Inleiding tot het internationaal recht

advertisement
SAMENVATTING SYLLABUS
Julie Kerckaert | Inleiding tot het Europees en internationaal recht | Academiejaar 2014-2015
Inhoudsopgave
Deel 1: Inleiding tot het internationaal recht ...................................................................... 3
1.
Inleiding - Algemene kenmerken van het internationaal recht .............................. 3
1.1
Wat is internationaal recht? .................................................................................. 3
1.2
Historische evolutie .............................................................................................. 4
1.3
Internationaal recht als horizontaal en onvolmaakt systeem ............................. 5
1.4
Relevantie van het internationaal recht ............................................................... 6
2.
De bronnen van het internationaal recht ................................................................. 8
2.1
Algemeen ............................................................................................................... 8
2.2
Verdragen ............................................................................................................... 8
2.3
Internationaal gewoonterecht ............................................................................ 10
2.4
De verhouding tussen verdragsrecht en internationaal gewoonterecht ............ 12
2.5
Overige bronnen ................................................................................................... 12
2.6
Hiërarchie ............................................................................................................. 14
3.
Verdragsrecht ........................................................................................................... 15
3.1
Algemeen .............................................................................................................. 15
3.2
Totstandkoming en inwerkingtreding van verdragen ........................................ 15
3.3
Naleving, toepassing en uitlegging van verdragen .............................................. 17
3.4
Amendering en wijziging van verdragen .............................................................19
3.5
Ongeldigheid, beëindiging en opschorting van de werking van verdragen .......19
4.
Interactie tussen nationaal en internationaal recht .............................................. 22
4.1
Algemeen ............................................................................................................. 22
4.2
Twee theorieën: monisme en dualisme .............................................................. 22
4.3 Doorwerking van internationaal recht in de Belgische en de Europese
rechtsorde .................................................................................................................... 22
5.
Subjecten van het internationaal recht - Inleiding ................................................ 22
6.
Staten ....................................................................................................................... 22
6.1
Staten en hun totstandkoming ........................................................................... 22
6.2
Positie van staten in het internationaal recht .................................................... 22
7.
Internationale organisaties ..................................................................................... 22
7.1
Algemene kenmerken.......................................................................................... 22
7.2
Positie van internationale organisaties in het internationaal recht ................. 22
7.3
De Verenigde Naties en haar hoofdorganen ....................................................... 22
7.4 De gespecialiseerde VN-organisaties en de overige organisaties die deel
uitmaken van de VN-familie ........................................................................................ 23
PAGINA 1
7.5
8.
Regionale organisaties ........................................................................................ 23
Andere subjecten van het internationaal recht ...................................................... 23
8.1
Individuen en ondernemingen ........................................................................... 23
8.2
Niet-gouvernementele organisaties .................................................................... 23
8.3
Andere .................................................................................................................. 23
PAGINA 2
Deel 1: Inleiding tot het internationaal recht
1. INLEIDING - ALGEMENE KENMERKEN VAN HET
INTERNATIONAAL RECHT
1.1 Wat is internationaal recht?
Definitie
Er bestaat geen algemeen aanvaarde definitie van het internationaal recht.
Vroeger zag men het internationaal recht als de rechtstak die de betrekkingen
tussen volkeren regelde. Vandaar dat men sprak van volkenrecht (‘law of
nations’/‘droit des gens’).
De centrale actor in het internationaal recht is ongetwijfeld de staat. Het is
echter niet voldoende het internationaal recht te definiëren als de regeling van
de betrekkingen tussen staten.
Er zijn nog verschillende andere actoren. Men kan daarom stellen dat het
internationaal recht de internationale betrekkingen regelt. Dit is echter vaag.
Het is erg moeilijk een inhoudelijke definitie te geven, aangezien het internationaal
recht heterogeen is en ondoorzichtig. Het internationaal recht is uiteindelijk
gewoonweg het geheel aan normen te vinden in de formele bronnen van het
internationaal recht.
Internationaal recht vs. nationaal recht
Het nationaal recht regelt de betrekkingen tussen de staat en haar
rechtsonderhorigen en tussen de rechtsonderhorigen onderling. Dit in
tegenstelling tot het internationaal recht dat dus de regeling van internationale
betrekkingen aangaat.
Internationaal publiekrecht vs. internationaal privaatrecht
Wij bestuderen het internationaal publiekrecht. Het internationaal privaatrecht is een
volledig andere rechtstak die betrekking heeft tot het gedrag van individuen indien er
grensoverschrijdende elementen zijn. (bv. Een Amerikaanse man huwt een Russische
vrouw in Cuba.)
Oorsprong en ontwikkeling
Waar een samenleving is, is er recht. Er is een nood aan internationaal regelgeving om
verschillende redenen:


Vandaag de dag is er een voortdurende interactie tussen staten.
Er is een toegenomen interdependentie (= onderlinge samenhang),
kenmerkend voor onze geglobaliseerde wereld.
PAGINA 3
Het internationaal recht blijft steeds in beweging. Er komen nieuwe verdragen en ook
het internationaal gewoonterecht blijft evolueren.
‘Recht van co-existentie’ en ‘recht van coöperatie’
Recht van co-existentie: Dit begrip verwijst naar de regels die de
bevoegdheidsafbakening inhouden. Ze hebben het vreedzame samenbestaan van
de rechtssubjecten als doel.
Recht van coöperatie: Dit begrip houdt de regels in die de effectieve samenwerking
tussen de rechtssubjecten bevatten.
Recht van integratie: Dit is een vergaande vorm van het recht van coöperatie en
verwijst naar het Europees recht.
Primaire regels en secundaire regels
Primaire rechtsregels: Hiermee worden de inhoudelijke rechtsregels bedoeld, m.a.w.
het materiële recht.
Secundaire rechtsregels: Hiermee verwijst men naar de ‘regels van het spel’. Hoe
moeten de primaire rechtsregels tot stand komen? Hoe moeten ze worden
geïnterpreteerd?
BEGRIPPEN



