CvT POP 9 december 2016 Bijlage 3.2b Reactie op reacties

advertisement
CvT POP 9 december 2016
Bijlage 3.2b Reactie op reacties schriftelijke ronde
Reactie op reacties schriftelijke ronde CvT september 2016 / doorgevoerde
aanpassingen naar aanleiding van de opmerkingen
Algemeen
Geconcludeerd wordt dat notificatie en addenda door de besluitvormende leden van het CvT en de
meeste adviserende leden akkoord bevonden zijn. Het Handboek selectiecriteria met bijbehorend
addendum ‘versie 14 oktober 2016’ zal vanaf heden leidend zijn bij het opstellen van
openstellingsbesluiten. De notificatie POP3 2016 is inmiddels ingediend bij de Europese
Commissie.
Er zijn door verschillende partijen meer algemene opmerkingen bij met name de addenda
gemaakt. Die opmerkingen zullen worden meegenomen bij de evaluatie van Handboek en
addendum in het kader van leerervaringen die met openstellingen worden opgedaan. In dit stuk
wordt aangegeven op welke wijze met de ontvangen meer concrete inhoudelijke reacties inzake
het addendum is omgegaan.
De Unie van Waterschappen heeft ook een inhoudelijke reactie gegeven op de voorgestelde
notificatie. Ook de reactie daarop wordt weergegeven.
LTO heeft een inhoudelijke reactie gegeven op de voorgelegde individuele openstellingsbesluiten.
Die opmerkingen zijn doorgegeven aan de provincies die het betrof.
Reactie Europese Commissie
1. “Tie brake rules”
Reactie: In het Handboek is hierover een extra hoofdstuk opgenomen “Werkwijze in geval van
gelijk scorende projecten en onvoldoende budget”. Tenzij in het openstellingsbesluit anders wordt
bepaald zal, bij gelijkscorende projecten waarbinnen een nadere selectie plaats dient te vinden,
allereerst gekeken worden naar de score op het criterium of de criteria met de hoogste
wegingsfactor. Mocht er dan nog geen onderscheid gemaakt kunnen worden dan wordt gekeken
naar het criterium/de criteria met de op één na hoogste wegingsfactor etc. Uiteindelijk kan tot
loting worden overgegaan.
2. “ ‘Waargenomen’ contradictie in het Handboek bij verwijzing naar de minimum drempels”
Reactie: contradictie is verwijderd door – ook in de addenda - voor alle maatregelen uit te gaan
van MINIMAAL 55% score. Er kan door provincies gevarieerd worden, afhankelijk van de
provinciale doelstellingen, maar er moet altijd ten minste 55% gescoord worden.
3. “Voor meerdere maatregelen, bij de toepassing van het scoren van bepaalde selectiecriteria het
scoren niet altijd gebaseerd op meetbare/verifieerbare factoren op moment van de selectie van
het project, maar eerder op basis van de ‘de aannemelijkheid’ ervan (plausibility check). Als bij
uitbetaling van het project blijkt dat de criteria toch niet zijn behaald, is het niet de begunstigde
die een sanctie kan krijgen, maar vormt dit een mogelijks risico voor de beheersautoriteit (key
control). … wordt het van uiterst belang om een goede documentatie bij te houden van de ganse
selectie procedure (die mogelijks door externe evaluatoren gebeurt), zodat bij audits achteraf dit
proces kan gejustifieerd en gedocumenteerd worden.”
Reactie: Het is inderdaad van groot belang dat dossiers volledig zijn en goed gedocumenteerd
wordt op grond waarvan toewijzing (of afwijzing) van een project plaatsgevonden heeft.
4. “dat in de keuze van ‘varianten’ door de provincies voor bepaalde selectiecriteria, waarbij de
ene variant meer op deze aannemelijkheidchecks zal berusten dan de andere variant, lijkt het ons
belangrijk dat de beheers autoriteit in het handboek opneemt dat voorkeur zou moeten worden
gegeven aan verifieerbare criteria om net dit risico in te perken. “
Reactie: Is passage over opgenomen.
5. … bij maatregel 4 wordt melding gemaakt van gebruik adviescommissie of experten advies om
de mate van innovatie vast te stellen. Het is ons niet duidelijk echter of dit nu ook voor M1 van
1
toepassing is of enkel voor M4? Bij maatregel 16 wordt ook geen melding gemaakt van de
adviescommissie.
