicht geen rol speelt, maar behandeling met orale medicatie wel mogelijk is. Aan de hand van twee patiëntencasussen en aanvullend familieonderzoek zal een overzicht worden gegeven van een aantal erfelijke vormen van diabetes mellitus, die gepaard gaan met verstoorde insulinesecretie, en de mogelijke implicaties voor de dagelijkse praktijk. Casus A De eerste patiënte meldde zich reeds in 1986 in ons ziekenhuis. Zij was op dat moment 13 jaar en bij haar was glucosurie vastgesteld. Bij presentatie was er geen overgewicht: haar gewicht bedroeg 58 kg bij een lengte van 158 cm. Op dat moment viel al de sterk belaste familieanamnese op. Zowel patiëntes vader, de moeder van vader, twee zussen en één broer van haar vader waren bekend met diabetes mellitus type 2. Haar nuchtere bloedsuiker was 8,2 mmol/l. Na glucosebelasting werd een maximaal glucosegehalte van 18,9 mmol/l vastgesteld. In de urine waren geen ketonen aanwezig. Antilichamen tegen eilandjes van Langerhans werden niet aangetoond. Het C-peptide gehalte bedroeg 0,96 nmol/l (n 0,4 – 1,2 nmol/l) Zij werd vanaf 1986 behandeld met, in eerste instantie, een dieet en vervolgens met diverse soorten sulfonylureum (SU-)preparaten, waarbij het HbA1C gehalte altijd rond de 6-6,5% is gebleven. Vanaf 1999 werd zij behandeld met insuline in verband met zwangerschapswens. Ook hierbij was er sprake van een goede regulatie bij een lage insulinebehoefte. Casus B De tweede patiënte werd vanaf 1997 in ons ziekenhuis gezien. Zij was op dat moment 27 jaar en werd verwezen in verband met malaise, moeheid en polyurie. Er werd bij haar diabetes mellitus gediagnosticeerd met een nuchtere bloedsuiker van 8,4 mmol/l. Er was geen overgewicht: gewicht 64 kg bij een lengte van 167 cm. Ook haar familieanamnese was sterk positief: haar vader had type 2 diabetes mellitus evenals de vader van vader en diverse andere familieleden. Bij aanvullend onderzoek waren er geen aanwijzingen voor type 1 diabetes mellitus. Een behanMedisch Journaal, jaargang 33, no. 4 deling met dieet en orale medicatie (SU preparaat) werd gestart. De orale medicatie werd in de loop van de tijd aangepast en zes jaar na stellen van de diagnose is zij nog steeds goed gereguleerd met orale medicatie. Het HbA1C gehalte bedraagt 7%. Bij bovengenoemde patiënten werd op grond van de sterk positieve familieanamnese gedacht aan een erfelijke vorm van diabetes mellitus. Bij navragen van de familieanamnese bleken beide patiënten nichtjes van elkaar te zijn. De stamboom van de familie wordt in figuur 1 weergegeven. In 2002 werd in samenwerking met het Universitair Medisch Centrum, Utrecht (dr. E.J.P. de Koning, endocrinoloog) aanvullend familieonderzoek verricht, waarbij de mutatie die maturity onset diabetes of the young (MODY) type 3 veroorzaakt, werd aangetoond. Bij de nog in leven zijnde familieleden met diabetes mellitus werd deze mutatie ook aangetoond. Inmiddels zijn ook nog andere takken van de familie verder in kaart gebracht. Discussie Ongeveer 3-4% van de mensen met diabetes mellitus type 2 heeft een erfelijke vorm. Een belangrijk deel van de erfelijke vormen van diabetes mellitus wordt veroorzaakt door MODY. In de laatste classificatie van diabetes mellitus worden de verschillende vormen van MODY ondergebracht in een groep met genetische defecten in de β-cel functie1. MODY erft autosomaal dominant over. Voor de diagnose MODY moet aan 3 criteria worden voldaan; - diabetes mellitus type 2 moet in 3 generaties aanwezig zijn, - de diagnose moet voor het 25e levensjaar zijn gesteld en - aanvankelijk moet behandeling met dieet of orale middelen zijn ingesteld. Er zijn totnogtoe 5 genetische vormen van MODY geïdentificeerd. Figuur 1. Stamboom van familie: drie generaties met diabetes mellitus 쎲 쑗 왎 첸 aangedaan vrouwelijk familielid niet aangedaan vrouwelijk familielid aangedaan mannelijk familielid niet aangedaan mannelijk familielid 157 Mutaties in het Hepatic Nuclear Factor -4-alpha (HNF-4-α) gen op chromosoom 20 leiden tot MODY1. HNF-4-α komt tot expressie in de lever en de β-cellen in het pancreas. Een van de functies van HNF-4-α is het regulieren van de activiteit van HNF1-α, het gen dat gemuteerd is in MODY3. Het precieze mechanisme waardoor een defect in HNF-4-α leidt tot hyperglykemie is niet duidelijk, maar het is geassocieerd met een verminderde insulinesecretie respons op glucose. HNF-4-α speelt een belangrijke rol in de synthese van lipoproteïnen en stollingseiwitten in de lever. Deze functies