CvT POP 9 december 2016 Bijlage 3.2b Reactie op reacties schriftelijke ronde Reactie op reacties schriftelijke ronde CvT september 2016 / doorgevoerde aanpassingen naar aanleiding van de opmerkingen Algemeen Geconcludeerd wordt dat notificatie en addenda door de besluitvormende leden van het CvT en de meeste adviserende leden akkoord bevonden zijn. Het Handboek selectiecriteria met bijbehorend addendum ‘versie 14 oktober 2016’ zal vanaf heden leidend zijn bij het opstellen van openstellingsbesluiten. De notificatie POP3 2016 is inmiddels ingediend bij de Europese Commissie. Er zijn door verschillende partijen meer algemene opmerkingen bij met name de addenda gemaakt. Die opmerkingen zullen worden meegenomen bij de evaluatie van Handboek en addendum in het kader van leerervaringen die met openstellingen worden opgedaan. In dit stuk wordt aangegeven op welke wijze met de ontvangen meer concrete inhoudelijke reacties inzake het addendum is omgegaan. De Unie van Waterschappen heeft ook een inhoudelijke reactie gegeven op de voorgestelde notificatie. Ook de reactie daarop wordt weergegeven. LTO heeft een inhoudelijke reactie gegeven op de voorgelegde individuele openstellingsbesluiten. Die opmerkingen zijn doorgegeven aan de provincies die het betrof. Reactie Europese Commissie 1. “Tie brake rules” Reactie: In het Handboek is hierover een extra hoofdstuk opgenomen “Werkwijze in geval van gelijk scorende projecten en onvoldoende budget”. Tenzij in het openstellingsbesluit anders wordt bepaald zal, bij gelijkscorende projecten waarbinnen een nadere selectie plaats dient te vinden, allereerst gekeken worden naar de score op het criterium of de criteria met de hoogste wegingsfactor. Mocht er dan nog geen onderscheid gemaakt kunnen worden dan wordt gekeken naar het criterium/de criteria met de op één na hoogste wegingsfactor etc. Uiteindelijk kan tot loting worden overgegaan. 2. “ ‘Waargenomen’ contradictie in het Handboek bij verwijzing naar de minimum drempels” Reactie: contradictie is verwijderd door – ook in de addenda - voor alle maatregelen uit te gaan van MINIMAAL 55% score. Er kan door provincies gevarieerd worden, afhankelijk van de provinciale doelstellingen, maar er moet altijd ten minste 55% gescoord worden. 3. “Voor meerdere maatregelen, bij de toepassing van het scoren van bepaalde selectiecriteria het scoren niet altijd gebaseerd op meetbare/verifieerbare factoren op moment van de selectie van het project, maar eerder op basis van de ‘de aannemelijkheid’ ervan (plausibility check). Als bij uitbetaling van het project blijkt dat de criteria toch niet zijn behaald, is het niet de begunstigde die een sanctie kan krijgen, maar vormt dit een mogelijks risico voor de beheersautoriteit (key control). … wordt het van uiterst belang om een goede documentatie bij te houden van de ganse selectie procedure (die mogelijks door externe evaluatoren gebeurt), zodat bij audits achteraf dit proces kan gejustifieerd en gedocumenteerd worden.” Reactie: Het is inderdaad van groot belang dat dossiers volledig zijn en goed gedocumenteerd wordt op grond waarvan toewijzing (of afwijzing) van een project plaatsgevonden heeft. 4. “dat in de keuze van ‘varianten’ door de provincies voor bepaalde selectiecriteria, waarbij de ene variant meer op deze aannemelijkheidchecks zal berusten dan de andere variant, lijkt het ons belangrijk dat de beheers autoriteit in het handboek opneemt dat voorkeur zou moeten worden gegeven aan verifieerbare criteria om net dit risico in te perken. “ Reactie: Is passage over opgenomen. 