Reactie: Er zal in veel gevallen gebruik gemaakt worden van een adviescommissie. Die commissie
kan een ambtelijke commissie zijn, een deskundigencommissie of een andersoortige
adviescommissie. Het is echter aan de provincies zelf om te besluiten òf gebruik gemaakt wordt
van een adviescommissie en zo ja, welke samenstelling die commissie krijgt. Het gebruik van een
adviescommissie is géén verplichting. Het Handboek selectiecriteria en het addendum daarbij ziet
op de te hanteren selectiecriteria. De werkwijze (de wijze waarop de beoordeling van
projectaanvragen geschiedt aan de hand van die selectiecriteria) is geen onderdeel van de
selectiecriteria zelf en daarom ook geen onderdeel van het Handboek met addendum.
Reactie EZ/RVO
De Addenda
Wat opvalt is dat er voor een aantal maatregelen behoorlijk veel keuzemogelijkheden zijn
opgenomen in de addenda. Ook constateren wij dat de maatregelen niet dezelfde mate van
uitwerking hebben. In de openstellingsbesluiten zal een verdere uitwerking c.q. concretisering van
de selectiecriteria nodig zijn. Ook wordt geconstateerd dat de mate van meetbaarheid en
verifieerbaarheid verschillend per addendum is.
Om die reden vinden wij dat binnen een jaar de toepassing van de selectie-criteria moet worden
geëvalueerd. Daarbij gaat het onder meer om vragen als: is het keuzepalet niet te groot, is er
voldoende mate van uniformiteit in de toepassing.
Reactie: in een dergelijke evaluatie zal worden voorzien.
Gezien voorgaande merken wij nog op dat het voorleggen van het addendum en de
selectiecriteria per openstellingen aan het CvT niet leidt tot een inhoudelijke beoordeling of
de selectiecriteria voldoende concreet en/of controleerbaar en verifieerbaar zijn.
In de ex ante beoordeling op controleerbaarheid en verifieerbaarheid, ex artikel 62 van de EFLPO
verordening 1305/2013, zal het betaalorgaan daarom op deze punten blijven toetsen.
Reactie: De verifieerbaarheid en controleerbaarheid van maatregelen (openstellingen) is een EUvereiste. De verantwoordelijkheid voor de verifieerbaarheid en controleerbaarheid van
maatregelen is belegd bij zowel de Beheersautoriteit als het Betaalorgaan. Indien nadere invulling
van een selectiecriterium noodzakelijk is, bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken welk provinciaal
beleid van belang is, dient die nadere uitwerking door het betaalorgaan getoetst te worden door te
bezien of de regeling als zodanig verifieerbaar en controleerbaar is.
Daarnaast moet hierbij door de betrokken Provincies nog beleid gevoerd worden welke specifieke
combinatie van opties gebruikt gaan worden voor specifieke thema’s bij openstellingen, om de
uniformiteit van de uitvoering van de maatregelen door de Provincies conform het Nederlandse
POP programma te waarborgen.
Reactie: Er is in Nederland sprake van één landelijk POP programma, met – gegeven de
bestuurlijke systematiek in Nederland - regionale (provinciale) accenten. Specifieke thema’s
zullen door verschillende provincies verschillend benaderd kunnen worden, afhankelijk van de
provinciale omstandigheden, doelstellingen en (bijvoorbeeld regelgevingstechnische) ervaringen.
De uniformiteit van de maatregelen wordt gewaarborgd doordat provincies gebruik maken van de
modelregeling POP3 en – vanaf heden – van de selectiecriteria vastgelegd in Handboek en
bijbehorend addendum. Het is mogelijk dat provincies met vergelijkbare problematiek toch
verschillende selectiecriteria – allen passend binnen Handboek en addendum – gebruiken. De
inhoudelijke onderbouwing van gemaakte provinciale keuzes moet altijd goed vastgelegd zijn,
zodat altijd inzichtelijk is waarom de keuzes gemaakt zijn zoals ze gemaakt zijn en aantoonbaar is
dat de gemaakte keuzes geen ‘bewuste sturing’ of ‘willekeur’ tot gevolg hebben.
Of auditoren zich altijd laten overtuigen door de redenen die vastgelegd zijn voor door een
individuele provincie gemaakte keuzes, is niet op voorhand te garanderen. Zeker als er in de ogen
van de auditoren sprake is van vergelijkbare situaties, waarbij er toch anders gehandeld is. Door
het Handboek met addendum als ‘keuzemenu’ vorm te geven, kan de uniformiteit in uitvoering
onder druk komen. Risico’s die die keuzevrijheid met zich brengt, zullen door de provincies
gezamenlijk gedragen moeten worden.
