Biedt het concept integratie nog perspectief? Biedt het concept integratie nog perspectief? Jaco Dagevos en Malin Grundel Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, december 2013 Het Sociaal en Cultureel Planbureau is ingesteld bij Koninklijk Besluit van 30 maart 1973. Het Bureau heeft tot taak: a wetenschappelijke verkenningen te verrichten met het doel te komen tot een samenhangende beschrijving van de situatie van het sociaal en cultureel welzijn hier te lande en van de op dit gebied te verwachten ontwikkelingen; b bij te dragen tot een verantwoorde keuze van beleidsdoelen, benevens het aangeven van voor- en nadelen van de verschillende wegen om deze doeleinden te bereiken; c informatie te verwerven met betrekking tot de uitvoering van interdepartementaal beleid op het gebied van sociaal en cultureel welzijn, teneinde de evaluatie van deze uitvoering mogelijk te maken. Het scp verricht deze taken in het bijzonder bij problemen die het beleid van meer dan één departement raken. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is als coördinerend minister voor het sociaal en cultureel welzijn verantwoordelijk voor het door het scp te voeren beleid. Over de hoofdzaken hiervan heeft hij/zij overleg met de minister van Algemene Zaken; van Veiligheid en Justitie; van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; van Financiën; van Infrastructuur en Milieu; van Economische Zaken; en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. © Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2013 scp-publicatie 2013-33 Zet- en binnenwerk: Textcetera, Den Haag Omslagontwerp: bureau Stijlzorg, Utrecht isbn 978 90 377 0687 1 nur 740 Voorzover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.repro-recht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting pro (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Sociaal en Cultureel Planbureau Rijnstraat 50 2515 xp Den Haag (070) 340 70 00 www.scp.nl [email protected] De auteurs van scp-publicaties zijn per e-mail te benaderen via de website. Daar kunt u zich ook kosteloos abonneren op elektronische attendering bij het verschijnen van nieuwe uitgaven. inhoud Inhoud Biedt het concept integratie nog perspectief? 7 1 Weg met het concept integratie; of toch nog even niet? 8 2 Beleidsontwikkelingen: weg met het integratiebeleid? 15 3 Het concept integratie: opruimen of afstoffen? 20 Literatuur23 5 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? Biedt het concept integratie nog perspectief? Integratie onder druk Het perspectief van integratie staat onder druk. Diverse politici, beleidsmakers en wetenschappers zijn van mening dat we het nu lang genoeg over het integratievraagstuk hebben gehad. Zij voeren verschillende argumenten aan. Het denken in termen van integratie zou groepen apart zetten en tegenstellingen aanwakkeren. Integratie werkt in de hand dat de positie van migrantengroepen overwegend zou worden gezien in termen van etnisch-culturele verschillen. Het concept integratie, zo stellen critici, ligt feitelijk dicht aan tegen het concept assimilatie. Een ander kritiekpunt is dat integratie alleen zou verwijzen naar migranten en geen aandacht heeft voor de ontvangende samen­leving. Vanwege de komst van steeds meer groepen zouden integratie en integratiebeleid aan relevantie verliezen: de samenleving is inmiddels ‘superdivers’, daar past geen doelgroepenbeleid bij. Tot slot zouden we af moeten van het denken in termen van integratie omdat het integratiebeleid niet heeft gewerkt. Gezien al deze argumenten lijkt Nederland aan integratiemoeheid te lijden. De vraag is of dit terecht en gewenst is. Daartoe zullen we in deze notitie de argumenten nalopen die worden aangevoerd om in onderzoek en beleid integratie als concept te willen los­ laten. Daar plaatsen we argumenten tegenover die een ondersteuning zijn voor integratie als (beleids)concept. Verder kijken we naar de ontwikkelingen in het integratiebeleid van rijk en gemeenten en de redenen om integratie niet langer als uitgangspunt voor beleid te hanteren en de redenen om dat wel te blijven doen. 7 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? 1 Weg met het concept integratie; of toch nog even niet? Het integratieconcept zet groepen apart en benadrukt de tegenstelling tussen wij en zij Sommige wetenschappers in Nederland zijn felle tegenstanders van het gebruik van integratie als concept voor beleid en onderzoek. Een daarvan is de socioloog Willem Schinkel (2007, 2008, 2009). Begrippen als ‘de samenleving’ en ‘integratie’ zijn problematisch, vindt hij; een term als ‘de samenleving’ verwijst naar een eenheid die er in werkelijkheid niet is. De samenleving zou namelijk worden opgevat als een ‘sociaal lichaam’ en het integratieprobleem als een ‘ziekte’. Als een ‘sociale hypochonder’ maakt de samenleving zich voortdurend druk over de niet-geïntegreerde burgers, die als een bedreigende invloed van buitenaf worden beschouwd. Op deze wijze, zo betoogt ­Schinkel, worden allochtonen als niet-geïntegreerden buiten de samenleving geplaatst. Het hedendaagse denken in termen van integratie bestendigt de scheiding tussen de samenleving en de mensen die buiten deze samenleving staan, aldus Schinkel. Dit bevordert de tweedeling tussen wij-zij en allochtoon-autochtoon en houdt haar in stand. Deze redenering doet denken aan die van Jan Rath (1991, 1992), die al in de vroege jaren negentig de term (etnische) ‘minorisering’ lanceerde: mensen worden aan de hand van sociaalculturele kenmerken in bepaalde categorieën geplaatst en vervolgens geproblematiseerd. Volgens Halleh Ghorashi (2006) wordt de Nederlandse omgang met migranten gedomineerd door ‘categoraal denken’ dat zich kenmerkt door ‘culturalisering’ en achterstandsdenken. Culturalisering verwijst naar het benadrukken van cultuurverschillen, van het sociaalcultureel anders zijn van migranten. Dit zet groepen apart en benadrukt de – onoverbrugbare – verschillen tussen bevolkingsgroepen. Het categorale denken zou, zo stelt Ghorashi, een belangrijke basis hebben gelegd voor het integratiediscours dat zich na de eeuwwisseling ontwikkelde. Migranten werden niet alleen als ‘anders’ gezien maar ook als ‘minder’ (Gowricharn 2002; Ghorashi 2006). Het perspectief op integratie kreeg een meer assimilationistisch karakter (Vasta 2007; Joppke 2007; Scholten 2011; w r r 2007; Entzinger 2006). Deze manier van denken over integratie is volgens de critici zeer normatief gekleurd (Ghorashi 2006; Schinkel 2008; De Koning 2009; Omlo 2011). Autochtone Nederlanders worden namelijk als etnisch neutrale categorie – de norm – voorgesteld en migranten als afwijkend van de Nederlandse norm. Dit maakt integratie volgens Schinkel (2008) een eenzijdige zaak: het speelt niet bij autochtone Nederlanders. Volgens Omlo (2011) bepalen wetenschappers op deze wijze de norm van ‘goede’ integratie. Zij kiezen welke maatstaven en criteria van belang zijn om de mate van integratie te bestuderen. Volgens Omlo zou de doelgroep een veel grotere stem moeten hebben bij het bepalen van wat integratie is. Meer een bewering dan bewijs Vanwege het uitsluitende en normatieve karakter, zo stellen de hierboven aangehaalde critici, moeten we af van integratie als beleidsconcept en onderwerp van onderzoek. 8 w eg me t he t concep t integr atie; of to ch no g e v en nie t? Deze punten worden met de nodige retoriek gebracht. Maar daarmee zijn ze nog niet zonder meer overtuigend. Het is de vraag of het discours over migranten en hun positie (of zo men wil: integratie) sterk zal veranderen wanneer we het niet meer over integratie of integratiebeleid hebben. Zou in dat geval de koppeling van achterstanden en problemen aan culturele verschillen verdwijnen? Dit argument wordt ook genoemd door degenen die registratie van herkomstgegevens willen afschaffen (r mo 2012). Door over etnische groepen te spreken, draag je bij aan stigmatisering en culturalisering van het debat. Maar klopt dat? In Frankrijk, waar de overheid geen integratiebeleid voert en de migrantenachtergrond van haar inwoners niet registreert, zijn de opvattingen en het debat over migranten toch niet wezenlijk anders dan in landen waar de migranten­achtergrond van bewoners in beleid en onderzoek wel een rol speelt. Sociale categorisatie, vooroordelen en de neiging om bepaalde groepen uit te sluiten zijn universeel voor mensen en menselijk gedrag. Het is onduidelijk welke invloed het afschaffen van termen en beleid heeft op inhoud en toon van het maatschappelijk en politiek debat. De critici van het integratiebegrip zijn ervan overtuigd dat dit een belangrijke bron is van het ongunstige maatschappelijk klimaat en de negatieve beeldvorming over migratie en migranten, maar onbekend is waarop ze deze claim ­baseren. Etnisch-culturele factoren zijn onbelangrijk, leg er dus ook geen nadruk op De ‘culturaliserende’ manier van denken, die volgens de critici synoniem is met het idee van integratie, zou ook tot gevolg hebben dat de achterstandsproblemen worden herleid tot culturele verschillen. Dergelijk ‘culturisme’ ziet de cultuur van migrantengroepen als verklarende factor voor hun achterstand en de problemen in de samenleving. Naast de al genoemde problemen – stigmatisering en vergroting van de tegenstelling tussen groepen – zou dit perspectief analytisch gezien ons niet verder helpen: etnisch-culturele verschillen zijn, zo wordt gesteld, niet of nauwelijks van belang voor de verklaring van en inzicht in achterstandsproblemen (Schinkel 2008; Scheffer en Entzinger 2012; Ham en Van der Meer 2012; Verhagen 2012). Structurele factoren, zoals opleiding, gezinssamenstelling en inkomen, zouden veel belangrijker zijn dan cultuurverschillen. Diverse auteurs verbinden hier tevens de conclusie aan dat integratiebeleid beter kan worden afgeschaft ten gunste van algemeen achterstandsbeleid. Belang van etnisch-culturele factoren (en discriminatie) varieert per groep en context Het idee dat etnisch-culturele