5. … bij maatregel 4 wordt melding gemaakt van gebruik adviescommissie of experten advies om de mate van innovatie vast te stellen. Het is ons niet duidelijk echter of dit nu ook voor M1 van 1 toepassing is of enkel voor M4? Bij maatregel 16 wordt ook geen melding gemaakt van de adviescommissie. Reactie: Er zal in veel gevallen gebruik gemaakt worden van een adviescommissie. Die commissie kan een ambtelijke commissie zijn, een deskundigencommissie of een andersoortige adviescommissie. Het is echter aan de provincies zelf om te besluiten òf gebruik gemaakt wordt van een adviescommissie en zo ja, welke samenstelling die commissie krijgt. Het gebruik van een adviescommissie is géén verplichting. Het Handboek selectiecriteria en het addendum daarbij ziet op de te hanteren selectiecriteria. De werkwijze (de wijze waarop de beoordeling van projectaanvragen geschiedt aan de hand van die selectiecriteria) is geen onderdeel van de selectiecriteria zelf en daarom ook geen onderdeel van het Handboek met addendum. Reactie EZ/RVO De Addenda Wat opvalt is dat er voor een aantal maatregelen behoorlijk veel keuzemogelijkheden zijn opgenomen in de addenda. Ook constateren wij dat de maatregelen niet dezelfde mate van uitwerking hebben. In de openstellingsbesluiten zal een verdere uitwerking c.q. concretisering van de selectiecriteria nodig zijn. Ook wordt geconstateerd dat de mate van meetbaarheid en verifieerbaarheid verschillend per addendum is. Om die reden vinden wij dat binnen een jaar de toepassing van de selectie-criteria moet worden geëvalueerd. Daarbij gaat het onder meer om vragen als: is het keuzepalet niet te groot, is er voldoende mate van uniformiteit in de toepassing. Reactie: in een dergelijke evaluatie zal worden voorzien. Gezien voorgaande merken wij nog op dat het voorleggen van het addendum en de selectiecriteria per openstellingen aan het CvT niet leidt tot een inhoudelijke beoordeling of de selectiecriteria voldoende concreet en/of controleerbaar en verifieerbaar zijn. In de ex ante beoordeling op controleerbaarheid en verifieerbaarheid, ex artikel 62 van de EFLPO verordening 1305/2013, zal het betaalorgaan daarom op deze punten blijven toetsen. Reactie: De verifieerbaarheid en controleerbaarheid van maatregelen (openstellingen) is een EUvereiste. De verantwoordelijkheid voor de verifieerbaarheid en controleerbaarheid van maatregelen is belegd bij zowel de Beheersautoriteit als het Betaalorgaan. Indien nadere invulling van een selectiecriterium noodzakelijk is, bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken welk provinciaal beleid van belang is, dient die nadere uitwerking door het betaalorgaan getoetst te worden door te bezien of de regeling als zodanig verifieerbaar en controleerbaar is. Daarnaast moet hierbij door de betrokken Provincies nog beleid gevoerd worden welke specifieke combinatie van opties gebruikt gaan worden voor specifieke thema’s bij openstellingen, om de uniformiteit van de uitvoering van de maatregelen door de Provincies conform het Nederlandse POP programma te waarborgen. Reactie: Er is in Nederland sprake van één landelijk POP programma, met – gegeven de bestuurlijke systematiek in Nederland - regionale (provinciale) accenten. Specifieke thema’s zullen door verschillende provincies verschillend benaderd kunnen worden, afhankelijk van de provinciale omstandigheden, doelstellingen en (bijvoorbeeld regelgevingstechnische) ervaringen. De uniformiteit van de maatregelen wordt gewaarborgd doordat provincies gebruik maken van de modelregeling POP3 en – vanaf heden – van de selectiecriteria vastgelegd in Handboek en bijbehorend addendum. Het is mogelijk dat provincies met vergelijkbare problematiek toch verschillende selectiecriteria – allen passend binnen Handboek en addendum – gebruiken. De inhoudelijke onderbouwing van gemaakte provinciale keuzes moet altijd goed vastgelegd zijn, zodat altijd inzichtelijk is waarom de keuzes gemaakt zijn zoals ze gemaakt zijn en aantoonbaar is dat de gemaakte keuzes geen ‘bewuste sturing’ of ‘willekeur’ tot gevolg hebben. Of auditoren zich altijd laten overtuigen door de redenen die vastgelegd zijn voor door een individuele provincie gemaakte keuzes, is niet op voorhand te garanderen. Zeker als er in de ogen van de auditoren sprake is van vergelijkbare situaties, waarbij er toch anders gehandeld is. Door het Handboek met addendum als ‘keuzemenu’ vorm te geven, kan de uniformiteit in uitvoering onder druk komen. Risico’s die die keuzevrijheid met zich brengt, zullen door de provincies gezamenlijk gedragen moeten worden. 