2
Ten slotte vragen wij, gezien de bepaling dat selectiecriteria vooraf aan het CvT dienen te zijn
voorgelegd, nog aandacht voor het punt dat nog beleid gevoerd moet worden of en zo ja, in
hoeverre in openstellingsbesluiten afgeweken kan worden van de addenda.
Reactie: In principe bieden het Handboek en het addendum voldoende flexibiliteit voor provincies
om beleidsmatige doelstellingen te kunnen bereiken zonder dat afwijken van het Handboek/het
addendum noodzakelijk is. In uitzonderlijke gevallen kan echter inhoudelijk afgeweken worden,
mits de te hanteren selectiecriteria dan separaat voorgelegd worden aan het CvT. Een nietinhoudelijke afwijking (andere omschrijving of verdere aanscherping van de criteria, zonder dat de
criteria inhoudelijk gewijzigd worden) is overigens wel mogelijk.
Overigens zullen Handboek en addendum jaarlijks geëvalueerd worden en zullen
wenselijke/noodzakelijke aanpassingen op dat moment doorgevoerd kunnen worden.
Reactie Unie van Waterschappen:
“Notificatie POP3 2016 : Wij willen wel benadrukken dat het voorstel onder V Financiering
projectkosten POP2 voortvloeiend uit toegekende bezwaar- en beroepzaken niet leidt tot een extra
beslag op de POP3 middelen”.
Reactie: bedoelde kosten zullen moeten worden gefinancierd uit de reeds voor
overgangsmaatregelen begrootte midddelen, er worden geen extra middelen beschikbaar gesteld.
Er zal derhalve geen sprake zijn van een extra beslag op POP3 middelen.
“Bij het document “Addenda bij Handboek selectie POP3 projecten” hebben we enkele
tekstvoorstellen, omdat in maatregel 04.4.02 “Niet productieve investeringen water” teksten zijn
gebruikt die horen bij “Niet productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en
hydrologische maatregelen PAS” in plaats van “Niet productieve investeringen water”. Hieronder
de stukken waar een foutieve tekst is gebruikt met het verzoek deze te vervangen/aan te passen.”
Reactie: Tekstvoorstellen zijn overgenomen.
Reactie Landsdeel Zuid
Bij het geografisch criterium voor 4.4.1 (blz 24) en 4.4.2 (blz 28) in het addenda staat nu dat
alleen maatregelen IN een probleemgebied voor subsidie in aanmerking komen. Maar bij
hydrologische maatregelen is het vaak kostenefficiënter of doelmatiger om de maatregelen buiten
het probleemgebied te nemen. Dit geldt met name bij hydrologische maatregelen PAS en
hydrologische maatregelen voor de KRW.
Om die reden willen wij voorstellen de formulering in het addendum bij het geografisch criterium
voor 4.4.1 (blz 24) en 4.4.2 (blz 28) iets aan te passen. Bijvoorbeeld door toe te voegen dat het
ingeval van hydrologische maatregelen ook mag gaan om maatregelen in de invloedssfeer van het
probleemgebied.
Reactie: wordt aangepast.
Reactie LTO, gesteund door Boerennatuur
Maatregel M01 Kennisoverdracht en voorlichtingsacties (artikel 14)
Met betrekking tot de beoordeling op criterium 1: kosteneffectiviteit wordt een tweetal opties
beschreven. De eerste optie neemt de kosten per deelnemer als vertrekpunt welke aan een
normprijs worden gerelateerd. De vraag is of deze benadering er niet toe leidt dat ‘appels en peren’
worden vergeleken en wordt gestuurd op gemakkelijke acties waarbij tegen relatief lage kosten veel
mensen worden bereikt. De inhoud van de kennis- en voorlichtingsactie bepaalt immers de kosten
per deelnemer. Deze verschillen qua intensiteit en complexiteit per thema, doelstelling en
doelgroep. Voor een beoordeling van aanvragen op basis van een vergelijking van de kosten per
deelnemers zullen de criteria van de maatregel nauw moeten zijn omschreven hetgeen weer als
nadeel heeft dat de reikwijdte van de maatregel wordt beperkt. Een nadere precisiering van de
toepassing van dit criterium komt ons wenselijk voor.