factoren niet of van ondergeschikt belang zijn, is voor discussie vatbaar. In de eerste plaats lijkt het moeilijk vol te houden dat, en dit geldt zeker voor de eerste generatie, de positie van migranten volledig door dezelfde factoren als die van autochtonen zou worden verklaard. Alsof migratie niet haar tol eist: de taal van het bestemmingsland moet worden geleerd, opleidingen die in het buitenland zijn behaald worden lager gewaardeerd, netwerken zijn doorgaans weinig functioneel en discriminatie speelt een rol bij de positieverwerving. In het Jaarrapport integratie 2011 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Gijsberts et al. 2012) zijn voor verschillende beleidsterreinen zogeheten evenredigheidsanalyses uitgevoerd. Die stellen vast in hoeverre algemene factoren (bv. opleiding, leeftijd, werkervaring) het verschil in positie tussen migranten 9 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? en autochtone Nederlanders verklaren. Het belang van algemene achterstandsfactoren blijkt per terrein en per migrantengroep te verschillen. Bij de prestaties in het basisonderwijs van kinderen uit migrantengroepen blijkt het sociaaleconomisch milieu een belangrijke factor te zijn voor de verklaring van verschillen met autochtone kinderen, en bij rekenen meer dan bij taal (zie ook Mulder 2013). Kijken we naar de werkloosheid of de vertegenwoordiging in de verdachtenstatistieken, dan verklaren algemene factoren als opleiding en leeftijd maar een beperkt deel van de verschillen. Hier zijn andere factoren van belang. Die kunnen betrekking hebben op voor migrantengroepen specifieke oriëntaties en gedrag, maar andere factoren kunnen eveneens van belang zijn. Welke dit zijn is vooral een empirische kwestie. Het is weinig vruchtbaar om de betekenis van etnisch-culturele verschillen te ontkennen of daar eenzijdig het accent op te leggen (vgl. Verkuyten 1999; 2002). De betekenis varieert tussen groepen en tussen maatschappelijke domeinen (bv. werk, onderwijs). Voor het beeld over de positie van groepen, het doen van onderzoek en het voeren van beleid is dit een belangrijk gegeven. We komen hier nog op terug. Critici stellen dat het integratiebegrip verklaringen in termen van ‘culturisme’ in de hand werkt. Achterstanden hangen samen met de ‘cultuur’ van de migrantengroep en zouden daarmee verwijtbaar zijn: het is de schuld van de migranten zelf. Maar dat hoeft natuurlijk niet. Factoren die het verschil met autochtonen kunnen verklaren hebben ook te maken met de ontvangende samenleving. Denk aan discriminatie maar ook aan bijvoorbeeld voorzieningen die niet aansluiten op vraag en behoefte van leden van migranten­g roepen, wat een ongunstig effect heeft op de positieverwerving. Door een sterke nadruk te leggen op het belang van algemene factoren en in het verlengde daarvan op algemeen achterstandsbeleid bestaat het risico dat de mogelijke betekenis van directe en indirecte achterstelling wordt genegeerd. Juist voor integratie en integratiebeleid is het essentieel om rekening te houden met de rol van de ontvangende ­samenleving. Integratie: tweezijdig proces Verder brengen de critici naar voren dat het gebruik van het integratieconcept in onderzoek en beleid ertoe leidt dat uitsluitend het vizier wordt gericht op migrantengroepen. Dit heeft, mocht die observatie al correct zijn, weinig te maken met het integratiebegrip. Een centraal kenmerk hiervan is juist het tweezijdige karakter, met aandacht voor de kenmerken en positie van de migrant én aandacht voor de kenmerken van de ontvangende samenleving. Bij integratie gaat het om veranderingen die gepaard gaan met de blootstelling van groepen aan elkaar. De interactie is bepalend voor de integratie (­Penninx 2005, 2013). In onderzoek en beleid moet dus aan beide kanten aandacht worden besteed. Ook theoretici als Gordon (1964) en Esser (2004), die vaak tot de onversneden assimilatie-aanhangers worden gerekend, onderscheiden in hun omschrijving van integratie expliciet de ontvangende samenleving. Migrantengroepen krijgen te maken met stereotiepe beelden en discriminatie. Volgens genoemde auteurs is sprake van assimilatie als de etnisch-culturele achtergrond van migrantengroepen niet langer een rol speelt in de beeldvorming en het gedrag van de ontvangende ­samenleving. 10 w eg me t he t concep t integr atie; of to ch no g e v en nie t? Groepen worden niet langer als ‘anders’ beschouwd en discriminatie vanwege de migrantenachtergrond doet zich niet meer voor (zie ook Alba en Nee 1997, 2003). In onderzoek en beleid zijn beide kanten dus belangrijk. Het gaat om de migrant en om de ontvangende samenleving. In het beleid zou het tweezijdige karakter onder andere tot uitdrukking kunnen komen door een gelijk speelveld te creëren. Denk daarbij aan de bestrijding van discriminatie en aan het tegengaan van constructies die leiden tot ongelijke concurrentie tussen bevolkingsgroepen (bv. betaling onder cao-lonen) en uitbuiting. Integratie = culturele aanpassing = assimilatie Een ander kritiekpunt is dat integratie inherent een normatief concept is. Beleidsmakers en onderzoekers die hiervan uitgaan, zouden ook vinden dat migranten in cultureel opzicht móeten integreren. Deze punten doen denken aan het Amerikaanse debat over assimilatie. Deze term staat in een slecht daglicht vanwege de normatieve connotaties en de notie die eraan wordt verbonden dat migranten moeten assimileren. Het perspectief van assimilatie is, zo stellen de critici, eenzijdig gericht op migranten, normerend en in essentie etnocentrisch. Deze kritiek is dus vergelijkbaar met de kritiek in Nederland op integratie. Met name de culturele connotaties roepen verzet op, niet zozeer het vraagstuk van de positieverwerving van migranten in het onderwijs of op de arbeidsmarkt: ‘The normative liabilities of the term thus appear to apply less to phenomena like labour-market outcomes than to more socio-cultural phenomena’ (Bean en Stevens 2003: 94). Alba en Nee (1997, 2003) hebben ervoor gewaarschuwd de term assimilatie niet zomaar terzijde te schuiven. Daartoe wijzen ze onder meer op de grondleggers van deze term, Park en Burgess, die assimilatie vooral zien als proces van onderlinge vermenging van opvattingen en sentimenten van verschillende groepen. Het is dus niet zo dat de ‘cultuur’ van minderheidsgroepen volledig zal of moet verdwijnen. Ook het idee dat assimilatie (of sociaalculturele integratie) gunstig, onvermijdelijk en wenselijk is, vloeit niet automatisch voort uit het assimilatie- of integratieperspectief. Onderzoek wijst op verscheidenheid aan trajecten. Sociaalculturele aanpassing gaat niet altijd vooraf aan en gaat niet altijd samen met economische integratie (o.a. Portes en Zhou 1993; Portes en Rumbaut 2001). De sociaalculturele positie is bovendien niet statisch, maar wordt onder meer beïnvloed door ervaringen met discriminatie en (gepercipieerde) achterstand (o.a. Bean en Stevens 2003). Onderzoekers die uitgaan van het integratieconcept zitten dus niet per definitie in het kamp van het stereotype assimilatie-denken. ­Empirisch onderzoek, ook in Nederland (bv. Huijnk et al. 2010), laat zien dat de relatie tussen sociaal­culturele en structurele positie verschillende gedaanten kan aannemen. Die ­relatie verschilt bovendien naar tijd, plaats en tussen groepen. Superdiversiteit De toegenomen diversiteit wordt als reden genoemd waarom integratie en integratie­ beleid aan relevantie inboeten (Blommaert 2011; Boutellier et al. 2012; Scheffer en Entzinger 2012; Crul et al. 2013). Er is heden ten dage sprake van ‘superdiversiteit’ (Vertovec 2007): in de afgelopen decennia is de variatie in herkomst van migrantengroepen toegenomen en daarmee ook de dimensies van diversiteit. Die hebben niet alleen 11 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? betrekking op de etnische achtergrond, maar ook op cultureel, religieus en taalkundig vlak. Scheffer en Entzinger wijzen erop dat de migrantenpopulatie in de Nederlandse steden steeds heterogener is geworden. Grote Nederlandse steden worden een majority minority city met de autochtone bevolking als grootste minderheid naast een groot aantal andere minderheidsgroepen. Er is geen duidelijke meerderheid waarin minderheden kunnen integreren en daarmee ‘[…] vervalt de ratio van een groepsgericht integratiebeleid’ (Scheffer en Entzinger 2012: 31). Zij pleiten daarom voor beleid gericht op gedeeld burgerschap met aandacht voor individueel talent in plaats van integratiebeleid gericht op groepskenmerken. Verder zou volgens Scheffer en Entzinger het integratiebeleid afgeschaft kunnen worden omdat de aard van de migratie is veranderd. De nieuwe groepen die naar Nederland komen zijn vaak niet gericht op permanente vestiging. Het huidige integratiebeleid, dat zich overwegend zou richten op vestigingsmigranten, zou niet bij deze migrantengroepen passen. Volgens Crul et al. (2013) zal vanwege het ontstaan van superdiversiteit het denken over wie geïntegreerd is en wie niet ingrijpend moeten worden bijgesteld. In een samen­ leving zonder een duidelijke meerderheid is niet langer vanzelfsprekend aan welke opvattingen en gebruiken minderheden zich moeten aanpassen en ‘zal iedereen zich aan iedereen moeten aanpassen’ (Crul et al. 2013: 14). Diversiteit wordt de nieuwe norm. Superdiversiteit leidt niet zonder meer tot culturele diversiteit Dat bij ‘superdiversiteit’ integratie als (beleids)concept langzamerhand achterhaald is, spreekt op sommige punten aan. Het is onmiskenbaar dat ook in Nederland migranten afkomstig zijn uit steeds meer landen, waardoor het lastiger wordt om te bepalen wie tot het beleid moet worden gerekend en welk beleid moet worden gevoerd. Brede categorieën als ‘allochtonen’ zijn steeds minder onderscheidend. Niettemin bestaat het risico dat met verwijzing naar superdiversiteit het kind met het badwater wordt weggegooid. Ongeacht het aantal herkomstlanden blijft een belangrijke overeenkomst bestaan: het zijn migranten. En hoewel de verschillen tussen migranten groot zijn, hebben zij gemeen dat ze een weg moeten vinden in een voor hen vreemde samenleving. De wijze waarop en het tempo waarin zal een steeds grotere variatie laten zien, maar voor eenieder betekent migratie het loslaten van oude banden en posities. Migranten krijgen bij de ingroei in een nieuwe samenleving te maken met obstakels: diploma’s blijken minder waard te zijn, functionele sociale netwerken ontbreken, de mores van een nieuw land zijn onbekend en er doen zich vormen van directe en indirecte achterstelling voor. Beleid dat aangrijpt op de specifieke kenmerken van migranten en beleid dat discriminatie tegengaat lijken dan nog steeds relevant. Alleen: integratiebeleid is niet hetzelfde als doelgroepen- of ‘allochtonenbeleid’, waar in beginsel alle migranten en bloc onder vallen. Dat is niet zinvol, want daarvoor is een dergelijke categorie te groot en te amorf, zeker in de grote steden waar ‘allochtonen’ een substantieel aandeel van de bevolking uitmaken. Brede en amorfe categorieën als westerse en niet-westerse allochtonen hebben eigenlijk altijd al weinig onderscheidend vermogen gehad en dit is vanwege de toegenomen diversiteit alleen maar verminderd. Maar daarmee is niet gezegd dat integratiebeleid niet zou kunnen aangrijpen op belemmeringen waarmee migrantengroepen te kampen hebben, zoals de Nederlandse taal en discriminatie. 