Faculteit Letteren en Wijsbegeerte De verhouding van etnische en civiele elementen in het discours van de Vlaamse en de Waalse Beweging Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van licentiaat in de geschiedenis Laura De Walsche Vakgroep Nieuwste Geschiedenis Universiteit Gent 2007-2008 Promotor: Maarten Van Ginderachter Commissarissen: Dr. Antoon Vrints & Karlijn Deene Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2007-2008 Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie Ondergetekende, Laura de Walsche…………………………………………………………….. afgestudeerd als Licentiaat / Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2007-2008 en auteur van de scriptie met als titel: De verhouding van etnische en civiele elementen in het discours van de Vlaamse en Waalse Beweging………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: o de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager; o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar); o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar); o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar). Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen. Gent, ………………………………………(datum) ………………………………………( handtekening) ii iii Faculteit Letteren en Wijsbegeerte De verhouding van etnische en civiele elementen in het discours van de Vlaamse en de Waalse Beweging Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van licentiaat in de geschiedenis Laura De Walsche Vakgroep Nieuwste Geschiedenis Universiteit Gent 2007-2008 Promotor: Maarten Van Ginderachter Commissarissen: Dr. Antoon Vrints & Karlijn Deene iv Dankbetuiging Het schrijven van een scriptie is een hele onderneming en vergt veel tijd en energie. Dit gaat natuurlijk niet zomaar voorbij aan je omgeving. Om die reden wil ik graag enkele mensen bedanken. Eerst en vooral gaat mijn dank uit naar mijn promotor, Maarten Van Ginderachter, die me dankzij duidelijke en opbouwende kritieken op het juiste spoor bracht. Vervolgens wil ik vooral mijn mama bedanken voor haar steun tijdens dit hele proces, voor de nuttige kritieken en voor het nalezen van gans mijn scriptie. Ook mijn papa droeg zijn steentje bij. Hoewel ik geen rekening kon houden met zijn eigenzinnige mening over dit onderwerp, waren sommige opmerkingen raak. Sietse wil ook graag bedanken voor zijn hulp bij de lay out. Vervolgens wil ik ook mijn vriend, Bas, bedanken voor het begrip en voor de ondersteuning. De laatste maanden was mijn scriptie topprioriteit en was er minder tijd voor ons. Tenslotte ben ik ook mijn zus en al mijn vrienden dankbaar voor de morele steun tijdens dit thesisjaar. Zij wisten hoe moeilijk het af en toe was en hoeveel doorzettingsvermogen en discipline zo‟n onderneming vergt en stonden op de moeilijke momenten steeds voor me klaar. Vooral de „peptalks‟ van mijn zus en Barbara waren een grote steun. Mei 2008, Laura De Walsche v Inhoudsopgave Probleemstelling ...................................................................................................................... 1 1. De nationale bewustwording ............................................................................................. 4 1.1. De Belgische bewustwording ......................................................................................... 4 1.1.1. Vóór de Belgische onafhankelijkheid ..................................................................... 4 1.1.2. De geboorte van een nieuwe staat ........................................................................... 7 1.2. Het regionaal nationalisme binnen een Belgisch kader.................................................. 8 1.2.1. Vlamingen in de ban van Vlaanderen: van minoritaire taalbeweging tot Vlaamse volksbeweging. .................................................................................................................. 9 1.2.2. De Waalse Beweging als reactie op de Vlaamse Beweging ................................. 13 2. De verschillende naties binnen de Belgische natiestaat ................................................ 16 2.1. Het ontstaan van de Belgische, Vlaamse en Waalse natie ........................................... 16 2.1.1. België .................................................................................................................... 17 2.1.2. Vlaanderen ............................................................................................................ 18 2.2.3. Wallonië ................................................................................................................ 19 2.2. De drie breekpunten tussen Vlaanderen en Wallonië .................................................. 20 2.2.1. De taal ................................................................................................................... 21 2.2.2. De economie .......................................................................................................... 23 2.2.3. Politieke overtuiging ............................................................................................. 25 3. Civiel versus etnisch nationalisme ................................................................................... 28 3.1. Oorsprong en inhoud van de etnisch-civiele dichotomie ............................................. 28 3.2. De omstredenheid van de etnisch-civiele dichotomie .................................................. 30 3.2.1. Inhoudelijk ............................................................................................................ 31 3.2.2. Middenklasse ......................................................................................................... 33 3.2.3. Ontstaanscontext ................................................................................................... 34 3.2.4. De nationale identiteit is niet statisch .................................................................... 35 3.3. Toepassing op België ................................................................................................... 36 4. Bronnenonderzoek ............................................................................................................ 39 4.1. Bronnenmateriaal ......................................................................................................... 39 4.2. Ideologie ....................................................................................................................... 44 4.3. De Taalstrijd ................................................................................................................. 56 4.3.1. De betekenis van taal ............................................................................................. 57 4.3.2. Argumenten ter behoud van de eigen volkstaal .................................................... 62 4.3.3. Conclusie ............................................................................................................... 71 4.4. Bodem .......................................................................................................................... 73 4.5. Burgerschap .................................................................................................................. 77 vi 4.6. Het verleden ................................................................................................................. 79 4.7. De rol van de vrouw in de politiek. .............................................................................. 87 4.8. Militarisme ................................................................................................................... 91 4.9. Sociale thema‟s ............................................................................................................ 97 4.10. Stemrecht en kiesstelsel ........................................................................................... 104 4.11. De bestuurlijke scheiding ......................................................................................... 111 Conclusie .............................................................................................................................. 129 Bibliografie ............................................................................................................................ viii Lijst met afkortingen ............................................................................................................ xii Bijlagen .................................................................................................................................. xiii vii Probleemstelling België is vandaag de dag een federale staat, waarin men twee subnaties onderscheid: een Vlaamse in het Noorden en een Waalse in het Zuiden. Beide landsdelen tellen elk vijf provincies. Voor Vlaanderen zijn dat: Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, VlaamsBrabant en West-Vlaanderen; Wallonië bestaat uit Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en Waals-Brabant. Het uiteenvallen van België in twee subregio‟s is het gevolg van de aanhoudende strijd tussen Vlaanderen en Wallonië, die kort na de Belgische onafhankelijkheid op gang kwam en die werd aangevoerd door respectievelijk de Vlaamse Beweging (V.B.) en de Waalse Beweging (W.B.). Beide bewegingen ontstonden als taalbeweging, maar breidden geleidelijk aan hun programma uit. De grootste breekpunten waren -en zijn nog steeds- de verschillen in taal, economie en politieke overtuiging. Hierdoor werd België in de loop van de 20e eeuw omgevormd tot federale staat, waarin beide landsdelen alsmaar meer autonomie opeisten. De V.B. ontstond kort na de Belgische onafhankelijkheid (1830) als minoritaire taalbeweging die ijverde voor de erkenning van het Vlaams. In de 19e eeuw stond de V.B. volledig in het teken van de taalstrijd. Hoewel ook andere thema‟s aan bod kwamen, was alles te herleiden tot de taalstrijd. Naarmate steeds meer Vlaamse taaleisen werden ingewilligd en de V.B. haar aanhang vergrootte, nam het antiflamingantisme in Wallonië toe. De W.B. ontstond in de jaren 1890, op het moment dat de V.B. op haar hoogtepunt was en was in de eerste plaats een reactie op de V.B., door wie men zich alsmaar meer bedreigd voelde. Van bij het begin ging Vlaanderen in de aanval en werd Wallonië in de verdediging geduwd. Ik ga me concentreren op het discours van de V.B. en de W.B. over een periode die loopt van aan het ontstaan van beide bewegingen tot aan de Eerste Wereldoorlog. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen etnische en civiele naties1. Deze dichotomie wordt algemeen aanvaard en wordt vandaag ook toegepast op België. Aldus zou de Vlaamse natie etnisch en de Waalse natie civiel zijn2. Een civiele natie is een gemeenschap van gelijke individuen waarvan men lid wordt uit vrije wil. Zij staat open voor iedereen die bereid is het zelfde politieke project te onderschrijven. Het is met andere woorden een 1 2 Freedland, Gellner, Hobsbawm, Ignatieff, Smith Beerten, Billiet,Couttenier, Maddens, Martiniello, Mughan, Van Dam 1 kunstmatige democratische gemeenschap, gebaseerd op liberale principes als individualiteit, gelijkheid voor de wet, vrije wil en rationaliteit. In deze naties staat het individu op de eerste plaats en zet men zich in voor de verdediging van zijn rechten. Een etnische natie daarentegen is een natuurlijke, historische gemeenschap waarvan men automatisch lid is op basis van afstamming, een gemeenschappelijke cultuur en taal. Deze etnische naties staan niet open voor buitenstaanders en worden daarom geassocieerd met ongelijkheid, irrationaliteit en conservatisme. In tegenstelling tot civiele naties primeert de natie op het individu, wat deze gemeenschappen vaak een autoritair karakter verschaft. De V.B. en de W.B. zijn de spreekbuizen van deze naties en worden bijgevolg ook omschreven als respectievelijk etnisch en civiel. Het is echter de vraag of deze visie overeen komt met de werkelijkheid. In mijn scriptie tracht ik na te gaan in welke mate het discours van de V.B. en de W.B. etnische en civiele elementen bevatten. Beide bewegingen zijn geen duidelijk afgebakende organisaties waarvan men een lidkaart koopt, maar kunnen het best omschreven worden als bewegingen die druk uitoefenen ter verdediging van de Vlaamse/Waalse belangen via verscheidene instellingen die door netwerkvorming de impact vergroten. Deze instellingen zijn zowel studentenorganisaties, tijdschriften, sportclubs als artistieke of literaire genootschappen. Men kan dus op verschillende manieren het discours van beide bewegingen ontleden. Ik heb er voor gekozen om te werken met tijdschriften. De gekozen tijdschriften zijn allen spreekbuizen van de V.B. of de W.B., soms worden ze ondersteund of zelfs gedirigeerd door bepaalde instellingen, in dat geval spreekt men van patronage, maar de meesten werken onafhankelijk en trachten hun steentje bij te dragen tot de Vlaamse of Waalse strijd. De bevindingen van dit bronnenonderzoek komen pas aan bod in het vierde hoofdstuk. De eerste twee hoofdstukken zijn gewijd aan een literatuurstudie die meer inzicht moet verschaffen in de ontstaanscontext, de beweegredenen en de evolutie die beide bewegingen hebben doorgemaakt. Het derde deel gaat in op de begrippen etnisch en civiel nationalisme en op de toepassing ervan op België en meerbepaald op Vlaanderen en Wallonië. Via de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging3 vond ik drie Vlaamse tijdschriften terug: Het Recht, Flandria en De Zweep en via de Encyclopédie du mouvement wallon4 vond ik drie Waalse tijdschriften: Wallonia, l‟âme wallonne en le coq wallon. Het Recht, Flandria en l‟âme wallonne werden na een aantal jaren stopgezet, maar werden later hervat onder een 3 4 Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Lannoo, 1998 (Cd-rom). Encyclopédie du mouvement wallon, 3 dln., Charleroi, Institut Jules Destrée, 2000-2001. 2 andere naam, respectievelijk als: Ons recht, De Flamingant en de Moniteur officiel du mouvement wallon, daardoor groeide het aantal bestudeerde tijdschriften uit tot vijf aan Vlaamse zijde en vier aan Waalse zijde. Aangezien het hier gaat om voortzettingen liggen deze tijdschriften in het verlengde van het stop gezette blad en zijn de verschillen beperkt. Het discours van deze tijdschriften, spreekbuizen van de V.B. en de W.B., wordt geanalyseerd aan de hand van citaten. De onderzoeksperiode loopt vanaf het ontstaan van de V.B. en de W.B. tot aan de Eerste Wereldoorlog. De reden hiervoor is dat beide bewegingen tot aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog streden binnen een belgicistisch kader. Na de oorlog veranderde dit echter en radicaliseerden beide bewegingen: hun programma werd uitgediept en voor het eerst werden er separatistische voorstellen in opgenomen. Aangezien de tijdschriften allemaal rond dezelfde periode werden uitgegeven, kwamen vaak dezelfde thema‟s aanbod: de taalstrijd, onderwijs en stemrecht zijn slechts enkele voorbeelden van thema‟s die we bij de meeste tijdschriften terug vinden. Bijgevolg gebeurt de analyse van de citaten, die aan bod komt in het vierde deel, thema per thema. Op die manier kan men per thema een conclusie trekken en krijgt men een duidelijk beeld over de verhouding van etnische en civiele elementen in het discours van Vlaamse en Waalse strijdschriften. Het betreft bovendien een comparatief onderzoek, dit wil zeggen dat de citaten van de Vlaamse en de Waalse tijdschriften met elkaar worden vergeleken en zo wordt nagegaan in welke mate de tijdschriften van elkaar verschillen en in welke mate ze etnische en civiele elementen bevatten. Tot slot nog een opmerking over het bronnenmateriaal. Aangezien de V.B. veel vroeger ontstond dan de W.B. is het aanbod aan Vlaamse bruikbare tijdschriften groter dan het aanbod aan Waalse. Bovendien is het opvallend dat de Vlaamse tijdschriften vaak over een langere periode lopen dan de Waalse tijdschriften waarvan de meeste ophouden te bestaan na enkele jaren. Hieruit volgt dat het bronnenmateriaal aan Waalse zijde beperkter is dan aan Vlaamse zijde. Desalniettemin had ik aan beide zijden voldoende materiaal om mijn bevindingen te ondersteunen. 3 1. De nationale bewustwording In dit eerste deel wordt het ontstaan van de Vlaamse en de Waalse Beweging onderzocht binnen hun historische context. Om het ontstaan van beide bewegingen beter te kunnen begrijpen, zal eerst worden ingegaan op het geleidelijk proces van nationale bewustwording. Hiervoor moeten we terugkeren naar de vroege ontstaansgeschiedenis van België. Binnen het kader van mijn onderzoek wordt dit eerste deel beperkt tot aan de periode voor de Eerste Wereldoorlog. 1.1. De Belgische bewustwording Het is moeilijk te onderzoeken in welke mate de inwoners van België zich vóór 1830 Belgisch, Vlaams of Waals voelden. Hiervoor moet men immers terugvallen op bronnen geschreven door de „gewone mens‟, die schaars en bovendien niet altijd even bruikbaar zijn. Toch worden in de literatuur twee grote theoriestromingen onderscheiden. Enerzijds zijn er onderzoekers die vooropstellen dat er reeds vóór de onafhankelijkheid kiemen zichtbaar waren van een Belgische identiteit. Zij leggen hierbij grotendeels de nadruk op het belang van de Brabantse omwenteling (1789) in het ontstaan van een Belgische identiteit. Anderzijds zijn er onderzoekers die beweren dat de Belgische identiteit het gevolg was van de onafhankelijkheid, maar er niet aan vooraf ging. In dit laatste geval ligt de Belgische staat zelf aan de oorsprong van een Belgische identiteit. Ik heb ervoor gekozen dit eerste deel voornamelijk te baseren op een recent boek van Els Witte5, een autoriteit op het vlak van Belgische politieke geschiedenis, waarin de constructie van de Belgische natiestaat herbekeken wordt aan de hand van oude en nieuwe literatuur. De auteur baseert haar boek op studies uit de geschiedenis en uit andere menswetenschappen. Witte ligt in de lijn van de tweede stroming: ze is van mening dat de Belgische staatspropaganda aan de basis ligt van een Belgische identiteit die vóór 1830 zo goed als onbestaande was. 1.1.1. Vóór de Belgische onafhankelijkheid 5 WITTE Els, De constructie van België (1828-1847),Leuven, Lannoo, 2006 4 In 1795 werden de Oostenrijkse Zuidelijke Nederlanden door Frankrijk geannexeerd (zie bijlage 1). Dit had drastische gevolgen voor onze gewesten. De 18e eeuwse feodale staat werd omgevormd tot een gecentraliseerde staat waarin iedereen gelijk was voor de wet. Na de val van Napoleon in 1814, die een einde maakte aan de Franse overheersing, beslisten de Europese grootmachten over het lot van de Zuidelijke Nederlanden. Willem I werd koning over de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden en kreeg als kers op de taart Luxemburg. De verschillen tussen Noord en Zuid bleken echter reeds van bij het begin onoverbrugbaar en de harde hand waarmee Willem I zijn natievormingspolitiek doorvoerde zorgde al snel voor ongenoegen in het Zuiden. Dit ongenoegen zou aanleiding geven tot een opstand die in 1830 tot de Belgische onafhankelijkheid zou leiden. Het eerste wat de Fransen deden na annexatie van de Zuidelijke Nederlanden was de staat rationaliseren: in het ganse land werd een departementale structuur ingevoerd en werd de administratie efficiënter gemaakt. Daarnaast ging men de strijd aan met de Kerk. De bestuurlijke scheiding tussen Kerk en Staat werd ingevoerd, men ontnam de Kerk het monopolie op de burgerlijke stand, de caritas en het onderwijs, de Clerus werd onder controle van de staat geplaatst en Kerkgoederen werden aangeslagen. De invoering van de juridische gelijkheid betekende dan weer het einde van de standenhiërarchie. De economische vrijheid maakte op haar beurt de overgang naar een machinale, industriële productie mogelijk 6, waardoor de burgerij aangroeide en vanaf nu een belangrijke politieke machtsfactor werd. Met de annexatie werd eveneens overal het Frans ingevoerd, wat belangrijke gevolgen zou hebben voor het onafhankelijke België. Samengevat kan men zeggen dat de Franse overheersing een bruusk einde maakte aan het Ancien Regime en de weg opende naar moderniteit. Tijdens het Frans bewind bestonden geen onoverkomelijke problemen. Door de talrijke hervormingen en de bloeiende economie was dit voor de Zuidelijke Nederlanden een relatief rustige en welvarende periode. Met uitzondering van de Boerenkrijg, waarin boeren in opstand kwamen tegen de hoge belastingen, vonden er geen openlijke conflicten plaats. Napoleon slaagde er in de toplagen van de samenleving met het regime te verzoenen 7. Dit gold zelfs min of meer voor de Kerk, al bleef zij ten allen tijden oppositie voeren en was het voor deze groep het moeilijst zich neer te leggen bij Napoleons lekenbeleid. Toch slaagde hij 6 7 Ibid, p 12 WITTE Els, De constructie van België (1828-1847),Leuven, Lannoo, 2006 5 er in, door de Kerk in de eerste plaats financieel te onderhouden, haar oppositie te beperken. Aangezien opstanden worden gevoed door sociale conflicten en ontevredenheid over het beleid, was hier geen directe aanleiding tot revolutie. Dit toont aan dat er nog geen samenhorigheidsgevoel onder de Belgen bestond. De Zuidelijke Nederlanden konden zich gemakkelijk aanpassen aan de nieuwe structuren en wetten van de Franse samenleving en voelden niet de nood zich te onderscheiden van de rest. Dit zou veranderen onder het beleid van Willem I waar de verschillen tussen Noord en Zuid al van bij het begin voor problemen zorgden. De val van Napoleon in 1814 maakte een einde aan de Franse periode. Zijn overwinnaars beslisten tijdens het Congres van Wenen over het lot van de Zuidelijke Nederlanden. De soevereiniteit werd door hen toevertrouwd aan Willem van Oranje, die op 16 maart 1815 tot koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (zie bijlage 2) werd gekroond. Hij werd de eerste en enige koning, want al snel was er sprake van ontevredenheid. Vier zaken gaven al snel aanleiding tot agitatie. Vooreerst moesten de Belgen meebetalen aan de staatsschuld van de voormalige Republiek. Het moet niet gezegd dat dit in de Zuidelijke Nederlanden tot ongenoegen leidde. Ten tweede joeg Willem I de katholieken tegen zich in het harnas. De koning vreesde dat door het numerieke overwicht van het katholieke Zuiden het Verenigd Koninkrijk in zijn geheel katholiek zou worden. Om die reden was het ook voor hem uitermate belangrijk de macht van de Kerk aan banden te leggen, opnieuw tot groot ongenoegen van de clerus. Vooral de onderwijspolitiek van Willem I stuitte op verzet van de Kerk. De regering richtte talrijke athenea op en streefde ernaar de katholieke scholen aan haar gezag te onderwerpen8. Bovendien verbood hij het herstel van kloosters indien deze niet bijdroegen tot het algemeen nut aan de hand van bijvoorbeeld lager onderwijs of ziekenzorg. Kortom de Kerk verarmde en werd aan banden gelegd. Dit gaf aanleiding tot protest van de clerus die eens te meer haar macht zag slinken. Een derde factor van agitatie was het feit dat Willem I steeds meer macht naar zich toe trok. Hij hield geen rekening met het volk en voerde een autoritaire, eigenzinnige politiek. De overheid had zijns inziens een sturende en alomtegenwoordige rol en om deze rol te kunnen vervullen achtte hij het noodzakelijk steeds meer macht naar zich toe te trekken9. Een laatste, maar niet minder belangrijke, bron van ongenoegen was de ongelijke zetelverdeling in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. 8 9 BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p 252 Ibid, p 250 6 Hoewel het Zuiden een numeriek overwicht had, werden evenveel zetels toegekend aan het Zuiden als aan het Noorden, zodat er geen mogelijkheid bestond tot politieke hegemonie van het Zuiden. Deze zaken leidden tot groot ongenoegen in de Zuidelijke Nederlanden en gaven aanleiding tot rellen. Voegden zich daar aan toe de misoogsten die zware gevolgen hadden voor de laagste klassen zoals hongersnood en ziekte. De unificerende staatsmacht werkte verpletterend en dat zette de welgestelde burgers aan tot protest. Zij eisten “vrijheid in alles en voor alles”10. Vrijheid van godsdienst, taal, onderwijs, pers, … Voor de laagste klassen lag de zaak anders: zij hadden het in deze periode ronduit slecht in vergelijking met de Franse tijd en stelden het regime daarvoor verantwoordelijk. Voor hen was geweld het enige wapen, de enige manier waarop men een stem kreeg11. De ontevredenheid was met andere woorden alomtegenwoordig en creëerde volgens Reynebeau een zeker samenhorigheidsgevoel, dat het gevolg was van de strijd tegen een gemeenschappelijke vijand en niet zozeer van een nationale identiteit. Deze ontevredenheid leidde tot een opstand die uitmondde in de onafhankelijkheid van België. 1.1.2. De geboorte van een nieuwe staat In 1830 was België een zelfstandige staat, maar was er amper sprake van een Belgische identiteit. De staat verspreidde via taal en cultuur een unificerend waarden – en normenpatroon12. De Franse taal werd het symbool van de nationale onafhankelijkheidsstrijd, in tegenstelling tot het Nederlands dat nu werd afgedankt als de taal van de vijand. De reactie tegen het Nederlands was het gevolg van de opstand tegen Willem I wiens taalpolitiek hevig werd gecontesteerd. Om duidelijk te maken dat men niets meer met het Verenigd Koninkrijk te maken had, koos men voor het Frans dat werd beheerst door de sociale elite en werd beschouwd als een superieure cultuurtaal. De Walen gaven hun dialecten op voor het Frans, dus moesten de Vlamingen hetzelfde doen met het Nederlands, dat eveneens werd aanzien als een minderwaardig dialect. Een goede patriot diende de Franse taal, het cement van de nieuwe 10 GEVERS L., WILLEMSEN A.W., WITTE E., Geschiedenis van de Vlaamse Beweging, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) 11 REYNEBEAU Marc, Het klauwen van de leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw, Leuven, Van Halewyck, 1995. 12 WITTE Els, De constructie van België (1828-1847),Leuven, Lannoo, 2006, p 169 7 Belgische natie, te aanvaarden. Om deze reden ontstond de V.B. niet onmiddellijk na de onafhankelijkheid, want elk verzet tegen de erkenning van het Frans werd als antipatriottisch gezien. Enkele jaren waren nodig om uit deze sfeer los te komen. Ook de kunst werd ingeschakeld in het proces van nationale bewustwording. De overheersende stroming in deze periode was de Romantiek die nationalisme en patriottisme hoog in het vaandel droeg. Net zoals in elke jonge natie stond ook de literatuur en de geschiedenis volledig ten dienste van de natie. Schrijvers, waarvan Pirenne de bekendste is, projecteerden de Belgische natie zo ver mogelijk terug in de tijd en trachtten op die manier aan te tonen dat het ontstaan van België onvermijdelijk was. De geschiedenis werd met andere woorden herschreven om de Belgische staat te legitimeren. De staat organiseerde ook tal van herdenkingsplechtigheden en feesten. Deze hadden tot doel de nieuwe natiestaat te promoten en naar buiten te treden als een geheel. Op die manier werd de nationale boodschap op grote schaal uitgedragen13. De koning werd het middelpunt van de nationale herdenking en aldus het symbool van de Belgische eenheid. Daarnaast werden ook nieuwe symbolen geïntroduceerd, waaronder de Belgische leeuw en de Brabançonne. Symbolen zijn immers de meest herkenbare tekens van de overwinning van de nieuwe natie en de nederlaag van het oude regime14. De inspanningen van de staat wierpen hun vruchten af, want België werd in deze postrevolutionaire periode beheerst door een Belgisch patriottisme dat werd gepromoot door de kunst, literatuur, feesten en de taalkeuze. Dit laatste zou als snel leiden tot Vlaamse ontevredenheid, zoals hierna duidelijk zal worden. 