Er lijkt voorts overlap met het criterium 3 b: Mate van de effectiviteit van de activiteit. Beide zien op
het aantal deelnemers: het eerste criterium op de kosten per deelnemer en het derde met name op
het aantal deelnemers. Daartussen bestaat uiteraard een relatie. Beide beogen te beoordelen of de
3
doelen slim behaald worden. Door de dubbele beoordeling worden de kosten per deelnemer een
onevenredig belangrijk criterium, belangrijker mogelijk dan of het project bijdraagt aan het
realiseren van benoemde beleidsdoelen.
Reactie: Het zal afhankelijk zijn van de openstelling (de nagestreefde reikwijdte) en de ‘concreetheid’
van de doelstelling met de openstelling of voor de kosteneffectiviteit uitgegaan wordt van optie 1 of
optie 2. Optie 1 zal gekozen worden bij relatief eenvoudige openstellingen (beperkte complexiteit,
beperkt aantal thema’s), terwijl optie 2 meer in beeld is bij de ‘brede’ openstellingen waar u op
doelt.
Dat er een overlap lijkt te zijn met criterium 3b: op dit criterium kan juist ook hoog gescoord worden
als het aantal deelnemers beperkt zal zijn, maar het belang / doel van de openstelling juist heel hoog
is. Dit criterium zou daarmee juist ‘dempend’ moeten werken ten aanzien van de kosten per
deelnemer: zelfs bij hele hoge kosten per deelnemer, kan een project uiteindelijk hoog scoren.
Uw observatie zal zeker van belang zijn bij de toekomstige evaluatie van het hele systeem.
Ten aanzien van criterium 2: Kans op succes/haalbaarheid is genoemd dat de aanbieder
aantoonbaar gekwalificeerd moet zijn voor het werk. Wij gaan ervan uit dat de aanvrager niet tevens
aanbieder van kennis en voorlichting moet zijn. De aanvrager kan immers derde partijen inhuren die
uiteraard gekwalificeerd (behoeft dit niet nadere duiding?) moeten zijn.
Reactie: Artikel 14 lid 2, 2e alinea van Vo 1305/2013 bepaalt dat de ‘Degene die de opleiding …
verstrekt, is de begunstigde van de steun’. In artikel 3, 2e lid van genoemd artikel wordt vervolgens
bepaald “De organisaties die kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aanbieden,
beschikken over gekwalificeerd en regelmatig bijgeschoold personeel”.
De verordening geeft derhalve aan dat het moet gaan om ‘beschikken over .. personeel’. Het is gelet
daarop de vraag of het kan gaan om ‘inhuren van deskundigen’ door bijvoorbeeld een LTO om een
door LTO aangeboden cursus te geven, aangezien het de vraag is of daarmee wordt voldaan aan het
vereiste ‘beschikken over .. personeel’.
In het project van tot standkoming van deze regelgeving zijn over deze bepalingen vragen gesteld
aan de Europese Commissie. Op de vraag of het mogelijk is dat een organisatie ZONDER staf
begunstigde bij deze maatregel kan zijn, heeft de Commissie aangegeven: “The service provider shall
have the appropriate capacities to carry out the task, and then minimum permanent staff seems
necessary. The MA shall define "the appropriate capacities" of the staff and ensure the bodies
selected to carry on the task respect the minimum established. “.
Gelet op zowel de tekst van de verordening als de reactie op gestelde vragen, lijkt de Commissie van
mening ter zijn dat de begunstigde (= aanvrager) wel degelijk ZELF aanbieder van de kennis en
voorlichting moet zijn, waarbij het wel mogelijk is dat deels niet eigen personeel wordt ingehuurd
om onderdelen van de opleiding te verstrekken. Hoe groot het aandeel ‘eigen personeel’ moet zijn,
is niet nader bepaald en ook de criteria ‘ kwaliteit van het personeel’ en ‘ regelmatige scholing’
kunnen bij een openstelling nader gespecificeerd worden.
Maatregel M04 Investeringen in materiële activa (artikel 17)
Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen
LTO Nederland vindt het belangrijk dat ondersteuning van investeringen niet wordt beperkt tot
investeringen die nodig zijn voor het ontwikkelen, beproeven of demonstreren van innovaties maar
vindt dat ook moet worden ingezet op een bredere uitrol van gewenste investering(en) voor
innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen. Het hanteren van een investeringslijst,
zoals de BOOT lijst bevelen wij ten zeerste aan omdat dit er aan bijdraagt effectiever – in het geval
van de BOOT lijst, gericht op verbetering van de waterkwaliteit c.a. - doelen te bereiken.