12 w eg me t he t concep t integr atie; of to ch no g e v en nie t? Met de komst van met name migranten uit Midden- en Oost-Europa is de aard van de migratie inderdaad veranderd, maar het is natuurlijk niet alleen circulaire migratie. Ook bij deze groepen doet zich vestiging voor. Datzelfde geldt voor kennismigranten: de mobiliteit is groot, maar een aanzienlijke groep blijft voor langere tijd in Nederland. De komst van nieuwe migrantengroepen maakt integratiebeleid dan ook niet overbodig. Integendeel: er ontstaan juist nieuwe integratiekwesties, waarop integratiebeleid een antwoord kan geven. Denk aan het bieden van gelijkwaardige posities op arbeids- en woningmarkt, aan het leren van de Nederlandse taal (aan migranten zonder inburgeringsplicht) en de aansluiting van migrantenkinderen in het onderwijs. Verder rijst de vraag in hoeverre met de veranderende getalsmatige verhoudingen ook de opvattingen over de culturele norm sterk gaan verschuiven. In de eerste plaats moet de situatie van majority-minority niet worden overdreven. Die is van toepassing voor sommige steden, maar zeker niet voor het hele land. Verder kan men zich afvragen of veranderingen in de demografische samenstelling inderdaad leiden tot substantiële wijzigingen in wat we als centrale normen beschouwen. Die lijken toch tamelijk robuust te zijn en zullen waarschijnlijk maar in beperkte mate onder invloed staan van veranderende demografische verhoudingen. Centrale normen over bijvoorbeeld sociale en vrijheidsrechten lijken nauwelijks ter discussie te staan (vgl. Schnabel 1999). Dat vanwege superdiversiteit iedereen zich aan iedereen zal aanpassen is geen realistische voorstelling van zaken. Carlo van Praag (1998, 2002) wees er vijftien jaar geleden in zijn beschouwing over het multiculturalisme al op dat de menging van culturen, voor zover daar al sprake van is, toch vooral één kant op gaat. De Nederlandse cultuur, hoe moeilijk te definiëren ook, wordt gekenmerkt door een dominante westerse hoofdstroom, met nadruk op individuele ontplooiing, de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen en de scheiding van kerk en staat. De concurrentie van alternatieve culturele stromingen is zeer beperkt en de hoofdstroom wordt er niet door geïnspireerd. De ontwikkeling naar superdiversiteit zal de cultuurverschillen en het debat daarover niet gladstrijken. Eerder lijkt het tegendeel het geval: de confrontatie met heel andere waarden heeft de discussie aangewakkerd van wat men in Nederland niet zou willen opgeven of relativeren (vgl. Schnabel 2011). Integratiebeleid is niet effectief en niet nodig Een andere reden om af te zien van integratiebeleid is dat het niet zou hebben gewerkt. Sterker nog, sommigen beweren dat het averechts heeft uitgepakt: het heeft groepen in een afhankelijkheidspositie gebracht en eigen initiatief de kop ingedrukt (o.a. Koopmans 2002; 2003; Ghorashi 2006; Schrover 2013). Feitelijk weten we niet wat de effecten van het integratiebeleid zijn geweest. Daar is opvallend weinig onderzoek naar gedaan (Entzinger en Scholten 2011). Een grondig evaluatieonderzoek zou trouwens ook geen eenvoudige opgave zijn. Op de structurele en sociaalculturele positie van migranten zijn vele factoren van invloed. Om die te onderscheiden van beleidsfactoren is een complex design nodig met experimentele en controlegroepen, wat in de praktijk eigenlijk onmogelijk is. Onderzoek dat de effecten van het integratiebeleid goed in kaart heeft gebracht, bestaat dan ook niet. Mark Bovens (2003) waarschuwde bij de installatie van de commissie-Blok al voor al te hoog gespannen verwachtingen over conclusies over de effecten van integratiebeleid. Die waarschuwende woorden zijn tien jaar later nog steeds 13 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? actueel. Maar gebrek aan inzicht in de effectiviteit is niet zonder meer een reden om integratiebeleid af te schaffen. Het zou meer een aansporing moeten zijn om na te gaan welke vormen van beleid wel werken. Scheffer en Entzinger (2012) stellen dat het integratiebeleid afgeschaft kan worden omdat de problematiek die migranten treft zo veelomvattend is dat uitsluitend integratie­ beleid niet toereikend is; daar is alleen algemeen beleid op berekend. De voorstelling van zaken dat de problemen van migranten te groot zijn om uitsluitend over te laten aan integratiebeleid doet vreemd aan. Zeker op terreinen van arbeid en onderwijs heeft integratiebeleid die functie nooit gehad. Integratiebeleid is altijd aanvullend geweest op algemeen beleid, dus naast en niet in plaats van algemeen beleid. Verder kun je niet zeggen dat het integratiebeleid kan worden afgeschaft omdat de problemen zijn opgelost. Iets dergelijks is enkele jaren geleden door toenmalig minister De Geus wel eens geopperd over het emancipatiebeleid van vrouwen. Over de integratie van migranten hoor je dit soort geluiden niet. Daar is ook geen aanleiding voor. Hoewel er op sommige terreinen een aanzienlijke vooruitgang is, blijven de achterstand en problemen nog steeds groot. De jaarlijkse integratierapporten van het cbs en het scp laten dit zien (cbs 2012; Gijsberts et al. 2012). Zorgelijk is de hoge werkloosheid en criminaliteit onder jongens uit migrantengroepen. De achterstand in het onderwijs is nog steeds erg groot, al is er zeker vooruitgang. Een belangrijk deel van de bevolking denkt negatief over de multietnische samenleving en immigratie. Discriminatie blokkeert de positieverwerving van migrantengroepen op de arbeidsmarkt (Andriessen et al. 2012). In de afgelopen decennia is de sociale afstand tussen de autochtone bevolking en migrantengroepen eerder toedan afgenomen (Huijnk en Dagevos 2012). De integratieproblemen zijn dus zeker niet verdwenen. 14 beleid s ont w ikkelingen: w eg me t he t integr atiebeleid? 2 Beleidsontwikkelingen: weg met het integratiebeleid? Het integratieconcept is dus stevig in discussie, maar naast de theorie is er de praktijk. Zijn er aanwijzingen dat integratie als uitgangspunt en doelstelling van beleid haar langste tijd heeft gehad? Is ook hier de tendens om afscheid te nemen van het integratiebeleid en welke vorm neemt dit dan aan? Algemeen beleid is de trend Op landelijk en gemeentelijk niveau zien we een duidelijke trend in de richting van het algemeen beleid. De landelijke overheid wil af van het specifiek op migrantengroepen gericht beleid. ‘Via regulier beleid op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs en wonen moet elke burger in staat zijn om naar vermogen een zelfstandig bestaan op te bouwen; zo nodig ondersteund door familie of naaste omgeving. Beleid moet werken voor alle groepen in de samenleving. Waar dat niet het geval is, wordt bijgestuurd op het algemene beleid en wordt niet langer gegrepen naar specifieke instrumenten,’ zo stelt de Kabinetsnota Integratie, binding en burgerschap (ministerie van bz k 2011). Bij de integratie van migranten wordt afstand genomen van het denken in groepen. Integratie is alleen mogelijk door zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van burgers. De ontwikkeling om afstand te nemen van het doelgroepenbeleid is al langer gaande. Zo rond het midden van de jaren nul werd de Wet Samen geschrapt en de gewichten­ regeling in het onderwijs ontdaan van het criterium ‘etniciteit’. De trend is van specifiek naar generiek (vgl. Dagevos et al. 2013). Tegelijkertijd is de beleidsverandering minder groot dan wel eens wordt gesuggereerd. Rik Peeters (2012, 2013) heeft een analyse gemaakt van de kabinetsnota Integratie, binding en burgerschap en stelt dat de boodschap – de omslag van specifiek beleid voor bepaalde bevolkingsgroepen naar generiek beleid dat voor iedere burger gelijke normen stelt – minder eenduidig is dan misschien wel lijkt. Volgens Peeters zijn er in de nota vier interpretaties te vinden over doelstellingen van het integratiebeleid. Die hebben onder meer betrekking op het nastreven van gelijke behandeling en gelijke kansen, op het stellen van grenzen aan (culturele) verschillen en het opleggen van verplichtingen aan migranten, zoals in het inburgerings­ beleid. Het beleid kent derhalve verschillende doelstellingen die deels nieuw zijn en deels voortbouwen op bestaand beleid. Wat op het politieke niveau als paradigma­ wisseling wordt gepresenteerd, moet men op het niveau van het beleid toch vooral als een accentverschuiving zien, concludeert Peeters. In dat licht moet ook de ‘breuk’ met het doelgroepenbeleid worden bezien. Dat is niet volledig verdwenen. Het inburgeringsbeleid is hier het meest