1.2. Het regionaal nationalisme binnen een Belgisch kader Net na de Belgische onafhankelijkheid was er een opstoot van Belgisch nationalisme. Al snel ontstond daarnaast echter ook een Vlaamse taalbeweging, die in de eerste plaats ijverde voor de erkenning van het Vlaams in België en de strijd aanging met de verfransing. In de jaren 1890 ontstond op haar beurt een Waalse Beweging (W.B.), voornamelijk uit reactie tegen de 13 14 WITTE Els, De constructie van België (1828-1847),Leuven, Lannoo, 2006, p 182 Ibid p 183 8 V.B.. Deze ijverde voor het behoud van het Frans als enige officiële taal in België. Concreet betekent dit dat er op verschillende plaatsen in Vlaanderen en Wallonië verenigingen werden opgericht die de regionale belangen verdedigen. Naarmate deze initiatieven steun verwierven bij de bevolking, was er sprake van een “beweging”. Beide bewegingen droegen bij tot het ontstaan van een Vlaamse en Waalse identiteit. Daarom is het van belang een beter inzicht te krijgen in de ontwikkeling van beide bewegingen die in een eerste fase, die loopt tot aan de Eerste Wereldoorlog, hun regionale belangen binnen een Belgisch kader verdedigden. 1.2.1. Vlamingen in de ban van Vlaanderen: van minoritaire taalbeweging tot Vlaamse volksbeweging. In 1830 werd België onafhankelijk en koos het Frans als enige officiële taal van het centrale bestuur en het leger. Het Vlaams, dat gesproken werd door 95% van de inwoners van Vlaanderen, werd nu enkel nog gebruikt in Vlaanderen voor het lager onderwijs, de lagere rechtbanken en in de gemeenteraden van kleinere gemeenten15. De verfransing werd al snel betreurd door verscheidene romantici, filologen en schrijvers die ijverden voor het behoud van de „volkstaal‟, het Vlaams. Tot op heden worden zij aanzien als de stichters van de zogeheten Vlaamse Beweging (V.B.). De Vlaamse Beweging ontstond als taalbeweging. In de jaren na de onafhankelijkheid werden een aantal genootschappen opgericht die later van groot belang zouden blijken. De eerste was de Olijftak die in 1835 te Antwerpen werd opgericht door Michiel Van der Voort en Theodoor van Ryswyck. Het doel was de Vlaamsgezindheid te accentueren ten opzichte van het Franstalige genootschap Société des sciences, lettres et arts d‟Anvers (1834)16. Men organiseerde avondfeesten, toespraken, en dergelijk meer. Hendrik Conscience die later zou uitgroeien tot een van de voornaamste Vlaamse literatoren en het uithangbord werd van de prille V.B. en de dichter Karel Ledeganck sloten zich bij dit gezelschap aan. Naar het voorbeeld van de Olijftak werd in Gent het genootschap De Tael is gan(t)sch het Volk (1836) en in Leuven het genootschap Met Tijd en Vlijt (1836) opgericht. Deze drie organisaties, die zich allemaal op hun eigen manier inzetten voor het behoud van het Vlaams, telden een aantal belangrijke Vlaamse figuren zoals Jan F. Willems, die erevoorzitter was van De Tael is 15 VOS Louis, Van België naar Vlaanderen, in: VOS Louis en DEPREZ Kas (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Antwerpen, Houtekiet, 1999, p 92 16 WILLEKENS Emiel & VAN CLEMEN Sam, De Olijftak, NEVB, Lannoo, 1998, (Cd-rom) 9 gan(t)sch het Volk en tevens zou uitgroeien tot een van de belangrijkste figuren van de liberale V.B., Philip Blommaert, die zich als een van de eersten uitsprak voor het behoud van de moedertaal in de Vlaamse gewesten en Ferdinand A. Snellaert die samen met Blommaert en Willems het initiatief nam voor het petitionnement in 1840. Dit zijn slechts enkele namen van de Vlaamse „taalminnaars‟ die zich in de eerste plaats inzetten voor het behoud van de Vlaamse taal en meer algemeen voor het behoud van de Vlaamse cultuur die essentieel deel uit maakte van de Belgische identiteit. Via Vlaamstalige publicaties ging het Vlaams niet verloren en trachtte men de interesse in de Vlaamse taal, geschiedenis en cultuur aan te wakkeren. Deze mensen worden vandaag de dag aanzien als de grondleggers van de V.B.. De Vlaamse strijd was dus in een eerste fase een taalstrijd, maar groeide langzaam aan uit tot een sociaal-politieke strijd die ijverde voor gelijke rechten tussen Vlamingen en Franstaligen en die tevens oog had voor de sociale ongelijkheid die het gevolg was van de taalongelijkheid. In 1840 lanceerde de V.B., onder initiatief van Blommaert, Snellaert en Willems, het Vlaams petitionnement voor het herstel van de landstaal in het bestuur, gerecht en onderwijs. Dit werd ondertekend door 13 000 mensen, maar kende geen succes in het parlement. Dit eerste politiek optreden van de V.B. wakkerde het Vlaams bewustzijn aan en maakte duidelijk uit welke hoek flaminganten steun kregen: het petitionnement betekende het begin van de samenwerking tussen flaminganten en katholieken. Laatstgenoemden zagen immers het politiek belang in van de V.B. en wilden het in een “goede” katholieke richting sturen17. Men moet echter wachten tot 1870 op de eerste successen van de V.B.. Door de groeiende publieke belangstelling in de Vlaamse zaak en de politieke machtsovername van de katholieken in 1870, vergrootte de slagkracht van de V.B.. Dit uitte zich in de eerste taalwetten. In 1873 werd het Nederlands de hoofdtaal van de strafrechtpleging in Vlaanderen en in 1878 bepaalde men dat alle berichten en mededelingen van rijksambtenaren aan het publiek in Vlaanderen en Brussel Nederlands- of tweetalig moesten zijn, bovendien moest in Vlaanderen de correspondentie met gemeentebesturen en personen in het Nederlands gebeuren tenzij die dat anders wensten18. In 1883 werd, tijdens een liberale regering, de wet Coremans-De Vigne goedgekeurd die bepaalde dat het Nederlands de voertaal werd in de voorbereidende afdelingen van de officiële middelbare scholen in Vlaanderen en dat een 17 GEVERS L., WILLEMSEN A.W., WITTE E., Geschiedenis van de Vlaamse Beweging, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) 18 Ibid. 10 bepaald aantal vakken voortaan in het Nederlands moesten onderwezen worden 19. Deze wet betekende de eerste stap in de richting van een tweetalig onderwijs en was belangrijk omdat het verfransingsproces van de intellectuele elite voor het eerst werd stop gezet. Op het einde van de 19e eeuw brak een nieuwe fase aan in de Belgische politiek. Door het algemeen meervoudig stemrecht, ingevoerd in 1893, kregen de katholieken nog meer aanhang. Het algemeen meervoudig stemrecht betekende dat gegoede burgers en intellectuelen drie stemmen kregen, de middenklasse kreeg er twee en de arbeiders moesten zich tevreden stellen met één stem20. De christen-democratie was geboren. Zij steunde op corporatisme, dit wil zeggen dat de katholieke partij nauwe banden onderhield met de sociale bewegingen en hun eisen en noden impact hadden op de besluitvorming. In die context werden ook talrijke nieuwe sociale organisaties opgericht zoals de Boerenbond in 1890. Doordat de katholieke partij Vlaamsgezind was, kreeg de V.B. een brede basis en werd ze geleidelijk aan socialer georiënteerd. Men kan rond deze periode spreken van een Vlaamse volksbeweging. De mobilisatie bereikte haar hoogtepunt in 1898 in de aanloop naar de goedkeuring van de Gelijkheidswet die vooral een symbolische betekenis had. Deze wet erkende het Nederlands als officiële taal in België, naast het Frans. Hiermee hadden de Vlaams-nationalisten hun belangrijkste slag thuis gehaald. Dit betekende echter ook het startsein voor de W.B.. In 1899 werden verkiezingen gehouden bij evenredige vertegenwoordiging. In dit kiesstelsel wordt rekening gehouden met elke uitgebrachte stem. In tegenstelling tot het voormalige meerderheidsstelsel, waarbij er telkens maar één overwinnaar per kiesdistrict was en er bijgevolg geen verdere rekening werd gehouden met de stemmen van de verliezende partijen, worden bij evenredige vertegenwoordiging de zetels verdeeld over alle partijen, naargelang het aantal behaalde stemmen. Kortom iedere stem telt en hoe meer stemmen, hoe meer zetels. Dit had als gevolg dat kleine partijen nieuwe kansen kregen en dat partijen die voorheen in bepaalde kiesdistricten onvoldoende stemmen behaalden om als overwinnaar uit de bus te komen, vanaf nu kans maakten op parlementaire vertegenwoordiging. Concreet betekende dit een verlies voor de katholieken in Vlaanderen, terwijl ze in Wallonië vooruit gingen en de heropleving van de liberalen, die voorheen in Vlaanderen werden opzij geduwd door de katholieken en in Wallonië door de socialisten. Voor de socialisten bracht dit systeem weinig 19 20 Ibid. BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 276. 11 verandering met zich mee. De achteruitgang van de katholieken in Vlaanderen betekende dat de flaminganten minder druk konden uitoefenen en de taalwetgeving in het slop geraakte. Paradoxaal verminderde de slagkracht van de V.B., die ondertussen was uitgegroeid tot een volksbeweging. De onwil van de Belgische regering om tegemoet te komen aan de Vlaamse vraag van een tweetalig Vlaanderen, zorgde in het begin van de 20e eeuw voor een radicalisering van het flamingantisch standpunt: men eiste vanaf nu een eentalig statuut op voor Vlaanderen en een tweetalig centraal landsbestuur21. Men koppelde de Vlaamse taal aan het Vlaams grondgebied of anders gezegd men eiste dat de streektaal tevens de voertaal zou worden. Dit staat bekend als het territorialiteitsprincipe. Men streefde eerst en vooral naar de volledige vernederlandsing van het onderwijs, te beginnen met de Rijksuniversiteit van Gent (RUG). Het wetsvoorstel ter vernederlandsing van de RUG werd niet meer goedgekeurd voor de Eerste Wereldoorlog. Deze frustratie werd nog versterkt door twee andere wetten, die door de flaminganten als nederlaag werden aanzien. In 1913 verwierp de legerwet de oprichting van Vlaamse regimenten en in 1914 wees de wet op het lager onderwijs het territorialiteitsprincipe af. De spanningen en frustraties die zich in de laatste jaren voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hadden opgestapeld, in combinatie met een opkomend hardnekkig antiflamingantisme in Wallonië en het feit dat de taalwetten in de praktijk niet overal werden toegepast, zorgden voor een radicalisering van de V.B. aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Voor het eerst pleitte een radicale stroming binnen de V.B. voor een meer autonoom Vlaanderen. In een eerste fase is het Vlaams nationalisme een cultuurflamingantisme. Aanvankelijk wil men de officiële erkenning van het Nederlands, maar geleidelijk aan krijgt de beweging meer diepgang en gaat men ook ijveren voor een volledige vernederlandsing van Vlaanderen. Tot aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog gebeurt dit binnen een Belgisch kader. Er is op geen enkel moment sprake van anti-Belgische gevoelens. De V.B. ijvert voor de erkenning van het “anders zijn” van Vlamingen en Walen binnen een Belgische unitaire staat. 21 REYNEBEAU Marc, Het klauwen van de leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw, Leuven, Van Halewyck, 1995, p 160. 12 1.2.2. De Waalse Beweging als reactie op de Vlaamse Beweging De W.B. is ontstaan op het einde van de 19e eeuw als reactie op de V.B.. Aanvankelijk voelden vooral Waalse migranten die zich in Brussel en Vlaanderen waren komen vestigen zich bedreigd door de impact die de V.B. had aan het einde van de 19e eeuw. De W.B. was met andere woorden in het begin een francofone beweging, ontstaan buiten Wallonië, door mensen die de tweetaligheid van Vlaanderen als een bedreiging ervoeren. Het is dan ook met de goedkeuring van de Gelijkheidswet uit 1898 dat de W.B. echt uit de startblokken schiet. De eerste taalwetten op het einde van de 19e eeuw gaven het ontstaan aan verschillende liga‟s in Brussel, Vlaanderen en tenslotte ook in Wallonië. Zij verdedigden het behoud van het Frans, voornamelijk uit professionele overweging: de militanten van deze liga‟s kwamen hoofdzakelijk uit de tertiaire sector en hadden hun professionele carrière te danken aan de kennis van het Frans22. De W.B. was dus aanvankelijk, net zoals haar Vlaamse tegenhanger, een taalbeweging vooraleer ze uitgroeide tot een politieke en culturele beweging. Deze liga‟s organiseerden samen vier congressen. Op deze congressen ontmoetten twee verschillende stromingen elkaar. Enerzijds had men een politieke stroming die zich inzette voor het behoud van de suprematie van het Frans, anderzijds was er sprake van een culturele stroming die ijverde voor het behoud van het Waals patrimonium. De congresgangers werden verenigd door een virulent antiflamingantisme23. Hoewel beide stromingen verschillende doelstellingen hadden, konden zij zich in elkaar terugvinden: de suprematie van het Frans werd cultureel onderbouwd. Het Frans was de enige wenselijke taal van België, omdat het de taal van de Belgische Revolutie was en het de samenleving bij elkaar hield. De Walen gaven hun dialecten op voor het Frans en dus moesten de Vlamingen hetzelfde doen, namelijk afstand nemen van het Vlaams ten voordele van de Franse taal. Bovendien waren Vlamingen slachtoffer van hun eigen taal. Zonder de kennis van het Frans zouden zij gevangen blijven in hun klerikaal gebied, dat verstoken bleef van emancipatie, aldus de W.B.. Het laatste congres werd gehouden in 1893 en markeerde het einde van een eerste fase uit de W.B. die exclusief gericht was op de verdediging van de Franse taal. 22 23 KESTELOOT Chantal, De Waalse Beweging, NEVB, lannoo 1998 (Cd-rom) Ibid. 13 Geleidelijk aan verplaatste het centrum van de W.B. zich van Brussel naar Luik, alwaar in 1905 een congres plaats had. Het congres kende een massale opkomst, maar was verdeeld tussen een anti-Vlaamse Franstalige beweging enerzijds en een W.B. op zoek naar een eigen identiteit anderzijds24. Het congres onderlijnde het bestaan van een Waalse ziel en zette zich in voor de heropleving van het Waals patrimonium. Het zuiver defensieve karakter van de beweging had plaats gemaakt voor culturele diepgang. Bovendien onderscheidde Wallonië zich op het congres voor het eerst van België. Toen de katholieken opnieuw de verkiezingen wonnen in 1912, brak een nieuwe fase aan in de W.B.. Het verschil tussen Vlaanderen en Wallonië werd dit maal nog eens bevestigd op politiek vlak: Vlaanderen was klerikaal, Wallonië antiklerikaal. Wallonië werd onderdrukt door het numerieke overwicht van de katholieke Vlamingen. Deze spanningen gaven aanleiding tot een radicale Wallingantische stroming die pleitte voor de bestuurlijke scheiding van België. Deze stroming werd kracht bij gezet door de publicatie van “La lettre au Roi sur la séparation de la Wallonie et de Flandre” van de Waalse socialist Jules Destrée in dat zelfde jaar. In oktober 1912 werd de Assemblée Wallonne opgericht die naar voren trad als spreekbuis van het Wallingantisme en die de bestuurlijke scheiding opeiste. Tevens kreeg Wallonië vanaf nu een eigen embleem, leuze en nationale feestdag. De W.B. ontstond veel later dan de V.B., maar radicaliseerde zich in een sneltempo. Ze heeft haar naam te danken aan de V.B., maar was in essentie –zeker in de beginjaren- totaal anders dan de V.B.. Daar waar de V.B. is ontstaan uit liefde voor Vlaanderen zonder dat er sprake was van een Belgische of Waalse afkeer, is de W.B. ontstaan uit vrees voor Vlaanderen, maar niet noodzakelijk uit liefde voor Wallonië. Het Wallingantisme was in de eerste plaats een reactie op het hardnekkige Flamingantisme dat op het einde van de 19e eeuw een danig grote slagkracht had, dat de Franstaligen zich bedreigd voelden. Geleidelijk evolueerde het Waals nationalisme van een oppervlakkig antiflamingantisme naar een wel onderbouwd cultuurnationalisme dat zich inzette voor het behoud van het Frans en voor de waardering van Wallonië. Er moet duidelijk gesteld worden dat de W.B., net als de V.B., in haar beginjaren allerminst anti-Belgisch was. Wanneer de V.B. echter uitgroeit tot massabeweging en de positie van het Frans steeds meer wordt bedreigd, gaat de W.B. over naar een anti-Belgisch 24 Ibid. 14 Waals nationalisme. Men moet echter wachten tot na de Eerste Wereldoorlog vooraleer de eerste federalistische voorstellen worden geformuleerd. 15 2. De verschillende naties binnen de Belgische natiestaat In dit deel wordt dieper in gegaan op de totstandkoming van de Belgische, de Vlaamse en de Waalse natie. Eerst zal worden getracht om het begrip natie een duidelijke invulling te geven. Vervolgens zal worden nagegaan wie of wat de impulsen gaf voor het ontstaan van deze drie naties. In het laatste deel worden de drie voornaamste breekpunten tussen Vlaanderen en Wallonië duidelijk gemaakt. Deze breekpunten liggen mede aan de basis van de verdeling van België in Vlaanderen en Wallonië en verdienen daarom dus extra aandacht. Het is onmogelijk de evolutie van het (regionaal) nationalisme te begrijpen zonder dieper in te gaan op de drie naties die zich binnen de Belgische landsgrenzen bevinden. 2.1. Het ontstaan van de Belgische, Vlaamse en Waalse natie In 1963 werd de taalgrens officieel vast gelegd. Dit wil zeggen dat de splitsing van België in Vlaanderen en Wallonië vanaf dan officieel werd erkend. Het was een eerste stap naar de federalisering van België die geleidelijk aan gebeurde op het einde van de 20e eeuw. De federalisering was de uitkomst van een strijd die decennia lang woedde tussen Vlaanderen en Wallonië en die nog steeds door gaat tot op de dag van vandaag. Nochtans was er bij het ontstaan van België geen sprake van Vlaanderen en Wallonië. Alvorens dieper in te gaan op het ontstaan van beide naties, moet het begrip natie gedefinieerd worden. Hoewel er ontzettend veel werken handelen over naties, bestaat er geen algemeen aanvaarde definitie. Voor de definiëring van het begrip wordt aan gesloten bij Maria de Waele25. Zij omschrijft een natie als een groep mensen die, alhoewel intrinsiek verschillend, een gevoel van gemeenschappelijkheid heeft, zich onderscheidt van naburige groepen en daaraan de wil ontleent om gezamenlijk verder te leven. Een natie kan dus enkel worden gevormd als de wil aanwezig is en de groep mensen zich, al dan niet op basis van reëel bestaande kenmerken, onderscheidt van anderen. Dit wil zeggen dat het bestaan van een nationale identiteit voorafgaat aan het proces van de natievorming. In het vorige deel zagen we echter dat er vlak na de onafhankelijkheid van België geen sprake 25 DE WAELE Maria, Belgisch nationalisme, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) 16 was van een Belgische identiteit en allerminst van een Vlaamse of Waalse. In wat volgt zal dan ook worden onderzocht hoe een nationale identiteit ontstond en zullen de drie naties binnen de Belgische natiestaat worden geanalyseerd. 2.1.1. België De geschiedenis leert ons dat naties vaak het product zijn van nationalisme. Dit geldt echter niet voor de Belgische natie. De Belgische onafhankelijkheid was enerzijds het gevolg van de Opstand waarbij alle lagen van de samenleving zich verzetten tegen de autoritaire politiek van Willem I en werd anderzijds mogelijk gemaakt door de vijf grote mogendheden uit de 19 e eeuw26 die op het Congres van Londen beslisten over de toekomst van de toenmalige Zuidelijke Nederlanden. In het jonge België was aanvankelijk geen sprake van een Belgische identiteit en allerminst van een Vlaamse of Waalse. De staat trachtte hierin verandering te brengen: de kunst en de literatuur werden volledig ten dienste gesteld van de nieuwe staat en de geschiedenis werd gemanipuleerd en moest bij dragen tot de creatie van een Belgische identiteit. Het bekendste werk in die context is ongetwijfeld het intussen fel gecontesteerde, maar tevens gewaardeerde, boek “Histoire de Belgique” van Pirenne27, die de Belgische natie zo ver mogelijk terug projecteert in het verleden en de nieuwe staat als natuurlijk en historisch omschrijft om haar te legitimeren. Daarnaast werden ook tal van feestelijkheden georganiseerd en werden nationale symbolen ingevoerd die allen staatsbevestigend werkten en de eenheid onder de Belgen moesten versterken. Op die manier ontstond al snel een zeker nationaal bewustzijn. Dit nationaal gevoel was een gevoel van samenhorigheid dat leefde bij een brede laag van de bevolking en mag zeker niet worden verward met het nationalisme van de nationalisten28, bij wie de natie op de eerste plaats komt en die alles in het werk zullen stellen om hun nationalistische ideologie te verspreiden. Zoals Maria de Waele29 benadrukt is het erg moeilijk om na te gaan in welke mate dit nationaal gevoel in de bevolking was doorgedrongen, maar zeker is dat het niet ging 26 Engeland, Frankrijk, Oostenrijk, Pruisen en Rusland PIRENNE Henry, Histoire de Belgique des origines à nos jours, 7 volumes, gepubliceerd vanaf 1899-1932. 28 DE WAELE Maria, Belgisch nationalisme, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) 29 Ibid 27 17 om een hardnekkig Belgisch nationalisme. De enige ware nationalist was de staat die kost wat kost haar bestaan wou legitimeren. Het Belgisch nationalisme was dus in een eerste fase een staatsideologie die de Belgen bewust wou maken van hun land en die de samenhorigheid trachtte te versterken. Geleidelijk aan vond de ideologie meer ingang bij de katholieke en liberale burgerij30 en sijpelde ze van daaruit verder door naar de rest van de bevolking. Desalniettemin is het Belgisch nationalisme nooit doorgebroken bij brede lagen van de bevolking en was er al snel sprake van twee nieuwe naties met wie men zich meer ging identificeren dan met de Belgische. 2.1.2. Vlaanderen In tegenstelling tot de Belgische natie zijn Vlaanderen en Wallonië ontstaan door toedoen van respectievelijk de V.B. en de W.B.. Beide bewegingen waren de drijvende kracht achter de uiteindelijke institutionele opsplitsing van België in Vlaanderen en Wallonië. In wat volgt wordt het ontstaan van Vlaanderen kort beschreven. In het eerste deel zagen we reeds hoe het Vlaams ongenoegen over de talensituatie geleidelijk aan vorm kreeg. Aanvankelijk verzette enkel een kleine groep intellectuelen zich tegen de onderdrukte positie van de Vlaamse taal, maar de V.B. groeide uit tot meer dan een groep van intellectuelen. Steeds meer flaminganten namen zelf het initiatief tot het oprichten van tijdschriften, toneelverenigingen, studentenverenigingen, en dergelijke meer. De V.B. groeide aldus van minoritaire taalbeweging in de jaren 1840 uit tot massabeweging op het einde van de 19e eeuw. Reeds kort na haar ontstaan schakelde de V.B. de politiek in om haar taaleisen om te zetten in taalwetten. De V.B. kreeg van bij het begin de meeste steun uit katholieke hoek. Geleidelijk aan groeiden de V.B. en de katholieke partij steeds dichter naar elkaar toe, waardoor de slagkracht van de V.B. vergrootte. Deze evolutie hing eveneens samen met een geleidelijke uitbreiding van haar programma: vanaf nu zette de V.B. zich niet enkel in voor de Vlaamse taal maar eveneens voor het behoud en de verspreiding van de Vlaamse cultuur, voor sociale zaken en bovenal voor de gelijkheid tussen Vlamingen en Walen. 30 BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p 270. 18 Daar waar de Belgische nationale identiteit tot stand kwam door toedoen van de staat ontstond de Vlaamse identiteit onder impuls van de V.B.. Zowel via schrijvers als Hendrik Conscience die met De leeuw van Vlaanderen zijn volk leerde lezen als via de oprichting van Vlaamsgezinde kranten en tijdschriften, literaire –en kunstgenootschappen, studentenverenigingen, sportclubs, enz werd de Vlaamse zaak naar voren gebracht en drongen hun ideeën langzaam maar zeker door tot brede lagen van de bevolking. Zij maakten de inwoners van Vlaanderen attent op het onrecht dat hen werd aangedaan en gaf hen de mogelijkheid om er iets aan te doen. De V.B. bereikte een hoogtepunt op het einde van de 19e eeuw en was uitgegroeid tot massabeweging: Vlaanderen raakte zich steeds meer bewust van zijn eigenheid zowel in taal, cultuur, economie als volksontwikkeling31. Volgens Louis Vos kan men vanaf dan spreken van een Vlaams volk of met andere woorden van een Vlaamse natie32. 2.2.3. Wallonië Zoals in het eerste deel werd beschreven wordt het ontstaan van de W.B. gesitueerd rond de jaren 1890 uit reactie tegen de V.B.. Zij wordt dan ook in de eerste plaats geassocieerd met antiflamingantisme. De W.B. ontstond wanneer de V.B. op haar hoogtepunt was en wanneer Vlaanderen zich steeds meer ging profileren als natie. Wallonië voelde zich bedreigd, kon niet achterblijven en startte dus een tegenoffensief. Antiflamingantisme volstond echter niet als drijfveer, de strijd die men voerde gebeurde immers in naam van Wallonië. Hiervoor moest echter zo snel mogelijk op zoek worden gegaan naar een Waalse identiteit, waardoor het niet langer een strijd was tégen Vlaanderen, maar vóór Wallonië. Bij de zoektocht naar een Waalse identiteit deed de W.B. een beroep op een culturele stroming, die via de cultuur op zoek ging naar een eigen identiteit voor Wallonië33. Deze stroming moet worden gesitueerd binnen de Romantische stroming, die dominant was in de 19e eeuw. De Romantiek stelde zich onder andere tot doel de volkstraditie te laten heropleven en de interesse in het historisch patrimonium aan te wakkeren. In het kader hiervan 31 VOS Louis, De nationale identiteit in België : een historisch overzicht, in : DETREZ & BLOMMAERT (red.), Nationalisme: kritische opstellen, Berchem, Epo, 1994, p 132 . 32 Ibid 33 VOS Louis, De nationale identiteit in België : een historisch overzicht, in : DETREZ & BLOMMAERT (red.), Nationalisme: kritische opstellen, Berchem, Epo, 1994, p 132 . 