4
Reactie: innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen is onderdeel van de
mogelijkheden die het POP biedt en afhankelijk van de omstandigheden in een provincie kan deze
maatregel hiervoor ingezet worden.
Maatregel 4.3.01 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische
ondernemingen: investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing
van landbouwbedrijven.
Onder I. Aanvragen die zien op het tot stand brengen van een kavelruil-proces (bijeen brengen van
partijen, opstellen van een projectplan) wordt ten aanzien van het criterium Kans op succes /
haalbaarheid, als uitwerking daarvan, de mate waarin er draagvlak bestaat genoemd. LTO
Nederland onderstreept dat de wens van met name de ondernemers en andere
eigenaren/gebruikers wiens gronden deel uit maken van het te verkavelen plangebied het d raagvlak
voor een kavelruilproces bepalen. LTO Nederland geeft in overweging dit expliciet te vermelden.
Uiteraard kan op verschillende manieren worden vastgesteld in welke mate er draagvlak zoals in de
tekst is aangegeven.
Reactie: toegevoegd in de tekst.
Voor wat betreft het criterium urgentie dat in de verschillende onderdelen terug komt, wordt
telkens verwezen naar (inter)nationale en provinciale doelstellingen. LTO Nederland wijst op de
mogelijkheid dat ondernemers opteren voor een kavelruilproces en uitvoering en/of
bedrijfsverplaatsing ter verbetering van de agrarische verkaveling maar waarbij er geen urgentie is
vanuit (inter)nationale en provinciale doelstellingen. Met name als de provincie verbetering van de
agrarische verkaveling niet als provinciaal doel heeft benoemd voldoet een dergelijke aanvraag
reeds niet aan het urgentiecriterium. In de scorelijst is dit criterium bovendien aangescherpt. Daar
wordt zelfs gesproken van ‘provinciale plannen’. LTO Nederland vindt het expliciet verbinden van dit
criterium aan (inter)nationale en provinciale doelstellingen te beperkend. Een DAW project van
ondernemers waarin een reeks samenhangende maatregelen zijn opgenomen, er een grondvraag is
(bijvoorbeeld voor de aanleg van bergingsgebied) en voor realisatie tevens kavelruil nodig, zou op de
scorelijst immers geen punten krijgen.
LTO Nederland verzoekt de scorelijst aan te passen zodat ook kavelruil dat geen onderdeel is van
een provinciaal plan c.q. bijdraagt aan (inter)nationale doelen kan worden ondersteund.
Reactie: de mate waarin de uitvoering van een project ‘urgent’ is, is mede bepalend voor de
efficiency van de inzet van middelen. Middelen inzetten voor projecten die weliswaar ‘goed’ zijn en
een goede bijdrage leveren aan bepaalde doelen, maar niet ‘urgent’ zijn voor de betreffende
provincie, zullen inderdaad minder snel voor subsidie in aanmerking komen. Dit is een bewuste
keuze, waarmee gestuurd wordt op ‘de beste projecten binnen de provincie gelet op de
doelstellingen’.
Maatregel 04.4.01 Niet productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en
hydrologische maatregelen PAS
Maatregel 04.4.02 Niet productieve investeringen water
Ook in deze maatregelen wordt een urgentiecriterium benoemd dat is gerelateerd aan
(inter)nationale en provinciale doelstellingen en provinciale plannen. Dit criterium sluit uit dat
ondernemers een aanvraag kunnen doen voor investeringen die niet direct passen binnen
genoemde doelen en plannen maar wel bijdragen aan behoud van biodiversiteit, natuur en
landschap alsmede waterkwaliteit. Als voorbeeld wordt genoemd een project ‘Erven in het Groen’
(Friesland) waarbij investeringen in vergroening van boerenerven worden gedaan ter behoud van
erfvogels en dergelijke. Niet productieve investeringen water zullen veelal deel uit maken van een
5
DAW project. LTO Nederland vindt het voorbarig en onnodig om niet productieve investeringen
water uit te sluiten welke geen directe relatie hebben met KRW en/of nitraatrichtlijn doelen maar
wel in een bijvoorbeeld een DAW project een integraal onderdeel zijn van de voorgestelde
maatregelen.
Reactie: Zie eerdere reactie: er wordt gestuurd op financiering van de beste projecten gelet op
beleidsmatige doelstellingen van een provincie. Dit kan inderdaad betekenen dat op zich goede
projecten niet voor financiering in aanmerking komen.