2 Ten slotte vragen wij, gezien de bepaling dat selectiecriteria vooraf aan het CvT dienen te zijn voorgelegd, nog aandacht voor het punt dat nog beleid gevoerd moet worden of en zo ja, in hoeverre in openstellingsbesluiten afgeweken kan worden van de addenda. Reactie: In principe bieden het Handboek en het addendum voldoende flexibiliteit voor provincies om beleidsmatige doelstellingen te kunnen bereiken zonder dat afwijken van het Handboek/het addendum noodzakelijk is. In uitzonderlijke gevallen kan echter inhoudelijk afgeweken worden, mits de te hanteren selectiecriteria dan separaat voorgelegd worden aan het CvT. Een nietinhoudelijke afwijking (andere omschrijving of verdere aanscherping van de criteria, zonder dat de criteria inhoudelijk gewijzigd worden) is overigens wel mogelijk. Overigens zullen Handboek en addendum jaarlijks geëvalueerd worden en zullen wenselijke/noodzakelijke aanpassingen op dat moment doorgevoerd kunnen worden. Reactie Unie van Waterschappen: “Notificatie POP3 2016 : Wij willen wel benadrukken dat het voorstel onder V Financiering projectkosten POP2 voortvloeiend uit toegekende bezwaar- en beroepzaken niet leidt tot een extra beslag op de POP3 middelen”. Reactie: bedoelde kosten zullen moeten worden gefinancierd uit de reeds voor overgangsmaatregelen begrootte midddelen, er worden geen extra middelen beschikbaar gesteld. Er zal derhalve geen sprake zijn van een extra beslag op POP3 middelen. “Bij het document “Addenda bij Handboek selectie POP3 projecten” hebben we enkele tekstvoorstellen, omdat in maatregel 04.4.02 “Niet productieve investeringen water” teksten zijn gebruikt die horen bij “Niet productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS” in plaats van “Niet productieve investeringen water”. Hieronder de stukken waar een foutieve tekst is gebruikt met het verzoek deze te vervangen/aan te passen.” Reactie: Tekstvoorstellen zijn overgenomen. Reactie Landsdeel Zuid Bij het geografisch criterium voor 4.4.1 (blz 24) en 4.4.2 (blz 28) in het addenda staat nu dat alleen maatregelen IN een probleemgebied voor subsidie in aanmerking komen. Maar bij hydrologische maatregelen is het vaak kostenefficiënter of doelmatiger om de maatregelen buiten het probleemgebied te nemen. Dit geldt met name bij hydrologische maatregelen PAS en hydrologische maatregelen voor de KRW. Om die reden willen wij voorstellen de formulering in het addendum bij het geografisch criterium voor 4.4.1 (blz 24) en 4.4.2 (blz 28) iets aan te passen. Bijvoorbeeld door toe te voegen dat het ingeval van hydrologische maatregelen ook mag gaan om maatregelen in de invloedssfeer van het probleemgebied. Reactie: wordt aangepast. Reactie LTO, gesteund door Boerennatuur Maatregel M01 Kennisoverdracht en voorlichtingsacties (artikel 14) Met betrekking tot de beoordeling op criterium 1: kosteneffectiviteit wordt een tweetal opties beschreven. De eerste optie neemt de kosten per deelnemer als vertrekpunt welke aan een normprijs worden gerelateerd. De vraag is of deze benadering er niet toe leidt dat ‘appels en peren’ worden vergeleken en wordt gestuurd op gemakkelijke acties waarbij tegen relatief lage kosten veel mensen worden bereikt. De inhoud van de kennis- en voorlichtingsactie bepaalt immers de kosten per deelnemer. Deze verschillen qua intensiteit en complexiteit per thema, doelstelling en doelgroep. Voor een beoordeling van aanvragen op basis van een vergelijking van de kosten per deelnemers zullen de criteria van de maatregel nauw moeten zijn omschreven hetgeen weer als nadeel heeft dat de reikwijdte van de maatregel wordt beperkt. Een nadere precisiering van de toepassing van dit criterium komt ons wenselijk voor. Er lijkt voorts overlap met het criterium 3 b: Mate van de effectiviteit van de activiteit. Beide zien op het aantal deelnemers: het eerste criterium op de kosten per deelnemer en het derde met name op het aantal deelnemers. Daartussen bestaat uiteraard een relatie. Beide beogen te beoordelen of de 3 doelen slim behaald worden. Door de dubbele beoordeling worden de kosten per deelnemer een onevenredig belangrijk criterium, belangrijker