19 ontstonden in Wallonië reeds in de jaren 1840 – 1850 talrijke initiatieven die zich tot doel stelden de interesse in Wallonië aan te wakkeren. Hoe dan ook ontstond in de jaren 1890 in Wallonië een hardnekkig antiflamingantisme dat het gevolg was van de inwilliging van steeds meer Vlaamse eisen. Vooral in de aanloop naar de goedkeuring van de Gelijkheidswet uit 1898 kreeg de anti-Vlaamse stroming de bovenhand. De Franstaligen vreesden in de eerste plaats banenverlies in het openbaar ambt wanneer België tweetalig zou worden. Wallonië voelde zich bedreigd door Vlaanderen: niet alleen waren Vlamingen in de meerderheid, maar ook op politiek vlak hadden ze meer slagkracht wegens de steun van de katholieke partij en daarbij kwam dat op het einde van de 19e eeuw nu ook in Vlaanderen het industrialiseringsproces goed op gang kwam. De aanhang van de W.B. was altijd kleiner dan die van de V.B.. Bovendien werd Wallonië van bij het begin in de verdediging geduwd en konde de Vlaamse eisen enkel worden tegen gegaan door tegeneisen. Terwijl Vlaanderen heel goed wist waarvoor werd gestreden, wist men in Wallonië enkel waartegen men streed. Met andere woorden: Vlaanderen kon er enkel bij winnen, Wallonië had enkel te verliezen. De nood aan een eigen nationale identiteit en een nationaal streefdoel werd steeds groter. Net als de V.B. breidde de W.B. geleidelijk aan haar programma uit. Men streed niet enkel tegen de Vlaamse eisen, men zette zich vanaf nu ook in voor de erkenning van het Waals patrimonium. Sociale thema‟s kwamen aanvankelijk minder aan bod. In 1905 werd op het congres te Luik voor het eerst gesproken van “l‟âme wallonne”. Men trachtte de “Waalse ziel” of anders gezegd de Waalse identiteit zowel etnisch en morfologisch als cultureel vast te leggen34. Hier ontstonden volgens Chantal Kesteloot de eerste kiemen van een Waalse identiteit35 en werd dus de basis gelegd van de Waalse natie. 2.2. De drie breekpunten tussen Vlaanderen en Wallonië 34 KESTELOOT Chantal, De Waalse Beweging, NEVB, Lannoo 1998 (Cd-rom). KESTELOOT Chantal, Waalse Beweging en nationale identiteit in: VOS Louis en DEPREZ Kas (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Antwerpen, Houtekiet, 1999, p 166. 35 20 Vlaanderen en Wallonië ontstonden door toedoen van respectievelijk de V.B. en de W.B., die het voortouw namen in de strijd naar nationale erkenning en later zelfs naar meer autonomie. Niemand had in 1830 durven denken dat België ooit een federaal land zou worden, verdeeld in drie gewesten en drie gemeenschappen. De drie breekpunten die in dit onderdeel aan bod zullen komen, verduidelijken alvast waarom Vlaanderen en Wallonië zouden kunnen beschouwd worden als twee afzonderlijke naties. 2.2.1. De taal Een eerste duidelijk waarneembaar verschil tussen Vlaanderen en Wallonië is vanzelfsprekend de taal. In Vlaanderen, dat overeenkomt met de vijf noordelijke provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen, spreekt men Nederlands. De vijf zuidelijke provincies, Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en WaalsBrabant zijn Franstalig. De Franse overheersing was een relatief welvarende periode voor de Zuidelijke Nederlanden, maar de verfransing werd zo ver doorgedreven dat de gevolgen zich zelfs na de Belgische onafhankelijkheid nog lieten voelen. Het Frans werd aanzien als superieure cultuurtaal en werd gesproken door de inwoners van de vijf zuidelijke provinciën en door de sociale elite. Het merendeel van de Vlaamse bevolking sprak echter enkel Vlaams. Dit had als gevolg dat Vlamingen minder kans maakten op een functie in overheidsdienst en dat opklimmen op de sociale ladder voor diegenen die geen Frans spraken zo goed als onmogelijk was, de Franse taal ging dus hand in hand met een hoge status. In het begin was de strijd tussen Vlaanderen en Wallonië een taalstrijd. Vlaanderen ijverde voor het behoud en de erkenning van het Vlaams als volwaardige tweede officiële landstaal, terwijl Wallonië ijverde voor het monopoliebehoud van het Frans. De Walen waren van mening dat zij hun dialecten hadden opgegeven voor het Frans, het cement van de Belgische natiestaat, en zij verwachtten hetzelfde van Vlaanderen: het Vlaams opgeven voor de Franse taal uit liefde voor het vaderland. Aanvankelijk eiste de V.B. tweetaligheid in Vlaanderen en eentaligheid in Wallonië. De stagnatie van de taalwetgeving na 1900, die bovendien niet in de praktijk werd nageleefd en 21 het opkomen van een hardnekkig antiflamingantisme in Wallonië, radicaliseerde hun taalstandpunt. Na de eeuwwisseling streed men voor een tweetalig België of voor geografische eentaligheid met tweetaligheid op het nationale niveau36. Pas in 1921 koos de Belgische overheid voor het territorialiteitsprincipe, waarbij taal en territorium aan elkaar werden gekoppeld, waardoor Vlaanderen Nederlandstalig, Wallonië Franstalig en Brussel tweetalig werd. Dit leek de beste oplossing en gaf het ontstaan aan taalgemeenschappen, die de dag van vandaag weer in vraag worden gesteld. De zaak BrusselHalle-Vilvoorde (BHV) is hiervan een mooi voorbeeld. BHV is de enige kieskring in België die zich uitstrekt over het grondgebeid van twee gewesten: het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaams Gewest. Concreet betekent dit dat deze kieskring zowel Franstaligen als Nederlandstaligen omvat en dat men er bij de verkiezingen zowel voor Vlaamse, Waalse als Brusselse lijsten kan stemmen. Vlamingen noch Franstaligen zijn tevreden met de situatie. Bovendien werd de kieskring in 2003 ongrondwettelijk verklaard. Door de nontoegeeflijkheid van Vlamingen en Franstaligen in deze zaak, sleept het probleem ondertussen al meer dan vier jaar aan. Vlamingen eisen de splitsing van de kieskring, dit zou betekenen dat Halle-Vilvoorde bij de kieskring Vlaams-Brabant zou worden gevoegd, waardoor men er nog enkel voor Vlaamse partijen zou kunnen stemmen en tevens de verfransing zou worden tegen gegaan. Voor Franstaligen is dit onaanvaardbaar. BHV heeft vooral een symbolische betekenis en zet de verdeeldheid in België nog eens extra in de verf. Hoewel taal en territorium sinds 1921 bij wet aan elkaar werden gekoppeld, kan dit niet garanderen dat er in de realiteit geen verschuivingen zullen optreden. De verfransing in de gemeenten rond Brussel is een feit, maar zowel voor Vlamingen als voor Franstaligen is het momenteel ondenkbaar om toegevingen te doen. De taalstrijd kenmerkt de ganse Belgische geschiedenis tot op heden. Vlaanderen ging steeds in de aanval en streed voor de omzetting van hun eisen in wetten, Wallonië werd steeds in de verdediging geduwd en trachtte de schade te beperken door zo weinig mogelijk toegevingen te doen. Niettemin kwamen nog voor de Eerste Wereldoorlog een heleboel taalwetten tot stand, maar de niet naleving ervan vergrootte de spanning tussen Vlaanderen en Wallonië nog meer. 36 VOS Louis, De nationale identiteit in België : een historisch overzicht, in : DETREZ & BLOMMAERT (red.), Nationalisme: kritische opstellen, Berchem, Epo, 1994, p 131. 22 2.2.2. De economie37 België was na Groot-Brittannië het tweede land waar de industriële revolutie doorbrak. Die begon op het einde van de 18e eeuw en was voltooid omstreeks 1850. Vooral de steenkool – en staalnijverheid in Wallonië en de textielnijverheid in Vlaanderen kenden een enorme bloei. In de tweede helft van de 18e eeuw groeide de bevolking in de Zuidelijke Nederlanden sterk aan, waardoor een steeds grotere groep mensen afhankelijk werd van loonarbeid, deze mensen werden ingeschakeld in de industrie. Daarnaast creëerde de overheid een gunstig ondernemersklimaat, onder andere via de verlaging van de douanetarieven en werd ook het wegennet uitgebreid. Dit alles zorgde ervoor dat de industriële ontwikkeling snel en efficiënt kon gebeuren. Reeds van bij het ontstaan van België heersten er grote verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië. Vlaanderen bleef overwegend agrarisch en had als belangrijkste sector de textielnijverheid die zich voornamelijk rond Gent concentreerde. Wallonië daarentegen oefende een grote aantrekkingskracht uit dankzij de steenkool – en ijzerertsmijnen. De belangrijkste groeipolen waren Charleroi, Luik en de Borinage. Wallonië kon bovendien rekenen op de financiële steun van de Brusselse “haute finance” die in ruil voor kredieten mocht participeren in de industrie. Daarnaast bleef de overheid investeren in infrastructuur en trachtte ze via een gunstig beleid zo veel mogelijk bedrijven aan te trekken, waardoor Wallonië een van de meest dynamische industriële regio‟s van Europa werd. Dit zorgde van bij het ontstaan van België voor een verstoring van het evenwicht tussen Vlaanderen en Wallonië. Wallonië was met andere woorden lange tijd het industrieel zwaargewicht van België. Veel Vlamingen vonden er werk in de mijnen en het kapitaal vloeide in de eerste plaats van Brussel naar Wallonië en vervolgens ook van Wallonië naar Vlaanderen38. Op het einde van de 19e eeuw veranderde de situatie echter. 37 Voor dit onderdeel heb ik me laten leiden door het boek: VANHAUTE E. & BRACKE N., Economische en sociale geschiedenis van de nieuwste tijden, Gent, Academia Press, 2005, een cursus uit de tweede licentie Geschiedenis. 38 KESTELOOT Chantal, Waalse Beweging en nationale identiteit, in: VOS Louis en DEPREZ Kas (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Antwerpen, Houtekiet, 1999, p 165. 23 Tegen 1850 was de eerste industriële revolutie voltooid, maar de industrie was nog steeds niet de belangrijkste sector qua productie en tewerkstelling. Vanaf 1860 werd dit evenwel het geval. Dankzij de lage lonen, de investeringen van grote banken, een gunstig klimaat en een op export afgestemde economie bleef de industrie groeien en brak ze nu ook door in Vlaanderen. Tussen 1873 en 1895 brak er echter een mondiale crisis uit die ook België trof: de vernieuwingen van de eerste industriële revolutie waren uitgewerkt, de export daalde en vele landen namen protectionistische maatregelen. Voor België, dat gericht was op de export, was dit een ware ramp. Maar dankzij de tweede Industriële Revolutie die in België startte rond 1895 en die zich kenmerkte door nieuwe sectoren (communicatietechnologie, scheikundige nijverheden), nieuwe materialen (kunstmest, explosieven), nieuwe energiebronnen (stoomturbines, elektriciteitscentrales), nieuwe vormen van arbeidsorganisatie (Taylorisme, Fordisme), schaalvergroting (via fusies, kartels, trusts) , internationalisering van kapitaal, imperialisme en nieuwe industriële naties, geraakte België uit haar economisch dieptepunt39. De tweede industriële revolutie betekende tevens het begin van het einde van Wallonië als economisch zwaargewicht. Enerzijds ging men investeren in nieuwe sectoren: elektriciteit, non-ferro metalen en carbo- en petrochemische industrie, anderzijds verhinderde een arbeidstekort in Wallonië een verdere uitbreiding van de Waalse economie40. Het was in de eerste plaats de stad Antwerpen die hiervan profiteerde. Deze havenstand oefende een grote aantrekkingskracht uit op zowel importerende als exporterende bedrijven door de centrale Europese ligging en wegens de uitbreiding van de infrastructuur via de aanleg van kanalen en spoorwegen. Hierdoor werd de streek rond Antwerpen geleidelijk aan geïndustrialiseerd. Ook andere regio‟s in Vlaanderen kregen nieuwe impulsen. In 1901 werden de steenkoolmijnen in Limburg ontdekt, waardoor deze rurale regio nu ook kon worden geïndustrialiseerd. Tenslotte kende ook de textielnijverheid opnieuw een grote bloei. Enerzijds dankzij de mechanisatie ervan, anderzijds door een relatieve terugval van de Engelse textielindustrie. Kort samengevat kunnen we stellen dat op het einde van de 19e eeuw de economische situatie in België volledig verandert. Wallonië, aanvankelijk het economisch centrum van het land, 39 VANHAUTE E. & BRACKE N., Economische en sociale geschiedenis van de nieuwste tijden, Gent, Academia Press, 2005, p 120. 40 SAEY Pieter, KESTELOOT Christian, VANDERMOTTEN Christian, Ongelijke economische ontwikkeling aan de basis van de federalisering, in: VOS Louis en DEPREZ Kas (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Antwerpen, Houtekiet, 1999, p 212. 24 verliest deze positie ten voordele van Vlaanderen, dat dankzij de tweede industriële revolutie nieuwe kansen krijgt om zich te ontplooien. De ongelijke economische ontwikkelingen liggen volgens Saey, Kesteloot en Vandermotten mede aan de basis van de voortdurende strijd tussen Vlaanderen en Wallonië41. Het onderdrukte Vlaanderen dat decennialang geen erkenning genoot was uitgegroeid tot economisch centrum van België en eiste meer politieke macht om hun centrale positie veilig te stellen. Wallonië daarentegen wou via de politiek de economische achteruitgang een halt toe te roepen. 2.2.3. Politieke overtuiging De V.B. en de katholieke partij gingen al zeer vroeg hand in hand. Het was voor beiden een win win situatie: de katholieken breidden hun kiezers uit en konden de Vlaamse zaak in de “juiste” richting sturen terwijl de V.B. in de katholieke partij een politieke uitlaatklep vond, waardoor haar slagkracht verhoogde en ze geleidelijk uitgroeide tot een massabeweging. Het contrast met Wallonië was groot. Reeds op het einde van de 18e eeuw brak de eerste industriële revolutie door in België en werd Wallonië het economisch zwaartepunt. Concreet wil dit zeggen dat er zich in Wallonië een aanzienlijke groep arbeiders, waaronder ook Vlamingen, vestigden op een beperkt geïndustrialiseerd gebied. Nochtans werden de eerste echte arbeidersvakbonden opgericht in Gent in 1857, in Wallonië wou men zich aanvankelijk niet in de politiek mengen42. Hierin kwam pas verandering in 1885 - na de uitbreiding van het stemrecht op lokaal niveau en wegens de economische crisis - met de oprichting van de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Heel wat vakbonden, coöperaties en ziekenkassen sloten zich er bij aan en streden samen voor algemeen stemrecht, leerplicht, sociale wetgeving, collectivisme en scheiding van Kerk en Staat43. Het antiklerikale socialisme maakte op het einde van de 19e eeuw zijn opmars door het land, maar sloeg vooral aan in Wallonië. Dit is het gevolg van de hoge concentratie aan arbeiders en de geleidelijke achteruitgang van de Waalse industrie. Vanaf 1870 tot aan de Eerste Wereldoorlog waren de katholieken bijna onophoudelijk aan de macht. Door de symbiose tussen de katholieke partij en de V.B. kwamen in die periode een 41 Ibid p 216. BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p 272. 43 Ibid p 272-273. 42 25 reeks taalwetten tot stand waarvan de Gelijkheidswet uit 1898 die het Nederlands erkende als tweede officiële landstaal naast het Frans de belangrijkste was. Het was dan ook rond deze periode dat de W.B. het licht zag. Zij was in de eerste plaats anti-Vlaams en wou de Franse taal zo veel mogelijk behouden en beschermen. Wallonië had echter weinig in de pap te brokken omdat het politiek niet vertegenwoordigd was. Dit hing samen met het kiesstelsel. Tot 1893 stemde men in België volgens het censitair kiesrecht, in dit systeem verwierf men kiesrecht op basis van rijkdom. Hierdoor was slechts zeven procent van de mannelijke bevolking kiesgerechtigd44. Door de hoge kies- en verkiesbaarheidcijns was de politieke deelname enkel weg gelegd voor de gegoeden, meerbepaald voor de burgerij. Deze voelde zich allerminst aangesproken door het socialisme, waardoor de socialisten nooit in de regering zetelden. In 1893 werd het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd waardoor alle mannen vanaf 25 jaar kiesrecht kregen. Sommigen mochten echter meer dan één stem uit brengen (maximum drie), dit werd bepaald op basis van bekwaamheid, welstand of gezinsverantwoordelijkheid. Het algemeen meervoudig stemrecht werd ingevoerd in combinatie met de kiesplicht, wat de kleinere partijen ten goede zou moeten komen. Het nieuwe systeem had als gevolg dat de katholieken er op vooruit gingen, de liberalen achteruit gingen en de socialisten voor het eerst in het parlement zetelden. In 1899 werd bovendien het meerderheidsstelsel, waarbij er maar één winnaar was per kiesdistrict, vervangen door de evenredige vertegenwoordiging waarbij de zetels over alle deelnemende partijen worden verdeeld naargelang het aantal stemmen. Dit stelsel had als gevolg dat de katholieken achteruit gingen in Vlaanderen, maar vooruit in Wallonië, de liberalen kregen nieuwe kansen, maar voor de socialisten bracht dit stelsel geen voordelen. Zij ijverden dan ook voor de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen, dat pas na de Eerste Wereldoorlog zou worden ingevoerd. Concreet betekende dit dat de katholieke partij tot aan WO I overwegend de grootste partij bleef. De socialisten die voornamelijk aanhang hadden in Wallonië kregen geen kans. Door de symbiose tussen de V.B. en de katholieke partij, werd een deel van de Vlaamse eisen opgenomen in het katholieke partijprogramma, waardoor een aantal belangrijke wetten werden gestemd die de Vlaamse zaak veilig stelden. De W.B. die steun vond bij de socialisten kreeg niet de kans zich politiek te laten horen, waardoor haar slagkracht verminderde en de 44 BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p 276. 26 frustratie vergrootte. Het contrast tussen het klerikale dominante Vlaanderen en het antiklerikale socialistische Wallonië werd alsmaar groter. Dit zorgde voor een voortdurende spanning tussen beide naties, die een hoogtepunt bereikt met de Koningskwestie na de Tweede Wereldoorlog. 27 3. Civiel versus etnisch nationalisme Het derde deel staat volledig in het teken van het onderscheid dat wordt gemaakt tussen etnisch en civiel nationalisme. Eerst zal de oorsprong van de dichotomie worden achterhaald en zullen beide begrippen zo volledig mogelijk worden gedefinieerd. Vervolgens komen enkele wetenschappers aan bod die de dichotomie als onhoudbaar beschouwen, omdat ze niet overeen komt met de realiteit. Tenslotte wordt halt gehouden bij België. Een aantal wetenschappers acht de dichotomie van toepassing op de Vlaamse en de Waalse Beweging, aldus wordt de V.B. als etnisch en de W.B. als civiel beschouwd. In dit onderdeel wordt aan de hand van een studie van Denise Van Dam uitgelegd waarom beide bewegingen een etnische of civiele invulling krijgen. In het vierde deel zal worden onderzocht of deze visie al dan niet overeen komt met de werkelijkheid. 3.1. Oorsprong en inhoud van de etnisch-civiele dichotomie Hoewel reeds voordien sprake was van etnische en civiele naties, wordt Hans Kohn beschouwd als de grondlegger van de etnisch-civiele dichotomie. Hij was immers de eerste die beide soorten nationalisme lijnrecht tegenover elkaar plaatste. In Kohns theorie wordt civiel nationalisme geassocieerd met “het Westen” en wordt etnisch nationalisme gelinkt aan “het Oosten”. Tot het Westen rekent Kohn: Frankrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de VSA en Zwitserland; Ierland, Spanje en Oost – en Centraal Europa behoren tot het andere kamp. De verschillende manieren waarop het nationalisme in beide werelddelen tot stand kwam had invloed op de invulling van de nationalistische ideologie en gaf volgens Kohn het ontstaan aan twee soorten nationalismen. In het Westen ontstond het nationalisme in de 18e eeuw, ten tijde van de Franse en de Amerikaanse Revolutie. Naar het voorbeeld van Frankrijk en de Verenigde Staten van Amerika (VSA) streden vele naties in deze tijd voor de erkenning van politieke, burgerlijke en individuele rechten. Deze strijd werd opgenomen in de nationalistische ideologie en dankzij de bestaande instituties en de bourgeoisie die hier vatbaar voor was, vonden deze liberale principes ingang in het Westen, aldus Kohn. 28 In het Oosten was er in de 18e eeuw nog geen sprake van naties. De nationalistische ideologieën waren een reactie op de overheersing van Napoleon en gaven er het ontstaan aan naties, in tegenstelling tot het Westen waar het nationalisme het product was van de reeds bestaande naties. Door de afwezigheid van een bourgeoisie en van instituties in deze regio werd het nationalisme er volgens Kohn gedomineerd door culturele in plaats van politieke elementen. Kohn kende veel navolgers waaronder Freedland, Gellner, Hobsbawm en Ignatieff die de dichotomie verder uit werkten en aanvulden. De verschillen tussen civiel en etnisch nationalisme heb ik schematisch weergegeven in volgende tabel. Civiel nationalisme Etnisch nationalisme Voluntatistisch Deterministisch Liberaal Conservatief Democratisch Autoritair Gelijkheid Ongelijkheid Inclusief/ Open Exclusief/ Gesloten Gericht op de toekomst Gericht op het verleden Evolutie Continuïteit Politieke identiteit Culturele identiteit Lid van de natie uit vrije wil Lid van de natie door gemeenschappelijke afstamming, cultuur, religie of taal. Geen mythes Mythes over voorouders, verleden Individualiteit/ Droits de l‟homme Collectiviteit/ Droit de sang Kunstmatig Natuurlijk Rationaliteit Irrationaliteit Legitimatie Protest Het onderscheid tussen etnisch en civiel nationalisme wordt tevens doorgetrokken naar naties en nationalistische bewegingen. Een civiele natie is een gemeenschap van gelijke individuen waarvan men lid wordt uit vrije wil. Zij staat open voor iedereen die bereid is het zelfde politieke project te onderschrijven. Het is met andere woorden een kunstmatige democratische 29 gemeenschap, gebaseerd op liberale principes als individualiteit, gelijkheid voor de wet, vrije wil en rationaliteit. In deze naties staat het individu op de eerste plaats en zet men zich in voor de verdediging van zijn rechten. Een etnische natie is een natuurlijke, historische gemeenschap waarvan men automatisch lid is op basis van afstamming, een gemeenschappelijke cultuur, religie of taal. Deze naties staan niet open voor buitenstaanders en worden daarom geassocieerd met ongelijkheid, irrationaliteit en conservatisme. In tegenstelling tot civiele naties primeert de natie op het individu, wat deze gemeenschappen vaak een autoritair karakter verschaft. Samenvattend kan men stellen dat civiel nationalisme wordt gekenmerkt door keuze en etnisch nationalisme door determinatie. In civiele naties kan men zijn nationale identiteit kiezen, in tegenstelling tot etnische naties, waar de nationale identiteit afhangt van een aantal deterministische factoren zoals taal, religie en cultuur. 3.2. De omstredenheid van de etnisch-civiele dichotomie De laatste jaren kwam de etnisch – civiele tweedeling van nationalistische ideologieën steeds meer onder vuur te liggen. Een stijgend aantal wetenschappers45 gelooft dat geen enkele nationalistische ideologie zuiver civiel of etnisch is en bovendien houdt de dichotomie geen rekening met de evolutie van nationale ideologieën. De dichotomie kan worden gebruikt als theoretisch werkkader, maar in werkelijkheid vindt men in elk nationalisme zowel civiele als etnische componenten terug. De bewering dat het Westen wordt overheerst door civiel nationalisme en het Oosten door etnisch nationalisme wordt in deze optiek eveneens teniet gedaan. Volgens de voorstanders van de etnisch-civiele dichotomie verschillen beide soorten nationalisme op drie belangrijke punten: (1) inhoudelijk, (2) door de aan- of afwezigheid van een middenklasse en (3) door de ontstaanscontext46. Volgens Brown volstaan deze drie argumenten niet om de dichotomie staande te houden47. Zimmer voegt daar nog aan toe dat de 45 Connor, Kuzio, Kymlicka, Turner, Zimmer BROWN David, Are there good and bad nationalisms?, in: Nations and Nationalism, vol. 5, Nr. 2, 1999, p 288. 47 Ibid 46 30 dichotomie geen rekening houdt met de evolutie van naties en nationale ideologieën 48. In wat volgt wordt aan de hand van deze drie argumenten en de theorie van Zimmer aangetoond dat de dichotomie niet langer houdbaar is. Voor dit onderdeel heb ik me grotendeels gebaseerd op het artikel „Are there good and bad nationalisms?‟ van Brown49. Dit artikel is duidelijk, volledig en maakt een synthese van de leidinggevende wetenschappers die het eens zijn over de onhoudbaarheid van de dichotomie. 3.2.1. Inhoudelijk In het vorige onderdeel zagen we reeds dat etnische en civiele naties in theorie worden omschreven als uiterste tegenpolen. In werkelijkheid liggen beide soorten naties/nationalisme dichter bij elkaar dan vaak wordt gedacht. - Afstammingsmythe Etnische naties zijn gebaseerd op gemeenschappelijke afstamming, cultuur en taal, in tegenstelling tot civiele naties waarvan men lid wordt uit vrije wil. Brown argumenteert dat de gemeenschappelijke afstamming, die centraal staat in etnische naties, gebaseerd is op mythen en symbolen en zelfs door historici en politici werd gelegitimeerd. Volgens Brown kenmerken etnische naties zich veeleer door een geloof in gemeenschappelijke voorouders dan door het werkelijk bestaan er van. Smith staat Brown bij wanneer hij zegt dat alle naties, zowel etnische als civiele, een beroep doen op mythes over voorouders of een ver verleden om zich te legitimeren50. - Openheid/Geslotenheid Etnische naties worden omschreven als etnocentrische gesloten gemeenschappen die niet open staan voor buitenstaanders. Civiele naties daarentegen worden aanzien als tolerante naties die wel openstaan voor vreemdelingen. Tamir is er echter van overtuigd dat etnische 48 ZIMMER Oliver, Boundary mechanisms ans symbolic resources: towards a process-oriented approach to national identity, in: Nations and Nationalism, vol. 9, nr. 2, 2003, p. 189. 49 BROWN David, Are there good and bad nationalisms?, in: Nations and Nationalism, vol. 5, Nr. 2, 1999, p 281-302. 50 KUZIO Taras, The myth of the civic state: a critical survey of Hans Kohn‟s framework for understanding nationalism: in: Ethnic and Racial Studies, vol. 25, Nr. 1, jan 2002, p 32-33. 31 naties in realiteit niet noodzakelijk gesloten gemeenschappen zijn51. In werkelijkheid passen mensen zich aan, verbreken ze culturele banden en gaan ze over van de ene gemeenschap naar de andere bijvoorbeeld via huwelijk en migratie. Er is volgens Tamir geen reden om te geloven dat de mythe van gemeenschappelijke voorouders een sterkere band zou creëren dan een familieband of de band tussen staat en natie. De barrières om toe te treden tot een civiele natie zijn met andere woorden gelijk aan die van een etnische natie52. Denise Van Dam acht het tevens natuurlijk dat mensen zich onderscheiden van anderen: “Mensen hebben de natuurlijke neiging om zich te identificeren met groepen, die bepaald worden door leeftijd, geslacht, hobby, familie, regio, natie, enzovoort. Dit saamhorigheidsgevoel gaat vaak gepaard met een zekere afstandsscheppende of afkerige houding tegenover andere vergelijkbare groepen. ... Het gaat hier om een normaal sociaalpsychologisch verschijnsel. Spanningen tussen groepen zullen er altijd bestaan. Problemen doen zich pas voor wanneer één bepaalde groep een exclusief karakter krijgt en men zich hier té sterk me vereenzelvigt.” 