Notificatie POP3 2016
LTO Nederland vindt het belangrijk dat wordt voorgesteld de personeelskosten te kunnen
doorberekenen op basis van een IKT systeem. Organisaties die aanvragen voorbereiden en in
uitvoering nemen moeten de kosten van in te zetten (eigen) personeel kunnen declareren op basis
van de in die organisatie gebruikelijke standaarden voor berekening van de kostprijs. Dit was tot
dusverre onmogelijk waardoor o.a. LTO organisaties alleen door de inzet van eigen financiële
middelen aanvragen konden voorbereiden en in uitvoering nemen.
LTO Nederland kan zich vinden in de voorstellen m.b.t. de garantiestelling en heeft voor het overige
geen opmerkingen bij de Notificatie.
Reactie: De IKS wordt ingevoerd en is van toepassing voor specifieke groepen (grote) aanvragers die
deze systematiek reeds toepassen. Het toevoegen van een extra mogelijkheid om loonkosten te
berekenen op basis van “Simplified costs” door gebruikmaking van een door de minister
goedgekeurde integrale kostensystematiek (IKS) is inhoudelijk niet nieuw. Die mogelijkheid bestaat
namelijk al op grond van artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c, van de REES. Het gaat om een bestaande
methodiek, die al een aantal jaren voor nationale subsidies wordt gebruikt en die voldoet aan artikel
67, vijfde lid, onderdeel c, van verordening 1303/2013. Daarom is bij de vaststelling van de REES al
de afweging gemaakt dat deze systematiek voortaan ook in het kader van Europese subsidies door
subsidieontvangers mag worden gebruikt. Inhoudelijk is in artikel 12 van het Kaderbesluit EZsubsidies geregeld dat indien de aanvrager kiest voor IKS, hij de directe en indirecte kosten per
kostendrager moet berekenen in een tarief per eenheid van deze kostendrager. Daarnaast geldt
voor subsidieaanvragen van 125.000 euro of meer dat de aanvrager uiterlijk bij de aanvraag voor de
subsidievaststelling een afschrift van een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant over
de gehanteerde integrale kostensystematiek moet overleggen. De eisen waaraan dit rapport van
bevindingen moet voldoen, zijn neergelegd in een protocol, vastgesteld in een bijlage bij de
ministeriële regeling. De uitvoering van IKS is belegd bij RVO; subsidieontvangers van wie de IKS
reeds is goedgekeurd kunnen deze op grond van de REES ook bij Europese subsidies toepassen. Voor
zover de IKS nog niet is goedgekeurd moeten subsidieontvangers zich eerst tot RVO wenden.
Kortom, deze notificatie heeft enkel tot doel de Commissie te informeren over het feit dat wij deze
systematiek in het kader van het POP willen gaan toepassen.
Openstellingsbesluiten
Reactie:
De ontvangen reacties op de openstellingsbesluiten zijn doorgezonden naar de provincies die het
betreft met het verzoek er naar te kijken en indien mogelijk met gemaakte opmerkingen rekening te
houden (kwaliteitsslag). De regelingen lagen echter als separate openstellingen voor in het CvT
omdat de openstellingen, gelet op de ontwikkeling en de wens tot ‘voortgang’ vaak al in een
vergevorderd stadium waren. In die zin zullen aanpassingen niet altijd meer doorgevoerd kunnen
worden. De gemaakte opmerkingen zullen zeker meegenomen worden in de evaluatie van het
selectiesysteem, welke evaluatie voor de vergadering van het CvT Pop in juni 2017 geagendeerd zal
worden.
6
Naar aanleiding van de openstellingsbesluiten worden enkele meer principiële vragen gesteld.
1. Alleen aanvragen waaraan ook de provincie en regionale overheden bereid zijn mee te
financieren komen dus in aanmerking. Wat betekenen deze criteria voor de kansen van private
partijen? Zijn de criteria van genoemde overheden inhoudelijk gelijk aan die van het
openstellingsbesluit of hebben deze partijen aanvullend eigen afwegingen?
Reactie: de criteria die gehanteerd worden bij het toekennen van de nationale
overheidsfinanciering dienen inhoudelijk gelijk te zijn aan de criteria die gehanteerd worden bij
de toekenning van de ELFPO-middelen.
2. Bij bepaalde maatregelen moeten een (in)direct effect op de landbouw aanwezig zijn. Bij enkele
openstellingen wordt opgemerkt dat het (in)directe effect op de landbouw summier is.
Reactie: wanneer er sprake is van een (in)direct effect op de landbouw is in afstemming met de
Europese Commissie bepaald.
_________________________________________________
7
Download