sprekende voorbeeld van. Ook de voorgenomen participatiecontracten kunnen als een vorm van doelgroepenbeleid worden beschouwd. Door de verscheidenheid aan doelstellingen en uitgangspunten (algemeen maar ook nog doelgroepenbeleid) toont het integratiebeleid een hybride karakter. Een dergelijke kwalificatie wordt doorgaans als ongunstig beschouwd, maar het is de vraag of dit voor dit beleidsterrein ook het geval is. De verschillende elementen van het integratiebeleid weerspiegelen immers ook de vele kwesties die bij integratie een rol spelen. Algemeen beleid is het adagium, maar het kabinet kan niet altijd zonder doelgroepen te 15 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? ­ enoemen. Wil men recht doen aan de uiteenlopende kwesties die relevant zijn voor de b integratie van migranten dan is een hybride aanpak misschien wel het logische gevolg. Voert het rijk nog steeds integratiebeleid, in veel gemeenten is dit inmiddels afgeschaft (zie bv. Ham en Van der Meer 2012; Huinder 2013; Rensen 2013). Bezuinigingen, een meer individuele benadering van het beleid (van doelgroepenbeleid naar eigen verantwoordelijkheid), een ander discours over migranten en hun integratie en de veranderde bevolkingssamenstelling (‘superdiversiteit’) hebben veel gemeenten er toe gebracht niet langer van integratiebeleid te spreken. Huinder (2013) stelt na een analyse van beleid in acht gemeenten vast dat er weliswaar een verschuiving heeft plaatsgevonden van specifiek naar generiek beleid, maar dat de breuk met het specifieke beleid ‘zacht en voorzichtig’ is. Veel gemeenten combineren generiek beleid met specifiek beleid, gericht op groepen bij wie zich specifieke problemen voordoen (zie ook Ham en Van der Meer 2012). Gemeenten zijn pragmatisch: ze kiezen voor specifiek beleid als dat nodig is. Al te radicaal zijn de veranderingen volgens Huinder dus niet. Het oude adagium van het minderhedenbeleid is voor veel gemeenten van toepassing: generiek waar mogelijk en specifiek waar nodig. Ook brengen de meeste gemeenten, net als het rijk overigens, nog steeds via eigen monitoren en onderzoeken de positie van migrantengroepen in kaart. Over het geheel genomen is de trend dus algemeen beleid met ruimte voor specifieke maatregelen voor migranten. Op basis van vergelijkend onderzoek naar de positie van migranten in verschillende Europese landen laten Crul et al. (2013) zien hoe belangrijk algemeen beleid is voor de positieverwerving van migranten. Hun stelling is dat verschillen in kansen van migranten vooral zijn toe te schrijven aan verschillen in algemeen beleid. Dat migrantenjongeren in Europese landen uiteenlopende onderwijsprestaties boeken, is volgens hen met name een gevolg van de inrichting van het onderwijsbestel. Daarbij gaat het onder meer om de leeftijd waarop met onderwijs wordt begonnen, de mate waarin betrokkenheid van ouders wordt gevraagd en in hoeverre sprake is van vroege selectie in het voortgezet onderwijs. Kortom: goed functionerend (achterstands) beleid is goed voor iedereen, ook voor migranten. Daarnaast vragen Crul et al. aandacht voor beleid dat discriminatie op de arbeidsmarkt tegengaat. Sociale mobiliteit in onderwijs en op de arbeidsmarkt vormt ook de motor achter aanpassingsprocessen. Zij constateren dat de hoogopgeleiden de meest progressieve opvattingen hebben, het vaakst interetnische contacten onderhouden en zich het sterkst identificeren met het land en de stad waar zij wonen. Dwang en druk tot aanpassing zullen niet helpen; aanpassing verloopt via de band van onderwijs en arbeidsmarkt. Met het realiseren van sociaal­ economische kansen slaat men, aldus deze auteurs, twee vliegen in een klap: structurele en sociaalculturele integratie. Deze analyse is aantrekkelijk, maar slaat in zijn implicaties enigszins door. De samenhang tussen sociaaleconomische en sociaalculturele positie is minder eendimensionaal dan wordt voorgesteld. Onderzoek laat namelijk ook zien dat hogeropgeleiden juist ongunstig oordelen over de mogelijkheden en kansen van migrantengroepen en vaker discriminatie ervaren dan lageropgeleiden. Hier wordt wel gesproken van de integratieparadox: sociaaleconomische stijging leidt juist tot verwijdering ten opzichte van de ontvangende samenleving (Buijs et al. 2006; Gijsberts en Vervoort 2009; Van Doorn 16 beleid s ont w ikkelingen: w eg me t he t integr atiebeleid? et al. 2013). Ook ander onderzoek wijst erop dat niet alleen de sociaaleconomische ­positieverwerving de positie van migranten in het sociaalculturele domein beïnvloedt. Hoewel in de afgelopen jaren het opleidingsniveau van migranten is gestegen en hun beheersing van het Nederlands is verbeterd, blijkt dat de mate van interetnisch contact eerder is af- dan toegenomen (Huijnk en Dagevos 2012). Dit lijkt samen te hangen met de toegenomen ruimtelijke en sociale segregatie, de verslechterde wederzijdse beeldvorming en de toegenomen ervaren discriminatie. Religieuze verschillen en de opvattingen daarover blijken eveneens te hebben bijgedragen aan het verminderde interetnische contact. Ook onderzoek van Entzinger onder migrantenjongeren in Rotterdam wijst op de complexe relatie tussen structurele en sociaalculturele integratie: hoewel hun sociaal­economische positie is verbeterd, zijn deze jongeren zich als minder geïntegreerd gaan zien. De eigen etnisch-culturele en religieuze identiteit is een steeds belangrijkere 'marker' van identiteit geworden (Entzinger 2009; Entzinger en Scholten 2011). Een ander belangrijk voorbehoud bij het betoog van Crul et al. is dat algemeen beleid soms tekort schiet om specifieke problemen van migranten en van ontvangende samenleving aan te pakken. Daar gaan we in het onderstaande nader op in. Doelgroepenbeleid op zijn retour, ruimte voor diversiteitsbeleid? Zoals gezegd heeft het doelgroepenbeleid de afgelopen jaren veel terrein verloren. Uit de al genoemde studie naar ontwikkelingen in het gemeentelijk beleid (Huinder 2013) en een studie naar beleidsontwikkelingen in diverse sectoren (Coello et al. 2013) blijkt dat weinig bij de uitvoering betrokken personen hier een probleem mee hebben. Doelgroepenbeleid is niet meer van deze tijd: het stigmatiseert, zeker bij ‘superdiversiteit’ is het onvoldoende onderscheidend en daarmee weinig effectief. Toch lijkt uitsluitend het voeren van algemeen beleid niet voldoende om integratieproblemen adequaat aan te pakken. De Zwart (2005) heeft gewezen op het ‘dilemma van de erkenning’. Specifiek beleid betekent de erkenning door overheid en beleidsmakers van groepen die klaarblijkelijk een gerichte aanpak behoeven. Met die erkenning kunnen processen op gang worden gebracht die – onbedoeld – groepsidentiteiten versterken, groepen verder kunnen isoleren waardoor de problemen niet worden opgelost maar vergroot. Het negeren van etniciteit blijkt in de praktijk evenmin een goede oplossing te zijn, zo stelt De Zwart. De ongelijkheid wordt er niet mee opgelost en problemen blijven bestaan. In een studie naar het Europese integratiebeleid is dit dilemma als volgt geformuleerd: ‘Whenever ethnicity was discounted, the outcome was the neglect of immigrants’ special needs and thus the continuation of de facto discrimination. Whenever service delivery was based on ethnicity, conversely, the result was the reification of cultural based definitions of needs that aggravated the segregation and marginalization of immigrants’ (Ireland 2004, ontleend aan Vermeulen 2008: 18; zie Entzinger 1984, die toen al wees op dit dilemma). Naast algemeen beleid zou er dus ruimte moeten zijn voor beleid met aandacht voor kenmerken van migranten en voor etnisch-culturele verschillen. Dit zou men diversiteitsbeleid kunnen noemen. Verschillende voorbeelden uit de beleidspraktijk laten zien dat dit de effectiviteit van beleid ten goede komt. Een vergelijkbaar beeld komt naar voren in een studie van het integratiebeleid van Amsterdam en Berlijn (Vermeulen 2008; Vermeulen en Plaggenborg 2009). In beide steden hebben beleidsuitvoerders geen behoefte aan vooraf omschreven doelgroepen, maar zien ze wel 17 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? de noodzaak om aandacht te besteden aan mogelijke ‘culturele’ verschillen. Het streven is om algemeen beleid te voeren zonder het bestaan van groepen en hun kenmerken te ontkennen. In de uitvoering wordt gezocht naar een aanpak die effectief is, en daar hoort soms aandacht bij voor groepsspecifieke kenmerken die van belang zijn voor het gedrag van individuen. In een bundel met essays over het lokale integratiebeleid (Forum 2013: 15) zegt wethouder Blom uit Nieuwegein het als volgt: ‘Beleid betekent echter niet dat je automatisch de doelen zoals vastgelegd in je beleid bereikt door iedereen hetzelfde te behandelen.’ Vergelijkbare conclusies zijn te trekken uit een studie naar de ontwikkelingen in het beleid voor migranten in sectoren zoals het onderwijs, de arbeidsmarkt, het jeugdbeleid, de geestelijke gezondheidszorg en veiligheid en criminaliteit (Coello et al. 2013). Het doelgroepenbeleid blijkt ook hier grotendeels te zijn verdwenen en niemand verlangt daar naar terug. Dat is wat anders dan dat er geen specifieke aandacht voor migrantengroepen moet zijn, zo stellen diverse sectordeskundigen (zie o.a. Mulder 2013; Van Dijk 2013; Bellaart en Pehlivan 2013; Alba 2012). Migrantengroepen worden onvoldoende bereikt met generiek beleid, problemen concentreren zich bij bepaalde groepen en omdat niet uitsluitend ‘algemene’ achterstandsfactoren van belang zijn, zijn soms specifieke aanpakken noodzakelijk. Een interessante casus is die van de geestelijke gezondheidszorg. Hier zijn particuliere organisaties ontstaan voor de psychosociale zorg van migrantengroepen voor wie reguliere instellingen te weinig aandacht en expertise hadden (Van Dijk 2013). Met andere woorden: alleen algemeen beleid bleek niet voldoende. Generiek beleid met specifieke bestanddelen is effectiever, zo laat de mening van veel deskundigen zich kort samenvatten. De doelgroep is niet de groep, maar leden uit migrantengroepen. Het heeft dus weinig zin om eenzijdig het accent te leggen op etnisch-culturele verschillen dan wel deze te ontkennen. Onderzoek en de beleidspraktijk laten zien dat de mate waarin deze verschillen een rol spelen variëren naar domein en tussen groepen. Eenvoudige antwoorden op de vraag wanneer algemeen beleid of diversiteitsbeleid nodig is zijn dan ook niet te geven. Wat wel kan worden gezegd is dat de keuze voor één beleidsstrategie onverstandig lijkt. Die geeft misschien houvast, maar gaat ten koste van andere aanpakken die nodig en succesvol blijken te zijn. Het gaat om het maken van de afweging tussen de nadruk op overeenkomst en verschil (Verkuyten 2002). Pragmatische overwegingen over wat effectief en efficiënt is zouden hier de doorslag moeten geven. Interessant in dit licht is het recent verschenen advies van de Onderwijsraad (2013) waarin wordt gepleit om etniciteit opnieuw als criterium in te voeren bij de toewijzing van achterstandsgelden aan scholen. Terwijl in 2006 besloten was uitsluitend het opleidingsniveau van de ouders als criterium te hanteren, constateert de Onderwijsraad nu dat etniciteit nog steeds van invloed is op de onderwijsachterstand en dat het schrappen van het etniciteitscriterium tot meer complexiteit in de uitvoering heeft geleid. Uit bovenstaande komt naar voren dat beleidsuitvoerders het belangrijk vinden om – waar nodig – in het beleid aandacht te hebben voor specifieke kenmerken van migrantengroepen. Het is echter niet vanzelfsprekend dat dit ook gebeurt. Met het verdwijnen van het integratiebeleid in veel gemeenten neemt ook de aandacht voor de problemen van migranten af. Dit beleid had een adresserende en signalerende functie. En niet 18 beleid s ont w ikkelingen: w eg me t he t integr atiebeleid? ­ nbelangrijk: er waren middelen aan verbonden. Met het verdwijnen van integratie­ o beleid is het lastiger om aandacht te vragen voor specifieke problemen van migrantengroepen en daar middelen voor te vinden. Het diversiteitsbeleid of ‘algemeen beleid plus’, zoals Mitra Rambaram – raadslid in de gemeente Den Haag– dit noemt, leeft niet bij veel instellingen (Forum 2013). 19 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? 3 Het concept integratie: opruimen of afstoffen? Hierboven is ingegaan op de argumenten om integratie als (beleids)concept wel of niet terzijde te schuiven en er is gekeken welke ontwikkelingen zich binnen het beleid hebben voorgedaan. In deze paragraaf vatten we een ander samen en trekken enkele conclusies. Critici zijn van mening dat het integratiebegrip groepen apart zet. Of en in hoeverre hierdoor migrantengroepen tegenover de autochtone bevolking worden geplaatst is eigenlijk nooit overtuigend aangetoond. Het is in elk geval aannemelijk om te veronderstellen dat het integratieconcept daarin niet de enige factor is; stereotiepe opvattingen en vooroordelen over andere groepen zijn kenmerkend voor alle groepsverhoudingen. Het idee dat integratie uitsluitend verwijst naar het gedrag van migrantengroepen gaat juist voorbij aan het tweezijdige karakter van het integratiebegrip, een centraal element in veel definities van integratie. Die omschrijvingen wijzen er op dat in integratie­ beleid en -onderzoek aandacht moet zijn voor zowel de kenmerken en het gedrag van migranten als van de ontvangende samenleving. Tegelijkertijd is het niet zo vreemd om bij onderwerpen als de positieverwerving van migranten een zekere nadruk te leggen op de nieuwe inwoners en hoe ze hun weg vinden, de taal leren of nieuwe netwerken op­bouwen, en te onderzoeken wat de verschillen zijn met de gevestigde inwoners. Maar dat is nog iets anders dan veronderstellen dat alleen van migranten verandering in gedrag en opvattingen wordt verwacht, zonder te kijken naar gedrag en opvattingen van de ontvangende samenleving. Een ander punt van kritiek is dat het integratievraagstuk overwegend wordt geframed als een cultureel vraagstuk. Onmiskenbaar is in de afgelopen decennia in de politieke en maatschappelijke discussie het accent steeds meer komen te liggen op sociaalculturele onderwerpen, maar het is de vraag of dit te maken heeft met het integratieconcept. Daar zijn immers diverse dimensies aan te onderscheiden. Werd in de jaren tachtig en negentig onder de noemer van integratie de discussie vooral gevoerd over de sociaal­ economische positie, in de jaren daarna ging het bij integratie met name over sociaalculturele onderwerpen. Integratie zou ook met zich meebrengen dat achterstandsposities vooral worden toegeschreven aan etnisch-culturele kenmerken van migrantengroepen, terwijl dergelijke factoren geen of een onbelangrijke rol zouden spelen bij de positieverwerving van migrantengroepen. Uit onderzoek blijkt dat het belang van deze factoren verschilt per groep en per onderwerp. Je kunt dus niet zonder meer stellen dat etnisch-culturele factoren niet van belang zijn. Het idee dat alleen algemene achterstandsfactoren van invloed zijn, miskent ook het specifieke karakter van de positieverwerving van een migrant. Die achterstandsfactoren hoeven bovendien niet altijd ‘cultureel’ van aard te zijn; denk aan buitenlandse diploma’s, een andere taal leren en een nieuw netwerk opbouwen. Verder belemmert discriminatie de positieverwerving van migranten. Door ontwikkelingen in de richting van ‘superdiversiteit’ verliest het integratieconcept aan relevantie. Vanwege de diversiteit aan migrantengroepen liggen keuzen voor doelgroepen steeds minder voor de hand. Dat lijkt inderdaad een relevant punt: voor beleid 20 he t concep t integr atie: opruimen of a fs toffen? zinvolle doelgroepen laten zich nauwelijks nog definiëren (en eigenlijk is dat altijd zo geweest). Dat vanwege superdiversiteit niet langer duidelijk is aan welke opvattingen en gebruiken ‘minderheden’ zich moeten aanpassen, en dat daardoor iedereen zich aan iedereen gaat aanpassen lijkt ons een vreemde voorstelling van zaken. Alsof verschuivende getalsmatige verhoudingen ertoe leiden dat centrale elementen van een cultuur van de ontvangende samenleving als vanzelf en zonder problemen mee gaan schuiven. Superdiversiteit strijkt cultuurverschillen niet glad en met superdiversiteit zijn de discussies over de betekenis van verschillende normen niet beslecht. Niet al de genoemde argumenten om het integratiebegrip terzijde te schuiven vinden we dus even overtuigend. Nog niet genoemd, maar toch niet onbelangrijk is dat deze discussie erg Nederlands lijkt te zijn. In veel internationaal onderzoek en beleid wordt de term integratie volop gebruikt. In Europees verband bestaan er tal van activiteiten, zowel beleidsmatig als in het onderzoek, die vertrekken vanuit het concept integratie. Het is belangrijk om hierop te kunnen blijven aansluiten. Integratie als (beleids)concept is nog steeds waardevol Deze argumenten voor en tegen afwegend zijn wij van mening dat integratie als (beleids) concept in ere gehouden moet worden. Het integratievraagstuk speelt nog in volle omvang, en dan is het vreemd om dit niet als zodanig te benoemen. Een hoge en snel oplopende werkloosheid onder migranten, etnische en religieuze scheidslijnen die zich lijken te verdiepen, discriminatie, home-grown strijders die naar de burgeroorlog in Syrië trekken, wijken waar om religieuze redenen vrouwen worden aangesproken op hun kledingkeuze, het zijn allemaal integratievraagstukken die op dit moment de aandacht trekken. Met de komst van migranten uit Midden- en Oost-Europa dienen zich bovendien nieuwe integratievraagstukken aan. Het integratieconcept heeft bovendien sterke kanten; nog een reden om eraan vast te houden. Het verwijst naar een tweezijdig proces. Bij integratie zijn twee partijen betrokken: de immigranten met hun eigen kenmerken en aspiraties en de ontvangende samenleving, die eveneens de uitkomst van de integratie beïnvloedt. De interactie tussen beide partijen is bepalend voor het verloop van de integratie (Penninx 2005, 2013). Onderzoek en beleid zouden dus aan beide partijen en aan het interactieproces aandacht moeten besteden. Integratie verwijst naar verschillende dimensies. De interactie vindt plaats in diverse domeinen zoals het sociaaleconomische en het sociaalculturele. Onderzoek en beleid zullen dus beide kanten moeten belichten en aandacht moeten hebben voor hoe die interactie verloopt. Die tweezijdigheid zou ook zichtbaar moeten zijn in het beleid, gericht op de (achterstands)kenmerken van migranten en gericht op de ontvangende samenleving. Zonder integratiebeleid is het risico groot dat aandacht voor deze onderwerpen naar de achtergrond verdwijnt. Dat is al zichtbaar in gemeenten waar het integratiebeleid is afgeschaft. Tegelijkertijd blijkt dat de draai naar algemeen beleid vaak maar ten dele kan worden gemaakt. Gemeenten voeren geen integratiebeleid meer, maar ontkomen er in hun beleidspraktijk niet altijd aan. Ook de ontwikkelingen in diverse beleidssectoren wijzen erop dat de problematiek soms te specifiek is om uit­ sluitend aan algemeen beleid over te laten. Integratiebeleid blijkt dan eenvoudigweg 21 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? nog nodig te zijn. Dat is wat anders dan doelgroepenbeleid. Het gaat veel meer om de erkenning van verschil en aandacht daarvoor in het beleid. De keuze voor andere beleidsconcepten of het niet meer noemen van integratie doet in dit licht dan ook nogal vreemd aan. Alsof daardoor de problemen er niet meer zijn en vormen van specifiek beleid (soms) niet meer nodig zouden zijn. Pragmatische overwegingen over wat werkt en efficiënt is moeten hier de doorslag geven. Het integratiebeleid is sterk in ontwikkeling. Het doelgroepenbeleid is grotendeels verdwenen en dit wordt door weinigen betreurd. Dit haalt ook een deel van de kritiek weg dat integratiebeleid uitgaat van het denken in groepen en tegenstellingen zou vergroten. De trend is om via algemeen beleid