zijn echter niet aangedaan in MODY1, hetgeen suggereert dat de stoornis in MODY1 zich op het niveau van de β-cel in het pancreas bevindt2. MODY2 wordt gekenmerkt door een mutatie in het glucokinase gen op chromosoom 7, waarbij meer dan twaalf mutaties zijn beschreven. Defecten in de expressie van glucokinase, dat glucose fosforyleert tot glucose-6-fosfaat en waarschijnlijk als een glucosesensor werkt, resulteert in gestoorde insulinesecretie. De hyperglykemie die optreedt, is over het algemeen mild en is niet geassocieerd met vasculaire complicaties, welke over het algemeen vaak worden gezien bij type 2 diabetes mellitus3. De meest voorkomende vorm van MODY, type 3, is geassocieerd met mutaties op chromosoom 12 in een hepatische transcriptie factor, HNF1-α. Verschillende mutaties zijn inmiddels vastgesteld. Deze vorm komt vaker bij Europese patiënten voor. HNF1-α is een zwakke transactivator van het insuline-gen in de βcel. Mutaties in het HNF1-α gen leiden tot een abnormale insulinesecretie4. MODY, type 4, wordt veroorzaakt door mutaties in de Insuline Promotor Factor-1 (IPF-1). Verminderde binding van het eiwit aan het insuline-promotorgen leidt tot verminderde insuline-gentranscriptie in de aanwezigheid van hyperglykemie5. In figuur 2 wordt een overzicht gegeven van het aangrijpingspunt van de verschillende mutaties. De cascade van transcriptiefactoren is verantwoordelijk voor activatie of inhibitie van meerdere genen in de β-cel die betrokken zijn bij het glucosemetabolisme. De vraag die zich opdringt is in hoeverre het bestaan van MODY en het vaststellen hiervan van belang zijn voor de dagelijkse praktijk. Op dit moment lijkt er alleen binnen een onderzoeksprotocol een plaats te zijn voor aanvullend onderzoek, waarbij een dergelijk onderzoek zich zal richten op het vaststellen van nieuwe mutaties. Dit was ook de indicatie om bij beide beschreven patiënten aanvullend onderzoek te verrichten. Voor de dagelijkse praktijk lijkt er op dit moment geen plaats voor een aanvullende analyse. Van belang is om de familieanamnese goed in kaart te brengen. Op grond van deze anamnese kan de waarschijnlijk- 158 Figuur 2. Schematisch overzicht van de diverse vormen van MODY en het aangrijpingspunt in de β-cel van de pancreas. heid voor MODY aannemelijk worden gemaakt. Zolang het bevestigen van de diagnose MODY geen verandering in de benadering en/of behandeling van de mens met diabetes brengt, is er geen indicatie voor verdere genetische screening. Wel valt natuurlijk te overwegen om bij een sterk belaste familieanamnese eerder te screenen op diabetes mellitus. Kinderen van een ouder met MODY hebben 50% kans op hetzelfde ziektebeeld. Regelmatige screening van deze kinderen op diabetes mellitus wordt geadviseerd. In ieder geval is het van belang om bij jonge mensen die zich presenteren met diabetes mellitus zonder keto-acidose en zonder kenmerken van het metabool syndroom de diagnose MODY te overwegen. De behandeling kan en dient dan in eerste instantie zonder insuline plaats te vinden. Ook in de eerste lijn is het herkennen van MODY van belang. De behandeling van MODY bestaat in eerste instantie uit de geëigende leefadviezen: dieetmaatregelen en stimuleren van activiteit. Aangezien de ziekte wordt veroorzaakt door een stoornis in de insulinesecretie ligt het voor de hand om bij eventueel aanvullende medicamenteuze therapie in eerste instantie te kiezen voor een sulfonylureum-preparaat. Literatuur 1. The expert committee on the diagnosis and classification of diabetes mellitus. Report of the expert committee on the diagnosis and classification of diabetes mellitus. Diabetes Care 2003; 26 (Suppl.1): S5-20. 2. Herman WH, Fajans SS, Ortiz FJ et al. Abnormal insulin secretion, not insulin resistance, is the genetic or primary defect of MODY in the RW pedigree. Diabetes 1994; 43: 40-45. 3. Velho G, Blanche H, Vaxillaire M et al. Identification of 14 new glucokinase mutations and descriptions of the clinical profile of 42 MODY-2 families. Diabetologia 1997; 40: 217-223. 4. Byrne MM, Sturis J, Menzel S,et al. Altered insulin secretory response to glucose in diabetic and nondiabetic subjects with mutations in the diabetes susceptibility gene MODY3 on chromosome 12. Diabetes 1996; 45: 1503-1510. 5. MacFarlane WM, Frayling TM, Ellard S et al. Missense mutations in the insulin promotor factor-1 gene in late-onset type 2 diabetes mellitus. J Clin Invest 1999; 104: R33. Medisch Journaal, jaargang 33, no. 4