53 Zonder te praten over etnische en civiele naties, maakt Van Dam duidelijk dat “zich onderscheiden van anderen” een natuurlijk menselijk fenomeen is dat we overal ter wereld en dus in alle soorten naties terug vinden. Door zich te onderscheiden van anderen, krijgen mensen een eigen identiteit. De tolerantie of intolerantie van bepaalde groepen tegenover buitenstaanders, wordt niet bepaald door het type nationalisme, maar door de criteria aan de hand van dewelke men zich onderscheid van anderen. Zowel etnische als civiel naties kunnen aldus tolerant of intolerant zijn. - Liberaal/Conservatief Etnische naties worden steeds omschreven als antiliberaal omdat de gemeenschap er zou primeren op de natie. Civiele naties worden omschreven als liberaal omdat ze enkele liberale principes als individualiteit, vrijheid en gelijkheid hoog in het vaandel dragen. Kymlicka wil de liberale/conservatieve stempel loskoppelen van respectievelijk civiele en etnische naties. Hij argumenteert dat sommige culturen meer of minder individuele vrijheid toe laten, maar dat dit cultuurgebonden is en dus niet afhankelijk is van een bepaald type nationalisme. Volgens Kymlicka is het dus onjuist te beweren dat etnische naties steeds de vrijheden van 51 BROWN David, Are there good and bad nationalisms?, in: Nations and Nationalism, vol. 5, Nr. 2, 1999, pp 173-193. 52 Ibid p 292 53 VAN DAM Denise, Blijven we buren in België, Leuven, Van Halewyck, 1996, p. 7. 32 hun leden beknotten54. Omgekeerd kan men ook niet volhouden dat alle civiele naties noodzakelijkerwijs liberaal zijn. Zo wijst Greenfeld er op dat de politieke elite het democratisch proces kan verstoren wanneer zij te veel macht naar zich toe trekt en zo alle beslissingen gebeuren door een kleine groep mensen „in naam van het volk‟55. Dit kan zich echter zowel voordoen in etnische als civiele naties en ontkracht dus het argument dat etnische naties steeds antiliberaal zijn en civiele naties liberaal. 3.2.2. Middenklasse Kohn stelde dat de aanwezigheid van een middenklasse noodzakelijk is voor het ontstaan van een civiele natie56. De burgerij was een klasse van gegoede burgers die zich langzaam aan kon opwerken in de maatschappij. Zij stond aanvankelijk in de schaduw van de adel, maar ontplooide zich in de loop van de 19e eeuw als belangrijkste machtsfactor van de Westerse samenleving. De burgerij verzette zich tegen de ongelijke, deterministische feodale maatschappij die weinig kansen bood, werd groot via privé-initiatief en dankzij het gebruik van de ratio en ijverde voor volkssoevereiniteit. Zij was met andere woorden ontvankelijk voor liberale principes als gelijkheid, vrijheid, individualiteit, rationaliteit en democratie die eveneens vervat zitten in civiel nationalisme. Zonder de impulsen van de bourgeoisie kunnen deze principes zich volgens Kohn niet verspreiden naar bredere lagen van de bevolking. Omgekeerd was de afwezigheid van een sterke middenklasse in bepaalde naties volgens Kohn de reden voor het ontstaan van een etnisch nationalisme dat veeleer cultureel dan politiek zal worden ingevuld. Smith is overtuigd dat etnisch nationalisme ook in landen ontstaan met een bourgeoisie57. Hij geeft Duitsland als voorbeeld. Daar ontstond nationalisme als een liberale beweging die uit ging van de burgerij. Deze liberale beweging ging echter de autoritaire weg op. Men stelde zich alsmaar meer open voor de romantische idee van een Duitse volksgemeenschap en sloot zich af voor liberale principes. Dit bewijst dat de aard van de bourgeoisie en niet zozeer de aan – of afwezigheid ervan bepaalt wat voor soort nationalisme er ontstaat. 54 Ibid p 291 Ibid p 292 56 Ibid p 293 57 Ibid p 294 55 33 3.2.3. Ontstaanscontext Volgens Kohn was nationalisme in het Westen een product van de natie. Zoals we reeds zagen was het Westers nationalisme het gevolg van een langdurig proces en een manier om de staat te legitimeren, daarom bestempelt Kohn het Westers nationalisme als liberaal. In het Oosten daarentegen was het nationalisme de uiting van het protest tegen de bestaande staat. Nationalisme gaf er het ontstaan aan tal van nieuwe naties en had dus als doel de politieke grenzen te hertekenen. Kohn omschrijft dit nationalisme als antiliberaal. Kort samengevat bestempelt Kohn het Westers civiel nationalisme als liberaal en positief omdat het opbouwend werkt, in tegenstelling tot het Oosters etnisch nationalisme dat hij vanwege het “protestkarakter” aanziet als negatieve kracht die de bestaande toestand wil veranderen. Volgens Brown mag men etnisch nationalisme niet automatisch als slecht en civiel nationalisme als goed beschouwen58. Via nationalisme, etnisch of civiel, liberaal of antiliberaal, legitimerend of strevend naar verandering, tracht een bepaalde groep mensen zich steeds te onderscheiden van andere groepen, staten, vijanden of buurlanden. Nationalisme is altijd een reactie, een vorm van protest, tegen de bestaande staat, de oude staat, vijanden, buurlanden, … Brown stelt dan ook voor om het onderscheid tussen etnisch en civiel nationalisme te herbekijken. Hij baseerde zich op verschillende theorieën en kwam uiteindelijk tot een nieuwe theorie. Die luidt als volgt: “Perhaps it is those nationalisms, whether civic or cultural, which are articulated by insecure elites and which constitute ressentiment59-based reactions against others who are perceived as threatening, which consequently become illiberal. By the same token, perhaps civic and cultural nationalisms which begin as protest movements but do not develop their identity primarily in relation to threatening others, and which are articulated by self-confident elites, are most likely to take a liberal form. Feelings of insecurity on the part both of the articulators of the nationalist ideologies, and of their mass audiences, have the potentiality to transform all nationalism in collectivist and illiberal directions”. 60 Hij voegt daar aan toe dat niet het karakter van de natie (etnisch of civiel) en de aan- of afwezigheid van een middenklasse, maar wel de manier waarop de politieke elite om gaat met 58 Ibid p 293 Deze term werd uitgevonden door Greenfeld en refereert naar gevoelens van inferioriteit. 60 Ibid p298 59 34 nationalisme, vijanden, onzekerheden, enz. en de ontvankelijkheid van de massa voor nationalisme bepaalt of het nationalisme liberaal of autoritair wordt. 3.2.4. De nationale identiteit is niet statisch Zimmer legt de nadruk op de dynamiek van naties. Naties, nationale ideologieën en bewegingen en de nationale identiteit staan steeds onder invloed van de veranderende sociale, politieke en geopolitieke context61. Hieruit volgt dat geen enkel nationalisme onveranderd blijft, maar mee evolueert met de tijd. Zimmer concentreert zich voornamelijk op de nationale identiteit en pleit voor een andere aanpak die rekening houdt met de dynamiek van de nationale identiteit. Hiervoor maakt hij onderscheid tussen enerzijds de mechanismen (boundary mechanisms) die individuen gebruiken om hun nationale identiteit af te bakenen en anderzijds de symbolische bronnen (symbolic resources) waarop men zich beroept bij de vorming van de identiteit. Aldus onderscheidt hij een „voluntarist boundary mechanism‟ en een „organic boundary mechanism‟. Het eerste is gebaseerd op een voluntaristische visie van de natie, dit wil zeggen dat de keuze bepaalt welke identiteit men aanneemt, en het tweede op een deterministische visie, waarbij afkomst en traditie bepalen tot welke natie men behoort. Zimmer onderscheidt tevens vier symbolische bronnen: (1) politieke waarden en instellingen, (2) cultuur, (3) geschiedenis en (4) geografie. Hij komt tot de conclusie dat individuen die hun identiteit construeren aan de hand van het voluntaristisch mechanisme de voorkeur geven aan andere bronnen of deze een andere invulling geven, dan diegenen die het organisch mechanisme gebruiken. Anders geformuleerd: “what matters with regard to the construction of national identities is less what resources political actors draw upon than how they put these resources to practical use”62. Door rekening te houden met de variabele nationale en internationale context, laat dit systeem tevens toe los te komen van de deterministische klassieke opdeling tussen etnische en civiele naties63 en komt men tot een realistisch beeld van de nationale identiteit. 61 ZIMMER Oliver, Boundary mechanisms ans symbolic resources: towards a process-oriented approach to national identity, in: Nations and Nationalism, vol. 9, nr. 2, 2003, p. 189. 62 Ibid, p. 181. 63 Ibid, p. 180. 35 Uit al het voorgaande kan men concluderen dat het onderscheid tussen civiel en etnisch nationalisme in realiteit veel minder duidelijk is dan wordt beweerd. In realiteit bestaan er geen zuiver etnische of civiele naties, maar enkel mengvormen. Dit sluit echter niet uit dat de civiele of etnische component zwaarder kan doorwegen in sommige naties. Hieruit volgt dat ook de Oost-West tegenstelling niet langer houdbaar is. Dat de werkelijkheid niet zo eenzijdig is, zien we meteen in België, waar een etnische strijd woedt binnen een parlementaire democratie. 3.3. Toepassing op België In België onderscheidt men naast een Belgisch nationalisme tevens een Vlaams en Waals nationalisme. Het Vlaams nationalisme wordt over het algemeen omschreven als etnisch, terwijl het Waals nationalisme aanzien wordt als civiel64. Denise Van Dam weidde een boek aan de Vlaams-Waalse problematiek65. Aan de hand van interviews met Vlaamse en Waalse topfiguren trachtte ze te achterhalen hoe Vlamingen en Walen tegenover Vlaanderen en Wallonië staan. Zij kwam tot de conclusie dat de meeste Vlamingen aansluiten bij de Duitse school van Herder, terwijl Walen dichter aanleunen bij de Franse school van Renan. De Duitse school hecht veel belang aan taal, collectiviteit, gemeenschappelijk verleden en het „droit du sol‟; allemaal kenmerken van etnisch nationalisme. In de Franse school staat de gemeenschappelijke wil om samen te leven centraal, primeert het individu op de natie en aanhangt men de „droit des gens‟; elementen die we tevens terugvinden in civiele naties. Van Dam tracht te achterhalen wat er leeft in de geest van Vlaamse en Waalse topmensen en baseerde daarop haar conclusies. Van Dam stelde vast dat de Vlaamse geïnterviewden heel veel belang hechtten aan het verleden, dat tegelijkertijd synoniem stond voor leed en fierheid66. De Vlaamse geschiedenis werd immers gekenmerkt door onderdrukking en strijd, eerst tegen vreemde overheersing, vervolgens tegen de verfransing en de armoede. Vlamingen waren van bij het begin op zichzelf aangewezen en hebben de strijd nooit opgegeven. Vlaanderen is Vlaanderen dankzij 64 Beerten, Billiet,Couttenier, Maddens, Martiniello, Mughan, Van Dam VAN DAM Denise, Blijven we buren in België, Leuven, Van Halewyck, 1996. 66 Ibid. p. 198. 65 36 de Vlamingen. Dit wakkerde zowel gevoelens van trots aan en versterkte tevens het samenhorigheidsgevoel. Volgens Van Dam leidde dit tot een beheersingsdrang die de ganse Vlaamse geschiedenis kenmerkt en die tevens verklaart waarom Vlaanderen steeds meer autonomie op eist. De Waalse topmensen legden voornamelijk de nadruk op de tolerantie, het sociale en de Fransgezindheid. Dit wijdt Van Dam aan de interne diversiteit, waardoor Wallonië geen eenheidsvisie opdringt. Ze onderlijnt tevens de socialistische voedingsbodem van de W.B.. Net zoals de V.B. voornamelijk steun kreeg uit katholieke hoek, werd de W.B. ondersteund door de socialisten. Daarom vonden sociale, democratische principes er veel sneller ingang dan in Vlaanderen, dat in het gareel werd gehouden door de katholieke partij die veeleer de principes van het Ancien Regime aanhing. In tegenstelling tot Vlaanderen, had Wallonië weinig te vrezen met grote broer Frankrijk als buurland. Walen hechten bovendien niet zo veel belang aan de eigen regio. Het eenheidsbesef is in Wallonië veel minder groot dan in Vlaanderen. Men ziet Wallonië als een lappendeken bestaande uit verschillende subregio‟s. Deze subregionaliteit werpt een dam op tegen eng-nationalisme67. Kort samengevat staat in Vlaanderen het Vlaamse volk centraal, terwijl Wallonië gekenmerkt wordt door openheid en tolerantie. Van Dam baseerde haar conclusies grotendeels op de uitspraken van de Vlaamse en Waalse geïnterviewden. Het is echter niet omdat men zichzelf omschrijft als strijdlustig, eigenzinnig of tolerant dat men het ook in werkelijkheid is. Bovendien is de situatie doorheen de jaren veranderd en zijn de V.B. en de W.B. vandaag de dag niet meer wat ze waren bij hun ontstaan in de 19e eeuw. Vandaag werpen, zowel in Vlaanderen als in Wallonië, politieke partijen zich op als de spreekbuis van Vlamingen en Walen. Dit heeft als gevolg dat de regionale eenheid wordt bedreigd. Dit is het meest merkbaar in Vlaanderen, waar zowel het extreem rechtse Vlaams Belang (VB), als de rechtse Nationaal Vlaamse Alliantie (NVA) als de centrumrechtse Christen-democraten (CD&V) hun plaats als spreekbuis van het Vlaamse volk opeisen. Men kan zich afvragen of de discours van deze politieke partijen overeenkomen met de publieke opinie. Van Dams visie op Vlaanderen en Wallonië is de meest gangbare van vandaag. Vlaanderen wordt integraal ondergebracht in het rechtse, intolerante kamp, terwijl Wallonië aanzien wordt 67 Ibid. p. 95. 37 als een baken van tolerantie en socialisme. In het tweede luik van mijn scriptie tracht ik na te gaan of deze visie overeen komt met de werkelijkheid. Ik beperk me tot aan de Eerste Wereldoorlog en zal aan de hand van tijdschriften het discours van de V.B. en de W.B. ontleden en onderzoeken op etnische en civiele elementen. Enkel zo kan men na gaan of beide Bewegingen juist worden omschreven. Dit sluit echter niet uit dat beide Bewegingen doorheen de jaren evolueerden en vandaag niet meer zijn wat ze bij hun ontstaan waren. Om hierover meer te kunnen zeggen, is verder onderzoek nodig. Het is mijn doel na te gaan in welke mate beide bewegingen in een eerste fase, die begint met hun ontstaan, al dan niet etnisch of civiel waren. 38 4. Bronnenonderzoek 4.1. Bronnenmateriaal Het discours van de V.B. en de W.B. wordt aan de hand van citaten uit tijdschriften onderzocht. De voorwaarden om tot het onderzoek te worden toegelaten zijn dat de tijdschriften aansluiten bij de V.B. of de W.B. en dat ze werden uitgegeven in de periode tussen het ontstaan van beide bewegingen en de Eerste Wereldoorlog. In de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging68 (NEVB) en in de Encyclopédie du Mouvement wallon69 staan respectievelijk de Vlaamse en Waalse tijdschriften kort beschreven. In totaal vond ik aan Vlaamse zijde 190 bruikbare tijdschriften en aan Waalse zijde 35 tijdschriften terug. Hieruit werden drie Vlaamse en drie Waalse tijdschriften weerhouden. Het was aanvankelijk de bedoeling om de tijdschriften op basis van ideologie te kiezen, zodat zowel bladen uit de katholieke als vrijzinnige strekking aan bod zouden komen, maar uiteindelijk bleek dit niet zo vanzelfsprekend. De Waalse tijdschriften spreken zich namelijk niet uit over hun ideologische voorkeur en de beschrijvingen over de Vlaamse tijdschriften in de NEVB bleken niet altijd juist. Zo werd Het Recht gekozen omdat de NEVB het als katholiek bestempelde, maar na onderzoek bleek dit niet helemaal correct. Ook de voortzettingen van de zes gekozen tijdschriften werden bestudeerd. Dit brengt het totaal aantal onderzochte tijdschriften op negen: vijf Vlaamse en vier Waalse. Opvallend was dat de Vlaamse tijdschriften vaak over een langere periode lopen dan de Waalse, waarvan de helft reeds na enkele jaren verdween. Dit heeft als gevolg dat het bronnenmateriaal aan Vlaamse zijde groter is dan aan Waalse zijde. Desalniettemin vond ik voldoende gegevens om mijn onderzoek te staven. Om een idee te krijgen over de tijdschriften, volgt een korte beschrijving van elk. Het Recht (1874 – 1893). Weekblad voor Vlaamsche belangen. Het Recht, uitgegeven in Antwerpen, krijgt vanaf 19 september 1875 de ondertitel „Weekblad voor Vlaamsche Belangen‟. Het tijdschrift wordt in de NEVB als katholiek omschreven, maar ligt in werkelijkheid op het kruispunt van twee stromingen: de katholieke enerzijds en de liberale anderzijds. Dit is te verklaren doordat het blad aansluit bij de Antwerpse 68 69 Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Lannoo, 1998, (Cd-rom) Encyclopédie du mouvement wallon,3 dln., Charleroi, Institut Jules destrée, 2000-2001. 39 Meetingpartij die deze twee stromingen verenigt. Het Recht wordt gekenmerkt door lange discours die diep ingaan op bepaalde onderwerpen en die via een duidelijke argumentatie lezers trachten te overtuigen. Het tijdschrift eist bovenal rechtvaardigheid: “Ons vaandel is: Het Recht en ons programma luidt: immers en in alles trachten rechtvaardig te zijn.” 70 Het blad verdween in 1893 en werd in 1899 verder gezet door Ons Recht. Alle jaargangen werden onderzocht. Ons Recht ( 1899-1914). Vlaamschgezind weekblad Ons Recht is de opvolger van Het Recht en ligt in het verlengde van zijn voorganger. Het sluit zich eveneens aan bij de Meetinpartij maar is iets meer uitgesproken katholiek dan Het Recht. Ook hier valt de sterke argumentatiekracht op: men probeert op een rustige manier alles bespreekbaar te maken en tracht aan de hand van redelijke argumenten zoveel mogelijk Belgen van hun visie te overtuigen. Het tijdschrift zal ook niet nalaten om kritiek te uiten daar waar het nodig wordt acht en maakt daarbij geen onderscheid tussen vijand en vriend. Dit zal in 1910 leiden tot de veroordeling van het tijdschrift door de aartsbisschop van Mechelen: Ons Recht werd op straffe van doodzonde verboden voor alle geestelijken. Ook hier werden alle jaargangen onderzocht. Flandria (1885-1889). Flandria, uitgegeven te Brussel, is een antiklerikaal liberaal tijdschrift dat volledig in het teken staat van de taalstrijd. Het doel van Flandria is dan ook: “Het volk verlossen van de hartbedervende en onvaderlandsche verfransching en het geestdempende en vrijheidsdodende ultramontanism.”71 Flandria roept de verschillende politieke partijen op om de ideologische strijdbijl te begraven en samen te strijden voor de rechten van het Vlaamse volk. Vooral vanaf de vijfde jaargang verschijnen opvallend veel artikels over de samenwerking tussen de verschillende partijen. Het gedachtengoed van Flandria zal worden verder gezet in De Flamingant. De Flamingant (1889-1894). Vrijzinnig weekblad. Vanaf 1893 veranderde de ondertitel in: tolk der Vlaamsche Volkspartij. 70 71 s.n., „Aan onze lezers, in: Het Recht, jg. 1, nr. 1, p. 1. s.n., „Ons eerste woord‟, in: Flandria, jg. 1, nr. 1, p. 1. 40 Net als zijn voorganger bestrijdt De Flamingant bovenal de verfransing en „verpaapsing‟. Dit gebeurt echter op vreedzame wijze door zowel Vlamingen als Walen te overtuigen van de rechtvaardigheid van de Vlaamse strijd. Men is er niet op uit om alle schuld op de Walen af te schuiven. In een eerste fase, die loopt tot aan de vierde jaargang, is er opvallend weinig negatieve berichtgeving over Wallonië. Naarmate echter het Waals antiflamingantisme groter werd, werd ook hun discours negatiever. De Flamingant zet zich sterk in voor het verkrijgen van het algemeen meervoudig stemrecht. Eenmaal dit was verworven (1893), was de belangrijkste slag thuis gehaald en vond De Flamingant dat het nu aan de Vlamingen was om, gewapend met het stemrecht, op te komen voor zichzelf. Tijdens de vijfde jaargang veranderde de ondertitel in: tolk der Vlaamsche Volkspartij, opgericht uit reactie tegen de onmacht van flaminganten binnen de liberale partij in Brussel. Dit is twee jaar na de toetreding van Alfons Prayon-van Zuylen, hoofdopsteller van De Flamingant, tot de Vlaamse volkspartij. Deze man kan het best omschreven worden als vrijzinnig, liberaal en niet partijgebonden72. Dit bracht weinig veranderingen met zich mee, behalve dat regelmatig verslag werd uitgebracht over deze partij, zonder dat De Flamingant daarbij een standpunt in nam. Tijdens de laatste twee jaargangen heeft het tijdschrift ook steeds meer oog voor sociale zaken. Met uitzondering van het eerste en tweede nummer van de eerste jaargang, die wegens de te slechte staat waarin ze verkeerden niet konden geraadpleegd worden, werden alle jaargangen onderzocht. De Zweep (1869-1958). Een weekblad voor iedereen. In 1871 veranderde de ondertitel in: Weekblad voor de Vlaamse Beweging. In 1887 veranderde het tijdschrift twee maal van ondertitel: van „Vlaamsch orgaan der liberale volksbelangen, verschijnende tweemaal per week, den Zondag en Donderdag‟ naar „Vlaamsch orgaan der Liberale volksbelangen, verschijnende eenmaal per week, den Zaturdag morgen‟. Tenslotte werd het in 1890 „geïllustreerd weekblad met premien‟. De Zweep, uitgegeven te Brussel, veranderde meermaals van ondertitel, maar benadrukte steeds haar Vlaamsgezindheid. Het tijdschrift is antiklerikaal en liberaal gezind en heeft aandacht voor de sociale problemen. Wat opvalt is het gematigd antiwallingantisme: De Zweep gaat zelden in de aanval en uit weinig kritiek op Wallonië. De eerste jaargangen van De Zweep zijn verloren gegaan, waardoor het blad pas kon bestudeerd worden vanaf 1880. Vanaf 1890 verandert de Zweep totaal van uitzicht, krijgt ze de nieuwe ondertitel „geïllustreerd weekblad met premiën‟ en wordt ze apolitiek. Vanaf dan werden er 72 DE SCHRYVER Reginald, Alfons M.N. Prayon-van Zuylen, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). 41 voornamelijk nog romans, strips, reisverslagen en heel veel tekeningen gepubliceerd. De Zweep evolueerde naar een apolitiek ontspanningsblad en was dus niet langer bruikbaar voor mijn onderzoek, waardoor het aantal bestudeerde jaargangen zich beperkt tot tien: van jaargang twaalf (1880) tot jaargang tweeëntwintig (1890). Wallonia (1893-1914). Organe de la société Les Amis de l‟Art wallon. Littérature orale, croyances et usages traditionnels. Vanaf 1902 veranderde de naam in : Organe de la société Les Amis de l‟Art wallon. Archives wallonnes historiques, littéraires et artistique. In 1903 werd de naam nogmaals aangepast in : Organe de la société Les Amis de l‟Art wallon. Archives wallonnes historiques, ethnographiques, littéraires et artistiques. De laatste aanpassing gebeurde in 1904: Organe de la société Les Amis de l‟Art wallon. Archives d‟autrefois, de nuagères et d‟aujourd‟hui. Wallonia, uitgegeven te Luik, werd opgericht door „la société Les Amis de l‟Art wallon‟. Deze vereniging trachtte het Waals patrimonium en de Waalse kunst te heropwaarderen. Dit weerspiegelt zich duidelijk in Wallonia, dat in hoofdzaak een cultureel tijdschrift met een weinig uitgesproken mening is. Het concentreert zich vooral op Luik en wordt pas interessant vanaf 1902, wanneer een nieuwe rubriek, met name „la Chronique Wallonne‟, het licht ziet. Deze rubriek is volledig gewijd aan de W.B.. Desalniettemin bleef het blad voornamelijk gericht op folklore, cultuur en kunst. Via „la Chronique Wallonne‟ werd getracht de liefde voor Wallonië op te wekken of aan te wakkeren en vond ook het gematigd antiflamingantisme een uitlaatklep. De tweeëntwintig jaargangen werden doorgenomen, maar de eerste acht leverden niets op. Pas vanaf de negende jaargang (1902) werd het dankzij de rubriek „la Chronique Wallonne‟ interessant voor dit onderzoek. L’âme wallonne (1898-1900).Organe bimensuel du mouvement wallon publié sous le patronage de la Ligue wallonne de Liège. In 1899 veranderde de ondertitel in : Organe du Mouvement wallon paraissant le samedi et publié sous le patronage de la Ligue wallonne de Liège et de la Propagande wallonne de Bruxelles. 6 januari 1900 veranderde de ondertitel in : Organe du Mouvement wallon paraissant au moins tous les Samedis et publié sous le patronage de la Ligue wallonne de Liège et avec l‟appui de la Ligue wallonne d‟Ixelloise, de l‟Union nationale wallonne de Bruxelles, de Li Jone Gard wallonne di lige, du Club Les Wallons de Liège et du Théâtre National Wallon de Liège. Zoals uit de ondertitel kan worden afgeleid, werd l‟âme wallonne doorheen de jaren ondersteund door verschillende organisaties. De belangrijkste was de Ligue wallonne de Liège (cfr. Ideologie). Ze werden allemaal gekenmerkt door een uitgesproken antiflamingantisme en waren allen actief in de strijd tegen de Vlaamse taaleisen die het politiek toneel rond de eeuwwisseling beheersten. Het antiflamingantisme vormt dan ook de 42 rode draad doorheen l‟âme wallonne. Daarnaast was l‟âme wallonne het eerste Waalse tijdschrift dat de kwestie van de bestuurlijke scheiding ter sprake bracht, een thema dat regelmatig terug aan bod kwam en samen met de taalstrijd en het antiflamingantisme een van de belangrijkste thema‟s vormt. L‟âme wallonne telt slechts drie jaargangen die allemaal werden onderzocht. Het blad werd in 1909 hernomen onder de titel „Moniteur officiel du Mouvement wallon‟. Moniteur officiel du Mouvement wallon (1909-1914). publié par La Ligue wallonne de Liège avec le concours de la Ligue wallonne de Brabant. Dit tijdschrift is de opvolger van l‟âme wallonne en werd eveneens gepubliceerd door la Ligue wallonne de Liège, ditmaal met de steun van de Ligue wallonne de Brabant (cfr. Ideologie). Beide patronerende organisaties hadden als hoofddoel het bestrijden van het flamingantisme en waren politiek neutraal. De Moniteur werd slechts één maal per maand uitgegeven, waardoor de artikels vaak oppervlakkiger bleven in vergelijking met de andere tijdschriften met een wekelijkse oplage. De nadruk lag vooral op het bestrijden van „le péril flamingant‟, tevens de topprioriteit van beide patronerende organisaties. Helaas werd het tijdschrift slechts bewaard tot en met het derde nummer van de derde jaargang (maart 1912). De rest van deze en de vierde en vijfde jaargang zijn verloren gegaan. Le coq wallon (1913-1914). Journal d‟avant-garde. In 1914 werd de ondertitel: Pamphlet semi-mensuel Le coq wallon werd uitgegeven te Marcinelle en kende slechts een kort bestaan. Het tijdschrift concentreerde zich voornamelijk op Vlaanderen en was sterk antiflamingantisch. Doordat het slechts twee maal per maand werd uitgegeven, is het aantal nummers beperkt. De voornaamste thema‟s die aan bod komen zijn de taalstrijd, het antiflamingantisme en de bestuurlijke scheiding. Beide jaargangen werden onderzocht. In wat volgt worden de onderzoeksresultaten aan de hand van thema‟s weergegeven. In totaal worden tien thema‟s behandeld. Per thema wordt een conclusie getrokken, zodat men een duidelijk overzicht krijgt over de verschillen en de gelijkenissen tussen de Waalse en de Vlaamse tijdschriften en over de verhouding van etnische en civiele elementen in hun discours. 