mogelijk dan of het project bijdraagt aan het realiseren van benoemde beleidsdoelen. Reactie: Het zal afhankelijk zijn van de openstelling (de nagestreefde reikwijdte) en de ‘concreetheid’ van de doelstelling met de openstelling of voor de kosteneffectiviteit uitgegaan wordt van optie 1 of optie 2. Optie 1 zal gekozen worden bij relatief eenvoudige openstellingen (beperkte complexiteit, beperkt aantal thema’s), terwijl optie 2 meer in beeld is bij de ‘brede’ openstellingen waar u op doelt. Dat er een overlap lijkt te zijn met criterium 3b: op dit criterium kan juist ook hoog gescoord worden als het aantal deelnemers beperkt zal zijn, maar het belang / doel van de openstelling juist heel hoog is. Dit criterium zou daarmee juist ‘dempend’ moeten werken ten aanzien van de kosten per deelnemer: zelfs bij hele hoge kosten per deelnemer, kan een project uiteindelijk hoog scoren. Uw observatie zal zeker van belang zijn bij de toekomstige evaluatie van het hele systeem. Ten aanzien van criterium 2: Kans op succes/haalbaarheid is genoemd dat de aanbieder aantoonbaar gekwalificeerd moet zijn voor het werk. Wij gaan ervan uit dat de aanvrager niet tevens aanbieder van kennis en voorlichting moet zijn. De aanvrager kan immers derde partijen inhuren die uiteraard gekwalificeerd (behoeft dit niet nadere duiding?) moeten zijn. Reactie: Artikel 14 lid 2, 2e alinea van Vo 1305/2013 bepaalt dat de ‘Degene die de opleiding … verstrekt, is de begunstigde van de steun’. In artikel 3, 2e lid van genoemd artikel wordt vervolgens bepaald “De organisaties die kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aanbieden, beschikken over gekwalificeerd en regelmatig bijgeschoold personeel”. De verordening geeft derhalve aan dat het moet gaan om ‘beschikken over .. personeel’. Het is gelet daarop de vraag of het kan gaan om ‘inhuren van deskundigen’ door bijvoorbeeld een LTO om een door LTO aangeboden cursus te geven, aangezien het de vraag is of daarmee wordt voldaan aan het vereiste ‘beschikken over .. personeel’. In het project van tot standkoming van deze regelgeving zijn over deze bepalingen vragen gesteld aan de Europese Commissie. Op de vraag of het mogelijk is dat een organisatie ZONDER staf begunstigde bij deze maatregel kan zijn, heeft de Commissie aangegeven: “The service provider shall have the appropriate capacities to carry out the task, and then minimum permanent staff seems necessary. The MA shall define "the appropriate capacities" of the staff and ensure the bodies selected to carry on the task respect the minimum established. “. Gelet op zowel de tekst van de verordening als de reactie op gestelde vragen, lijkt de Commissie van mening ter zijn dat de begunstigde (= aanvrager) wel degelijk ZELF aanbieder van de kennis en voorlichting moet zijn, waarbij het wel mogelijk is dat deels niet eigen personeel wordt ingehuurd om onderdelen van de opleiding te verstrekken. Hoe groot het aandeel ‘eigen personeel’ moet zijn, is niet nader bepaald en ook de criteria ‘ kwaliteit van het personeel’ en ‘ regelmatige scholing’ kunnen bij een openstelling nader gespecificeerd worden. Maatregel M04 Investeringen in materiële activa (artikel 17) Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen LTO Nederland vindt het belangrijk dat ondersteuning van investeringen niet wordt beperkt tot investeringen die nodig zijn voor het ontwikkelen, beproeven of demonstreren van innovaties maar vindt dat ook moet worden ingezet op een bredere uitrol van gewenste investering(en) voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen. Het hanteren van een investeringslijst, zoals de BOOT lijst bevelen wij ten zeerste aan omdat dit er aan bijdraagt effectiever – in het geval van de BOOT lijst, gericht op verbetering van de waterkwaliteit c.a. - doelen te bereiken. 