Multilaterale verdragen: Multilaterale verdragen zijn verdragen die openstaan voor
alle staten die zich willen engageren.
Bilaterale verdragen: Bilaterale verdragen zijn verdragen tussen twee staten onderling.
Regionaal recht: Het regionaal recht vormt een onderdeel van het internationaal recht.
Het meest vergaande voorbeeld is het Europees recht.
1.2 Historische evolutie
Oudheid
Middeleeuwen


In de middeleeuwen gold het natuurrecht. Dit is het recht opgelegd van bovenaf en is
kenmerkend voor de theocentrische samenleving in de middeleeuwen.
Het ‘bellum justum’: Het fenomeen waarbij oorlogvoerende partijen moesten voldoen
aan bepaalde voorwaarden. Dit was een primitieve vorm van internationaal recht
(regeling van betrekkingen tussen staten).
17e eeuw



Vrede van Westfalen (1648): In 1648 kwam er een einde aan de godsdienstoorlog. Er
ontstonden onafhankelijke staten die samen een internationale gemeenschap vormden.
Het positief recht kwam op en verving geleidelijk aan het natuurrecht.
De 17e eeuw was de eeuw van de geestelijke vaders van het internationaal recht, zoals
o.a. Hugo Grotius.
PAGINA 4
18e eeuw




De 18e eeuw betekende de officiële doorbraak van het positief recht.
Er was een toename van bilaterale verdragen.
Emerich de Vattel zette in zijn ‘Du Droit des Gens’ (1758) de systematiek van het
volkenrecht uiteen.
Jeremy Bentham schreef zijn ‘Principles of International Law’ (1789).
19e eeuw





In de 19e eeuw brak het positieve recht verder door.
Men kan spreken van een professionalisering.
Er was een opkomst van multilaterale verdragen.
De eerste internationale organisaties ontstonden.
Men had te maken met de eerste ervaringen met internationale juridische
geschillenbeslechting. Dit onder de vorm van het Permanent Hof van Arbitrage.
20ste eeuw





Er trad een proliferatie (= groei, verspreiding) op van de regionale en internationale
organisaties. Ook ontstonden de eerste echte collectieve veiligheidsorganisaties: de
Volkenbond (1919) en de VN (1945).
Er was ook een proliferatie van de regionale en internationale rechtbanken.
Diverse sub-domeinen werden gecodificeerd.
Er ontstonden nieuwe sub-domeinen.
Er vond een diversificatie van de rechtssubjecten plaats.
HET INTERNATIONAAL RECHT BLIJFT ZICH ONTWIKKELEN.
BEGRIPPEN



Positief recht (= objectief recht): Recht dat op een bepaald tijdstip op een bepaalde
plaats geldt.
Internationaal Gerechtshof: Het Internationaal Gerechtshof is een van de organen
van de VN. Het Internationaal Gerechtshof heeft betrekking tot geschillen tussen
verschillende staten.
Internationaal Strafhof: Het Internationaal Strafhof is géén VN-orgaan en doet
uitspraken over individuen. Dit orgaan is opgericht a.d.h.v. een multilateraal verdrag.
1.3 Internationaal recht als horizontaal en onvolmaakt systeem
Een horizontaal systeem
Het internationaal recht heeft de soevereine gelijkheid van de staten als uitgangspunt.
Instemming van staten is dus steeds noodzakelijk. De verhouding tussen de staten is dus
horizontaal. Er is geen hiërarchische structuur, zoals bij de verticale nationale rechtsorde.
Een onvolmaakt systeem

Geen centrale wetgever: Het is onmogelijk de staten bepaalde regels op te
leggen zonder hun voorafgaande instemming.
PAGINA 5
De Algemene Vergadering van de VN?
Dit is géén centrale wetgever. De resoluties van de Algemene
Vergadering hebben geen bindende kracht en zijn eerder
aanbevelingen.
De VN-Veiligheidsraad?
De leden van de VN zijn gebonden door de resoluties van de VNVeiligheidsraad. De Veiligheidsraad heeft echter een eerder uitvoerende
taak, nl. het waken over de internationale vrede, en kan dus ook niet
gezien worden als een centrale wetgever.
Internationale organisaties of verdragsorganen?
Het is mogelijk deze organisaties autonome wetgevende bevoegdheid te
geven, maar opnieuw is er instemming nodig.

Geen centrale rechter: Er is geen centrale rechter die uitspraken kan doen
over internationaalrechtelijke geschillen. Er is steeds instemming nodig van de
staten.
Het Internationaal Gerechtshof?
Heel wat staten hebben de rechtsmacht van het Internationaal
Gerechtshof erkend. Maar opnieuw is dit orgaan enkel bindend voor
staten die hiermee hebben ingestemd.

Geen centrale afdwinging: Afdwinging is niet mogelijk. Dit is het zwakste
punt van het internationaal recht.
De VN-Veiligheidsraad?
De Veiligheidsraad kan enkel optreden wanneer er sprake is van een
‘inbreuk van de vrede’.
1.4 Relevantie van het internationaal recht
Als er geen centrale wetgever, rechter of afwinging is; wat is dan de relevantie van het
internationaal recht? Kan men überhaupt spreken van ‘recht’?
Is het recht?
Volgens de rechtsfilosoof John Austin kan men énkel spreken van recht wanneer men
te maken heeft met regels waarvoor een sanctiemechanisme bestaat.
Bij het internationaal recht bestaat er geen sanctiemechanisme. Maar is het bestaan
van een sanctiemechanisme een constitutieve (= scheppende, vormende) voorwaarde?
De staten aanvaarden de regels nochtans als bindend.
Het internationaal recht beschikt overigens wél over een eigen bronnenapparaat. In
dat opzicht is het wel degelijk recht.
Is internationaal recht relevant?
Er zijn verschillende visies omtrent de relevantie:


Realisme: Enkel wanneer machtige staten belang hebben bij de regels, zal het
internationaal recht gerespecteerd worden.
Institutionalisme: Er is een nood van de staten om interstatelijke
betrekkingen te regelen. Er is baat bij een geordende samenwerking.
PAGINA 6

Constructivisme: Het aanvaarden van internationale rechtsregels beïnvloedt
de identiteit van staten.
Ook de internationale rechtsleer doet uitspraak over de relevantie. Het internationaal
recht beïnvloedt besluitvorming en vormt tevens ook een referentiekader voor beoordeling.
Hoe men het ook draait of keert, een wereld zonder internationaal recht is ondenkbaar
geworden.
PAGINA 7
2. DE BRONNEN VAN HET INTERNATIONAAL RECHT
2.1 Algemeen
Er zijn slecht een beperkt aantal formele rechtsbronnen.
BEGRIPPEN


Formele rechtsbron: Wanneer men het heeft over formele rechtsbronnen, heeft men
het over de vorm van een bepaalde bron.
Materiële rechtsbron: Wanneer men het heeft over materiële rechtsbron, gaat dit in
op de inhoud van de bron.
2.2 Verdragen
2.2.1
Algemeen
Verdragen zijn de belangrijkste bron van het internationaal recht. Partijen kunnen a.d.h.v.
verdragen bepaalde rechten en plichten vastleggen.
Er zijn twee principes geldend:


2.2.2
‘Pacta sunt servanda’. Afspraken moeten worden nageleefd.
‘Pacta tertiis nocent nec prosunt’. Een bepaald verdrag brengt geen bindende
gevolgen teweeg voor derden.
Wat is een verdrag?
Het Weens Verdragenverdrag (WVV) definieert een verdrag als ‘een internationale en
schriftelijke overeenkomst gesloten tussen staten en beheerst door het volkenrecht, waarbij
de vorm niet relevant is’.

Een verdrag is een internationale en schriftelijke overeenkomst.
De gewoonterechtelijke definitie van een verdrag is ruimer en houdt ook rekening
met mondelinge akkoorden.
Een verdrag is een overkomst met als bedoeling juridisch bindende gevolgen te
creëren.

Een verdrag is een overeenkomst gesloten tussen staten.
De gewoonterechtelijke definitie van een verdrag gaat ook hier verder en houdt ook
rekening met verdragen tussen internationale organisaties onderling en tussen
internationale organisaties en één of meerdere staten.
Een verdrag is dus een overeenkomst tussen twee of meerdere subjecten van het
internationaal recht met een verdragsluitende bevoegdheid.

Verdragen zijn beheerst door het volkenrecht.

De vorm van de overeenkomst is irrelevant.
PAGINA 8
Wat is een MOU (= memoranda of understanding)?




2.2.3
Een overeenkomst met oog op de praktische samenwerking.
MOU’s zijn niet onderworpen aan de formele vereisten van verdragen.
De uitvoerende macht kan snel en flexibel handelen, omdat er géén controle
nodig is van de wetgevende macht bij een MOU.
MOU’s creëren normaal gezien geen bindende gevolgen.
Types verdragen
Materieel/inhoudelijk

‘Traités-lois’ = rechtscheppende verdragen
Deze verdragen bevatten normen met een algemene inhoud.

‘Traités-contrats’ = contractuele verdragen
Deze verdragen zijn vergelijkbaar met contracten. De partijen hebben
wederzijdse plichten tegen over elkaar.

‘Traités-constitutions’ = constitutionele verdragen
Bij deze verdragen worden internationale organisaties in het leven geroepen. Dit
soort wordt ook wel een handvest, charter of statuut genoemd.

Bilaterale en multilaterale verdragen
Bilaterale verdragen zijn overeenkomsten tussen twee rechtssubjecten. Een
multilateraal verdrag daarentegen is een verdrag tussen meerdere
rechtssubjecten.

‘Open’ en ‘gesloten’ verdragen
Open verdrag: Dit soort verdragen zijn voor iedereen toegankelijk. Er moet niet
voldaan worden aan bepaalde voorwaarden.
Gesloten verdrag: Gesloten verdragen zijn enkel toegankelijk voor partijen die
voldoen aan bepaalde voorwaarden.

‘Plechtige verdragen’ en verdragen ‘in vereenvoudigde vorm’
Bij plechtige verdragen zullen er bij de totstandkoming veel meer fases moeten
worden doorlopen dan bij verdragen in vereenvoudigde vorm.
Formeel

2.2.4
Kaderakkoorden en protocollen
Kaderakkoorden: Dit zijn verdragen i.v.m. algemene verbintenissen.
Protocollen: Dit zijn verdragen die gebruikt worden om concrete regels vast te
leggen.
Registratie en bekendmaking verdragen
Er is een verplichting om verdragen te registreren bij het VN-Secretariaat. Vroeger werden
niet-geregistreerde verdragen niet als juridisch bindend beschouwd. Ondertussen is de
sanctie afgezwakt en kunnen niet-geregistreerde verdragen gewoon niet worden ingeroepen
t.o.v. enig orgaan van de VN.
PAGINA 9
2.3 Internationaal gewoonterecht
2.3.1
Algemeen
Het internationaal gewoonterecht is de oudste en oorspronkelijke bron van het
internationaal recht. Vele internationale rechtsregels bestonden oorspronkelijk als
ongeschreven recht.
Het gewoonterecht bevat twee constitutieve bestanddelen:


De statenpraktijk (het objectieve element): Dit begrip houdt in dat staten zich
op een bepaalde manier gedragen. Deze gedragingen moeten enige consistentie
(=vastheid), algemeenheid en duurzaamheid vertonen.
De ‘opinio juris’ (het subjectieve element): Dit begrip verwijst naar het feit dat
er een vorm van aanvaarding en erkenning nodig is vanwege staten om te
kunnen stellen dat de praktijk wel degelijk rechtsnormen weerspiegelt.
In de meeste nationale rechtstelsels speelt het gewoonterecht geen rol. Desondanks is het
een cruciale rechtsbron in het internationaal recht.
2.3.2
Het materiële element: statenpraktijk
Om de aanleiding te geven tot het vormen van een gewoonterechtelijke regel is er een
zekere densiteit nodig:



Uniformiteit/consistentie:
Er moet een zekere uniformiteit zijn, maar een absolute consistentie is niet
noodzakelijk.
Algemeenheid:
Statenpraktijk hoeft niet universeel te zijn. Er moeten een onbepaald aantal
staten zijn die deelnemen. Ook moeten de staten die niet actief deelnemen
instemmen. Uiteraard is het belangrijker rekening te houden met de ‘specially
affected states’, de staten die belang hebben bij de regel.
Duur:
De praktijk moet zich herhalen over een verloop van tijd.
De verschillende componenten werken in zekere zin als ‘communicerende vaten’.
Fysieke praktijken, verbale praktijken en onthoudingen
Statenpraktijk kan wijzen op een fysieke praktijk, een verbale praktijk en ook op het nietoptreden van staten.
Rol van de staten
In eerste instantie omvat het de praktijken van de uitvoerende macht. Vooral het optreden
van de ‘heilige drievuldigheid’ is hier belangrijk.
Het is echter veel ruimer dan dat. Ook de nationale wetgever kan statenpraktijk opleveren.
Rol van internationale organisaties
We moeten onderscheid maken tussen twee verschillende situaties:
PAGINA 10
-
Wanneer de internationale organisatie optreedt als autonome normerende bevoegdheid,
kan de IO bijdragen tot de vorming van internationaal gewoonterecht.
Wanneer de IO fungeert als intergouvernementele spreekbuis van de lidstaten, kan men
enkel spreken van ‘collectieve’ statenpraktijk uitgedrukt via het medium van de IO.
Rol van multilaterale verdragen
Een multilateraal verdrag kan een rol spelen in de vorming van een gewoonterechtelijke
regel:
-
Een verdrag kan eerdere gewoonterechtelijke regels codificeren.
Een verdrag kan een ontluikende gewoonterechtelijke norm kristalliseren. (Er is een
opkomende statenpraktijk, maar de densiteit is nog niet voldoende.)
Een verdrag kan bijdragen tot de vorming van een nieuwe gewoonterechtelijke norm.
BEGRIPPEN