43 4.2. Ideologie Om een juiste indruk te krijgen van de tijdschriften, moet worden nagegaan welke ideologie ze vertolken. Alle Vlaamse tijdschriften hebben een ideologische voorkeur, in tegenstelling tot de Waalse tijdschriften die zich hierover niet uitspreken. Vele Waalse tijdschriften staan echter onder patronage van bepaalde organisaties, dit wil zeggen dat deze het tijdschrift ondersteunen en soms zelfs dirigeren. Zo staan l‟âme wallonne en de Moniteur officiel du Mouvement wallon bijvoorbeeld onder patronage van de Ligue wallonne de Liège. Door na te gaan waar de patronerende organisaties voor staan kan soms worden afgeleid welke ideologie het tijdschrift aanhangt of kan worden verklaard waarom het tijdschrift politiek neutraal is. Dit is het geval voor l‟âme wallonne en de Moniteur officiel du Mouvement wallon. Het Recht is een fervent voorstander van de Meetingpartij. Deze partij is een Antwerpse politieke formatie (1862-1914) die ontstond als een coalitie van radicale liberalen met katholieken en flaminganten, maar die geleidelijk samenviel met de plaatselijke katholieke partij73. Het tijdschrift ligt met andere woorden op het kruispunt van twee verschillende ideologieën: de katholieke enerzijds en de liberale anderzijds. Het Recht onderlijnt de Vlaamsgezindheid van de Meetingpartij, die primeert op de ideologische tegenstellingen. “Neen! De meeting is niet klerikaal. Zij vereenigt in zich alle denkwijzen: liberalen, katholieken, maar Vlamingen vooral, die allen maar een doel hebben: de verheffing, het welzijn van het volk. Nooit mag of zal de meeting eene denkwijze overwegend zijn, tenzij de Vlaamsche, omdat de Vlaamsche zaak alleen de zaak van het volk is.” 74 Het Recht is uitgesproken antigeus, maar beschouwt zichzelf wel als liberaal. “O het zijn geen meetingisten of flaminganten, die afschrikken van het liberalismus; deze zijn liberaal in den grondwettelijken zin, dat is, vrijgezind en rechtvaardig. Maar gij, ellendige geuzen en andere straatschenders, wat anders hebt gij van het liberaal dan het woord? En dit woord doet gij luid ronken, terwijl gij onbeschaamd weg orde en rust stoort en de vrijheid krenkt om uwe heerschzucht te voldoen.” 75 De term Geus stamt uit de 16e eeuw en werd gebruikt voor de edelen die in opstand kwamen tegen het bewind van Filips II ten tijde van de Spaanse 73 WILS Lode, Meetingpartij, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) s.n., „De Meeting is het Volk, in: Het Recht, jg. 2, nr.34, p. 2 75 s.n., „Er is liberaal en liberaal‟, in: Het Recht, jg. 1, nr. 10, p. 3. 74 44 Nederlanden76. Doorheen de eeuwen evolueerde het begrip en kreeg het een andere invulling. In de 19e eeuw werd het een synoniem voor radicale antiklerikale liberalen. In bovenstaand fragment wordt de term geus gebruikt voor de antiklerikale liberalen van de liberale partij, de grootste concurrent van de katholieke partij. Doordat Het Recht zich afzet tegen de Geuzen, maar zichzelf toch als liberaal omschrijft, onderlijnt het zijn klerikale component. Het Recht veroordeelt niet enkel de antiklerikale instelling der Geuzen, maar tevens hun beleid en in de eerste plaats de verfransing. “Vlaamsch, als het volk waaruit ze gesproten zijn, waren de volksjongens der Meeting. Fransch tot in het merg der beenen zijn de mannen die zich geuzen noemen. In de raadzaal tijdens de meetingregering klonk niet alleen de taal des volks, overal in alle stukken, in het onderwijs werd aan onze taal den voorkeur, den voorrang, de eereplaats gegeven.…Antwerpen was het voorbeeld voor gansch het Vlaamsche land. Uitvloeisel van al wat vreemd en anti-Antwerpsch is, zijn de zoogezegde geuzen van vandaag bang dat het volk van Antwerpen weten zou wat ze vertellen. En ze schopten de taal van Antwerpen van het stadhuis waarop de Meeting haar in eere hersteld had. Maar ook de meeting had het volk lief, en beminde derhalve de taal van het volk! Geuzen verachten het volk in de ziel, en dragen het uiterlijk slechts schijnliefde toe. De hoogste uitdrukking van het volksbestaan is zijne taal. Wie het volk veracht, als de geuzen, kan dus zijne taal niet beminnen of vereeren. Verfransching van het stadhuis, verfransching van het onderwijs, verfransching onzer vlaamsche muziekschool, alles fransch wat de meeting vlaamsch gemaakt had: Ziedaar de Vlaamschgezindheid der geuzen.”77 Dit is een betoog tegen de verfransig die wordt verder gezet door de Geuzen, die al het werk van de Meetingpartij hebben terug geschroefd. Tegelijk geeft Het Recht te kennen hoe belangrijk taal is voor hen: het krijgt een ereplaats en is de uitdrukking van het volksbestaan. Dit is een pleidooi voor de vervlaamsing en tegen de verfransing. Door de Meeting te associëren met vervlaamsing en de Geuzen met verfransing worden beide strekking lijnrecht tegenover geplaatst en worden ze voorgesteld in termen van respectievelijk goed en kwaad. Tenslotte rekent het tijdschrift ook af met het „wanbeleid‟ van de liberale partij. “Men herinnert zich nog wat men na 11 juni 1878 in de geuzen- en snullenwereld hoorde. De liberalen waren boven, en nu gingen wij in ‟t luilekkerland leven. Nu zouden wij vrij zijn, de handel zou bloeien, de belastingen zouden verminderen, want de ministers zouden het profijtig aanleggen enz. enz. 76 77 BOEY Marcel en VALCKE Ludo, Geuzen, NEVB, Lannoo, 1998. s.n., „Vlaamsch en Geus‟, in: Het Recht, jg. 2, nr. 29, p. 2. 45 De Geuzen hebben hun woord gehouden, wij zijn nu vrij, op voorwaarde dat wij voor de Logiebazen kruipen en volgens hunne pijpen dansen. Handel en nijverheid bloeien, ‟t is daarom dat er zoovele fabrieken stilligen en dat men niet meer hoort van bankroeten. ‟t Is allerbest in ‟t land, en daarom lijden de werklieden gebrek en klagen de landbouwers de steenen uit den grond; minister Rolin heeft het laten hooren hoezeer de belangen der boeren hem ter herte gaan.…Het leger, dat zoovele miljoenen inzwelgt, en ten langen laatste toch weinig dienst bewijst, moet vergroot worden omdat sommige goudvogels geerne soldaatje spelen. … Vindt gij niet, lezers, dat ons geuzenbestuur waarlijk onze belangen behertigt? ‟t Wordt een gulden tijd voor de officiële penlikkers, maar voor ons, gewone stervelingen, voor ‟t Belgisch volk, zit het niet pluis.” 78 Men klaagt de aanhoudende ongelijkheid tussen Vlamingen en Franstaligen op de werkvloer aan, evenals het economisch wanbeleid, de sociaal-economische toestand van arbeiders en boeren en de nutteloosheid van het leger dat blijft uitbreiden. Het Recht rekent met de Geuzen af op basis van hun beleid en niet op basis van ideologie. Het Recht, beschouwt zichzelf als liberaal, maar laat indirect zijn sympathie voor de katholieke partij blijken: “Een punt van het katholiek program, waarover geen twijfel of geene betwisting mogelijk zijn kan, is dat onze partij hoofdzakelijk Vlaamsch is.” 79 Het woordje „onze‟ verraadt dat het blad zich aansluit bij de katholieke partij. Het tijdschrift zal het echter niet nalaten om kritiek te uiten. “Toen de wet van 1879 op het onderwijs uitgevaardigd werd, hebben de Vlamingen manhaftig en belangloos de katholieken terzijde gestaan in hunnen strijd voor de vrijheid van het onderwijs.…Zij sprongen dus voor de katholieken in de bres en hebben hen krachtdadig ondersteund. Wat hebben zij er door verkregen? Eenvoudig dat men scholen heeft afgeschaft waar er voortreffelijk Vlaamsch werd aangeleerd en die vervangen werden door nonnekensscholen waar men onze kinderen verbastert. Die onpolitieke handelwijze der hoofden van onze geestelijkheid heeft de Vlamingen zoo verbitterd, dat, moest morgen een nieuwe schoolstrijd uitbarsten, de katholieken gansch en geheel alleen zouden staan.” 80 . In 1879, toen de liberalen aan de macht waren, werd de wet Van Humbeeck afgekondigd, die een reorganisatie van het lager onderwijs tot gevolg had. Vooral de suprematie van het centrale gezag over de lagere overheden en de verwijdering van godsdienst uit het basisprogramma stuitten op verzet 78 s.n., „Leven de Geuzen, in: Het Recht, jg. 6 , nr.52 ,p. 2-3 (citaat p.2-3). (artikel overgenomen uit „De Brusselaar‟) 79 s.n., „Vlaamsch‟, in: Het Recht, jg. 14, nr. 26, p. 3. 80 s.n., „Onderwijs‟, in: Het Recht, jg. 20, nr. 36, p. 1. 46 bij de katholieken81. Toen deze opnieuw aan de macht kwamen in 1884 trachtten zij de voor hen nadelige gevolgen van de wet Van Humbeeck terug te schroeven. Het Recht is het niet eens met het schoolbeleid van de katholieke partij en beschouwt het eerder als een achteruitgang dan een vooruitgang. Het Recht omschrijft zich enerzijds als liberaal, doch weigert zich aan te sluiten bij de antiklerikale liberale partij, anderzijds koestert het sympathieën voor de katholieke partij doch zonder blindelings vertrouwen. Het tijdschrift is een weerspiegeling van de Meetingpartij, dat beide stromingen verenigt en bovenal Vlaamsgezind is. Ons Recht ligt volledig in de lijn van zijn voorganger. Het enige verschil is dat Ons Recht iets meer uitgesproken katholiek en minder antigeus is dan Het Recht. Reeds in het eerste nummer verklaart het tijdschrift: “De leuzen door de Meeting op hare vlag geschreven zijn ook de onze!”82De Meetingpartij is volgens Ons Recht de enige partij die oor heeft voor het volk.“De meeting heeft hare kracht aan hare volksliefde te danken …De holle politiek van woorden heeft zij door eene politiek van daden vervangen. Bijna veertig jaren houdt zij deze breede politiek vol en daarom zag zij, onder haar vaandel, mannen van alle gezindheid zich scharen, die het wel meenen met ons Antwerpen en met het volk. Vrijheid! Vlaamschgezindheid! Antimilitarism! Op deze drie eischen berust heel haar democratiek-programma. En om dat programma te verwezenlijken, ging hij steeds den rechten weg, noch vriend noch vijand ontziende, den oorlog verklarende aan ieder ministerie dat aan hare eischen geene voldoening zou geven.” 83 De Meetingpartij evolueerde geleidelijk aan naar een katholieke partij en deze evolutie is ook merkbaar in beide tijdschriften: Ons Recht is meer uitgesproken katholiek dan Het Recht. “Het verheugt ons te zien dat onze geestelijke overheid van lieverlede de waarheid begint te beseffen der bevestiging der katholieke Flaminganten, die jaren reeds – jammer genoeg zonder veel bijval- zeggen en herhalen dat, wil men de socialen vrede in Vlaamsch-België bevorderen, de hoogere standen de volkstaal, het Vlaamsch, moeten aanleeren om in voeling te kunnen blijven met het Vlaamschgebleven volk, ten einde het te kunnen leiden, beschaven, troosten en heropbeuren.” 84 Ons Recht is verheugd over de katholieke regering die eindelijk inzicht heeft verkregen in de Vlaamse kwestie en meerbepaald in de sociale gevolgen van de taalongelijkheid. Wil men een einde maken aan de sociale ongelijkheid tussen 81 DEPAEPE Marc, Onderwijs: lager onderwijs, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). De Opstelraad, „Wie wij zijn. Wat wij willen‟, in: Ons Recht, jg. 1, nr. 1, p. 1. 83 s.n., „De Zigeuners‟, in: Ons Recht, jg. 1, nr. 12, p. 1. 84 CATO, „Het Katholiek Congres en het Vlaamsch‟, jg. 4, nr. 15, p. 1. 82 47 Nederlandstalige en Franstalige Vlamingen, dan is het noodzakelijk dat ook laatstgenoemden, afkomstig uit de hogere klassen, de volkstaal aanleren. Hoewel het tijdschrift sympathieën koestert voor de katholieken, houdt het zich, net als Het Recht, niet in om kritiek te uiten. Dit zal uiteindelijk leiden tot de veroordeling van Ons Recht door de aartsbisschop van Mechelen, Mercier. Deze beschuldigt het blad van onterechte aantijgingen.“Het Blad getiteld „Ons Recht‟ tracht reeds sedert langen tijd, nu door lasterlijke aantijgingen, dan door klachten en verwijten die ons gezag aanvallen, de wederzijdsche verstandhouding tusschen geestelijkheid en bisschop te verzwakken en den geest der leerlingen van het Seminarie van ons afkeerig te maken.…Daarom verbieden wij door deze brief op straf van doodzonde aan elken geestelijke gezegd blad te ontvangen, te lezen of op welke wijze ook te ondersteunen en te verdedigen.”85, Ons Recht is geschokt en antwoordt daarop: “Wij konden ons ooren niet gelooven …En dat alles waarom? Omdat Ons Recht een onafhankelijk blad is, dat de waarheid zegt aan vriend en vijand en voor niets ter wereld zijn overtuiging onder tafels en stoelen steekt…. Ons Recht wordt uitsluitelijk opgesteld door zeer beproefde en overtuigde katholieken in woord en daad, en nooit heeft een zijner opstellers er aan gedacht het gezag onzer geestelijke herders te ondermijnen. Onze eenige zonde is, dat wanneer wij ondervonden dat men stilaan de Vlaamsche Katholieke Beweging trachtte te versmachten, wij onze Vlaamsche vrienden hebben wakker geschud en het alarm hebben geblazen.…Dat zal ons niet beletten als onderdanige katholieken onze plicht als kristen te vervullen. Nederig en onderdanig zullen wij de bevelen en raadgevingen onze geestelijke overheid ontvangen op geestelijk gebied, en met den meesten ijver en de diepste overtuiging zullen we den strijd voortzetten voor ons katholiek geloof. Wat we echter nooit zullen dulden, is dat onze vrijheid van burger ons wordt ontnomen, daar waar het geldt onze hoogere geestesontwikkeling en het behoud onze Vlaamsche nationaliteit. Geen mensch ter wereld kan ons dit beletten.”86 Hier geeft Ons Recht letterlijk te kennen dat zij bestaat uit overtuigde katholieken, maar dat zij zowel tegen vriend als vijand de waarheid spreekt. Ons Recht beschrijft zichzelf zoals het werkelijk is: eerlijk, ondubbelzinnig en bovenal Vlaams. Flandria heeft als doel “ Het volk verlossen van de hartbedervende en onvaderlandsche verfransching en het geestdempende en vrijheidsdodende ultramontanism.” 87 Het ultramontanisme is een stroming binnen het katholieke geloof die gelooft in de absolute 85 Vertaling van de brief van Mercier, aartsbisschop van Mechelen op het verbod van Ons Recht, gepubliceerd in Ons Recht, „Verbod‟, jg. 12, nr. 44, p. 1. 86 De Opstelraad, „Verbod‟, in: Ons Recht, jg. 12, nr. 44, p. 1. 87 s.n., „Ons eerste woord‟, in: Flandria, jg. 1, nr. 1, p. 1. 48 autoriteit van de paus, ultramontanen zijn dus radicale katholieken. Flandria is aldus een liberaal, antiklerikaal tijdschrift, doch onafhankelijk van politieke partijen. “Gesticht door loutere vaderlandsliefde is en blijft zijne leuze: voor ons volk, voor ons land door eigen kunst en eigen leven. Als liberaal blad is ons de vrijheid dierbaar, doch wij verlagen ons niet tot de ootmoedige dienaars te zijn, het zij om het even van welke partij. Boven de persoonlijke partijtwisten stellen wij de Vlaamschgezindheid! En Vlaamschgezindheid miskent, hij vindt in ons een bestrijder.” het 88 zij eender wie die Opdat de slagkracht van de Vlaamse Beweging zo hoog mogelijk zou liggen, pleit Flandria voor de samenwerking tussen de verschillende partijen. “Eendracht baart Macht. Wij, Flaminganten, zijn daar allen van overtuigd, en toch heerscht er nergens meer tweedracht dan in ‟t Vlaamsche kamp.” 89 Flandria wil het Vlaamse volk verlossen van het katholieke juk en roept daarvoor de hulp in van liberalen en intellectuelen in het algemeen. “In elk land is het eene maatschappelijke noodzakelijkheid dat de hoogere, dat wil zeggen de meer geleerde en meer ontwikkelde standen, rechtstreeks kunnen omgaan met de lagere, met de kleine burgerij, met den arbeidersstand. In ons land vooral, doet zich die noodzakelijkheid gelden op de dringendste wijze. Indien men de groote massa des Vlaamschen volks niet ter prooi wil werpen voor de voeten der geestelijkheid, dan moeten de leiders der liberale partij in Vlaamsch België, dan moeten de geletterden in het algemeen, en al wie eenigen verstandelijken of zedelijken invloed kan oefenen op die volksmassa, in staat wezen, met burger en boer te verkeeren, den minderen man in zijne eigen taal aan te spreken en bij middel van die taal te onderrichten en te verlichten.” 90 In het 19e eeuwse Vlaanderen waren de hoogste klassen Franstalig en de lagere klassen, zoals de boeren en de arbeiders, Nederlandstalig. De taal wierp met andere woorden een sociale barrière op. De onderste bevolkingslagen, die vanwege de taal, als tweederangsburgers werden behandeld, zochten hun toevlucht tot de katholieke Kerk. Deze hanteerde wél de volkstaal en verdedigde al snel de Vlaamse belangen. Flandria meent dat de onderste lagen enkel kunnen loskomen van de katholieke Kerk wanneer de bovenste lagen tevens het Nederlands machtig zouden zijn. Zo wordt een einde gemaakt aan de sociale barrière, krijgen beide lagen opnieuw voeling met elkaar en kan de intellectuele bovenlaag een morele invloed uitoefenen op de onderste lagen van de samenleving. Flandria beschouwt de vernederlandsing van de bovenste lagen als het voornaamste wapen tegen de geestelijke invloed. Niet alleen wordt hier de antiklerikale instelling van het tijdschrift onderlijnt, tevens 88 s.n., „Flandria‟, in; Flandria, jg. 5, nr. 175, p. 1. s.n., „Eendracht‟, in: Flandria, jg. 3, nr. 75, p. 98. 90 s.n., „Verbond der Vlaamsche liberale vereenigingen‟, in: Flandria, jg. 3, nr. 72, p.79-80 (citaat p. 80). 89 49 wordt kritiek geuit op de liberalen, die in Vlaanderen veelal tot de bovenste Franstalige klassen behoren, en -naar de mening van Flandria- te weinig inspanningen leveren voor hun eigen Vlaamse volk. Regelmatig zal Flandria dan ook haar ongenoegen over de liberalen uiten. “Het is de liberale pers, althans in sommige harer Fransche organen, die dag voor dag laster en bespotting uitstort over de Vlaamschgezinden in het algemeen, zonder nog zelfs de Vlaamschgezinde liberalen te sparen; die voor de moedertaal van meer dan drie millioen Belgen en voor hare voorstanders niets over heeft dan laffe kwinkslagen, uitschelding en verdenking.” 91 Flandria, dat zichzelf als liberaal omschrijft, uit kritiek op de liberalen vanwege hun desinteresse in de Vlaamse zaak, maar niet om ideologische redenen. Reeds uit de ondertitel „Vrijzinnig weekblad‟ kan men de ideologie van De Flamingant afleiden. Het tijdschrift ligt dan ook volledig in het verlengde van Flandria: het is antiklerikaal en de twee grote vijanden zijn de verfransing en de „verpaapsing‟. “Onze stelling, ons doel, of zoo men wil, de reden van ons bestaan en van ons streven is en blijft de innige overtuiging dat er, voor het Vlaamsche volk, geene opstanding, geene toekomst mogelijk is, indien het niet bevrijd wordt van zijne twee groote geesels: „verfransching en verpaapsching‟.” 92 Net als zijn voorganger, is het tijdschrift van mening dat de geestelijke invloed moet worden terug gedwongen. “tegen de poging der Roomsche geestelijkheid om den Staat te overmeesteren, tegen hare immer gevaarlijke, noodlottige inmenging in wereldlijke zaken, zullen wij ons bij voortduring, trots alle pauselijke encyclieken, uit al onze krachten verzetten.” 93 Dit werd gepubliceerd naar aanleiding van de Encycliek van Paus Leo XIII waarin staat dat de liefde tot de Kerk groter moet zijn dan de liefde tot het Vaderland. De Flamingant is het hier niet mee eens en wil de kerkelijke invloed zoveel mogelijk bedwingen. Het tijdschrift is voor de samenwerking tussen de verschillende politieke partijen, maar niet voor de versmelting. Er moet een goede verstandhouding komen tussen de verschillende partijen, maar iedereen moet de Vlaamse strijd voeren vanuit zijn ideologische overtuiging. “…-wij hebben het al herhaaldelijk verklaard- op welke wijze de Flamingant de Vlaamsche samenwerking verstaat. En die wijze is trouwens de eenige practische, de eenige mogelijke, daar ieder Vlaming, ‟t zij katholiek of liberaal, tot plicht heeft nevens de verdediging der 91 s.n., „Verbond der Vlaamsche liberale vereenigingen‟, in: Flandria, jg. 3, nr. 72, p.79-80 (citaat p. 79). s.n., „Het algemeen stemrecht‟, in: De Flamingant, jg. 2, nr. 32, p. 2. 93 s.n., „Kerk en Vaderland‟, in: De Flamingant, jg. 2, nr. 4, p. 1. 92 50 Vlaamsche zaak, ook de verdediging der andere beginselen voort te zetten die van zijne staatkundige, wijsgeerige of godsdienstige geloofsbelijdenis deel uitmaken.” 94 “Onder nationaal opzicht is De Zweep eerst en vooral VLAAMSCH en vervolgens VOORUITSTREVEND liberaal.” 95 De Zweep is net als de twee voorgaande tijdschriften sterk antiklerikaal: het klerikalisme is de grootste vijand. “Het werd gezegd en mag herhaald worden: het klerikalism is de vijand, de doodsvijand! Het klerikalism is de naaste, is de gevaarlijkste vijand der volksvrijheid. Het klerikalism de gezworen vijand des vooruitgangs in alle dingen, der openbare rust, der heiligste belangen van huisgezinnen en vaderland.” 96 De redenen waarom het klerikalisme wordt bestempeld als de doodsvijand zijn veelvuldig. Ten eerste zou de katholieke regering geen oor hebben naar de Vlaamse grieven. “Zooals iedereen weet, werden onze vlaamsche taalwetten onder een liberaal ministerie gestemd. Sedert de katholieken aan het bewind zijn, werd er voor de oplossing der bestaande vlaamsche grieven, tot hiertoe, niets gedaan. „Veel beloven en weinig geven is eene klerikale spreuk die overal in de sakristijen wordt aangeplakt.” 97 Vervolgens beschuldigt men de katholieke partij van ondoordachte beslissingen. De katholieken hebben bijvoorbeeld de invoerprijzen van graan en vlees verhoogd, wat rampzalige gevolgen had voor de bevolking. “De schandalige rol, die zekere klerikale uithongeraars, thans in de Kamers spelen, verwekt tegenwoordig veel opschudding onder het volk. Het vleesch en het graan met inkomende rechten belasten, is onvermijdelijk een grooten opslag op al de eetwaren verwekken. UITHONGERAARS van het volk zijn het, die dergelijke wet durven voorstellen. Deze UITHONGERAARS zijn zij, die duizenden onderwijzers met vrouw en kinderen op straat wierpen. UITHONGERAARS onder alle opzichten, want wie niet slaafsch handelt en denkt, zooals de onfeilbare drietuiters, wordt overal vervolgd en zedelijk en stoffelijk benadeeld.”98 Dit citaat handelt tevens over de schoolstrijd. Toen de katholieken opnieuw aan de macht kwamen in 1884 hebben zij een aantal veranderingen aangebracht in het onderwijsbeleid. Dit had als gevolg dat vele officiële scholen hun deuren moesten sluiten, waardoor tal van lesgevers op straat kwamen te staan. Ook de verplichte slaafse navolging van de katholieke leer wordt hier aangeklaagd. Wie het katholicisme in vraag durfde te stellen of wie waagde naar een officiële 94 s.n., „Links en Rechts. Verstandhouding ALLER Vlamingen, in: De Flamingant, jg. 2, nr. 5, p. 2. VAN THIELT J., „Vlaamsche Nationaliteit‟, in: De Zweep, jg. 12, nr. 33, p. 1. 96 WOESTE, „De vijand!‟, in: De Zweep, jg. 17, nr. 41, p. 1. 97 VAN THIELT J., „Veel beloven, in: De Zweep, jg. 17, nr. 23, p. 1. 98 s.n., „De uithongeraars!‟, in: De Zweep, jg. 19, nr. 20, p. 1. 95 51 in plaats van naar een katholieke school te gaan, werd vervolgd of benadeeld binnen de kerkgemeenschap. Ten slotte wordt hen tevens een enorme staatsschuld verweten. “Waarlijk! Het is zonderling dat de klerikale gazetten, die zoo gaarne de liberalen voor verkwisters uitmaken, met zorg het potje gedekt laten en niet melden, dat onder het spaarzaam klerikaal ministerie, de staatsschulden tot de kolossale som van NEGENTIEN HONDERD MILJOEN gerezen zijn. Dat is eene gepeperde saus voor België.”99 L‟âme wallonne is een bijzonder geval omdat op het eerste zich lijkt alsof het zich neutraal opstelt. Uit de verschillende ondertitels die het tijdschrift doorheen de jaren aannam (cfr. Bronnenmateriaal), blijkt echter dat l‟âme wallonne door verschillende organisaties werd ondersteund. Bij nader onderzoek bleken meerdere organisaties van liberale aard te zijn, waardoor men kan concluderen dat l‟âme wallonne tot de liberale stroming mag gerekend worden, al is hiervan niets te merken in de artikels. De Ligue wallonne de Liège was de belangrijkste patronerende organisatie. De patronerende organisaties verklappen niet enkel de ideologische voorkeur van het tijdschrift, maar kunnen ook verklaren waarom dit niet blijkt uit de artikels. L‟âme wallonne werd uitgegeven en gedirigeerd door de Ligue wallonne de Liège : “Assurément, notre ligne de conduite sera celle de la Ligue wallonne: nous opposer à la marée montante des prétentions flamingantes, faire valoir les droits des Wallons, et lutter pour eux, mettre en lumière les mérites de notre race, tel est notre programme. ” 100 Deze liga werd opgericht in 1897 onder impuls van Julien Delaite en met behulp van onder andere Charles-Jacques Comhaire, directeur van l‟âme wallonne. De Ligue wallonne de Liège streefde ernaar de politieke partijgrenzen te overstijgen. Men rekruteerde mensen die in de eerste plaats in hun programma geloofden, ongeacht hun politieke voorkeur. De Ligue wou vóór alles de Belgische eenheid bewaren en beschermen tegen het „flamingantisch gevaar‟, daarnaast wierpen ze zich op als verdedigers van de Waalse belangen, pleitten zij voor het behoud van het Frans als enige officiële taal van België, wouden ze dezelfde voordelen voor het Waals als voor het Vlaams, beiden beschouwd als een dialect, en tenslotte wou men een einde stellen aan de slechte verdeling van de openbare werken en van het budget tussen Vlaanderen en Wallonië101. De Ligue wallonne de Liège speelde een belangrijke rol in de 99 s.n., „1900 miljoen schulden‟, in: De Zweep, jg. 20, nr. 19, p. 1. La direction, „Notre Programme‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 1-2, p. 1. 100 101 verwijzen naar het precieze artikel met vermelding van de auteur Encyclopédie du mouvement wallon, 3dln., Charleroi, Institut Jules Destrée, 2000-2001, p. 1015. 52 Waalse strijd en domineerde de W.B. tot 1912, toen de Assemblée Wallonne haar leidende rol overnam102. Vanaf de tweede jaargang, die begon op 7 januari 1899, kreeg l‟âme wallonne een nieuwe ondertitel, die meteen duidelijk maakte dat ze vanaf nu eveneens onder patronage stond van la Société de Propagande Wallonne de Bruxelles. Deze organisatie had drie doelstellingen: het verdedigen van de verworven rechten van de Waalse ambtenaren, de franse taal en cultuur verdedigen en de Brusselse Waalse Liga‟s samenbrengen onder een gemeenschappelijke vlag103. Het was de eerste organisatie die kleur bekende, dat bleek meteen uit de ondertitel: „Cercle libéral‟. Ze verdedigden de overheersing van het Frans in publieke aangelegenheden: Vlamingen hadden het recht geadministreerd en berecht te worden in hun eigen taal, maar verder zou het niet komen. Het Frans was voor hen het bindmiddel van de Belgische staat, waaraan niet getornd mocht worden. De Société de Propagande organiseerde ook de eerste Waalse congressen in de jaren 1890. Ze miste echter slagkracht, voornamelijk doordat de Brusselse Liga‟s hun autonomie wensten te behouden en niet te vinden waren voor een unificatie. In 1898, onder presidentschap van Nestor Charbonnier, lid van de Ligue wallonne de Liège, gaf de Société de Propagande het blad „l‟Organe wallon‟ uit. In de eerste plaats een Belgicistisch blad, dat antwoord gaf op de angst van veel Walen om hun werk te verliezen na de afkondiging van verschillende taalwetten in de jaren voorheen. In 1899 werd het blad opgeslorpt door l‟âme wallonne. De definitieve slag werd echter toegebracht door de goedkeuring van de Gelijkheidswet die een breuk veroorzaakte binnen de Société de Propagande. De socialisten en sommige progressieve liberalen verlieten het gezelschap en wouden campagne voeren tegen de wet. Daarna slaagde de Société de Propagande er niet in om aan kracht te winnen en ebde ze langzaam weg, om definitief te verdwijnen in 1900. Op 28 mei 1899 kondigde l‟âme wallonne aan dat ze vanaf nu niet enkel werd gepubliceerd onder patronage van de Ligue Wallonne de Liège en de Société de Propagande Wallonne de Bruxelles, maar ook met de ondersteuning van de Ligue Wallonne d‟Ixelles, de Union nationale wallonne de Bruxelles, de Jeune Garde wallonne de Liège en de Cercle Les Wallons de Liège . Vanaf de derde jaargang voegde ook le Theâtre Nationale Wallon de Liège zich bij dit rijtje. Deze culturele organisatie droeg echter weinig bij tot de ideologie van l‟âme wallonne. Hoe ver deze ondersteuning ging werd niet gespecificeerd. Er werd vermeld dat de 102 LOTHE Jeanine, Les débuts du mouvement wallon, in: HASQUIN Hervé (ed.), La Wallonie, le pays, les hommes. Histoire-économies-sociétés, Bruxelles, La Renaissance du livre, dl II, 1976, p 194. 