Samenvatting: Biologie Door: Eray Albayrak Datum: Onbekend H2: Cellen in werking §2.3: Industrie op miniformaat Eiwitten: producten van de cel Eiwitten zijn overal in je lichaam nodig. In cellen zelf maar ook er buiten. Eiwitten zijn nodig in de cel voor opbouw en herstelwerkzaamheden, maar ook voor verdeling en verbranding. Deze processen vinden plaats in organellen maar ook in het grondplasma. De meeste processen in je lichaam kunnnen niet onder lichaamstemperatuur plaatsvinden omdat je lichaamstemperatuur te laag is. Bepaalde eiwitten en enzymen werken als katalysator om zo de chemische processen wel te laten werken. Een enzym kan maar een chemische reactie activeren. Je hebt dus veel enzymen nodig omdat in een cel veel chemische reacties plaatsvinden. Celkern: databank en productieleider De celkern zorgt ervoor dat alles gebeurd in de cel wat moet gebeuren en dat dit ook goed gebeurd. Wat de clekern moet doen staat opgeslagen in DNA-moleculen in de chromosomen. Van die gegevens wordt een kopie gemaakt genaamd: RNA-molecuul voor de ribosomen. Eiwitten aan de lopende band De bouwstenen van eiwitten zijn aminozuren. Die aminozuren zijn afkomstig van eiwitten in je voedsel. De ribosomen koppelen aan de hand van het DNA de juisteaminozuren aan elkaar. Vrije ribosomen maken ook eiwitten, deze zijn bedoelt voor de cle zelf. Ribosomen die eiwitten maken voor export zijn gekoppelt aan het endoplasmatisch reticulum (ER). Aminozuurvolgordes krijgen een adreslabel in het ER om zo verder vervoert te worden in de cel. Dit adreslabel zijn een paar specifieke aminozuren die ze naar de juiste plek brengt. Sorteren en inpakken De aminozuren gaan in een blaasje in het ER dat zich daarna afsnoert en dan naar het Golgi-systeem voortbeweegt. De eiwitten begaan nog wat veranderingen in het golgi-systeem door enzymen. In het golgisysteem wordt aan het einde de eiwitten gesorteerd. Nadat sorteren gaan dezelfde soort eiwitten in een blaasje. Dit blaasje noemen ze lysomen. De lysomen exporteren bijvoorbeeld; hormonen, enzymen en andere soortgelijke stoffen de cel uit. Samenvatting boek (van hierboven genoemde paragrafen) Ribosomen koppelen aminozuren aan elkaar. Enzymen in het ER en Golgi-systeem bewerken de keten tot zijn defenitieve eiwitvorm. Het golgi-systeem sorteert de eiwitten en verpakt ze. Herkenning vind plaats door middel van ‘adreslabels’. ATP: cellulaire energie De energiebron die je cellen meestal gebruiken is ATP. ATP is een stof die energie kan opslaan. Cellen laden ATP op door energie uit brandstoffen (glucose). Het opladden gebeurd in speciale cellen: mitochondriën. Het celgebouw Een cel is opgebouwd uit een celskelet. Een celskelet bestaat uit eiwitdraden. Het geeft de cel vorm en stevigheid. Het heeft ook een belangrijke rol bij het bewegen van een cel. Om te kunnen bewegen wordt Samenvatting: Biologie Door: Eray Albayrak Datum: Onbekend het celskelet constant gesloopt en weer opgebouwd. Hierdoor veranderen cellen van vorm en organellen veranderen van plaats in het grondplasma. Samenvatting boek Celactiviteiten kosten energie. ATP is de energieleverende stof in de cel. ATP ontstaat bij de vebranding deze vind hoofdzakelijk in de mitochondriën plaats. Het celskelet geeft cellen niet alleen vorm maar is ook belangrijk bij de beweging van een cel. Begrippenlijst: Grondplasma: De vloeibare inhoud van de cel binnen het celmembraan en buiten de organellen Enzymen: Biokatalysator; een eiwit dat één bepaalde reactie versnelt. Veel reacties in de cel vinden alleen plaats wanneer voor elk van deze reacties het betreffende enzym aanwezig is. Enzymen worden gemaakt door de eiwitsynthese. Celkern: Het celorganel in eukaryote cellen