integratiedoelstellingen te realiseren, waarbij de beleidspraktijk laat zien dat ruimte voor specifieke aanpakken in sommige omstandigheden een belangrijk complement zou moeten zijn. Bij individualisering van het integratiebeleid en bij het uitgangspunt dat ook de ontvangende samenleving onderdeel uitmaakt van het integratiebeleid past actief antidiscriminatiebeleid. Dit sluit ook aan bij de ontwikkelingen die het beleid heeft doorgemaakt. In het integratie- en migratiebeleid worden wel twee modellen onderscheiden, het Franse en het AngloAmerikaanse model (bv. Penninx 2005). Het Anglo-Amerikaanse model sluit aan bij het doelgroepenbeleid: hier staat het streven naar gelijke uitkomsten (bv. via streefcijfers) centraal, waarbij expliciet groepen worden benoemd waarop het beleid is gericht. In het Franse model is de oriëntatie individueel; groepslidmaatschappen zijn niet relevant. In dit model worden termen als etniciteit, minderheden en multiculturalisme vermeden omdat ze verwijzen naar groepsverschillen op basis van onder meer religie, herkomst en cultuur. Formele gelijkheid van individuen is het centrale uitgangspunt, het streven naar gelijke behandeling de kern van het Franse model. In Nederland is duidelijk afstand genomen van het Anglo-Amerikaanse model en is tot op zekere hoogte opgeschoven naar het Franse model. Het voeren van actief antidiscriminatiebeleid zou aansluiten bij de beleidsontwikkelingen. Het past ook bij het tweezijdige karakter van het integratiebegrip. Integratiebeleid via effectief algemeen (achterstanden)beleid, met waar nodig specifieke instrumenten en een doeltreffend antidiscriminatiebeleid, zou voor de komende jaren een wenkend perspectief kunnen zijn. 22 liter atuur Literatuur Alba, R. (2012). Samenleving profiteert van sociale mobiliteit migranten. Geraadpleegd juni 2012 via www. socialevraagstukken.nl. Alba, R. en V. Nee (2003). Remaking the American mainstream. Assimilation and contemporary immigration. Cambridge/Londen: Harvard University Press. Alba, R. en V. Nee (1997). Rethinking assimilation theory for a new era of immigration. In: International Migration Review, jg. 31, nr. 4, p. 826-874. Andriessen, I., E. Nievers en J. Dagevos (2012). Op achterstand. Discriminatie van niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Bean, F.D. en G. Stevens (2003). America’s newcomers and the dynamics of diversity. New York: Russel Sage Foundation. Bellaart, H. en A. Pehlivan (2013). De (on)zin van apart jeugdbeleid voor migranten. Met alle partners naar een effectieve algemene aanpak. In: L. Coello, J. Dagevos, C. Huinder, J. van der Leun en A. Odé (red.), Het minderhedenbeleid voorbij. Motieven en gevolgen (p. 139-153). Amsterdam: Amsterdam University Press. Blommaert, J. (2011). Superdiversiteit maakt integratiebeleid irrelevant. Geraadpleegd oktober 2013 via www. socialevraagstukken.nl. Bovens, M. (2003). Integratie meet je niet één, twee, drie. Opdracht onderzoek te ingewikkeld voor eenvoudige conclusies. In: nrc Handelsblad, 26 september 2003. Boutellier, H., R. van Wonderen, I. Bakker en R. van der Gaag (2012). Contouren van sociale stabiliteit: een verkenning van een potentieel beleidsconcept. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Buijs, F.J., F. Demant, F. en A. Hamdy (2006). Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press. cbs (2012). Jaarrapport integratie 2012. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Coello, L., J. Dagevos, C. Huinder, J. van der Leun en A. Odé (2013), Het minderhedenbeleid voorbij. Motieven en gevolgen. Amsterdam: Amsterdam University Press. Commissie Blok (2004) Bruggen bouwen. Eindrapport van de Tijdelijke Parlementaire Onderzoekscommissie Integratiebeleid. Den Haag: Tweede Kamer. Crul, M., J. Schneider en F. Lelie (2013). Superdiversiteit. Een nieuwe visie op integratie. Amsterdam: v u University Press. Dagevos, J., C. Huinder en A. Odé (2013). Van specifiek naar generiek: Het integratiebeleid afbouwen of verbouwen? In: L. Coello, J. Dagevos, C. Huinder, J. van der Leun en A. Odé (red.), Het minderhedenbeleid voorbij. Motieven en gevolgen (p. 11-23). Amsterdam: Amsterdam University Press. Doorn, M. van, P. Scheepers en J. Dagevos (2013). Explaining the integration paradox among small immigrant groups in the Netherlands. In: Journal of International Migration and Integration, jg.14, nr. 2, p. 381-400. Dijk, R. van (2013). Geestelijke gezondheidszorg – tweedeling niet zinvol. Doelgroepenbeleid op basis van gecombineerde risicofactoren. In: L. Coello, J. Dagevos, C. Huinder, J. van der Leun en A. Odé (red.), Het minderhedenbeleid voorbij. Motieven en gevolgen (p.155-171). Amsterdam: Amsterdam University Press. Entzinger, H. (1984).Het minderhedenbeleid. Dilemma’s voor de overheid in Nederland en zes andere immigratielanden. Meppel: Boom. 23 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? Entzinger, H. (2006). Changing the rules while the game is on. From multiculturalism to assimilation in the Netherlands. In: M. Bodeman en G. Yurkadul (red.), Migration, Citizenship, Ethnos: Incorporation regimes in Germany, Western Europe and North America (p.121-144). New York: Palgrave Macmillan. Entzinger, H. (2009). Integratie, maar uit de gratie. Multi-etnisch samenleven onder Rotterdamse jongeren. In: Migrantenstudies, jg. 25, nr. 1, p. 8-23. Entzinger, H. en P. Scholten (2011). Migratie- en integratiepolitiek in Nederland. In: r mo, Migratiepolitiek voor een open samenleving (p. 53-112). Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Esser, H. (2004). Does the “New” Immigration Require a “New” Theory of Intergenerational Integration? In: The International Migration Review, jg. 38, nr. 3, p. 1126-1159. Forum (2013). Lokaal integratiebeleid voorbij? Essaywedstrijd 2012 Raadsleden en integratie. Utrecht: Forum. Ghorashi, H. (2006) Paradoxen van culturele erkenning. Management van diversiteit in nieuw Nederland (oratie). Amsterdam: v u University Amsterdam. Gordon, M.M. (1964). Assimilation in American Life. The role of race, religion, and national origins. New York: Oxford University Press. Gowricharn, R.S. (2002). Het omstreden Paradijs. Over multiculturaliteit en sociale cohesie. Utrecht: Forum Gijsberts, M. en M. Vervoort (2009). Beeldvorming onder hoger opgeleide allochtonen. Waarom is er sprake van een integratieparadox? In: Sociologie, jg. 5, nr.3, p. 406-429. Gijsberts, M., Huijnk, W. en J. Dagevos (2012). Jaarrapport Integratie 2011. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Ham, M. en J. van der Meer, J. (2012). De etnische bril: Categorisering in het integratiebeleid. Amsterdam: Amsterdam University Press. Huijnk, W., M. Gijsberts en J. Dagevos (2010). Toenemende integratie bij de tweede generatie? In: A. van den Broek, R. Bronneman-Helmers en V. Veldheer (red.), Wisseling van de wacht: generaties in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2010 (p. 299-326). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Huijnk, W. en J. Dagevos (2012). Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Huinder, C. (2013). Het lokale integratiebeleid onder de loep. Een ‘zachte’ breuk en gemeenten die het rijk voorgingen. In: L. Coello, J. Dagevos, C. Huinder, J. van der Leun en A. Odé (red.), Het minderhedenbeleid voorbij. Motieven en gevolgen (p. 189-204). Amsterdam: Amsterdam University Press. Ministerie van bz k (2011) Integratie, binding, burgerschap. Den Haag: Tweede Kamer 16-06-2011. Joppke, C. (2007). Beyond national models: Civic integration policies for immigrants in Western Europe. In: West European Politics, jg. 30, nr. 1, p.1-22. Koning, M. de (2009). Weg met de integratie, blog. Geraadpleegd oktober 2013 via religionresearch.org/ martijn. Koopmans, R. (2002). Zachte heelmeesters… Een vergelijking van de resultaten van het Nederlandse en Duitse integratiebeleid en wat de w r r daaruit niet concludeert. In: Migrantenstudies, nr. 2, p. 87-92. Koopmans, R. (2003). Good Intentions Sometimes Make Bad Policy: A Comparison of Dutch and German Integration Policies. In: R. Cuperus, K.A. Duffek en J. Kandel (red.), The Challenge of Diversity: European Democracy Facing Migration, Integration and Multiculturalism (p. 64-101). Innsbruck: Studien Verlag. Mulder, L. (2013). Allochtone leerlingen en onderwijsachterstand. De ontwikkeling van specifiek naar generiek beleid. In: L. Coello, J. Dagevos, C. Huinder, J. van der Leun en A. Odé (red.), Het minderhedenbeleid voorbij. Motieven en gevolgen (p. 91-113). Amsterdam: Amsterdam University Press. Omlo, J. (2011). Integratie en uit de gratie? Perspectieven van Marokkaans-Nederlandse jongvolwassenen. Delft: Eburon. 24 liter atuur Onderwijsraad (2013). Vooruitgang boeken met achterstandsmiddelen. Den Haag: Onderwijsraad. Peeters, R. (2012). Maatschappelijke mainstreaming. Een interpretatie van de omslag van specifiek naar generiek integratiebeleid. Utrecht: Forum. Peeters, R. (2013). Ambiguïteit in het integratiebeleid. Eenduidige politieke taal en meervoudigheid van het beleid. In: L. Coello, J. Dagevos, C. Huinder, J. van der Leun en A. Odé (red.), Het minderhedenbeleid voorbij. Motieven en gevolgen (p. 27-40). Amsterdam: Amsterdam University Press. Penninx, R. (2005). Integration of migrants. Economic, social, cultural and political dimensions. In: M. Macura, A.L. MacDonald en W. Haug (red), The new demographic regime. Population challenges and policy responses (p. 137-151). New York/Genève: United Nations. Penninx, R. (2013). Research on migration and integration in Europe. Achievements and lessons. Valedictory lecture. Amsterdam: Vossiuspers UvA. Portes, A. en M. Zhou (1993). The New Second Generation: Segmented Assimilation and its Variants. In: The ANNALS of the American Academy of Political and Social Science, jg. 530, nr.1, p. 74-96. Portes, A. en R. Rumbaut (2001). Legacies. The story of the immigrant second generation. Berkeley/Los Angeles/ Londen: University of California Press. Praag, C. van (1998). Naar een multi-etnische samenleving. In: scp, Sociaal en Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale verandering (p.235-275). Rijswijk/Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Elsevier. Praag, C. van (2002). Nederland als zelfbenoemde samenleving. In: In: R.P. Hortulanus en J.E.M. Machielse (red.), De multiculturele uitdaging, p. 27-40. Den Haag: Elsevier. Rath, J. (1991). Minorisering: de sociale constructie van ‘etnische minderheden’. Amsterdam: Sua. Rath, J. (1992). De tegenbedoelde effecten van de geleide integratie van etnische minderheden. In: Beleid en Maatschappij, jg. 19, nr. 5, p. 252-265. r mo (2012). Tussen afkomst en herkomst: Etnische categorisering door de overheid. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Rensen, M. (2013). Rotterdam – de stad, het bestuur en de burgers. Van allochtonenbeleid naar inzet op burgerschap. In: L. Coello, J. Dagevos, C. Huinder, J. van der Leun en A. Odé (red.), Het minderhedenbeleid voorbij. Motieven en gevolgen (p. 205-218). Amsterdam: Amsterdam University Press. Scheffer, P. en H. Entzinger (2012). De staat van integratie. Rotterdam-Amsterdam. Rotterdam/Amsterdam: Gemeente Rotterdam/Gemeente Amsterdam. Schinkel, W. (2007) Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Kampen: Klement. Schinkel, W. (2008) De gedroomde samenleving. Kampen: Klement. Schinkel, W. (2009) Alledaags culturisme. Geraadpleegd maart 2013 via www.waterlandstichting.nl. Schnabel, P. (1999). De multiculturele illusie. Een pleidooi voor aanpassing en assimilatie. Utrecht: Forum. Schnabel, P. (2011). Een blik over de grens. De integratie van etnische minderheden in Nederland. In: J. Ackaert en T. van Regenmortel (red.), Gelijk oversteken. Een staalkaart van bevindingen rond integratie (p. 227244). Brugge: Vanden Broele. Scholten, P. (2011). Framing Immigrant Integration: Dutch Research-Policy Dialogues in Comparative Perspective. Amsterdam: Amsterdam University Press. Schrover, M. (2013). Migrantenvrouwen in de slachtofferrol. Integratiebeleid na 1945 en het terugslageffect. In: L. Coello, J. Dagevos, C. Huinder, J. van der Leun en A. Odé (red.), Het minderhedenbeleid voorbij. Motieven en gevolgen (p. 69-87). Amsterdam: Amsterdam University Press. Vasta, E. (2007). From ethnic minorities to ethnic majority policy: Multiculturalism and the shift to assimilationism in the Netherlands. In: Ethnic and Racial Studies, jg. 30, nr. 5, p. 713-740. 25 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? Verhagen, F. (2012). Stop met het integratiebeleid. We hebben wel iets beters te doen. nrc Handelsblad, 31 maart. Verkuyten, M. (1999). Etnische identiteit. Theoretische en empirische benaderingen. Amsterdam: Het Spinhuis. Verkuyten, M. (2002). Etniciteit en de multiculturele samenleving. Tussen overeenkomst en verschil. In: R.P. Hortulanus en J.E.M. Machielse (red.), De multiculturele uitdaging (p. 41-53). Den Haag: Elsevier. Vermeulen, F. (2008). Diversiteit in uitvoering. Lokaal beleid voor werkloze migrantenjongeren in Amsterdam en Berlijn. Den Haag: Nicis Institute. Vermeulen, F. en T. Plaggenborg (2009). Between ideals and pragmatism. Practitioners working with immigrant youth in Amsterdam and Berlin. In: J.W. Duyvendak, F. Hendriks en M. van Niekerk (red.), City in sight. Dutch dealing with urban change, p. 203-222. Amsterdam: Amsterdam University Press/Nicis Institute. Vertovec, S. (2007). Super-diversity and its implications. In: Ethnic and Racial Studies, jg. 30, nr. 6, p. 10241054. w r r (2007). Identificatie met Nederland. Den Haag/Amsterdam: w r r/Amsterdam University Press. Zwart, F. de (2005). The Dilemma of Recognition: Administrative Categories and Cultural Diversity. In: Theory and Society, jg. 34, nr. 2, p. 137–69. 26 public aties va n he t s o ci a a l en cultureel pl a nbur e au Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau Werkprogramma Het Sociaal en Cultureel Planbureau stelt twee keer per jaar zijn Werkprogramma vast. De tekst van het lopende programma is te vinden op de website van het scp: www.scp.nl. scp-publicaties Onderstaande lijst bevat een selectie van publicaties van het Sociaal en Cultureel Plan­ bureau. Deze publicaties zijn verkrijgbaar bij de boekhandel, of via de website van het scp. Een complete lijst is te vinden op www.scp.nl/publicaties. Sociaal en Cultureel Rapporten Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie. Sociaal en Cultureel Rapport 2008. isbn 978 90 377 0368-9 Wisseling van de wacht: generaties in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2010. Andries van den Broek, Ria Bronneman-Helmers en Vic Veldheer (red.). isbn 978 90 377 0505 8 Een beroep op de burger. Minder verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid? Sociaal en Cultureel Rapport 2012. Vic Veldheer, Jedid-Jah Jonker, Lonneke van Noije, Cok Vrooman (red.). isbn 978 90 377 0623 9 scp-publicaties 2012 Niet alle dagen feest. Nieuwjaarsuitgave 2012 (2012). Paul Schnabel (red.). isbn 978 90 377 0598 0 2012-2 Waar voor ons belastinggeld? Prijs en kwaliteit van publieke diensten (2012). Bob Kuhry en Flip de Kam (red.). isbn 978 90 377 0596 6 2012-3 Jaarrapport integratie 2011 (2012). Mérove Gijsberts, Willem Huijnk en Jaco Dagevos (red.). isbn 978 90 377 0565 2 2012-4 Bijzondere mantelzorg. Ervaringen van mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek (2012). Y. Wittenberg, M.H. Kwekkeboom en A.H. de Boer. isbn 978 90 377 0566 9 2012-5 VeVeRa-i v. Actualisatie en aanpassing ramingsmodel verpleging en verzorging 2009-2030 (2012). ­Evelien Eggink, Debbie Oudijk en Klarita Sadiraj. isbn 978 90 377 0594 2 2012-6 Van Anciaux tot Zijlstra. Cultuurparticipatie en cultuurbeleid in Nederland en Vlaanderen (2012). Quirine van der Hoeven. isbn 978 90 377 0583 6 2012-7 Vraag naar arbeid 2011 (2012). Edith Josten, Jan Dirk Vlasblom, Marian de Voogd-Hamelink. isbn 978 90 377 0601 7 2012-8 Measuring and monitoring immigrant integration in Europe (2012). Rob Bijl en Arjen Verweij (red.) isbn 978 90 377 0569 0 2012-9 iq met beperkingen. De mate van versandelijke handicap van zorgvragers in kaart gebracht (2012). Isolde Woittiez, Michiel Ras en Debbie Oudijk. isbn 978 90 377 0602 4 2012-10 Niet te ver uit de kast. Ervaringen van homo- en biseksuelen in Nederland (2012). Saskia Keuzenkamp (red.), Niels Kooiman, Jantine van Lisdonk. isbn 978 90 377 0603 1 2012-11 The Social State of the Netherlands 2011. Summary (2012). Rob Bijl, Jeroen Boelhouwer, ­Mariëlle Cloïn en Evert Pommer (red.) isbn 978 90 377 0605 5 2012-1 27 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? 2012-13 Sturen op geluk. Geluksbevordering door nationale overheden, gemeenten en publieke instellingen (2012). Cretien van Campen, Ad Bergsma, Jeroen Boelhouwer, Jacqueline Boerefijn, Linda Bolier. isbn 978 90 377 0608 6 2012-14 Countries compared on public performance. A study of public sector performance in 28 countries (2012). Jedid-Jah Jonker (red.). isbn 978 90 377 0584 3 2012-15 Versterking data-infrastructuur sport (2012). Annet Tiessen-Raaphorst en Jos de Haan. isbn 978 90 377 0613 0 2012-16 De sociale staat van de gemeente. Lokaal gebruik van de scp-leefsituatie-index (2012). Jeroen ­Boelhouwer (scp), Rob Gilsing (Verwey-Jonker Instituut). isbn 978 90 377 0612 3 2012-17 Belemmerd aan het werk. Trendrapportage ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en arbeidsdeelname personen met gezondheidsbeperkingen (2012). Maroesjka Versantvoort en Patricia van Echtelt (red.). isbn 978 90 377 0616 1 2012-18 Monitor Talent naar de Top 2011 (2012). Ans Merens (red.) en Commissie Monitoring Talent naar de Top. isbn 978 90 377 0610 9 2012-19 Tevreden met pensioen. Veranderende inkomens en behoeften bij ouderen (2012). Arjan Soede. isbn 978 90 377 0572 0 2012-20 Verzorgd uit de bijstand. De rol van gedrag, uiterlijk en taal bij de re-integratie van bijstandsontvangers (2012). Patricia van Echtelt en Maurice Guiaux. isbn 978 90 377 0614 7 2012-21 De virtuele kunstkar. Cultuurdeelname via oude en nieuwe media (2012). Nathalie Sonck en Jos de Haan. isbn 978 90 377 0619 2 2012-22 Op zoek naar bewijs. Evaluatieontwerpen onderwijsmaatregelen (2012). Lex Herweijer en ­Monique Turkenburg. isbn 978 90 377 0618 5 2012-23 Startklaar voor vier jaar. Een verkenning van publieke prestaties voor de kabinetsformatie 2012 (2012). Evert Pommer (red.). isbn 978 90 377 0640 6 2012-24 Op afstand gezet. Een onderzoek naar de publieke opinie op verzoek van de Parlementaire Onderzoekscommissie ‘Privatisering en verzelfstandiging’ (2012). Josje den Ridder en Paul Dekker. isbn 978 90 377 0639 0. 