103 Encyclopédie du mouvement wallon, 3dln., Charleroi, Institut Jules Destrée, 2000-2001, p 1483 53 redactieraad samenwerkte met de meest bekende en meest geschikte verdedigers van Wallonië en dat de medewerkers zich overal in België bevonden. Er werd echter niet dieper ingegaan op de verhouding tussen l‟âme wallonne en de andere organisaties. Ik vond echter enkel informatie terug over de Ligue Wallonne d‟Ixelles en over de Jeune Garde wallonne de Liège, de sporen van de andere drie organisaties lijken te zijn uitgewist. De Ligue Wallonne d‟Ixelles werd opgericht in 1887 uit protest tegen de tweetaligheid van straatnamen. Ze diende als model voor de andere Brusselse liga‟s die later werden opgericht. In 1891 werd de Ligue d‟Ixelles, zoals beslist op het Congres te Brussel, voorzien van een orgaan, „La Défense wallonne‟. Hun programma kan kort worden samengevat: het flamingantisme bestrijden. De Ligue werd gedomineerd door liberalen, hoewel het officieel een apolitieke organisatie was. In oktober 1893 verdween la Défense wallonne en enkele jaren later sloot de Ligue d‟Ixelles zich aan bij L‟âme wallonne. Zoals reeds gezegd is niet duidelijk in welke mate de Ligue d‟Ixelles zijn stempel drukt op het blad. La Jeune Garde werd opgericht op 20 maart 1898 te Luik. Hun eerste zorg was de strijd tegen de Gelijkheidswet. Op 1 mei werd Charles-Jacques Comhaire benoemd tot vice-president, om uiteindelijk in november president te worden. De Jeune Garde verzette zich tegen de Vlaamse taaleisen en tegen de effecten van het flamingantisme. Ze nam deel aan belangrijke manifestaties en organiseerde zelf congressen, die zowel handelden over culturele als politieke onderwerpen, waarop sprekers als Julien Delaite werden uitgenodigd. L‟âme wallonne was een verzamelplaats voor politiek geëngageerde organisaties die allemaal hetzelfde doel hadden: „le péril flamingant‟ bestrijden. Ze werden allemaal gekenmerkt door een uitgesproken antiflamingantisme en waren allen actief in de strijd tegen de Vlaamse taaleisen die het politiek toneel rond de eeuwwisseling beheersten. Een aantal patronerende of ondersteunende organisaties behoorden tot de liberale strekking. Doch blijkt dit niet uit de artikels. Dit kan verklaard worden doordat de Ligue wallonne de Liège, die het zwaarst zijn stempel op l‟âme wallonne drukte, politiek onafhankelijk was. In hoeverre de invloed ging van de Société de Propagande en de andere organisaties is moeilijk te meten, aangezien hun doelstellingen aanleunen bij de Ligue wallonne de Liège en er geen afzonderlijke rubrieken gewijd zijn aan de patronerende organisaties, met uitzondering van de Luikse Liga. De Moniteur officiel du Mouvement wallon is de opvolger van l‟âme wallonne en stond net als zijn voorganger onder patronage van de Ligue wallonne de Liège. Het tijdschrift werd daarnaast tevens ondersteund door de Ligue wallonne de Brabant. Deze werd opgericht in 1905 en verenigde en coördineerde de Brusselse Liga‟s. De Ligue de Brabant organiseerde 54 tevens een Waals congres in 1906, maar dit had minder impact dan het congres uit 1905, georganiseerd door de Ligue wallonne de Liège te Luik, waar voor het eerst sprake was van l‟âme wallonne. Beide patronerende organisaties hadden als hoofddoel het bestrijden van het flamingantisme en waren politiek neutraal. Dit verklaart waarom de Moniteur zich niet uitspreekt over een ideologische voorkeur. Het meest opvallend is het contrast tussen de Vlaamse en de Waalse tijdschriften. De Vlaamse tijdschriften spreken zich duidelijk uit over hun ideologische voorkeur en motiveren deze beslissing, in tegenstelling tot de Waalse bladen die hun ideologische voorkeur niet kenbaar maken. Wat betreft de Vlaamse tijdschriften is het veelal niet enkel vanwege de ideologie, maar ook vanwege het gevoerde beleid dat men zich voor of tegen een bepaalde partij uitspreekt. Het Recht en Ons Recht vertolken beide de Meetingpartij, die op het kruispunt ligt van twee ideologieën. Flandria, De Flamingant en De Zweep zijn allemaal vrijzinnig en antiklerikaal. De meeste Vlaamse tijdschriften beschrijven zichzelf in de eerste plaats als Vlaamsgezind en pas daarna als katholiek of liberaal en zijn van mening dat een samenwerking tussen de verschillende politieke partijen de Vlaamse strijd ten goede komt. De Waalse tijdschriften uiten hun ideologische voorkeur niet. Bij l‟âme wallonne kan men via de patronerende organisaties de ideologische voorkeur achterhalen en verklaren de patronerende organisaties waarom het deze voorkeur niet uit. Dit is ook het geval bij de Moniteur officiel du Mouvement wallon. De ideologie is in de Waalse tijdschriften ondergeschikt aan de strijd tegen „le péril flamingant‟, dat de rode draad vormt doorheen de vier bestudeerde Waalse tijdschriften. Kortom, de bestrijding van het flamingantisme primeert. 55 4.3. De Taalstrijd Bij het ontstaan van België, in 1830, waren de bovenste bevolkingslagen volledig verfranst. Deze verfransing begon reeds in de 18e eeuw, ten tijd van de Oostenrijkse Nederlanden, en werd onder Frans bewind (1795-1815) nog versterkt. De strenge taalpolitiek van Willem I ten tijde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) kon deze verfransing niet tegengaan. Ondanks het feit dat bij het ontstaan van België 95% van de inwoners van Vlaanderen enkel Vlaams sprak, werd het Frans gekozen als enige officiële taal van België en werd het Vlaams enkel nog gebruikt voor het lager onderwijs, de lagere rechtbanken en in de gemeenteraden van kleinere gemeenten104. Dit was voornamelijk uit afkeer tegen het bewind van Willem I en omdat het Frans een wijdverspreide cultuurtaal was die voorrang kreeg op het Vlaams, dat niets meer was dan een dialect105. De Walen hadden hun dialecten opgegeven voor het Frans, het cement van de nieuwe staat, dus moesten de Vlamingen hetzelfde doen. Het Vlaams werd erkend als een overblijfsel van het verleden dat alleen folkloristisch zou blijven bestaan106. Desalniettemin werden literatoren die in het Vlaams publiceerden aangemoedigd en werd aldus het Vlaams gereduceerd tot een cultuurtaal, gebruikt door enkele schrijvers die in het Nederlands bleven publiceren. Deze auteurs worden aanzien als de grondleggers van de Vlaamse Beweging. Aanvankelijk vond deze groep schrijvers weinig aanhang bij de Vlaamse bevolking, maar na het petitionnement van 1840 (cfr. pp. 6-7) kwam een publiek debat op gang over de onderdrukking van de Vlaamse taal en vergrootte hun aanhang. Langzaam maar zeker groeide de V.B. uit tot massabeweging. In een eerste fase, vanaf het ontstaan van de V.B. tot aan de Eerste Wereldoorlog, stond de Vlaamse strijd volledig in het teken van de taal. De Waalse Beweging, die ontstond als reactie op de V.B., concentreerde zich hierdoor in een eerste fase eveneens hoofdzakelijk concentreerde op de taal. De Belgische binnenlandse politiek werd met andere woorden tot aan WO I beheerst door de taalstrijd. Het belang van de taalstrijd is opvallend in zowel de Vlaamse als de Waalse tijdschriften: het merendeel van artikels handelt over taal. Sommige bladen gaan heel diep in op het belang van 104 VOS Louis, Van België naar Vlaanderen, in: VOS Louis en DEPREZ Kas (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Antwerpen, Houtekiet, 1999, p. 92. 105 WITTE Els en CRAEYBECKX Jan, Politieke geschiedenis van België sinds 1830. Spanningen in een burgerlijke democratie, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, p. 53. 106 VAN HAEGEDOREN Maurits, Van taalstrijd tot staatsvorming, Leuven, Davidsfonds, 1983, p. 32. 56 taal, anderen beperken zich tot een analyse van de bestaande toestand. Bij deze laatste kan niet worden afgeleid of een etnische of civiele houding wordt aangenomen tegenover taal. Alle tijdschriften echter, ook diegenen die oppervlakkig blijven wat betreft de betekenis van taal, gaan in op de taalstrijd. De argumenten die men hierbij aanvoert voor het behoud van het Nederlands of het Frans kunnen van etnische of civiele aard zijn. Het is echter niet zo dat een etnische visie op taal automatisch een etnische argumentatie betreffende de taalstrijd tot gevolg heeft. Beide zaken staan los van elkaar en moeten om die reden afzonderlijk geanalyseerd worden. 4.3.1. De betekenis van taal Men kan twee taalvisies onderscheiden: een etnische enerzijds en een civiele anderzijds. In een etnische taalvisie zijn taal en volk onlosmakelijk met elkaar verbonden. De taal maakt een wezenlijk onderdeel uit van de identiteit van een volk. Ontneemt men een volk zijn taal, dan wordt het aangetast in zijn identiteit en houdt dat volk op te bestaan. Uitdrukkingen als „Zonder taal geen volk‟, „de taal is gans het volk‟ of „de taal is de ziel van het volk‟ zijn voorbeelden van een etnische invulling van taal. In de meeste Vlaamse tijdschriften krijgt taal een etnische invulling. De enige twee uitzonderingen hierop zijn De Flamingant, want deze geeft niets prijs over de betekenis van taal en De Zweep die een civiele taalvisie verkondigt. Sommige tijdschriften, zoals Het Recht, zijn daarin eenduidig, andere, zoals Flandria, mengen etnische en civiele elementen. Aanhangers van de civiele taalvisie hechten minder belang aan taal. Taal is belangrijk, maar is niet de kern van een volk; het is een communicatiemiddel en een manier om ons denken vorm te geven. Taal en volk worden met andere woorden niet aan elkaar gekoppeld. De Waalse tijdschriften hebben, op één uitzondering na, namelijk le coq wallon, een civiele taalvisie. In wat volgt worden citaten die meer duidelijkheid geven over de taalvisie van de verschillende tijdschriften besproken en verduidelijkt. Eerst zullen citaten die een etnische taalvisie verkondigen worden behandeld, vervolgens het blad Flandria, dat etnische en civiele elementen mengt en ten slotte komen civiele citaten aan bod. Binnen de V.B. of de W.B. kan taal dus zowel een etnische als een civiele invulling krijgen. Het Recht hecht uitermate veel belang aan taal. Het tijdschrift acht het onbetwistbaar “dat het bestaan van een volk slechts kan verzekerd worden door het behoud zijner moedertaal.” 107 en 107 s.n., „La clef flamande‟, in: Het Recht, jg. 10, nr. 37, p. 1. 57 omschrijft de taal als “ het zintuig der rede; de vrucht , de spiegel en de tolk van het volksleven; het voertuig der beschaving. De taal is het volk, gelijk de stijl de mensch.”108 Het Recht verdedigt de stelling „zonder taal geen volk‟ en heeft dus een zuiver etnische kijk op taal. Andere citaten als “… onze taal, de ziel en de veropenbaring van een volk …” 109 bevestigen dit. Het Recht wordt daarin bijgestaan door zijn opvolger Ons Recht. Ons Recht omschrijft de taal als het cement van de natie: “Geen taal is medium van kommunikatie tussen individuën alleen. Zij is ook de band van eenheid tussen het individu en zijn volk. Wij spreken gaarne van onze taal als onze moedertaal. Maar eigenlijk ten onrechte.‟t Is wel waar, door die taal sprak het eerst tot ons in klanken, die wij nimmer kunnen vergeten, het liefhebbend hart van onze moeder. Maar eigenlijk sprak tot ons niet onze moeder alleen. Door haar sprak tot ons ook het hart van dat volk, waartoe zij behoort. En nu, gij weet het, als iemand zijn moeder antwoordt in eene vreemde taal, die zij niet verstaat, dan vestigt daarmede een klove tussen hem en haar. … Doet men nu dit met zijn moeder, dan doet men dit daarmede ook met het volk, welks vertegenwoordigster en mondstuk zij is. Niemand neemt als zijn eigen aan een taal, die aan zijn volk vreemd is en blijft dan nog met zijn volk één.” 110 Net als zijn voorganger hecht Ons Recht veel belang aan taal: zij bindt het individu aan zijn volk. Verandert men van taal, dan gaat de band met zijn volk verloren. Ons Recht zegt indirect: „zonder taal geen volk‟, waardoor taal een etnische invulling krijgt. Dit wordt bevestigd in wat volgt: “De taal is het omhulsel, dat alles, wat tot een volk behoort, samenbindt en tot één maakt. ‟t Is de schil om de vrucht, de huid om het lichaam, de bast om de boom, die er is niet alleen om samen te binden en in te sluiten, maar ook af te sluiten van wat buiten is en tegelijk om alle gezonde groei en uitbreiding mogelijk te maken. Beschadig de schil of neem het geheel weg om een ander ervoor in de plaats te stellen en de vrucht gaat dadelijk tot ontbinding over. Nationaliteit is geen dood ding, maar een levend, groeiend organisme.” 111 De taal is de schil, de natie is de vrucht: ontdoet men een volk van zijn taal, dan sterft het volk. Dit is een metafoor voor „zonder taal geen volk‟. In “‟t Is de schil om de vrucht …die er is niet alleen om samen te binden en in te sluiten, maar ook af te sluiten van wat buiten is ... “ zit nog een etnisch element verborgen: taal wordt beschouwd als een criterium voor exclusie. De taal heeft volgens Ons Recht een dubbele functie: enerzijds bindt 108 s.n., „Vlaamsche Zaak‟, in: Het Recht, jg. 6, nr. 31, p. 4. s.n., „Vrijheid en Vaderland‟, in: Het Recht, jg. 8, nr. 8, p. 1. 110 s.n., „Taal en Nationaliteit‟, in: Ons Recht, jg. 13, nr. 41, p. 3. 111 s.n., „Taal en Nationaliteit‟, in: Ons Recht, jg. 13, nr. 42, p. 3. 109 58 de taal het volk, anderzijds worden buitenstaanders die de taal niet machtig zijn geweerd. Uitsluiting op basis van taal is een etnisch kenmerk. Tal van andere citaten bevestigen de etnische taalvisie van Ons Recht, al kan dit vaak enkel indirect worden afgeleid. Het is onnodig al deze citaten te behandelen, ze zeggen immers allemaal hetzelfde. Ter vervollediging volgt nog één voorbeeld: “… de bestuursinrichting van een land oefent een te grooten invloed uit op het wezen van het volk en inzonderheid op het lot der nationale taal, kenmerk der eigenaardigheid en waarborg voor het behoud van het ras … 112 . De taal wordt omschreven als de „waarborg voor het behoud van het ras‟, dit is opnieuw zoveel als „zonder taal geen volk‟. Le coq wallon is het enige Waalse tijdschrift dat een etnische visie op taal heeft. De Waalse tijdschriften gaan zelden diep in op de betekenis van taal. Sporadisch vond ik per tijdschrift een citaat terug waaruit de houding ten opzichte van taal duidelijk werd, wat betreft le coq wallon was dit: “Nous bondissons de colère, quand on veut, par le langage, porter atteinte à notre personnalité ethnique, aux habitudes de notre race gauloise.” 113 Voor Le coq wallon maakt de taal deel uit van de Waalse identiteit en van de gewoontes van het Gallische ras. Dit tijdschrift hecht meer belang aan taal dan zijn Waalse collega‟s, maar minder dan de Vlaamse strijdschriften. Le coq wallon zegt dat de Vlamingen, door de taal aan te vallen, tevens de Waalse identiteit aanvallen, maar niet dat daardoor het Waalse volk ophoudt met bestaan. Net als de voorgaande Vlaamse tijdschriften koppelt het blad taal en volk aan elkaar. De taal maakt een wezenlijk onderdeel uit van de Waalse identiteit, maar nergens staat „zonder taal geen volk‟. Le coq wallon heeft een etnisch visie op taal, maar die is minder radicaal dan bij de Vlaamse tijdschriften die taal en het voortbestaan van een volk aan elkaar koppelen. Flandria is een uitzondering binnen de bestudeerde Vlaamse tijdschriften. Volgend citaat bewijst dit: “Een volk sterft met zijne taal, of, nauwkeuriger gezegd, het lijft zich in den volksstam wiens taal het aangenomen heeft.” 114 Enerzijds wordt de stelling „zonder taal geen volk‟, een etnisch kenmerk, verdedigd, anderzijds bevat het tweede deel van het citaat een civiel kenmerk, namelijk dat men door de kennis van een taal kan toetreden tot een bepaald volk. Met andere woorden, men kan zelf kiezen tot welk volk men behoort, zolang men de taal spreekt of aanleert. 112 Ons Recht, „Hooger Onderwijs voor ‟t Volk na zes jaar‟, in: Ons Recht, jg. 6, nr. 46, p. 2. GALLUS, „Pas d‟équivoque‟, in: Le coq wallon, jg. 1, nr. 6, pp. 2-3 (citaat p. 3) 114 LODWIGING, „Gouwe – en taalgrenzen‟, in: Flandria, jg. 5, nr. 212, pp. 443-445 (citaat p. 444) 113 59 Verder worden in het discours van Flandria zowel civiele als etnische elementen aangetroffen. Het tijdschrift omschrijft de taal als “ … de ziel van alle vooruitgang. Ontneem de mens het woord, en de maatschappij zal tot het lage peil der dierlijkheid afdalen.” 115 . Flandria legt tevens de nadruk op de gelijkheid der beide landstalen: “Beide talen zijn bronnen van verlichting en voorspoed voor ons vaderland; geen van beiden mag voor ons verdwijnen als voertuig van beschaving.” 116. De taal wordt omschreven als de ziel van de vooruitgang en als voertuig van de beschaving. Taal is dus belangrijk voor de vooruitgang, voor de toekomst, maar bepaalt niet wie we zijn. Dit vertolkt een civiele taalvisie. Ook de gerichtheid naar de toekomst en de nadruk op de evenwaardigheid der beide landstalen is typerend voor civiele discours. Andere citaten verkondigen echter de etnische stelling „zonder taal geen volk‟: “Bij zoo een uitstekend volk als de Vlaamsche Belgen, die eens aan het hoofd der Europeesche beschaving stonden, en thans nog schitteren door hunne kunstenaars, denkers en dichters, is de ondergang der moedertaal de zedelijke, geestige, ja nationale dood! De wederherstelling, de vereering der moederspraak is het leven, de beschaving, de ontwikkeling van het volk.” 117. De inhoud hiervan sluit aan bij deze van Het Recht en Ons Recht. De laatste zin legt de nadruk op de taal als motor van de beschaving, waarmee het blad opnieuw etnische en civiele elementen mengt, hoewel de boodschap duidelijk etnisch blijft, wat ook blijkt uit het volgende: “Met de vreemde taal, komt er een vreemde geest, treedt er een bastaardvlaming op, soms nog erger. De taal is gansch het volk. De taal weerspiegelt het innerlijke” 118. De Zweep is het enige Vlaamse tijdschrift dat een civiele taalvisie verkondigt.. Het omschrijft de taal als “ … het groote voertuig, ja de ziel van alle volksbeschaving”119. De taal is volgens De Zweep de motor van de beschaving en dus een noodzakelijk instrument voor de vooruitgang der mensheid. “Een volk dat noch taal noch vrijheidszin bezit, is geen volk. Het is rijp voor de slavenketen.” 120 . Taal en vrijheidszin worden aan elkaar gekoppeld als noodzakelijke voorwaarden voor een menswaardig bestaan van een volk. Door deze twee zaken onderscheiden mensen zich van slaven, die niet meer aanzien hebben dan dieren. 115 s.n., „Onderwijs‟, in: Flandria, jg. 1, nr. 18, p. 1. s.n., „Aan de Vlaamsche Belgen‟, in: Flandria, jg. 1, nr. 1, p. 2. 117 s.n., „Spreekt onze kroonprins Nederlandsch?‟, in: Flandria jg. 1, nr. 2, p. 2. 118 s.n., „Vlaanderen‟, in: Flandria, jg. 2, nr. 23, p. 1. 119 VAN THIELT J., „Vlaamsche Liberale Partij‟, in: de Zweep, jg. 17, nr. 7, p. 1. 120 GEUS, „Arm Vlaanderen‟, in: De Zweep, g. 17, nr. 21, p. 1. 116 60 Wallonia heeft een zuiver civiele taalvisie.“Les langues sont des communicatrices et même des créatrices de pensée, de religion, de morale, d‟art, de science, d‟action.” 121 De taal wordt hier omschreven als een communicatiemiddel en zelfs als de schepper van denken, religie, moraal, kunst, wetenschap en actie. Meteen valt op dat Wallonia veel minder gewichtig is over taal dan de Vlaamse tijdschriften: nergens wordt taal aan de identiteit van een volk gelinkt. Ook l‟âme wallonne heeft een zuiver civiele visie op taal. Volgend citaat bewijst dit. “Qu‟est ce qu‟une langue? C‟est un moyen de communication avec nos semblables ; c‟est un instrument de lutte pour l‟existence. Quelle est donc la meilleure langue ? Sans conteste, celle qui est parlée par le plus grand nombre d‟hommes de culture supérieure.” 122 Het eerste deel van het citaat gaat over de taal als communicatiemiddel. Het tweede deel “ c‟est un instrument de lutte pour l‟existence” gaat vermoedelijk over de taal als broodkwestie: wie werk wil is beter af met het Frans dan met het Vlaams. L‟âme wallonne verdedigt het behoud van het Frans dus uit economische overwegingen: het Frans is een wereldtaal in tegenstelling tot het Vlaams en biedt dus veel meer mogelijkheden. Wil men een goede job wil of is men georiënteerd op het buitenland, dan is de kennis van het Frans noodzakelijk en die van het Nederlands overbodig en zelfs nutteloos. L‟âme wallonne heeft dus een civiele visie op taal, want nergens worden taal en volk aan elkaar gekoppeld. De Moniteur officiel de Mouvement wallon geeft enkel prijs hoe ze níet over taal denkt. In wat volgt drijft de Moniteur de spot met enkele Vlaamse uitspraken, die een etnische taalvisie vertolken. “La langue est l‟âme de la nation, c‟est la nation elle-même. (J.F. Willems) C‟est l‟anéantissement des nations polylingues : la Suisse n‟est donc pas une nation ! La langue est le seul et unique signe auquel on reconnaît un pays (Th. Van Ryswyck) Là où il y a plusieurs langues, il n‟y a donc pas de patrie !! La Belgique n‟existe donc pas ?… Après soixante-quinze ans, ces gens là, les flamingants, n‟en sont pas encore arrivés au concept sain de la nationalité belge.”123 Dit toont aan dat men het niet eens is met de Vlaamse uitspraken en dat men de stelling „de taal is de ziel van het volk‟ niet aanhangt. Welke houding men echter wel inneemt ten aanzien van taal kan hieruit echter niet worden afgeleid. 121 FELLER Jules, „Les etudes wallonnes dialectales‟, in: Wallonia, jg. 22, nr. 2, pp. 65-83 (citaat p. 67) PICCOLO, „Le flamand est inutile‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 7, pp. 110-111 (citaat p. 110) 123 s.n., „In Vlaanderen Vlamsch ! Folie ou gâtisme?‟, in: Moniteur officiel du Mouvement wallon, jg. 1, nr ; 4, pp. 35-36 (citaat pp. 35-36) 122 61 Het verschil tussen de Vlaamse en Waalse tijdschriften is bijzonder groot. Aan Waalse zijde treft men slechts één (genuanceerde) etnische taalvisie aan, in tegenstelling tot de Vlaamse tijdschriften die – op twee uitzondering na – stuk voor stuk een etnische visie hebben op taal, al dan niet in combinatie met civiele elementen. 4.3.2. Argumenten ter behoud van de eigen volkstaal De Vlaamse en Waalse tijdschriften voeren verschillende argumenten aan ter behoud van respectievelijk het Nederlands en het Frans of ter verdediging van de taalgelijkheid. De enige twee argumenten die aan beide zijden terug komen zijn (1) de superioriteit van de eigen taal en (2) de gelijkheid tussen Vlamingen en Walen. Wel is het zo dat de Vlaamse tijdschriften onderling en de Waalse onderling vaak dezelfde argumenten aanvoeren. In wat volgt worden alle argumenten die in de negen tijdschriften aan bod kwamen afzonderlijk behandeld. Eerst worden deze behandeld die door beide kampen als argument worden aangevoerd, vervolgens komen de Vlaamse argumenten aan bod en ten slotte de Waalse. - Superioriteit De superioriteit van de eigen taal wordt als argument aangevoerd door Flandria en l‟âme wallonne. Flandria associeert het Vlaams met literatuur en tracht daardoor de schoonheid der Vlaamse taal te onderlijnen. “Wij hebben een eigene moedertaal, die, met overschot, tegen de schoonste levende talen kan opwegen, en eene letterkunde, met eenen overvloedigen schat van echte meesterwerken verrijkt. De Walen hebben enkel eene ruwe, ongesnoeide taal, die niet genoeg ontwikkeld is om tot schrifttaal te kunnen dienen; diensvolgens zijn zij verplicht op de school eene vreemde taal aan te leren” 124 . Tal van meesterwerken werden reeds in het Vlaams geschreven, wat bewijst dat het recht van bestaan heeft. Het Waals is volgens Flandria niets meer dan een onderontwikkeld dialect dat niet gebruikt kan worden als literaire taal, waardoor Walen zijn overgeschakeld op het Frans. Het tijdschrift is van mening dat het Vlaams superieur is ten opzichte van het Waals en kijkt daardoor niet enkel neer op de Waalse taal, maar tevens op de Walen. Ongelijkheid op basis van moedertaal is een etnisch kenmerk. De moedertaal wordt immers niet vrij gekozen, maar wordt bepaald door de familie. Uitsluiting op basis van gedetermineerde kenmerken, is typerend voor etnische discours en 124 s.n., „Onderwijs‟, in: Flandria, jg. 2, nr. 1, p. 1. 62 vinden we tevens in de rest van de citaten terug. L‟âme wallonne gebruikt het zelfde „dialectargument‟ als Flandria, maar deze keer wordt het toegepast op het Vlaams. “On pouvait prévoir qu‟en quelque cinquante années, si les choses se fussent poursuivies de la sorte, le flamand serait devenu peu à peu, en Belgique, ce que le breton, le normand, sont devenus en France, un dialecte intéressant, conservé par les petites gens des campagnes, mais n‟ayant plus la prétention de s‟imposer comme langue littéraire. Cela eût – il été un mal ? ” 125 . Het Vlaams wordt aldus aanzien als een interessant dialect, gesproken door de inwoners van het platteland, maar allerminst als literaire taal. Beide tijdschriften voeren dezelfde argumenten aan, maar passen het telkens toe op de andere. Beiden hanteren een etnisch discours, maar hierin gaat l‟âme wallonne het verst. L‟âme wallonne erkent drie superieure talen: Het Frans, het Engels en het Duits. “Quelle est donc la meilleure langue? Sans conteste, celle qui est parlée par le plus grand nombre d‟hommes de culture supérieure. Il y a actuellement trois langues qui donnent une supériorité certaine à ceux qui les parlent : ce sont le français, l‟anglais et l‟allemand… Il ne s‟agit pas de savoir si le français est supérieur à la moedertaal. Nous accordons à la langue flamande toutes les qualités imaginables ; mais elle a un défaut que rien ne saurait compenser : c‟est qu‟elle est parlée par quelques millions d‟hommes seulement.” 