waarin de erfelijke informatie (DNA) zit. DNA: Deoxy-ribo-nucleïnezuur; een groot molecuul dat is opgebouwd uit twee ketens die in een dubbele spiraal liggen. Elke keten bestaat uit monosachariden en fosfaatgroepen (om en om). Aan elke monosacharide zit een stikstofbase, die een verbinding vormt met de complementaire stikstofbase van de andere keten. Beide stikstofbasen vormen zo dwarsverbindingen tussen de beide ketens van het DNAmolecuul, zoals de 'treden' van een wenteltrap. Het DNA-molecuul bevat de erfelijke informatie van het chromosoom. Deze informatie is vastgelegd in de volgorde van de verschillende stikstofbasen. Elk chromosoom bevat een DNA-molecuul. Chromosomen: Een langgerekt complex van moleculen, dat is opgebouwd uit een DNA-molecuul en veel andere moleculen (histonen) daaromheen. Chromosomen zijn met een lichtmicroscoop zichtbaar tijdens de kerndeling, maar dan is elk chromosoom reeds verdubbeld tot 2 chromatiden. RNA: ribo-nucleïnezuur; een lang molecuul dat bestaat uit één keten van nucleotiden. De suiker in elke nucleotide is ribose. De stikstofbase in elke nucleotide is A, C, G of U. RNA is onder andere van belang bij de eiwitsynthese. Ribosoom: Een klein organel op het endoplasmatisch reticulum (ER), waarmee aminozuren aan elkaar worden gekoppeld en zo een eiwit vormen. Het ER kan zeer veel ribosomen bevatten. De eiwitsynthese in de ribosomen wordt gestuurd door het RNA dat een afschrift is van het DNA. Dit RNA bepaalt de volgorde waarin de verschillende aminozuren aan elkaar worden gekoppeld. Endoplasmatisch reticulum (ER): ER; een stelsel van binnenmembranen in de cel waarlangs stoffen getransporteerd worden. Op het ER zitten veel ribosomen waar de eiwitsynthese plaatsvindt. Via het ER kunnen die eiwitten naar het Golgisysteem worden vervoerd, dat in nauw contact staat met het ER. Golgi-systeem: 'verpakkingsapparaat' waarin stoffen (zoals eiwitten) in membraanbolletjes worden verpakt. Het Golgisysteem staat in nauw contact met het endoplasmatisch reticulum (ER) en ontvangt van het ER eiwitten uit de eiwitsynthese. Wanneer die eiwitten moeten worden uitgescheiden, kunnen de membraanbolletjes via exocytose hun inhoud aan de omgeving van de cel afgeven. Lysosoom: Een organel (membraanbolletje) in de cel dat een enzym bevat om waterstofbruggen te verbreken. Daardoor kan het enzym organische stoffen afbreken. Een lysosoom versmelt met b.v. een Samenvatting: Biologie Door: Eray Albayrak Datum: Onbekend membraanbolletje dat door endocytose of fagocytose is gevormd. Daardoor komen de door de cel opgenomen stoffen of deeltjes in contact met het enzym, zodat die stoffen kunnen worden afgebroken. ATP: Adenosinetrifosfaat, een energierijke stof in elke cel. ATP bestaat uit adenosine, maar dan met drie fosfaatgroepen in plaats van één. Het wordt vooral in de mitochondriën gevormd met de energie die vrijkomt bij de afbraak (dissimilatie) van bijvoorbeeld glucose. ATP kan in bijna alle chemische reacties worden ingezet waarvoor energie nodig is. Daarmee is ATP een soort algemeen betaalmiddel voor energie in elke levende cel. Mitochondriën: Het mitochondrium is een celorganel in de eukaryote cel dat voor een groot deel de afbraak van glucose verzorgt. De energie die uit die afbraak vrijkomt, wordt vastgelegd in de vorm van ATP. Dit ATP komt daarna vrij uit de mitochondria, zodat de cel daarvan gebruik kan maken bij de energievragende processen in de cel. Celskelet: Het onregelmatige netwerk in de cel dat uit lange eiwitmoleculen bestaat. Het celskelet geeft stevigheid aan de cel. Het celskelet speelt een belangrijke rol tijdens de kern- en celdeling, omdat het de spoelfiguur vormt die de chromosomen verplaatst.