2.3.3
Instant custom: Wanneer één voorbeeld van statenpraktijk kan volstaan voor
het ontstaan of de wijziging van een gewoonterechtelijke norm, spreekt men
van instant custom.
Heilige drievuldigheid: De heilige drievuldigheid omvat het staatshoofd, het
regeringshoofd en de minister van buitenlandse zaken.
Het subjectieve element: opinio juris
De opinio juris houdt de erkenning van het rechtskarakter van een statenpraktijk in.
Het bewijs van een opinio juris is soms expliciet (bv. uitdrukkelijke verklaringen), maar kan
ook impliciet afgeleid worden. Afzonderlijk bewijs van een opinio juris is bovendien niet
altijd noodzakelijk, de afwezigheid van een tegenstrijdige opinio juris is soms voldoende.
2.3.4
‘Voortdurend verzet’
Normaal gezien zijn staten pas verplicht bepaalde internationale verplichtingen te volgen
wanneer ze vrijwillig instemmen. Bij het gewoonterecht ligt dit echter anders. Ook staten
die niet actief hebben deelgenomen aan bepaalde praktijken zullen door de regel aangaande
de praktijk gebonden zijn.
Ze kunnen enkel deze bindende werking ontwijken wanneer ze vanaf het begin op
voortdurende wijze verzet hebben getoond (= persistent objector).
2.3.5
‘Regionaal’ en ‘lokaal’ gewoonterecht
Wij hebben het in feite over ‘algemeen’ internationaal gewoonterecht, waarbij de
gewoonterechtelijke regels verbindend zijn voor alle staten, met uitzondering van eventuele
‘persistent objectors’. Het gewoonterecht kan ook regionaal of zelf lokaal van aard zijn.
2.3.6
De identificatie van internationaal gewoonterecht
Om het gewoonterecht te identificeren is een grondige analyse van de statenpraktijk en de
opinio juris noodzakelijk. In sommige gevallen is er weinig twijfel. In andere gevallen is het
moeilijker.
PAGINA 11
Een exhaustieve lijst van gewoonterechtelijke regels is onbestaande. In nationale of
internationale rechtspraak zijn er echter steeds nuttige analyses te vinden. Ook bestaan er
bepaalde internationaalrechtelijke tijdschriften met periodieke collecties van
statenpraktijk.
2.4 De verhouding tussen verdragsrecht en internationaal gewoonterecht
2.4.1
Algemeen
Verdragsrecht en gewoonterecht zijn beide primaire bronnen van het internationaal recht.
Toch zal men eerst de verdragsrechtelijke regels raadplegen, alvorens de
gewoonterechtelijke regels te onderzoeken. Wanneer er een conflict bestaat tussen beide,
gelden de klassieke voorrangsregels:
-
Lex posterior derogat priori: De latere regel gaat voor op de eerdere.
Lex specialis derogat generali: De specifiekere regel gaat voor op de meer algemene.
2.4.2
Het belang van codificatie
Gewoonterechtelijke regels zijn ongeschreven en dit zorgt voor onzekerheid. Is een
bepaalde norm nu een gewoonterechtelijke regel? Wanneer kwam de norm tot stand? Wat is
de precieze inhoud van de regel?
Om deze onzekerheid tegen te gaan is het nodig de ongeschreven regels te codificeren.
2.4.3
De blijvende relevantie van internationaal gewoonterecht
Ondanks de enorme opkomst van het verdragsrecht, blijft het gewoonterecht enorm
belangrijk als rechtsbron. Dit om verschillende redenen:
-
-
Bepaalde deelgebieden hebben gewoonweg nog geen daadwerkelijke codificatie.
Het gewoonterecht kan de bindende verdragsregels uitbreiden naar nietverdragspartijen. Gewoonterechtelijke regels zijn nl. bindend voor alle staten (met
uitzondering van de ‘persistent objectors’).
Het gewoonterecht blijft evolueren met zijn tijd en kan inspelen op nieuwe
maatschappelijke ontwikkelingen.
2.5 Overige bronnen
2.5.1
Algemene beginselen van internationaal recht
De algemene rechtsbeginselen zijn net zoals het verdragsrecht en het gewoonterecht een
primaire bron. Ze spelen echter eerder een residuaire (= overblijvende) rol. In het
internationaal recht gaat het om beginselen die:
-
Gemeenschappelijk zijn aan nationale rechtstelsels
Toepasbaar zijn op internationale betrekkingen
Voorbeelden: ‘Nemo judex in sua causa.’ (Niemand kan rechter zijn in eigen zaak.), het
beginsel van goede trouw, het estoppel-beginsel (Men kan niet op een gedane toezegging
terugkomen.), enz.
PAGINA 12
Billijkheid
Billijkheid verwijst naar de beginselen van rechtvaardigheid en eerlijkheid en kan op drie
manieren worden toegepast:
-
Infra legem: Om toepassing rechtsregels te verzachten.
Praeter legem: Om aan te vullen.
Contra legem: Om rechtsregels aan de kant te schuiven.
2.5.2
Internationale rechtspraak en rechtsleer
De internationale rechtspraak en rechtsleer zijn subsidiaire (= vervangende) bronnen. Ze
hebben een secundaire rol. Deze rechtsbronnen kunnen bestaande regels interpreteren en
ook duidelijkheid scheppen omtrent bijvoorbeeld gewoonterechtelijke regels.
Een voorbeeld van rechtspraak is die van het IGH. Ondanks dat deze geen bindende
werking heeft, oefent deze rechtspraak toch een groot gezag uit. Naast het IGH zijn er nog
diverse rechtscolleges, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, enz.
De rechtsleer is vooral belangrijk wanneer er onzekerheid bestaat over de identificatie van
een bepaalde bron.
2.5.3
Besluitvorming van internationale organisaties
De besluitvorming van IO’s kan ook een bron vormen van het internationaal recht. Het
hangt natuurlijk wel af van hoe bindend de gevolgen van de organisatie geacht worden.
(Hiervoor moet men kijken naar het oprichtingsverdrag.)
Het blijft echter een uitzondering dat IO’s werkelijk bindende beslissingen kunnen opleggen
aan leden. Het gaat meestal slechts om aanbevelingen.
Zoals we eerder al zagen, kunnen de beslissingen van IO’s een invloed hebben op de
vorming van gewoonterecht.
2.5.4
Eenzijdige handelingen en verklaringen
Deze eenzijdige handelingen en verklaren worden aanvaard op basis van het principe van de
goede trouw en het estoppel-beginsel.
De unilaterale handelingen moeten echter voldoen aan bepaalde kenmerken:
-
Er moet een intentie zijn om zich juridisch te binden.
De handeling moet publiek of algemeen gekend zijn.
De handeling moet expliciet zijn.
Opmerking: De aanvaarding van derde staten is niet nodig!
2.5.5
‘Soft law’ – ‘informeel recht’
Enerzijds is ‘soft law’ een verzamelterm voor bepaalde verklaringen, gedragscodes,
richtsnoeren, enz. Deze veroorzaken geen juridisch bindende gevolgen. Op deze manier kan
‘soft law’ in staan voor:
-
Een latere goedkeuring van bindende verdragsregels
PAGINA 13
-
Een bijdrage aan het internationaal gewoonterecht
Anderzijds verwijst ‘soft law’ naar regels uit verdragen met een zekere flexibiliteit en die dus
vrij zijn voor beoordeling. Deze regels zijn moeilijker vatbaar voor concrete afdwinging.
2.6 Hiërarchie
Algemene principes
-
Primaire rechtsbronnen
Verdragen en gewoonterechtelijke regels zijn beide primaire rechtsbronnen. Ze
hebben een gelijke normatieve waarde.
Zoals eerder gezien, houdt men in geval van een conflict rekening met de klassieke
voorrangsregels.
Ook de algemene rechtsbeginselen zijn een primaire rechtsbron. Zij hebben echter
een residuaire rol.
-
Secundaire rechtsbronnen
In deze categorie vinden we de rechtspraak en de rechtsleer.
Bijzondere gevallen
Jus cogens
Het jus cogens bevat bepaalde regels die als fundamenteel worden beschouwd en bijna
door alle staten aanvaard worden. Voor deze regels geldt:
 Deze normen kunnen enkel gewijzigd worden door een andere jus cogensnorm.
 Wanneer een verdragsregel of een gewoonterechtelijke regel strijdig is met een
jus cogens norm, wordt deze beschouwd als nietig.
Wat is het verschil tussen jus cogens-normen en erga omnes-verplichtingen?
Erga omnes-verplichtingen (erga omnes = naar alle) zijn verplichtingen die
gelden jegens de internationale gemeenschap in haar geheel. Staten kunnen
steeds de gevolgen inroepen van een onrechtmatige daad door een andere staat.
Bij het jus cogens draait het om de plaats van een regel in de normatieve
hiërarchie. Jus cogens-normen zijn erga omnes-verplichtingen, het omgekeerde
geldt echter niet noodzakelijk.
PAGINA 14
3. VERDRAGSRECHT
3.1 Algemeen
We zagen eerder al wat verdragen precies zijn. In dit hoofdstuk gaan we verder in op het
verdragsrecht.
Bronnen van het verdragsrecht