126. L‟âme wallonne erkent het Vlaams, maar omdat het niet door voldoende mensen wordt gesproken, wordt het Frans en niet het Vlaams naar voren geschoven als de geschikte taal voor België. In het citaat zelf beweert l‟âme wallonne dat ze het Vlaams niet als minderwaardig aanziet, maar dit wordt later tegengesproken, men zegt immers letterlijk dat er drie superieure talen bestaan. De superioriteit van het Frans wordt nogmaals onderlijnd: “L‟ignorance du français, est, en fait, et restera malgré tout, une cause d‟infériorité” 127 . Dit spreekt voor zich: wie het Frans niet kent zal altijd ondergeschikt blijven. Concreet wil dit zeggen dat Vlamingen die het Frans niet machtig zijn altijd ondergeschikt zullen blijven aan Franstaligen. Dit bevat een pleidooi voor ongelijkheid op basis van taal en getuigt van intolerantie. Om die redenen is het citaat etnisch. De Franse taal wordt bovendien ook om etnische redenen verdedigt: “Laissez-moi cependant ajouter quelques mots pour la cause de français. C‟est la plus claire, la plus limpide des langues : c‟est une charmeresse, une immortelle ; c‟est la langue diplomatique, et enfin c‟est la langue de vos amis, presque le vôtre. Songez que les Belges et les Français sont 125 s.n., „Le Flamingantisme‟, in: l‟âme wallonne, jg. 2, nr. 35, p. 115 PICCOLO, „Le flamand est inutile‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 7, pp. 110-111 (citaat p. 110-111) 127 s.n., „La liberté des Langues, in: l‟âme wallonne, jg 1, nr. 20, p. 312. 126 63 profondément alliés par le sang et par une commune histoire” 128 . De Franse taal wordt door l‟âme wallonne omschreven als: duidelijk, helder, charmant, onsterfelijk, de taal van de diplomatie en de taal van ons vrienden, de Fransen. Om die redenen – argumenteert het bladmoet het Frans behouden blijven als enige officiële taal van België. Daarbij voegt het als argument toe dat Belgen en Fransen door bloed en een gemeenschappelijk geschiedenis verbonden zijn. Het tijdschrift voert met andere woorden twee etnische argumenten aan ter behoud van het Frans: de bloedband en het gemeenschappelijk verleden. - Gelijkheid Ons Recht, De Zweep, Wallonia en l‟âme wallonne ijveren voor de gelijkheid der beide landstalen. De nadruk ligt hierbij op rechtvaardigheid en de gelijkheid tussen twee volkeren, twee civiele kenmerken. L‟âme wallonne mengt civiele met etnische elementen. Enerzijds is de gelijkheid der beide landstalen de enige oplossing voor het conflict tussen Vlaanderen en Wallonië, anderzijds is l‟âme wallonne er van overtuigd dat die gelijkheid reeds bestaat. Dit getuigt van irrationaliteit en is een etnisch kenmerk. Ons Recht ijvert voor de gelijkheid tussen Vlamingen en Walen.“Welnu, GELIJKHEID alleen is het streven, de behoefte en het belang van den Vlaming. En voegen wij er gerust bij, ook van den Waal; in een gezin waar gelijkheid heerscht, en niemand onrechtmatig de bovenhand tracht te hebben, heerscht ook orde en rust, en dit is ieders belang. Koning Albert erkent de gelijkheid van verdiensten van beide rassen, „vereenigd door een gemeenschappelijken roem, en die moeten vereenigd blijven in den ontwikkeling en de kultuur hunner aangeboren hoedanigheden.‟ Welnu de Koning weet beter dan wie ook, dat de kultuur van aangeboren hoedanigheden enkel kan geschieden in de aangeboren taal …”129. Het tijdschrift argumenteert dat de gelijkheid tussen Vlamingen en Walen de enige manier is om de rust in België te doen terugkeren. Het verwijst tevens naar een uitspraak van koning Albert, die de Vlamingen en Walen erkent als twee verschillende volkeren en die pleit voor het behoud van de Waalse én Vlaamse cultuur. Volgens Ons Recht kan de cultuur enkel gewaarborgd worden via het behoud van de eigen moedertaal. Indirect zegt Ons Recht dat de taalgelijkheid een voorwaarde is voor de gelijkheid tussen Vlamingen en Walen. Aangezien Ons Recht pas ontstond na de goedkeuring van de Gelijkheidswet, wordt vooral gedoeld op de 128 129 JAUDON René, „ A propos du flamingantisme‟, in : l‟âme wallonne, jg. 2, nr. 56, pp. 444-445 (citaat p. 444) SEVERUS, „Nieuws van de Week‟, in: Ons Recht, jg. 13, nr. 2, p. 1. 64 feitelijke ongelijkheid in België tussen Vlamingen en Walen, die in de eerste plaats het gevolg was van de niet naleving van de taalwetten. De Zweep omschrijft België als de uitkomst van een politieke beslissing, die weinig rekening hield met de realiteit. De realiteit is dat er in België twee volkeren leven die enkel door de politiek aan elkaar gebonden zijn. Vlamingen en Walen kunnen enkel samenleven, indien ze beiden elkanders taal respecteren. De Zweep pleit dus voor de gelijkheid der beide landstalen, enkel zo kunnen Vlamingen en Walen in hetzelfde huis blijven wonen.“Zie, wanneer men politieke grenzen met taalgrenzen blijft verwarren, dan is er geene mogelijkheid om verder te redeneeren. Als men echter verstandig de zaken onderzoekt komt men tot de slotsom, dat twee volksstammen door de politiek in dezelfde grens verbonden, alleen vreedzaam en gelukkig kunnen samenleven, wanneer beiden de taal, dat is de volksaard, het wezen des volks, zijner broederen eerbiedigt. Op die voorwaarde alleen kan voor die twee volksstammen één Vaderland bestaan.” 130 . De Zweep stelt zich heel rationeel en tolerant op ten opzichte van Wallonië, twee civiele kenmerken. Wallonia deelt dezelfde mening als De Zweep en vindt dat de Vlaamse eisen rechtvaardig zijn. Het is van mening dat de „rassenstrijd‟ enkel kan worden opgelost door de gelijkheid der beide landstalen: “La solution, à nos yeux, du conflit de races en Belgique, n‟est point dans la lutte et dans la violence. Elle est dans l‟égalité des langues…” 131 . Concreet zou Wallonia dit oplossen door Vlaanderen te vervlaamsen en in Wallonië het Frans te behouden. Wat het echter onaanvaardbaar vindt is de Walen verplichten Vlaams te leren: “Il n‟y a rien à objecter aux Flamands lorsqu‟ils exigent pour leur langue maternelle la place qui lui est due. On peut admettre encore qu‟ils veuillent la substituer entièrement au français dans les limites de leurs provinces. Ce qui est intolérable, c‟est qu‟ils peuvent l‟imposer aux Wallons,… . La seule solution légitime est de donner la Flandre aux Flamands et la Wallonie au Wallons. On s‟efforce, au contraire, de créer artificiellement une Belgique bilingue et bâtarde.” 132 . Wallonia ijvert hierbij voor de gelijkheid van beide landstalen en getuigt van tolerantie, openheid en rationaliteit, allemaal kenmerken van civiele discours. Men zou kunnen denken dat Wallonia zich intolerant opstelt ten opzichte van het Vlaams, omdat ze het 130 De Kleine Gazet, geciteerd door: De Zweep, „Onze Taal‟, jg. 18, nr. 52, p; 1. COLSON Oscar, „Chronique Wallonne, „Belges‟ ou Français?‟, in : Wallonia, jg. 11, nr. 2& 3, pp. 57-61 (citaat p. 58) 132 Le petit Blue de Paris, geciteerd door : COLSON Oscar, „Chronique wallonne, Le mouvement flamand et le mouvement flamingant‟, in: Wallonia, jg. 10, nr. 8&9, pp. 222-229 (citaat p 227) 131 65 onaanvaardbaar vindt dat Walen verplicht zouden worden Vlaams te leren, dit klopt gedeeltelijk, maar anderzijds verwacht Wallonia niet dat Vlamingen Frans leren, want ze ijvert voor „Vlaanderen Vlaams en Wallonië Frans‟. In dat opzicht is het aanvaardbaar dat Walen geen Vlaams moeten leren, zolang men niet verwacht dat Vlamingen dan wel Frans moeten kunnen. Wallonia ziet België als de gemeenschappelijke noemer voor twee verschillende volkeren en sluit daarmee aan bij De Zweep. L‟âme wallonne acht het “ bon et juste que les Flamands soient administrés et jugés dans leur langue”133, maar is overtuigd dat dit vandaag de dag reeds het geval is. “Que les flamands aient été, pendant cinquante ans, administrés en français, et que ce régime ait donné lieu à des abus, voire des injustices, nous ne le contesterons pas. Mais ces abus n‟existent plus, ces injustices ne sont plus possibles… L‟égalité administrative est donc complète.” 134 . Hierdoor zijn de Vlaamse eisen niet langer gerechtvaardigd. Net als Wallonia vindt het blad dat men de Walen niet kan verplichten om Vlaams te leren: “ forcer les Wallons à apprendre le flamand, c‟est obliger à perdre leur temps.” 135 L‟âme wallonne vindt het rechtvaardig dat Vlamingen in hun moedertaal bestuurd worden, maar is er van overtuigd dat dit reeds gebeurt. In 1898 was er allerminst sprake van gelijkheid der beide landstalen, ook na de goedkeuring van de Gelijkheidswet in april 1898, bleef die ongelijkheid bestaan wegens de niet naleving van de taalwetten. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat l‟âme wallonne hiervan niet op de hoogte was, mijns inzien tracht het blad de Vlamingen in een slecht daglicht te plaatsen om zo de W.B. te versterken. L‟âme wallonne mengt in deze citaten civiele met etnische elementen. Enerzijds vindt ze het rechtvaardig dat Vlamingen in het Vlaams worden bestuurd, anderzijds getuigen de citaten van irrationaliteit: er was in 1898 alles behalve gelijkheid der landstalen. - Onderricht en rechtvaardigheid Het Recht, Ons Recht en De Flamingant berusten in de overtuiging dat het onderwijs de gelijkheid tussen Vlamingen en Walen kan bevorderen. De vervlaamsing van het onderwijs in Vlaanderen zal enerzijds een einde stellen aan de sociale taalbarrière waardoor enkel Franstaligen onderwijs konden genieten en zal de ontwikkeling van het Vlaamse volk tot 133 PICCOLO, „Le flamand est inutile‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 7, pp. 110-111 (citaat p. 111) GIRAUD Albert, „Le péril flamingant‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 1-2, pp. 7-8 (citaat p. 7) 135 PICCOLO, „Le flamand est inutile‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 7, pp. 110-111 (citaat p. 111) 134 66 gevolg hebben. Flandria en De Zweep achten de vervlaamsing enkel noodzakelijk voor de ontwikkeling der Vlamingen. Het Recht eist de vervlaamsing van het hoger onderwijs om sociale redenen: het Frans werpt immers een sociale barrière op. “Men bedenke het wel: de algeheele verbanning van het Vlaamsch uit het hooger onderwijs, is de dam die oprijst tusschen wetenschap en geleerdheid en het volk; het is de splitsing der natie in verkorenen en onterfden; het is de wettelijke afzondering der franschsprekende aristokratie van het vlaamschsprekende volkselement; het is eindelijk de verplettering van Vlaamsch België onder den verdrukkende hiel der Walen.“Voor de Walen alles, voor de Vlamingen niets!” ” 136. In de 19e eeuw konden enkel Franstaligen hoger onderwijs genieten, in tegenstelling tot Vlamingen die hiervan verstoken bleven doordat ze de taal niet machtig waren. Een Vlaming krijgt met andere woorden niet dezelfde kansen als een Waal en “ … zal op den achtergrond geschoven worden, en men zal ons hoonend toeroepen. “Wat hebt gij te klagen gij, vlaamsche lomperikken! – Gij zijt eene eeuw ten achter op de baan der beschaving; achteruit voor het verstandiger gedeelte der natie, voor de verlichte walen …” 137. Het Recht eist de vervlaamsing van het onderwijs om de sociale kloof te dichten, dit is een civiele eigenschap. Ons Recht sluit zich hierbij aan, het is van mening dat de vernederlandsing van de Genste Hogeschool noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het Vlaamse volk. “De hoogeschool moet gedemocratiseerd worden, en zij moet de krachten, die in ons volk sluimeren, opwekken en tot bloei brengen. Thans gaan die krachten verloren omdat de taal het volk van het hoogere onderwijs, van de hoogere klassen afscheid, zooals vroeger het latijn deed.” 138 Anderzijds klaagt het tijdschrift ook de sociale barrière aan die de taal opwerpt. Doordat het hoger onderwijs Franstalig was, hadden enkel Franstaligen hiertoe toegang en bleven Nederlandstaligen hiervan uitgesloten. Dit had als gevolg dat Nederlandstaligen werden aanzien als een ondergschikte klasse van onderontwikkelden, in vergelijking met de Franstaligen die via het onderwijs de mogelijkheid hadden om tot de ontwikkelde elite te behoren. Ons Recht klaagt zowel de onderontwikkeling der Vlamingen aan, als de sociale ongelijkheid tussen Nederlandstaligen en Franstaligen, die het gevolg was van de taalongelijkheid. 136 s.n., „Het Vlaamsche en de Kamer‟, in: Het Recht, jg. 6, nr. 27, p. 4. s.n., „Het Vlaamsche en de Kamer‟, in: Het Recht, jg. 6, nr. 27, p. 4. 138 s.n., „Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool‟, in: Ons Recht, jg. 12, nr. 48, p. 2. 137 67 De vervlaamsing van het onderwijs is volgens De Flamingant de enige manier om het Vlaamse volk te beschaven en de sociale kloof tussen burgerij en volksmassa te dichten. “Werken tot de opbeuring der moedertaal van 3. 500.000 Vlamingen, om, door die taal, het eenige natuurlijk middel, ons volk te onderwijzen en te beschaven; vragen dat, met dat doel, het Vlaamsch in Vlaanderen de voertaal weze van het onderricht” 139 . Als alle Vlamingen immers, inclusief de burgerij, onderwezen worden in het Nederlands, dan kan men de verfransing van de burgerij van bij het begin tegengaan en kan er geen sprake meer zijn van een sociale taalbarrière. De Flamingant gaat echter verder: “Recht eischen voor den Vlaming die voor de rechters gedaagd wordt die zijne taal niet begrijpen …Willen dat de Vlaamsche boer en burger, in zijn eigen land, in zijne stad, in zijne gemeente, aangesproken worde door rijksambtenaren in zijne taal, de eenige die hij kent …Vergen dat de Vlaamsche jongen in de verfranschte kazerne, niet meer mishandeld worde door eenen Vlaamschonkundigen Waalschen korporaal, eenen Waalschen overmoedigen sergeant of eenen gepommadeerden Waalsche officier; niet langer meer willen gedogen dat die Vlaamsche jongen voor krijgsgerecht worde gesleept die hem in zijne taal niet kunnen of willen aanhoren …” 140 . De Flamingant eist niet enkel de vervlaamsing van het onderwijs, maar van gans Vlaanderen. Vlamingen hebben immers het recht om in hun taal berecht, bestuurd en aangesproken te worden in het leger. De Flamingant sluit aan bij Het Recht: beiden leggen ze de nadruk op de sociale gevolgen van de taalongelijkheid en ijveren ze voor gelijke rechten. Beide citaten zijn dan ook civiel. Onderwijs in de moedertaal is volgens Flandria noodzakelijk omdat het de eerste stap is in de ontwikkeling van de Vlaamse jeugd. “Zo lang spraak het edelste vermogen van de mens is, zo lang hij de taal zal moeten gebruiken om een trouwe weerspiegeling te geven van hetgeen er in zijn hart en geest omgaat en zolang de taal tot denken zal aansporen, en dienvolgens al de vermogens van de mens tot werkzaamheid en ontwikkeling aanprikkelen, zóólang zal het onderwijs der moedertaal, in al de lagere scholen der ganse wereld, aan het hoofd der andere leervakken moeten prijken.” 141. Taal zet aan tot denken en handelen en draagt op die manier bij tot de ontwikkeling der Vlamingen. Bovendien kan de Vlaamse taal via de onderwijzer uit haar verdrukte positie raken. “Als de onderwijzer de moedertaal op de juiste manier onderwijst, zal het Vlaams niet langer onbekend en onbemind blijven, maar zal ze overal 139 s.n., „Links en Rechts, in: De Flamingant, jg. 4, nr. 25, p. 2. s.n., „Links en Rechts, in: De Flamingant, jg. 4, nr. 25, p. 2. 141 s.n., „Onderwijs‟, in: Flandria, jg. 1, nr. 18, p. 1. 140 68 geëerbiedigd en geliefd haar vertrapte rechten herkrijgen en misschien wel klinken waar ze klinken moet: voor de rechtbank, in het leger, in de wetgevende vergaderingen en in de omgeving onze vorsten.” 142 Volgens De Zweep is onderwijs in de moedertaal de enige manier om Vlamingen te ontwikkelen. “Eindelijk, wat het onderwijs aangaat, hoe wilt gij dat de Vlaming, in het fransch onderricht, eenig nut van dit onderwijs kunne hebben? En waar zijn de scholen, waar men de kinderen geheel in het vlaamsch, in hunne moedertaal onderricht? Zij zijn verre te zoeken. Wat komt er dus uit dit alles voort? Ten eerste, dat de Vlaming onwetend blijft; ten tweede, dat hij geheel onder het beheer der priesters staat. – De franskiljons bewijzen de katholieke partij eene uitnemende dienst; zij helpen haar, meester te blijven over het Vlaamsche land. – Welnu, aan die heerschappij willen en zullen wij Vlaanderen onttrekken.”143 Nederlanstalige scholen waren zeldzaam, waardoor een groot deel van de Vlamingen van onderwijs verstoken blijf en bijgevolg onwetend was. Om hierin verandering te kunnen brengen, moeten in de eerste plaats scholen ontstaan die het Nederlands onderwijzen, wat nog niet het geval was. De katholieken hadden immers de controle over het onderwijs en weigerden het Nederlands in te voeren. De Zweep klaagt deze toestand aan en ijvert voor de onttrekking van het Vlaamse volk aan de Katholieke Kerk. Hiermee geeft het blad te kennen dat zij antiklerikaal is. De Zweep ijvert net als Flandria voor het onderwijs in de moedertaal ter beschaving van het Vlaamse volk. Men eist gelijke rechten voor Vlamingen en Walen en wil vooruit. Deze visie getuigt van een civiele aanpak. - Taal als overblijfsel van het verleden “Ons beperken bij éene taal willen wij niet; maar wij willen onze Vlaamsche, onze Nederlansche taal in eer houden omdat zij schoon is, omdat zij een erfdeel is van roemrijke voorvaderen die hun plicht in de wereld volbracht hebben, eindelijk omdat zij voor ons, Nederlanders zoo van Zuid als van Noord, de duurbare band is van liefde die ons boeit aan ons ras, aan den grooten germaanschen stam waarvan Vlaanderen, naar het woord van den beroemden Goethe, den schoonsten tak uitmaakt.” 144 De Zweep pleit voor het behoud van het Nederlands om zuiver etnische redenen, met name omdat „zij een erfdeel is van roemrijke voorvaderen die hun plicht in de wereld volbracht 142 s.n., „Onderwijs‟, in: Flandria, jg. 1, nr. 18, p. 1. PIKKEL, „De eeuwige kwestie‟, in: De Zweep, jg. 18, nr. 35, p. 1. 144 A., „Nog over Vlaanderen en Ierland volgens de „gazette‟‟, in: De Zweep, jg. 17, nr. 8, p. 1. 143 69 hebben‟ en omdat zij de „de duurbare band is van liefde die ons boeit aan ons ras, aan den grooten germaanschen stam‟ . Voor De Zweep schept de taal een band met het verleden en zijn Germaanse „stamgenoten‟ en moet het daarom blijven voortbestaan. Deze hang naar het verleden en de nood aan continuïteit is typisch voor etnische discours. - Economie L‟âme wallonne, le coq wallon en de Moniteur officiel du Mouvement wallon halen de economie aan als argument ter behoud van het Frans: “…une langue très peu parlée et moins écrite encore, travaille à isoler du monde une notable partie de la Belgique - et la Belgique entière, si c‟était possible- au détriment du commerce et de l‟industrie de la Nation”145. L‟âme wallonne is er van overtuigd dat de vervlaamsing Vlaanderen maar misschien ook België economisch zal isoleren, want het Vlaams is te weinig verspreid over de wereld. Le coq wallon deelt diezelfde mening. “La Belgique, dont l‟existence économique est subordonnée à son expansion commerciale sur les marchés internationaux, comprend combien il lui est nécessaire d‟avoir, comme langue d‟expansion, une langue de circulation. Elle redoute, avec infiniment de raison, de voir le flamingantisme se substituer à la culture française…” 146 . België is gericht op de internationale handel en heeft dus nood aan een internationale taal. Het Frans is dit reeds, in tegenstelling tot het Vlaams. Om economische redenen moet het Frans behouden blijven. Volgens de Moniteur is het Frans een onmisbaar economisch instrument voor de Vlamingen. “La langue française est, à l‟heure actuelle, l‟instrument économique indispensable au Belge de langue flamande, mais – et là gît l‟équivoque et le nœud du problème – la réciproque n‟est pas vraie. Il est absolument contraire à la réalité des faits d‟affirmer que la langue flamande soit nécessaire ou même simplement utile au Belge parlant le français.”147 Net als zijn Waalse collega‟s beschouwt de Moniteur het Frans als noodzakelijk voor de economie. Tegelijkertijd onderlijnt het tijdschrift nog eens de nutteloosheid van het Vlaams, dat geen enkel economisch nut heeft. - Frans ≠ moedertaal 145 HACHECE T., „Pro Patria !‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 3, pp. 33-34 (citaat p. 34). s.n., „La Question des Langues au Barreau‟, in : Le coq wallon, jg. 1, nr. 1, pp 6-8 (citaat p. 6) 147 HEUPGEN Georges, geciteerd door Moniteur officiel du Mouvement wallon, „Parce qu‟il ne nous plait pas !‟, jg. 1, nr. 5, pp. 38-40 (citaat p. 38) 146 70 L‟âme wallonne beweert dat het even moeilijk is voor Walen als voor Vlamingen om Frans te leren, want ook voor Walen is het Frans niet de moedertaal. “Combien de fois faudra-t-il répéter … que le français n‟est pas d‟avantage la langue maternelle, la « moedertaal » des Wallons que des Flamands ? Qu‟il est aussi difficile pour un Wallon que pour un Flamand de s‟assimiler le français ?” 148 Dit argument werd tevens aangehaald door het jonge België ter legitimering van het Frans dat in 1830 werd gekozen als enige officiële taal van België boven het Vlaams, dat werd afgedaan als een minderwaardig dialect. Het Frans werd dan ook aanzien als het cement van de nieuwe eenheidsstaat en wie weigerde zich het Frans eigen te maken werd aanzien als antipatriottisch. L‟âme wallonne gaat hier niet zo diep op in, maar bedoelt hetzelfde: Vlamingen moeten een inspanning leveren en hun dialect achterwege laten, net zoals de Walen reeds deden, ter bevordering van de Belgische eenheid. Dit citaat is autoritair en getuigt van intolerantie en irrationaliteit : men wil de Vlamingen het Frans verplichten, zonder rekening te houden met hun wil en eigen taal en bovendien kan men het er onmogelijk mee eens zijn dat Walen even moeilijk Frans leren als Vlamingen. Het Waals is een Latijnse taal en lijkt in hoge mate op het Frans, terwijl het Vlaams tot de Germaanse talen behoort. 4.3.3. Conclusie Wat betreft de betekenis die men aan taal geeft, is het contrast tussen de Vlaamse tijdschriften en de Waalse groot. De Vlaamse tijdschriften zijn overwegend etnisch. De Zweep is het enige blad dat een zuiver civiele taalvisie verkondigt en De Flamingant geeft niets prijs over het belang van taal. Van de vier onderzochte Waalse tijdschriften hebben er twee een zuiver civiele taalvisie, één gaat niet dieper in op de betekenis van taal, maar zet zich wel af tegen de stelling „zonder taal geen volk‟ en slechts één tijdschrift verkondigt een genuanceerde etnische taalvisie. Opvallend was tevens dat de Vlaamse bladen meer aandacht hadden voor taal dan de Waalse. Aan Vlaamse zijde vond ik verschillende citaten per tijdschrift, aan Waalse zijde slechts één per tijdschrift. De Waalse tijdschriften hechten minder belang aan de betekenis van taal dan de Vlaamse. Taal is voor hen een communicatiemiddel, maar bepaalt niet het voortbestaan van een volk. 148 HACHECE T., „Chacun chez soi!‟, in : l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 7, pp. 97-99 (citaat p. 97) 71 De meeste Vlaamse tijdschriften daarentegen koppelen taal aan volksbestaan, zij omschrijven de taal als de ziel van het volk. Het feit dat de Waalse bladen niet diep in gaan op de betekenis van taal, is omdat de taal geen centrale plaats inneemt in het leven, wat wel het geval is bij de Vlaamse tijdschriften. Het is logisch dat Walen minder bezig zijn met taal dan Vlamingen en eerder een civiele dan een etnische taalvisie verkondigen. De Franse taal werd immers niet met afsterven of verdwijning bedreigd, in tegenstelling tot het Vlaams, dat wel met uitsterven werd bedreigd. Vlamingen hadden dus niets te verliezen en gingen in de aanval. De aangehaalde argumenten ter verdediging van de eigen volkstaal of pleitend voor de gelijkheid der twee landstalen zijn opnieuw talrijker aan Vlaamse zijde dan aan Waalse. Hier is het contrast tussen Vlaamse en Waalse tijdschriften minder sterk: beide halen zowel etnische als civiele argumenten aan. Wel valt op dat de Waalse tijdschriften geen aandacht hebben voor de sociale gevolgen van de taalongelijkheid. Dit zou men nochtans niet vermoeden, aangezien Wallonië steeds wordt geassocieerd met socialisme, gelijkheid, openheid, en dergelijke meer. Vlaanderen dat wordt omschreven als etnisch heeft wel aandacht voor de sociale gevolgen van de taalongelijkheid. De Vlaamse tijdschriften halen meer civiele dan etnische argumenten aan, in tegenstelling tot de Waalse die iets meer etnische dan civiele argumenten aanhalen. Samenvattend zou men kunnen stellen dat de taal van minder groot belang is voor Walen dan voor Vlamingen. Dit is enerzijds te wijten aan de verschillende visies die men heeft ten opzichte van taal, maar kan tevens worden verklaard door de loop van de taalstrijd. De W.B. kwam pas echt goed op gang wanneer de belangrijkste taalwetten reeds waren goedgekeurd. Met andere woorden: de strijd was reeds gestreden. Na de goedkeuring van de Gelijkheidswet in april 1898 heeft de V.B. haar belangrijkste slag thuis gehaald en is de taalstrijd minder prominent aanwezig. Het is ook begrijpelijk dat de Vlaamse tijdschriften zoveel nadruk leggen op de taalstrijd, want de V.B. is gegroeid uit de strijd voor gelijke taalrechten. Bovendien moest Vlaanderen zoveel mogelijk medeburgers overtuigen mee te strijden voor de erkenning van hun taalrechten, waardoor de discours vaak uitgebreider en meer geargumenteerd zijn dan de Waalse. Men had immers niets te verliezen en alles te winnen, de aanval moest hard en efficiënt worden ingezet. 72 4.4. Bodem Het spreekt van zelf dat de geboortegrond, of kortweg „de bodem‟ voor nationalistische bewegingen van groot belang is. De gehechtheid aan de bodem kan van etnische of civiele aard zijn. Sommige tijdschriften zijn van mening dat de bodem een bepalende invloed heeft op zijn bewoners en menen dat deze bepaalt tot welke natie men behoort en tevens invloed heeft op wie we zijn of zullen worden. Vaak worden speciale eigenschappen toegekend aan de bodem. In deze etnische visie speelt de bodem met andere woorden een determinerende rol. Andere tijdschriften geloven niet dat de bodem een bepalende invloed heeft op zijn inwoners en zijn van mening dat niet de geboorteplaats, maar wel de keuze van de mens, bepaalt tot welke natie men behoort. Wanneer nationaliteit en geboortegrond los van elkaar worden gesteld, krijgt de bodem een civiele invulling. Binnen de V.B. of de W.B. kan men tegelijkertijd een etnische of civiele invulling geven aan de bodem. Dit wil echter niet zeggen dat beide visies automatisch tegen elkaar indruisen. Ze kunnen perfect naast elkaar bestaan, zonder dat er sprake is van inconsequentie, zoals duidelijke wordt bij Het Recht en Wallonia. Slechts vier van de negen tijdschriften kaarten het onderwerp van de geboortegrond aan. Daarvan hebben twee bladen, met name Flandria en l‟âme wallonne, er een zuiver etnische kijk op. In Het Recht en Wallonia krijgt de bodem zowel een etnische als een civiele invulling. In Flandria en l‟âme wallonne krijgt de bodem een etnische invulling. Flandria zegt: “Een natie, die groot is, bemint haar geboortegrond, is fier op hetgeen dien grond beroemd maakt, omringt haar geleerden en kunstenaars met hoogachting, vereert hun nagedachtenis.” 