2012-25 Moslim in Nederland 2012 (2012). Mieke Maliepaard en Mérove Gijsberts. isbn 978 90 377 0621 5 2012-26 Statusontwikkeling van wijken in Nederland 1998-2010 (2012). Frans Knol. isbn 978 90 377 0533 1 2012-27 Maten voor gemeenten 2012. Prestaties en uitgaven van de lokale overheid in de periode 2005-2010 (2012). Evert Pommer, Ingrid Ooms, Ab van der Torre, Saskia Jansen. isbn 978 90 377 0624 6 2012-28 Op achterstand. Discriminatie van niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt (2012). Iris ­A ndriessen, Eline Nievers en Jaco Dagevos. isbn 978 90 377 0615 4 2012-29 Particuliere initiatieven in ontwikkelingssamenwerking. Een casestudy naar nieuwe verbanden in de Nederlandse civil society (2012). Esther van den Berg m.m.v. Irene de Goede. isbn 978 90 377 0631 4 2012-30 Worden wie je bent. Het leven van transgenders in Nederland (2012). Saskia Keuzenkamp. isbn 978 90 377 0625 3 2012-31 Een beroep op de burger. Minder verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid? Sociaal en Cultureel Rapport 2012 (2012). Vic Veldheer, Jedid-Jah Jonker, Lonneke van Noije, Cok Vrooman (red.). isbn 978 90 377 0623 9 2012-32 Meebetalen aan de zorg. Nederlanders over solidariteit en betaalbaarheid van de zorg (2012). Sjoerd Kooiker, Mirjam de Klerk, Judith ter Berg en Yolanda Schothorst. isbn 978 90 377 0628 4 2012-33 Dichter bij elkaar. De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland (2012). Willem Huijnk en Jaco Dagevos. isbn 978 90 377 0627 7 2012-34 Armoedesignalement 2012 (2012). scp en cbs. isbn 978 90 377 0633 8 28 public aties va n he t s o ci a a l en cultureel pl a nbur e au 2012-35 Emancipatiemonitor 2012 (2012). Ans Merens, Marijke Hartgers en Marion van den Brakel. isbn 978 90 377 0630 7 2012-36 Meldingen van discriminatie in Nederland (2012). Iris Andriessen en Henk Fernee. isbn 978 90 377 0643 7 scp-publicaties 2013 2013-1 2013-2 2013-3 2013-4 2013-5 2013-6 2013-7 2013-8 2013-9 2013-10 2013-11 2013-12 2013-13 2013-14 2013-15 2013-16 2013-17 2013-18 2013-19 Van pech en rampspoed. Nieuwjaarsuitgave 2013 (2013). Paul Schnabel (red.). isbn 978 90 377 0611 6 Terecht in de jeugdzorg. Voorspellers van kind- en opvoedproblematiek en jeugdzorggebruik (2013). Sander Bot (red.), Simone de Roos, Klarita Sadiraj, Saskia Keuzenkamp, Angela van den Broek, Ellen Kleijnen. isbn 978 90 377 0629 1 Gezinnen onderweg. Dagelijkse mobiliteit van ouders van jonge kinderen in het combineren van werk en gezin (2013). Marjolijn van der Klis (red.) isbn 978 90 377 0568 3 Acceptatie van homoseksuelen, biseksuelen en transgenders in Nederland 2013 (2013). ­Saskia ­Keuzenkamp en Lisette Kuyper. isbn 978 90 377 0648 2 Towards Tolerance. Exploring changes and explaining differences in attitudes towards homosexuality across Europe (2013). Lisette Kuyper, Jurjen Iedema, Saskia Keuzenkamp. isbn 978 90 377 0650 5 Sprekend op schrift. Een selectie uit vijftien jaar lezingen en artikelen van Paul Schnabel, 1998-2013 (2013). isbn 978 90 377 0647 5 Acceptance of lesbian, gay, bisexual and transgender individuals in the Netherlands 2013 (2013). Saskia Keuzenkamp en Lisette Kuyper. isbn 978 90 377 0649 9 Gemeentelijk Wmo-beleid 2010. Een beschrijving vanuit het perspectief van gemeenten (2013). Frieke Vonk, Mariska Kromhout, Peteke Feijten, Anna Maria Marangos. isbn 978 90 377 0651 2 Aanbod van arbeid 2012 (2013). Jan Dirk Vlasblom, Edith Josten, Marian de Voogd-Hamelink. isbn 978 90 377 0654 3 De dorpenmonitor (2013). Ontwikkelingen in de leefsituatie van dorpsbewoners. Anja Steenbekkers en Lotte Vermeij (red.) isbn 978 90 377 0634 5 Van Paars 2 naar Rutte II. Rede van Paul Schnabel bij zijn afscheid van het Sociaal en Cultureel ­Planbureau, 11 maart 2013. isbn 978 90 377 0660 4 Kunstminnend Nederland? Interesse en bezoek, drempels en ervaringen. Het culturele draagvlak, deel 12 (2013). Andries van den Broek. isbn 978 90 377 0652 9 Zwevende gelovigen. Oude religie en nieuwe spiritualiteit (2013). Joep de Hart. isbn 978 90 377 0644 4 Nieuw in Nederland. Het leven van recent gemigreerde Bulgaren en Polen (2013). Mérove Gijsberts (scp) en Marcel Lubbers (ru). isbn 978 90 377 0655 0. Werk aan de wijk. Een quasi-experimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid (2013). Matthieu Permentier, Jeanet Kullberg, Lonneke van Noije. isbn 978 90 377 0663 5 Lasten onder de loep. De kostengroei van de zorg voor verstandelijk gehandicapten ontrafeld (2013). Michiel Ras, Debbie Verbeek-Oudijk en Evelien Eggink. isbn 978 90 377 0662 8. De studie waard. Een verkenning van mogelijke gedragsreacties bij de invoering van een sociaal leenstelsel in het hoger onderwijs (2013). Monique Turkenburg, Lex Herweijer, Jaco Dagevos, m.m.v. Iris Andriessen, Lenie van den Bulk (ced -groep). isbn 978 90 377 0664 2 Het persoonsgebonden budget in de AWBZ. Monitor 2012. Ab van der Torre, Ingrid Ooms, Mirjam de Klerk. isbn 978 90 377 0657 4 Informele zorg in Nederland. Een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. Alice de Boer en Mirjam de Klerk. isbn 978 90 377 0679 6 29 biedt he t concep t integr atie no g per spec tief? 2013-20 De ondersteuning van Wmo-aanvragers en hun mantelzorgers in 2012 (2013). Peteke Feijten, Anna Maria Marangos, Mirjam de Klerk, Alice de Boer, Frieke Vonk. isbn 978 90 377 0667 3 2013-21 Met zorg ouder worden. Zorgtrajecten van ouderen in tien jaar (2013). Cretien van Campen, Marjolein Broese van Groenou, Dorly Deeg, Jurjen Iedema. isbn 978 90 377 0626 0 2013-22 Using smartphones in survey research: a multifunctional tool. Nathalie Sonck en Henk Fernee. isbn 978 90 377 0680 2 2013-23 Seksuele oriëntatie en werk. Ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en heteroseksuele werknemers. Lisette Kuyper. isbn 978 90 377 0668 0 2013-24 Ontwikkelingen in ondersteuning van mensen met lichamelijke beperkingen en de effecten van ondersteuning op participatie (2013). Jolien Hofstede, Mieke Cardol, Mieke Rijken. isbn 978 90 377 0676 5 2013-25 Samen scholen. Ouders en scholen over samenwerking in basisonderwijs, voortgezet onderwijs en ­middelbaar beroepsonderwijs. Lex Herweijer en Ria Vogels. isbn 978 90 377 0671 0 2013-27 Vrijwillige inzet en ondersteuningsinitiatieven. Een verkenning van Wmo-beleid en -praktijk in vijf gemeenten (2013). Wouter Mensink, Anita Boele, Pepijn van Houwelingen. isbn 978 90 377 0659 8 Overige publicaties Hoe het ons verging... Traditionele nieuwjaarsuitgave van het scp (2010). Paul Schnabel (red.). isbn 978 90 377 0465 5 Wmo Evaluatie. Vierde tussenrapportage. Ondersteuning en participatie van mensen met een lichamelijke ­beperking; twee jaar na de invoering van de Wmo (2010). A. Marangos, M. Cardol, M. Dijkgraaf, M. de Klerk. isbn 978 90 377 0470 9 Op weg met de Wmo. Journalistieke samenvatting door Karolien Bais. Mirjam de Klerk, Rob Gilsing en Joost Timmermans. Samenvatting door Karolien Bais (2010). isbn 978 90 377 0469 3 NL Kids online. Risico’s en kansen van internetgebruik onder jongeren (2010). Jos de Haan. isbn 978 90 377 0430 3 Kortdurende thuiszorg in de aw bz. Een verkenning van omvang, profiel en afbakening (2010). Maaike den Draak. isbn 978 90 377 0471 6 De publieke opinie over kernenergie (2010). Paul Dekker, Irene de Goede, Joop van der Pligt. isbn 978 90 377 0488 4 Op maat gemaakt? Een evaluatie van enkele responsverbeterende maatregelen onder Nederlanders van ­niet-westerse afkomst (2010). Joost Kappelhof. isbn 978 90 377 0495 2 Oudere tehuisbewoners. Landelijk overzicht van de leefsituatie van ouderen in instellingen 2008-2009 (2010). Maaike den Draak. isbn 978 90 377 0499 0 Kopers in de knel? Een scenariostudie naar de gevolgen van de crisis voor huiseigenaren met een hypotheek (2010). Michiel Ras, Ingrid Ooms, Evelien Eggink. isbn 978 90 377 0498 3 Gewoon anders. Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland (2010). Saskia Keuzenkamp. isbn 978 90 377 0502 7 De aard, de daad en het Woord. Een halve eeuw opinie- en besluitvorming over homoseksualiteit in protestants Nederland, 1959-2009 (2010). David Bos. isbn 978 90 377 0506 5 Werkloosheid in goede banen. Bijdragen aan de scp-studiemiddag 2010 (2010). Patricia van Echtelt (red.). isbn 978 90 377 0516 4 Europa’s welvaart. De Lissabon Agenda in een breder welvaartsperspectief en de publieke opinie over de Europese Unie (2010).Harold Creusen (cpb), Paul Dekker (scp), Irene de Goede (scp), Henk Kox (cpb), Peggy Schijns (scp) en Herman Stolwijk (cpb). isbn 978 90 377 0492 1 30 public aties va n he t s o ci a a l en cultureel pl a nbur e au Maakt de buurt verschil? (2010). Merové Gijsberts, Miranda Vervoort, Esther Havekes en Jaco ­Dagevos. isbn 978 90 377 0227 9 Mantelzorg uit de doeken (2010). Debbie Oudijk, Alica de Boer, Isolde Woittiez, Joost Timmermans, Mirjam de Klerk. isbn 978 90 377 0486 0 Monitoring acceptance of homosexuality in the Netherlands (2010).Saskia Keuzenkamp. isbn 978 90 377 0484 6 Registers over wijken (2010). Matthieu Permentier en Karin Wittebrood (scp), Marjolijn Das en Gelske van Daalen (cbs). isbn 978 90 377 0499 0 Data voor scenario’s en ramingen van de g gz (2010). Cretien van Campen. isbn 978 90 377 0494 5 Continu Onderzoek Burgerperspectieven. Kwartaalbericht 2010. Deel 1 (2010). Paul Dekker, Josje den Ridder en Irene de Goede. isbn 978 90 377 0490 7 Continu Onderzoek Burgerperspectieven. Kwartaalbericht 2010. Deel 2 (2010). Josje den Ridder en Paul Dekker. isbn 978 90 377 0507 2 Continu Onderzoek Burgerperspectieven. Kwartaalbericht 2010. Deel 3 (2010). Josje den Ridder, Lonneke van Noije en Eefje Steenvoorden. isbn 978 90 377 0508 Continu Onderzoek Burgerperspectieven. Kwartaalbericht 2010. Deel 4 (2010). Josje den Ridder, Paul Dekker en Eefje Steenvoorden. isbn 978 90 377 0531 7 Continu Onderzoek Burgerperspectieven. Kwartaalbericht 2011. Deel 1 (2011). Eefje Steenvoorden, Paul Dekker en Pepijn van Houwelingen. isbn 978 90 377 0549 2 Continu Onderzoek Burgerperspectieven. Kwartaalbericht 2011. Deel 2 (2011). Josje de Ridder, Paul Dekker en Pepijn van Houwelingen. isbn 978 90 377 0564 5 Burgerperspectieven 2011 | 3 (2011). Paul Dekker en Josje den Ridder. isbn 978 90 377 0582 9 Advies over het Wmo-budget huishoudelijke hulp 2012 (2011). Ab van der Torre, Saskia Jansen en Evert Pommer. isbn 978 90 377 0573 7 (webpublicatie) Oudere migranten . Kennis en kennislacunes (2011). Maaike den Draak en Mirjam de Klerk. isbn 978 90 377 0597 3 (webpublicatie) Armoedesignalement 2011 (2011). cbs/scp. isbn 978 90 357 1870 8 Burgerperspectieven 2011 | 4 (2012). Josje den Ridder, Jeanet Kullberg en Paul Dekker. isbn 978 90 377 0593 5 Burgerperspectieven 2012 | 1 (2012). Paul Dekker, Josje den Ridder en Paul Schnabel. isbn 978 90 377 0607 9 Burgerperspectieven 2012 | 2 (2012). Josje den Ridder en Paul Dekker. isbn 978 90 377 0617 8 Burgerperspectieven 2012 | 3 (2012). Paul Dekker, Pepijn van Houwelingen en Evert Pommer. isbn 978 90 377 0622 2 Burgerperspectieven 2012 | 4 (2012). Josje den Ridder, Paul Dekker en Mathilde van Ditmars. isbn 978 90 377 0645 1 Burgerperspectieven 2013 | 1 (2013). Paul Dekker en Hanneke Posthumus. isbn 978 90 377 0656 7 Burgerperspectieven 2013 |2 (2013). Josje den Ridder, Hanneke Posthumus en Paul Dekker. isbn 978 90 377 0658 1 Burgerperspectieven 2013 |3 (2013). Josjes den Ridder en Paul Dekker. isbn 978 90 377 0675 8 31