Het Weens Verdragenverdrag
De definitie van het WVV omvat ook oprichtingsverdragen van IO’s en
verdragen afgesloten binnen IO’s. Het houdt echter geen rekening met
mondelinge akkoorden en evenmin met verdragen afgesloten door IO’s.
Het Weens Verdrag inzake het verdragsrecht tussen staten en IO’s of IO’s
onderling
Dit verdrag omvat de zaken waar het WVV geen rekening mee houdt. Het is
echter nog niet in werking getreden.
Het Weens Verdrag inzake statenopvolging met betrekking tot verdragen
Dit verdrag is wel degelijk in werking getreden, maar slechts een beperkt aantal
staten zijn toegetreden.
Opmerking: Het verdragsrecht werd vroeger geregeld door het gewoonterecht. Het
WVV speelt de belangrijkste rol in de codificatie. Hieronder wordt dan ook een
overzicht gegeven van de voornaamste regels uit het WVV.
3.2 Totstandkoming en inwerkingtreding van verdragen
3.2.1
Goedkeuring
Onderhandelingen
Om deel te nemen aan de onderhandelingen is er een volmacht (= ‘full power’) nodig.
Bij bepaalde personen is dit niet nodig omdat zij worden verondersteld bevoegd te zijn.
Dit is bijvoorbeeld het geval bij staatshoofden, regeringsleiders en buitenlandministers.
Aanneming
Volgens het WVV is unanimiteit nodig. In praktijk gebeurt de aanneming van een
verdrag echter vaak bij consensus (= geen stemming). Na de aanvaarding heeft het
verdrag nog geen bindende gevolgen, daarvoor is er een bijkomende instemming
noodzakelijk.
Authentificatie
Bij de authentificatie wordt de definitieve vorm van de tekst vastgelegd. Dit gebeurt via
ondertekening door de betrokken staten.
3.2.2
Instemming om door het verdrag gebonden te zijn
Verdragen zijn énkel bindend voor staten die instemmen daarmee. Instemming kan gebeuren op
verschillende manieren:
Ondertekening
Een instemming kan gebeuren via ondertekening wanneer:
PAGINA 15
-
Het verdrag dit expliciet voorziet
Men dit tijdens de onderhandelingen is overeengekomen
De staat stelt dat de ondertekening bij de authentificatie zo kan geïnterpreteerd worden
Bij het laatste geval spreekt men van een verdrag ‘in vereenvoudigde vorm’. De
authentificatie geldt hier als instemming.
Een ondertekening ‘ad referendum’, vraagt nog een definitieve bevestiging.
Bekrachtiging of ratificatie
Dit is een bijkomende formele stap wanneer een ondertekening onvoldoende is.


Doel vroeger: Nodig om te verifiëren of vertegenwoordigers hun boekje niet te
buiten waren gegaan
Doel vandaag: Parlementaire controle op het optreden van de uitvoerende
macht
Aanvaarding en goedkeuring
Dit zijn flexibelere en minder plechtige vormen van bekrachtiging.
Toetreding
Toetreding wijst op het fenomeen waar een staat niet mee heeft ondertekend, maar
achteraf toch instemt.
Wanneer een staat heeft ingestemd spreekt men van een verdragsluitende staat. Verder is het
belangrijk te vermelden dat het doel van een verdrag niet mag ongedaan gemaakt worden voor
de inwerkingtreding ervan.
3.2.3
Voorbehouden
Wanneer een staat een voorbehoud formuleert, legt die een eenzijdige verklaring af
waarbij men zekere bepalingen van een verdrag wil uitsluiten of wijzigen.
Voorbehouden hebben in het verleden vaak tot controverse geleid, omdat men van mening
was dat een verdrag ‘te nemen of te laten’ was. Door het ontstaan van grote multilaterale
verdragen (bv. mensenrechtenverdragen) ontstond er een grote vraag naar de mogelijkheid
om voorbehouden te kunnen formuleren.
Voorbehouden zijn niet mogelijk bij bilaterale verdragen. Bij multilaterale verdragen
zijn voorbehouden toegestaan, uitgezonderd wanneer:
-
Het verdrag voorbehouden uitsluit
Het verdrag alleen bepaalde voorbehouden toelaat
De voorbehouden onverenigbaar zijn met het voorwerp en doel van het verdrag
Aanvaarding en bezwaar
-
Wanneer het voorbehoud uitdrukkelijk is toegestaan in het verdrag, is er geen
aanvaarding nodig.
Wanneer de instemming met het verdrag in zijn geheel een voorwaarde is, moet het
voorbehoud worden aanvaard.
PAGINA 16
-
Een voorbehoud bij de oprichtingsakte van een IO moet worden goedgekeurd door het
bevoegde orgaan van deze organisatie.
In alle andere gevallen wordt een voorbehoud aanvaard wanneer tenminste één staat
deze heeft aanvaard.
Wanneer een staat niet binnen de twaalf maanden bezwaar aantekent, aanvaardt deze
het voorbehoud.
Juridische gevolgen
-
-
Het voorbehoud wijzigt de bepaling in de verhouding tussen de partij die het
voorbehoud maakte en de andere partijen. (Het verdrag blijft onveranderd voor de
andere partijen onderling.)
Wanneer een bezwarende staat zich niet verzet tegen de inwerkingtreding, blijven de
overige bepalingen van toepassing.
Intrekking
Voorbehouden en bezwaren kunnen ten alle tijden worden ingetrokken (tenzij het
verdrag het anders bepaalt).
3.2.4
Inwerkingtreding en voorlopige toepassing
Een verdrag treedt inwerking op de wijze zoals voorzien in de bepalingen of zoals
overeengekomen tijdens de onderhandelingen.
Wanneer er niets uitdrukkelijk bepaald werd, gelden de residuaire regels van het WVV. Het
verdrag zal dan in werking treden van zodra alle partijen die deelgenomen hebben aan de
onderhandelingen hun instemming hebben gegeven.
Een verdragspartij is een staat ten aanzien waarvan een verdrag in werking is getreden. (<> verdragsluitende partij)
Ook vóór de inwerkingtreding kan een verdrag reeds rechtsgevolgen hebben:
-
De procedurele bepalingen worden geactiveerd eens de tekst is aangenomen.
Het doel van een verdrag mag niet ongedaan gemaakt worden voor de inwerkingtreding
ervan.
Voorlopige toepassing
Een voorlopige toepassing in afwachting tot de inwerkingtreding kan expliciet in het
verdrag vermeld staan of kan overeengekomen worden tijdens de onderhandelingen.
3.3 Naleving, toepassing en uitlegging van verdragen
3.3.1
Toepassing
Bij de toepassing van verdragen zijn er enkele principes cruciaal:



‘Pacta sunt servanda’. Een verdrag is bindend ten aanzien van de verdragspartijen.
‘Pacta tertiis nocent nec prosunt’. Een bepaald verdrag brengt geen bindende
gevolgen teweeg voor derden.
Het beginsel van goede trouw
PAGINA 17
Het is niet mogelijk niet-naleving te rechtvaardigen door beroep te doen op het nationale
recht.
Verder bindt een verdragspartij zich ten opzichte van haar hele grondgebied. Het is echter
mogelijk hiervan af te wijken.
Soms doen er zich situaties voor waar opeenvolgende verdragen betrekking hebben op
eenzelfde onderwerp. Wanneer dit het geval is moet men bepalen of er al dan niet een
conflictbepaling is.
Wanneer er sprake is van een conflictbepaling kan het zijn dat het verdrag een
uitdrukkelijke bepaling bevat die stelt dat het voorrang heeft op andere strijdige
verdragen. (bv. het VN-Handvest) Men kijkt m.a.w. naar de hiërarchie.
Wanneer er geen conflictbepaling is, gelden de residuaire regels van het WVV:


3.3.2
Wanneer alle verdragspartijen zowel bij het eerste als bij het tweede verdrag zijn
aangesloten, moet men het latere verdrag toepassen.
Wanneer de staten niet bij allebei de verdragen aangesloten zijn, geldt de
gemene deler.
Interpretatie
Men kan verdragen op drie manieren benaderen:

Objectieve benadering: Bij de objectieve benadering (ook wel de tekstuele
of letterlijke benadering genoemd) legt men de nadruk op de betekenis van
de bewoording.
Probleem: Woorden hebben niet steeds één enkele eenvormige betekenis.

Subjectieve benadering (‘founding fathers’): Hierbij legt men de nadruk
op de bedoeling van de partijen.
Probleem: Bij deze vorm van benadering gaat men vaak vasthouden aan het
verleden, ook is het vaak moeilijk de oorspronkelijke bedoeling te
achterhalen.

Teleologische benadering: Men legt hier de nadruk op het voorwerp en
het doel van het verdrag.
Probleem: Vaak wordt hier te zeer afgeweken van de oorspronkelijke
bedoeling van de verdragspartijen.
Primaire interpretatiemiddelen
-
-
‘Texte claire’
De context:
Overeenstemmingen die gevormd werden bij het sluiten van het verdrag
Betrekking hebbende akten opgesteld bij het sluiten van verdrag
Latere akkoorden betreffende de uitlegging of toepassing van het verdrag
Latere gebruiken inzake de toepassing
Andere relevante regels van het volkenrecht
PAGINA 18
Subsidiaire interpretatiemiddelen
-
Voorbereidende werkzaamheden
Omstandigheden waarin het verdrag werd gesloten
Opmerking: Het is belangrijk steeds de authentieke versie te gebruiken voor de interpretatie!
3.4 Amendering en wijziging van verdragen
-
Bij een bilateraal verdrag is amendering mogelijk wanneer beide partijen het eens zijn.
-
Bij multilaterale verdragen worden er meestal concrete bepalingen opgenomen in
het verdrag. Soms zal een wijziging gelden t.a.v. alle oorspronkelijke partijen. Soms zal
het slechts bindend zijn voor de partijen die effectief hebben ingestemd.
Wanneer er geen concrete bepalingen zijn, valt men terug op het WVV:


Het voorstel tot amendering moet worden meegedeeld. Alle
verdragsluitende staten hebben recht om mee te onderhandelen.
De amendementen zijn bindend voor de staten die instemmen met de
amenderingsovereenkomst.
Inter se-wijzigingen van multilaterale verdragen vinden plaats tussen slechts enkele
partijen. Dit soort wijziging is mogelijk wanneer:
 Dit niet uitgesloten wordt door het verdrag
 Het de positie van andere partijen niet aantast
 Het niet onverenigbaar is met het voorwerp en het doel van het verdrag
Bovendien moeten de wijzigingen steeds bekend gemaakt worden aan de overige
verdragspartijen.
3.5 Ongeldigheid, beëindiging en opschorting van de werking van verdragen
3.5.1
Nietigheid
Relatieve nietigheid
Een relatieve nietigheidsgrond brengt niet automatisch de ongeldigheid van een
verdrag met zich mee.
Scheidbaarheid:
Enkel de verdragsbepalingen waarop het gebrek betrekking heeft zijn nietig.
Nietigheidsgronden:




De instemming van een staat is in strijd met nationale bepalingen met
betrekking tot de bevoegdheid tot het sluiten van verdragen.
De instemming van een staat is in strijd met de beperkingen van de volmacht
van een overheidsvertegenwoordiger.
Dwaling
Bedrog: De instemming van een staat is het gevolg van het bedrieglijk gedrag
van een andere staat.
PAGINA 19