4 Reactie: innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen is onderdeel van de mogelijkheden die het POP biedt en afhankelijk van de omstandigheden in een provincie kan deze maatregel hiervoor ingezet worden. Maatregel 4.3.01 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen: investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven. Onder I. Aanvragen die zien op het tot stand brengen van een kavelruil-proces (bijeen brengen van partijen, opstellen van een projectplan) wordt ten aanzien van het criterium Kans op succes / haalbaarheid, als uitwerking daarvan, de mate waarin er draagvlak bestaat genoemd. LTO Nederland onderstreept dat de wens van met name de ondernemers en andere eigenaren/gebruikers wiens gronden deel uit maken van het te verkavelen plangebied het d raagvlak voor een kavelruilproces bepalen. LTO Nederland geeft in overweging dit expliciet te vermelden. Uiteraard kan op verschillende manieren worden vastgesteld in welke mate er draagvlak zoals in de tekst is aangegeven. Reactie: toegevoegd in de tekst. Voor wat betreft het criterium urgentie dat in de verschillende onderdelen terug komt, wordt telkens verwezen naar (inter)nationale en provinciale doelstellingen. LTO Nederland wijst op de mogelijkheid dat ondernemers opteren voor een kavelruilproces en uitvoering en/of bedrijfsverplaatsing ter verbetering van de agrarische verkaveling maar waarbij er geen urgentie is vanuit (inter)nationale en provinciale doelstellingen. Met name als de provincie verbetering van de agrarische verkaveling niet als provinciaal doel heeft benoemd voldoet een dergelijke aanvraag reeds niet aan het urgentiecriterium. In de scorelijst is dit criterium bovendien aangescherpt. Daar wordt zelfs gesproken van ‘provinciale plannen’. LTO Nederland vindt het expliciet verbinden van dit criterium aan (inter)nationale en provinciale doelstellingen te beperkend. Een DAW project van ondernemers waarin een reeks samenhangende maatregelen zijn opgenomen, er een grondvraag is (bijvoorbeeld voor de aanleg van bergingsgebied) en voor realisatie tevens kavelruil nodig, zou op de scorelijst immers geen punten krijgen. LTO Nederland verzoekt de scorelijst aan te passen zodat ook kavelruil dat geen onderdeel is van een provinciaal plan c.q. bijdraagt aan (inter)nationale doelen kan worden ondersteund. Reactie: de mate waarin de uitvoering van een project ‘urgent’ is, is mede bepalend voor de efficiency van de inzet van middelen. Middelen inzetten voor projecten die weliswaar ‘goed’ zijn en een goede bijdrage leveren aan bepaalde doelen, maar niet ‘urgent’ zijn voor de betreffende provincie, zullen inderdaad minder snel voor subsidie in aanmerking komen. Dit is een bewuste keuze, waarmee gestuurd wordt op ‘de beste projecten binnen de provincie gelet op de doelstellingen’. Maatregel 04.4.01 Niet productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS Maatregel 04.4.02 Niet productieve investeringen water Ook in deze maatregelen wordt een urgentiecriterium benoemd dat is gerelateerd aan (inter)nationale en provinciale doelstellingen en provinciale plannen. Dit criterium sluit uit dat ondernemers een aanvraag kunnen doen voor investeringen die niet direct passen binnen genoemde doelen en plannen maar wel bijdragen aan behoud van biodiversiteit, natuur en landschap alsmede waterkwaliteit. Als voorbeeld wordt genoemd een project ‘Erven in het Groen’ (Friesland) waarbij investeringen in vergroening van boerenerven worden gedaan ter behoud van erfvogels en dergelijke. Niet productieve investeringen water zullen veelal deel uit maken van een 5 DAW project. LTO Nederland vindt het voorbarig en onnodig om niet productieve investeringen water uit te sluiten welke geen directe relatie hebben met KRW en/of nitraatrichtlijn doelen maar wel in een bijvoorbeeld een DAW project een integraal onderdeel zijn van de voorgestelde maatregelen. Reactie: Zie eerdere reactie: er wordt gestuurd op financiering van de beste projecten gelet op beleidsmatige doelstellingen van een provincie. Dit kan inderdaad betekenen dat op zich goede projecten niet voor financiering in aanmerking komen. Notificatie POP3 2016 LTO Nederland vindt het belangrijk dat wordt voorgesteld de personeelskosten te kunnen doorberekenen op basis van een IKT systeem. Organisaties die aanvragen voorbereiden en in uitvoering nemen moeten de kosten van in te zetten (eigen) personeel kunnen declareren op basis van de in die organisatie gebruikelijke standaarden voor berekening van de kostprijs. Dit was tot dusverre onmogelijk waardoor o.a. LTO organisaties alleen door de inzet van eigen financiële middelen aanvragen konden voorbereiden en in uitvoering nemen. LTO Nederland kan zich vinden in de voorstellen m.b.t. de garantiestelling en heeft voor het overige geen opmerkingen bij de Notificatie. Reactie: De IKS wordt ingevoerd en is van toepassing voor specifieke groepen (grote) aanvragers die deze systematiek reeds toepassen. Het toevoegen van een extra mogelijkheid om loonkosten te berekenen op basis van “Simplified costs” door gebruikmaking van een door de minister goedgekeurde integrale kostensystematiek (IKS) is inhoudelijk niet nieuw. Die mogelijkheid bestaat namelijk al op grond van artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c, van de REES. Het gaat om een bestaande methodiek, die al een aantal jaren voor nationale subsidies wordt gebruikt en die voldoet aan artikel 67, vijfde lid, onderdeel c, van verordening 1303/2013. Daarom is bij de vaststelling van de REES al de afweging gemaakt dat deze systematiek voortaan ook in het kader van Europese subsidies door subsidieontvangers mag worden gebruikt. Inhoudelijk is in artikel 12 van het Kaderbesluit EZsubsidies geregeld dat indien de aanvrager kiest voor IKS, hij de directe en indirecte kosten per kostendrager moet berekenen in een tarief per eenheid van deze kostendrager. Daarnaast geldt voor subsidieaanvragen van 125.000 euro of meer dat de aanvrager uiterlijk bij de aanvraag voor de subsidievaststelling een afschrift van een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant over de gehanteerde integrale kostensystematiek moet overleggen. De eisen waaraan dit rapport van bevindingen moet voldoen, zijn neergelegd in een protocol, vastgesteld in een bijlage bij de ministeriële regeling. De uitvoering van IKS is belegd bij RVO; subsidieontvangers van wie de IKS reeds is goedgekeurd kunnen deze op grond van de REES ook bij Europese subsidies toepassen. Voor zover de IKS nog niet is goedgekeurd moeten subsidieontvangers zich eerst tot RVO wenden. Kortom, deze notificatie heeft enkel tot doel de Commissie te informeren over het feit dat wij deze systematiek in het kader van het POP willen gaan toepassen. Openstellingsbesluiten Reactie: De ontvangen reacties op de openstellingsbesluiten zijn doorgezonden naar de provincies die het betreft met het verzoek er naar te kijken en indien mogelijk met gemaakte opmerkingen rekening te houden (kwaliteitsslag). De regelingen lagen echter als separate openstellingen voor in het CvT omdat de openstellingen, gelet op de ontwikkeling en de wens tot ‘voortgang’ vaak al in een vergevorderd stadium waren. In die zin zullen aanpassingen niet altijd meer doorgevoerd kunnen worden. De gemaakte opmerkingen zullen zeker meegenomen worden in de evaluatie van het selectiesysteem, welke evaluatie voor de vergadering van het CvT Pop in juni 2017 geagendeerd zal worden. 6 Naar aanleiding van de openstellingsbesluiten worden enkele meer principiële vragen gesteld. 1. Alleen aanvragen waaraan ook de provincie en regionale overheden bereid zijn mee te financieren komen dus in aanmerking. Wat betekenen deze criteria voor de kansen van private partijen? Zijn de criteria van genoemde overheden inhoudelijk gelijk aan die van het openstellingsbesluit of hebben deze partijen aanvullend eigen afwegingen? Reactie: de criteria die gehanteerd worden bij het toekennen van de nationale overheidsfinanciering dienen inhoudelijk gelijk te zijn aan de criteria die gehanteerd worden bij de toekenning van de ELFPO-middelen. 2. Bij bepaalde maatregelen moeten een (in)direct effect op de landbouw aanwezig zijn. Bij enkele openstellingen wordt opgemerkt dat het (in)directe effect op de landbouw summier is. Reactie: wanneer er sprake is van een (in)direct effect op de landbouw is in afstemming met de Europese Commissie bepaald. _________________________________________________ 7