Corruptie (van een vertegenwoordiger van de staat)
Absolute nietigheid
Een absolute nietigheidsgrond brengt automatisch de ongeldigheid van een verdrag
met zich mee. Er is geen instemming of berusting mogelijk.
Scheibaarheid:
Het verdrag is steeds in zijn geheel nietig.
Nietigheidsgronden:



3.5.2
De instemming van een staat is gebeurd door dwang op een vertegenwoordiger
van de staat.
De instemming van een staat is verkregen door de bedreiging met of het gebruik
van geweld.
Het verdrag is in strijd met een jus cogens-norm.
Beëindiging en schorsing – Algemeen
Collectief
Een verdrag kan ten allen tijden beëindigd of opgeschort worden wanneer er een
overeenstemming is tussen alle verdragspartijen.
Wanneer verdragen in ongebruik raken, kan er ook spraken zijn van een impliciete
instemming met de beëindiging.
Unilateraal
Over de opzegging van bilaterale verdragen en de terugtrekking uit multilaterale
verdragen bestaan er meestal concrete bepalingen.
Wanneer er geen concrete bepalingen te vinden zijn in het verdrag, moet men kijken
naar de voorbereidende werkzaamheden. Als residuaire regel geldt een
opzeggingstermijn van 12 maanden.
Beëindiging
Een bilateraal verdrag wordt beëindigd bij opzegging.
Bij de terugtrekking van een partij uit een multilateraal verdrag, kan het verdrag gewoon
blijven voortbestaan.
3.5.3
Beëindiging en schorsing - Bijzondere bepalingen
-
De terugval van het aantal partijen tot beneden het verplichte aantal leidt niet tot een
beëindiging of opschorting van een verdrag.
-
Bepaalde verdragspartijen kunnen onderling overeenkomen een multilateraal verdrag
op te schorten. Deze situatie is parallel aan de inter se-wijziging.
PAGINA 20
-
Een verdrag wordt beëindigd wanneer een later verdrag betreffende hetzelfde
onderwerp gesloten wordt als:
 Het de bedoeling was de materie te laten regelen door het latere verdrag
 De twee verdragen onverenigbaar zijn
-
Een verdrag kan beëindigd of opgeschort worden bij een materiële schending als:
 Er een verwerping plaatsvindt die niet toegelaten wordt door het verdrag
 Het gaat om een schending van een bepaling die van wezenlijk belang is
Opmerking: Verdragen van humanitaire aard kunnen niet beëindigd of opgeschort
worden ten gevolge van een materiële schending!
-
In geval van overmacht, wanneer m.a.w. de uitvoering van een verdrag onmogelijk is
geworden, kan het verdrag beëindigd of opgeschort worden.
-
Een ‘wezenlijke verandering van de omstandigheden’ kan niet worden gebruikt als
grond tot beëindiging, opschorting of terugtrekking. (Enkel in zeer uitzonderlijke
gevallen!)
-
Het verbreken van diplomatieke betrekkingen heeft geen gevolgen voor onderlinge
rechtsbetrekkingen.
-
Zoals eerder vermeld, worden alle verdragen nietig wanneer deze in strijd zijn met een
nieuwe jus cogens-norm.
-
Een gewapend conflict leidt niet onmiddellijk tot een beëindiging of opschorting van
verdragen.
PAGINA 21
4. INTERACTIE TUSSEN NATIONAAL EN INTERNATIONAAL
RECHT
4.1 Algemeen
4.2 Twee theorieën: monisme en dualisme
4.2.1
4.2.2
Algemene kenmerken
Een complexe realiteit
4.3 Doorwerking van internationaal recht in de Belgische en de Europese
rechtsorde
5. SUBJECTEN VAN HET INTERNATIONAAL RECHT INLEIDING
6. STATEN
6.1 Staten en hun totstandkoming
6.1.1
6.1.2
6.1.3
6.1.4
6.1.5
Wat is een ‘staat’?
Hoe komen nieuwe staten tot stand?
De rol van erkenning
Verwerving van grondgebied
Statenopvolging
6.2 Positie van staten in het internationaal recht
6.2.1
6.2.2
6.2.3
6.2.4
Algemeen
Jurisdictie
Staatsaansprakelijkheid
Immuniteiten
7. INTERNATIONALE ORGANISATIES
7.1 Algemene kenmerken
7.2 Positie van internationale organisaties in het internationaal recht
7.2.1
7.2.2
7.2.3
Rechtspersoonlijkheid
Draagwijdte internationale rechtspersoonlijkheid
Immuniteiten van internationale organisaties en hun ambtenaren
7.3 De Verenigde Naties en haar hoofdorganen
7.3.1
7.3.2
7.3.3
7.3.4
7.3.5
7.3.6
7.3.7
Algemeen
De Algemene Vergadering
De Veiligheidsraad
De Economische en Sociale Raad
De Voogdijraad
Het Internationale Gerechtshof
Het VN-Secretariaat
PAGINA 22
7.4 De gespecialiseerde VN-organisaties en de overige organisaties die deel
uitmaken van de VN-familie
7.4.1
7.4.2
De gespecialiseerde organisaties
Overige organisaties binnen de VN-familie
7.5 Regionale organisaties
7.5.1
7.5.2
7.5.3
7.5.4
Algemeen
De NAVO
De Raad van Europa
De OVSE
8. ANDERE SUBJECTEN VAN HET INTERNATIONAAL RECHT
8.1 Individuen en ondernemingen
8.1.1
8.1.2
Individuen en ondernemingen als rechtsobjecten en het concept van ‘diplomatieke
bescherming’
Individuen en ondernemingen van rechtssubjecten
8.2 Niet-gouvernementele organisaties
8.3 Andere
PAGINA 23
Download