149 . Flandria kent de geboortegrond speciale eigenschappen toe, immers een grootse natie heeft haar grootsheid te danken aan de bodem. De grootsheid van een natie wordt in dit geval bepaald door de geleerden en kunstenaars die ze voortbracht en deze hebben op hun beurt hun talenten en beroemdheid te danken aan de geboortegrond. De geboortegrond krijgt hier dus een determinerende rol: ze heeft een invloed op de ontwikkelingsgraad en de intellectuele prestaties van de inwoners en bepaalt daardoor de grootsheid van de natie. Net als Flandria kent ook l‟âme wallonne de bodem speciale eigenschappen toe. “Nous mettrons en pleine 149 s.n., „Iets over nationaal gevoel‟, in; Flandria, jg. 2, nr. 2, p. 4-5 (citaat p.5) 73 lumière les talents de nos grands artistes, anciens et contemporains, de nos peintres, de nos sculpteurs, de nos graveurs et de nos musiciens, de nos littérateurs, en insistant sur les caractères spéciaux et communs qu‟ils empruntent au sol wallon.”150. L‟âme wallonne zegt letterlijk dat kunstenaars hun talent te danken hebben aan de Waalse bodem en meerbepaald aan de bijzondere en gemeenschappelijke eigenschappen die men aan de bodem ontleent. Beide tijdschriften schrijven aan het eigen territorium bepaalde karakteristieken toe die de inwoners ervan beïnvloeden en maken tot wie ze zijn. Iedereen wordt met andere woorden gedetermineerd door de geboortegrond. Het Recht meent dat het Vlaams grondgebied van nature verschilt van het Waals territorium en dat deze verschillen worden over gezet op de inwoners. “De beide rassen zijn te zeer van elkander onderscheiden, niet alleen in spraak, maar in de geringste bijzonderheden van het maatschappelijk en individueel bestaan. Den verschillenden aard, welken de natuur aan beider grond hechtte, bracht zij over op de inwoners; zoo rechtzindelijk en ordelijk gij het huishouden van den eenen zult vinden, zoo bedrieglijk in deszelfs opschik zal u dat van den anderen voorkomen.” 151 . De bodem heeft dus een bepalende invloed op de aard van zijn bewoners. Concreet wil dit zeggen dat de inwoners van Vlaanderen van nature uit verschillen van de inwoners van Wallonië. De bodem speelt met andere woorden een determinerende rol: het is de bodem en niet de keuze die bepaalt wie we zijn. Dit is een etnisch element. Automatisch krijgt de term „ras‟ hierdoor ook een etnische invulling. Immers, twee verschillende bodems geven het ontstaan aan twee verschillende „rassen‟. Wordt men geboren in Vlaanderen, dan is men automatisch Vlaming. Men heeft daarin geen keuze. Volgens Het Recht wordt het ontstaan van bepaalde rassen bepaald door de verschillen in territorium. Territorium is een factor die vast staat, waardoor men niet de keuze heeft om tot een bepaald ras te behoren, maar dit op voorhand is gedetermineerd. Het Recht is echter tevens de mening toegedaan dat het vaderland meer is dan enkel de geboorteplaats. “En we zijn het volkomen eens dat de hoop grond, waar we geboren werden, niet alleen het Vaderland is, maar dan slechts wanneer de burger er zich mensch en de mensch oprecht burger gevoelen kan.” 152 . Het vaderland kan meer zijn dan enkel de geboortegrond, maar enkel wanneer men zich er tegelijkertijd mens en burger kan voelen. Met andere woorden, wanneer men de rechten van elk individu respecteert en wanneer een individu zich aansluit bij het politiek contract dat alle inwoners bindt en tot burgers maakt, 150 La Direction, „Notre Programme‟, in : l‟âme wallonne, jg. 1., nr. 1-2, pp. 1-2 (citaat p. 2) SNELLAERT F.A., „Waal en Vlaming‟, in: Het Recht, jg. 17, nr. 33, p. 2. 152 s.n., „Vrijheid en Vaderland‟, in: het Recht, jg. 8, nr. 8, p. 1. 151 74 kan het Vaderland tevens de natie worden waartoe men toetreed. Op basis van keuze/gevoel bepaalt iemand tot welke natie men behoort en niet op basis van geboorte. Dit is een civiel kenmerk. Het Recht combineert etnische met civiele elementen, die vreemd genoeg niet in strijd zijn met elkaar. Het is van mening dat men zelf de keuze heeft om toe te treden tot een bepaalde natie. Dit impliceert dat niet de geboorte, maar wel de keuze de nationaliteit bepaalt. Tegelijkertijd legt het tijdschrift de nadruk op de invloed van de bodem, die mede de identiteit bepaalt. Het ene sluit echter het andere niet uit. Men kan kiezen om in Vlaanderen te wonen en overtuigd zijn dat deze keuze, de identiteit van een individu beïnvloed. Wallonia bespreekt het boek le Pays wallon van Louis Delattre.“… il n‟y a plus à proprement parler de race flamande, ni de race wallonne, mais un type wallon et un type flamand. Autour de ces deux éléments autochtones se sont formés deux peuples de structure, de caractère et de mœurs sensiblement différents. Pour expliquer ces différences, M. Delattre invoque de nouveau, et avec raison cette fois, la conformation du sol. „L‟homme, dit-il, est le disciple du sol particulier qui le porte‟. C‟est là, en effet, une vérité reconnue. L‟influence de l‟habitat a été surtout grande dans le passé.” 153 . Dit citaat geeft te kennen dat men twee types in plaats van twee rassen onderscheid: een Waals en een Vlaams type. Zij gaven het ontstaan aan respectievelijk het Waalse en het Vlaamse volk die qua structuur, karakter en leefwijze totaal van elkaar verschillen. Delattre wijdt deze verschillen aan de bodem: volgens hem is de mens de leerling/volgeling van de bodem. De mens wordt met andere woorden beïnvloed door de bodem. Wallonia sluit zich hier volledig bij aan en vertolkt daarmee een etnische visie om de bodem. Net als Het Recht is Wallonia tevens overtuigd dat niet de geboorte, maar wel de keuze, bepaalt tot welke nationaliteit men behoort. “Ce qui est important, ce n‟est pas l‟endroit précis de l‟origine, c‟est le milieu dans lequel l‟artiste est venu travailler…” 154 . Dit citaat komt uit een artikel dat gewijd is aan de afkomst van de beroemde schilder Roger de la Pasteur. Men komt tot de conclusie dat hij, ondanks het feit dat hij geboren is in Doornik, tot de Belgische school kan gerekend worden, omdat hij in Brussel werkzaam was. Met andere woorden, niet de geboortegrond bepaalt iemands nationaliteit, wél de woonplaats, die vrij gekozen wordt, is hiervoor bepalend. Dit vertelt tevens iets over de Belgische identiteit. 153 KRAINS Hubert, „Chronique Wallonne, Ethnographie‟, in : Wallonia, jg. 18, nr. 5, pp. 136-142 (citaat p. 137) 154 s.n., „Chronique wallonne‟, in: Wallonia, jg. 14, nr. 1, p. 55. 75 Inwoners van Wallonië zijn Walen, inwoners van Vlaanderen zijn Vlamingen, de enige echte Belgen, zijn de inwoners van Brussel. Beide citaten van Wallonia, hoewel het ene civiel en het andere etnisch kunnen samen gaan. Men kan van mening zijn dat de bodem de mens beïnvloed, maar dat zijn nationaliteit/identiteit niet énkel daarvan afhangt. Als bijvoorbeeld een Waal verhuist naar Duitsland en er een groot deel van zijn leven woont, dan kan het zijn dat hij meer Duitser dan Waal is. Dit sluit echter niet uit dat de geboortegrond een blijvende/bepalende invloed heeft, aldus Wallonia. Ter besluit kan men stellen dat de Vlaamse en Waalse tijdschriften beiden even veel of even weinig aandacht hebben voor de geboortegrond. Er zijn geen wezenlijke verschillen tussen de Vlaamse en de Waalse gehechtheid aan het territorium. Wel valt op dat in de vier tijdschriften de bodem steeds een etnische invulling krijgt door de geboortegrond speciale kenmerken toe te eigenen die van bepalende invloed zijn voor de bewoners. In twee tijdschriften, met name Het Recht en Wallonia, heeft men tevens een civiele kijk op het burgerschap, dit wil zeggen dat niet de geboortegrond, maar wel de vrije keuze bepaalt tot welke natie men toetreedt. Het feit dat de vier tijdschriften stuk voor stuk een etnische invulling geven aan de geboortegrond, is vermoedelijk te wijten aan de legitimatiedrang. Vlaanderen zette kort na de Belgische onafhankelijkheid de aanval in: men streed voor de erkenning van het Nederlands. Naarmate steeds meer taaleisen werden ingewilligd, ontwaakte Wallonië en maakte het antiflamingantisme zich er meester. Het conflict groeide uit tot een regionale strijd, waarbij elke regio ijverde voor de erkenning van de rechten van zijn inwoners. Vlaanderen en Wallonië raakten alsmaar verder van elkaar verwijderd en zagen in de ander de ultieme vijand. Om het behoud van hun regio te kunnen garanderen, moesten beide regio‟s als naties naar voren treden. Door aan het eigen territorium bepaalde kenmerken toe te wijzen die bovendien een bepalende invloed zouden hebben op de inwoners van dat gebied, waardoor deze zich wezenlijk onderscheiden van anderen, tracht men zich te legitimeren als zelfstandige natie. 76 4.5. Burgerschap Het burgerschap is geen thema waaraan de Vlaamse en Waalse tijdschriften artikels wijden. Het is dus moeilijk om citaten terug te vinden die hierover handelen. Slechts in vier van de negen tijdschriften vond ik hierover iets terug. Het gaat om twee Vlaamse en twee Waalse bladen. Men kan het burgerschap een etnische of civiele invulling geven. Bij een etnische interpretatie van het burgerschap ligt de nadruk op de geboorte en de afkomst: men kan enkel lid worden van de natie door geboorte of afkomst. Wanneer het burgerschap niet aan afkomst en geboorte worden gekoppeld, maar toegankelijk is voor buitenstaanders, spreekt men van een civiele invulling van het burgerschap. Alle tijdschriften hebben een civiele visie op het burgerschap, maar leggen verschillende nadrukken. Wallonia is het enige tijdschrift dat etnische met civiele elementen combineert. De Flamingant legt de nadruk op taal en ingesteldheid.“… medeburger in Vlaanderen wil zeggen: hij die de taal spreekt van óns land en onze belangen behartigt …” 155. Het Vlaamse burgerschap is vrij toegankelijk voor al wie Vlaams praat en Vlaamsgezind is. Het vrije burgerschap is één van de grondbeginsels van civiele naties. De Zweep geeft een definitie van „een flamingant „en legt daarbij, net zoals De Flamingant, de nadruk op de Vlaamsgezindheid. “Wat is een flamingant? Een flamingant is een vlaamschgezinde vlaming. Een vreemdeling kan echter ook flamingant zijn. Hij hoeft daartoe enkel vlaamschgezind te zijn. Wat is Vlaamschgezind? Dat is: gezind ten voordele van Vlaanderen. En wat is Vlaanderen‟s voordeel? Zijne welvaart.” 156 Een vreemdeling kan ook een Vlaamsgezinde Vlaming zijn. De enige voorwaarde hiervoor is dat hij Vlaamsgezind is, dit is gezind ten voordele van Vlaanderens welvaart. De taal wordt hier buiten beschouwing gelaten: het volstaat Vlaamsgezind te zijn en zich in te zetten ten voordele van Vlaanderens welvaart om als flamingant te worden aanzien. Wie flamingant is, is volgens de definitie van De Zweep, automatisch ook Vlaming. Wallonia wil een biografie van Waalse componisten opstellen. De enige voorwaarde is dat men Waal is en minstens één muziekstuk heeft gemaakt. Hiervoor heeft men een vragenlijst 155 156 s.n., Links en Rechts‟, in: De Flamingant, jg. 4, nr. 32, p. 2. CLAUWAERT, „Flamingant & Franskiljon‟, in: De Zweep, jg. 17, nr. 29, p. 1. 77 opgesteld die werd opgestuurd naar alle Waalse componisten. Vraag twee luidt: “2. Etes-vous Wallon: A) par les origines mêmes de votre famille? B) par naissance en territoire wallon ? C) par sympathie élective ? D) pour toute autre raison ?” 157 . Uit de vraagstelling kan men afleiden dat men volgens Wallonia op verschillende manieren Waal kan worden: door afkomst, door geboorte in Wallonië, om politieke redenen of om nog andere redenen. Men kán dus zowel door geboorte en afkomst als door keuze Waal worden. Wallonia is daarmee het enige tijdschrift dat etnische en civiel elementen combineert. L‟âme wallonne gelooft dat niet de afkomst, maar wel de levensloop de nationale identiteit bepaalt. “Il nous plait fort de reconnaître que les premiers peintres dont l‟art de Belgique fasse mention soient des Van Eyck, nés à Maesyk, mais ayant passé leur jeunesse et leur adolescence à Liège, des Memling de Cologne mais qu‟on peut considérer tout aussi bien comme Mosan que comme Rhénan, des Van der Weyden (lisez Roger de la Pastur !) de Tournai, et autres qui n‟ont de flamands que leur habitat temporaire à Bruges, à Anvers ou à Bruxelles ! ” 158 Van Eyck werd geboren in Vlaanderen, maar wordt door l‟âme wallonne als Waal beschouwd, omdat hij een groot deel van zijn leven doorbracht in Luik. Memling, geboren te Keulen, wordt evenzeer Waal als Duitser beschouwd. Volgens l‟âme wallonne is het dus mogelijk om tegelijkertijd twee nationaliteiten te bezitten. Dit citaat maakt duidelijk dat Wallonië open staat voor buitenstaanders en dat men alsnog lid kan worden van de natie. De tolerantie tegenover buitenstaanders en het weinige belang dat men hecht aan afkomst en geboorte wijzen op civiele componenten in het discours van l‟âme wallonne. Men mag echter niet vergeten dat het hier om grote kunstenaars gaat die iedereen graag tot „zijn volk‟ rekent. Of het tijdschrift zich even tolerant opstelt ten opzichte van wildvreemde buitenstaanders kon nergens uit worden afgeleid. Het is merkwaardig dat alle vier de tijdschriften een civiele visie hanteren op het burgerschap. De criteria aan de hand waarvan men lid kan worden van een natie, verschillen echter wel van tijdschrift tot tijdschrift. Dit bevestigt de algemeen gangbare idee over Wallonië, dat aanzien wordt als tolerant en open, maar ontkracht de algemeen gangbare idee over Vlaanderen, dat als intolerant en gesloten wordt omschreven. Op basis van deze bevindingen kan men stellen dat beide naties eenzelfde civiele en tolerante visie hebben op het burgerschap. 157 DWELSCHAUVERS, „Biographie des Compositeurs wallons actuels‟, in: Wallonia, jg. 22, nr. 1, pp. 23-30 (citaat p. 25) 158 s.n., „Ecole de Peinture de Bruges!, in : l‟âme wallonne, jg. 3, nr. 81, p. 9 78 4.6. Het verleden Kennis van het verleden is noodzakelijk om het heden te kunnen begrijpen. Vele Vlaamse tijdschriften trachten aan de hand van verwijzingen naar het verleden de Vlaamse strijd kracht bij te zetten en herdenken díe gebeurtenissen die een mijlpaal vormden voor de Belgische of Vlaamse geschiedenis. Zo zal men bijvoorbeeld verwijzen naar het Franse regime om hun anti-Franse houding te verklaren. Het verleden werkt hier met andere woorden verklarend en legitimerend. De hang naar het verleden is een etnisch kenmerk. In tegenstelling tot de Vlaamse verwijzen de Waalse tijdschriften amper naar het verleden: het Waals antiflamingantisme stamt niet uit het verleden, maar is een reactie op de machtige V.B. waardoor Wallonië zich bedreigd voelde. Bij de Vlaamse tijdschriften komen steeds dezelfde verwijzingen terug. Men verwijst naar het Frans regime om hun anti-Franse houding te verklaren en herdenkt de Guldensporenslag en de Slag bij Waterloo om de overwinning op Frankrijk te onderlijnen. Ook verwijzingen naar de tijd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden komen veelvuldig voor, de Slag bij Waterloo krijgt dan een dubbele betekenis: enerzijds herdenkt men de overwinning op Frankrijk, anderzijds herdenkt men de tijd dat Vlaanderen en Nederland één waren. Slechts één Waals tijdschrift, met name le coq wallon, verwijst naar het verleden om de afwezigheid van een Belgisch patriottisme te verklaren. Flandria en zijn opvolger, De Flamingant, zijn de enige twee tijdschriften die uitgebreid ingaan op het belang van de kennis van de geschiedenis.“Flandria zal zich ook bewegen op het terrein der geschiedenis; want een volk dat zijn verleden niet kent, kan zich in het heden niet doen waardeeren en loopt in de toekomst verloren, gelijk het gedachteloos dier, wiens levensaanschouwing niet verder gaat dan zijn huidig bestaan. Door de geschiedenis komt een volk tot zelfbewustzijn. Geraakt ons volk daartoe, dan is het gered. Daarom zullen wij het de vrome daden van het voorgeslacht, zijne helden, zijne beroemde kunstenaars, zijne martelaren leeren beminnen en vereeren, zijne landverdrukkers, zijne volksverraders, tevens taalvergruizers, leeren haten en vervloeken. Het eenvoudigste lied in Flandria zoowel als het gewichtigste vertoog zullen met dien geest doordrongen zijn.” 159 De geschiedenis draagt bij tot het zelfbewustzijn van een volk. Door zowel belangrijke gebeurtenissen en bekende 159 s.n., „Ons eerste woord‟, in: Flandria, jg. 1, nr. 1, p. 1. 79 Vlamingen als „volksverraders‟ en vijanden onder aandacht te brengen, zal het volk leren wie vriend en wie vijand is en zal men komen tot een beter inzicht in de huidige toestand van het Vlaamse volk. De Flamingant legt de nadruk op het belang van de geschiedenisles die moet worden gebruikt om de evolutie van de verschillende naties en volkeren onder aandacht te brengen. “De geschiedenis is wij zijn ervan overtuigd, een der krachtdadigste middelen van onderwijs en opvoeding, welke den opvoeder gegund is te gebruiken. De wording, de keering, de woeling, het zij van natiën en volkeren, van vorsten en staatsmannen, moeten den jongen mensch zóódanig aangeleerd en uitgelegd worden dat ze wat zeggen tot zijn hart, tot zijn geest; dat er uit levensverhalen en oorlog beschrijvingen niet alleen, zelfs niet eens, een geur opstijgt van bloed, en marteling, en tranen, en moord, maar eene heilzame leer van zelfvolmaking, van zelfregeling.” 160 Hoewel de andere Vlaamse tijdschriften hier niet letterlijk op ingaan, gebruiken de meesten verwijzingen naar het verleden om het heden te verklaren. Flandria en De Flamingant verwijzen tevens naar het Franse regime om hun anti-Franse instelling te legitimeren. Wat bij beiden begint als een aanklacht tegen Frankrijk, mondt uit in een pleidooi voor Nederland. Volgend fragment komt uit Flandria. “Anti-Fransch, ja, voor zooveel het de ontaarding en de verbastering van onzer bevolking geldt; want het Fransch regiem heeft ons te veel doen lijden. Reeds onder het huis van Boergrond, voortgezet door keizer Karel, doorgedreven zonder genade, door de Habsburgors en verwezenlijkt onder de eerste Republiek en den eerste Keizer Napoleon, heeft dit regiem ons volk zoodanig ten onderen gebracht, dat het zelf aan zijn bestaan twijfelde. Bracht na den val van het eerste Fransch keizerrijk, de Nederlandsche Regeering, onder het huis van Oranje, een weinig verpoozing, smeet ze de zaden der herbloeiing in Vlaanderen, stichtte zij Hoogescholen, middelbare en gemeentescholen gansch het land door alsook nijverheidsgestichten en handelshuizen, die welvaart en weelde in elk gezin verspreidden, dit schoon tijdperk mocht niet blijven duren!” 161 Het verloop van de geschiedenis verklaart de anti Franse en pro Germaanse houding van Flandria. Het Franse regime heeft Vlaanderen te veel leed veroorzaakt, in tegenstelling tot Willem I, koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, die in hoofdzaak de economie en het onderwijs opnieuw deed opbloeien. De Flamingant deelt deze mening. “ Door de Fransche koningen Lodewijk XIII en Lodewijk XIV werden ons Artois, de helft van Henegouwen, Waalsch-Vlaanderen en de Vlaamsche 160 161 LEEMMAN, „Eene geschiedenis‟, in: De Flamingant, jg. 6, nr. 14, p. 3. s.n., „Anti-Fransch en = Germaansch‟, in: Flandria, jg. 2, nr. 2, p. 3 80 Westhoek ontstolen. De Fransche Republiek, in de jaren 1792-95 begon met ons op gruwelijkste wijze uit te plunderen en toen er alhier niets meer te rooven was, dan palmde zij het land zelf in en beval de inlijving van geheel België…Diezelfde Fransche Republiek smoorde in het bloed den opstand der Vlaamsche en Brabantsche boeren in 1798. Napoleon I drukte het spoor der sansculotten en onder zijne regeering mochten onze vaderen een regiem genieten, waarbij vergeleken de heerschappij van den Hertog van Alva schier verlicht en vaderlijk schijnt. In 1814 werden wij door de Bondgenooten eindelijk verlost….” Hier wordt de Franse tijd gelinkt aan bloedvergieten, plundering en ellende en worden Nederlanders gezien als bondgenoten die verlossing brachten. Zowel Het Recht, Ons Recht als De Flamingant herdenken elk jaar de Guldensporenslag (1302). In het begin van de 14e eeuw werd het graafschap Vlaanderen door Frankrijk bezet. De Vlaamse steden, die omstreeks deze tijd op hun hoogtepunt waren, werden bestuurd door Fransgezinde Franstalige patriciërs die de nijverheid in handen hadden. De ambachstlieden werden door hen gedomineerd en hadden dus niet veel inspraak in het stadsbestuur. De taal zorgde hier reeds voor een sociale kloof. Daarenboven veroorzaakte de Franse bezetting van het graafschap veel ongenoegen. In april 1302 kwam het in Gent tot een conflict doordat de Gentse schepenen een belasting, die door koning Filips de Schone was afgeschaft, opnieuw invoerden. De spanningen sloegen over naar Brugge, waar een hevig gevecht ontstond tussen de „Klauwaerts‟, overwegend Vlaamse ambachtslieden en hun verdedigers en de „Leliaerts‟, bestaande uit patriciërs en Fransgezinden. De Klauwaerts konden weerstand bieden en vermoordden bovendien ‟s nachts een honderdtal Fransgezinden in hun slaap. Hierop bereidde het Franse leger zich voor op een wraakactie die uitmondde in de Guldensporenslag op 11 juli 1302. Het Franse eliteleger werd in de pan gehakt door de Klauwaerts die voornamelijk uit plattelandbewoners bestonden. Deze veldslag betekende het einde van de Franse overheersing in Vlaanderen en kreeg als snel een symbolische betekenis, 11 juli werd uiteindelijk zelfs de nationale feestdag van Vlaanderen. Het mag dan ook niet verwonderen dat dit gebeuren veel aandacht geniet in de Vlaamse strijdschriften. Het Recht acht het de plicht van alle Vlamingen om de Sporenslag te herdenken, daardoor toont men immers aan dat Vlamingen een zelfstandig volk zijn. “De overwinning der Vlamingen op 11 Juli 1302 heeft ons land van opslorping bewaard. Het is de plicht aller Vlamingen die te vieren. Wij tonen daardoor dat wij Vlamingen zijn en willen blijven; dat wij vreemden dwang verfoeien, van waar hij ook kome; dat wij onze vorsten weten te verdedigen; 81 in een woord dat wij een zelfstandig volk zijn.” 162 Ons Recht beweert dat de Vlamingen zich uit vaderlandsliefde tegen Frankrijk verzetten. Het tracht de Vlaamse natie zo ver mogelijk in het verleden terug te projecteren om het huidige bestaan te legitimeren. Deze mythevorming is eveneens een etnisch kenmerk. “De slag van Kortrijk in 1302 is een hoofdgebeurtenis in de geschiedenis van Europa. Frankrijk, met zijn erfkoningdom dat gestadig om zich greep en al veroverde wat het kon, was eene mogendheid geworden die zich reeds verre naar het Zuiden uitgestrekt had, en ‟t ook naar ‟t Noorden zocht te doen.…Hadden de Franschen den slag van Kortrijk gewonnen, dan zou Vlaanderen bij Frankrijk ingelijfd gebleven zijn, waarna het onverzaadbare Frankrijk verder en verder zou gegrepen en ‟t eene Nederduitsch gewest na ‟t andere ook ingelijfd zou hebben, zonder dat het verbrokkelde Duitschland het hadde kunnen beletten. In onzen tijd zijn sommigen met de zonderlinge bewering vóór den dag gekomen dat de Vlamingen van 1302 niet uit vaderlandsliefde tegen de Franschen opgestaan zijn, want dat er toen nog geen begrip van een Vlaamsch vaderland bestond. Hoe is ‟t mogelijk zoo iets te houden staan! Vlaanderen was toen reeds 4 of 5 eeuwen een land onder eigene vorsten, dat in taal en wetten zeer duidelijk van Frankrijk verschilde, en waar de onderdanen rechten en vrijheden bezaten die in Frankrijk schier onbekend waren, waardoor zij aan hunnen landbouw, koophandel en nijverheid eenen voorspoed gegeven hadden daar in Frankrijk niets bij te vergelijken was. En bovendien had ondervinding den Vlamingen geleerd dat Frankrijk hun vijand was: het had reeds 4 maal … gepoogd Vlaanderen te overweldigen, en de sporenslag was de wederstand tegen de 5e poging.” 163 De Flamingant houdt het kort: “Den 11en Juli 1302 werd, ja, te Kortrijk de onafhankelijkheid van Vlaanderen gered; dank aan de zegepraal te Kortrijk zijn wij Belgen geene Franschen. Doch tevens zegevierden op dat roemrijke veld: het volk op den feodalen adel, het recht op het geweld, de toekomst op het verleden.” 164 De slag bij Waterloo is nog zo‟n historische gebeurtenis die door vele Vlaamse strijdschriften wordt herdacht. Het betekende het einde van Napoleon Bonaparte en daarmee het einde van de Franse overheersing in Europa. De overwinnaars: Engeland, Oostenrijk, Pruisen en Rusland beslisten op het Congres van Wenen over de reorganisatie van Europa. Zo ontstond het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De Nederlanden vormden een buffer tegen Frankrijk dat men zoveel mogelijk trachtte te isoleren van de rest van Europa om zo een 162 s.n., ‟11 juli 1302‟, in: Het Recht, jg. 19, nr. 25, p. 2. s.n., ‟11 Juli‟, in: Ons Recht, jg. 13, nr. 28, p. 1. 164 s.n., ‟11 Juli 1302‟, in: De Flamingant, jg. 2, nr. 29, p. 3. 163 82 Franse aanval onmogelijk te maken. De slag bij Waterloo kondigde een nieuw tijdperk aan voor de Zuidelijke Nederlanden, waar Het Recht, de Flamingant en Flandria met veel heimwee op terugkijken. Bijna elk jaar verschijnt in Het Recht minstens één artikel dat handelt over de slag bij Waterloo. Die wordt omschreven als een heuglijke gebeurtenis, omdat men los kwam van het Franse juk en daaropvolgend bij Nederland werd aangehecht.“ Waterloo is de heuglijkste gebeurtenis der hedendaagsche geschiedenis: Waterloo is de verbrijzeling van de Fransche dwingelandij, de vernietiging van de droom der wereldheerschappij, de zegepraal van den vrede, de vrijheid, het volkenrecht.…Voor ons, Nederlanders, heeft Waterloo nog eene grootere beteekenis: daar werd de broederband bezegeld tusschen Noord en Zuid, daar werd Nederland één. De Vlamingen trekken naar Waterloo om de volkseenheid te bevestigen, die ongelukkige gebeurtenissen op staatkundig gebied niet hebben kunnen verbreken. Door grenzen gescheiden, is het hart van beide volkeren vereenigd gebleven: één taal, één volk!” 165 . Hieruit blijkt dat de innigste wens van Het Recht de eenmaking met Nederland is, waarvan men feitelijk gescheiden is, maar waarmee men zich desondanks nog steeds verbonden voelt. Immers, één taal, één volk. Dit is een etnische redenering, maar komt aan bod in „de taalstrijd‟. Flandria legt dan weer de nadruk op de Franse nederlaag. “Van alle kanten in Vlaamsch België beginnen er stemmen op te stijgen om den vijf-en-zeventigsten verjaardag, zijnde 18 Juli 1890, van dezen merkweerdigen veldslag te vieren. Daar, ja, lieten onze voorouders hun bloed vloeien voor onze onafhankelijkheid en vrijheid. Daar werd den eeuwigen erfvijand, den Franschman, verslagen!- wekelijks zullen wij over die merkweerdige gebeurtenis handelen, en alles in het werk stellen om tegen het aanstaande jaar veerdig te zijn, om dien grooten verlossingsdag, gezamentlijk en eendrachtig, met onze Nederlandsche broeders, en Duitsche en Engelsche stamgenooten, te begroeten.” 166 In tegenstelling tot Het Recht wijdt Flandria amper uit over de gevolgen van de slag bij Waterloo, namelijk de éénmaking tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Toch blijkt dat het blad van mening is dat Vlamingen en Nederlanders in werkelijkheid één volk zijn: “1830 trok een denkbeeldige staatkundige grenslijn, maar niemand zal ontkennen dat Nederlanders en Vlamingen feitelijk een volk vormen.” 167 De Flamingant legt de nadruk op de Nederlandse éénmaking. “De Vlamingen begeven zich heden naar Waterloo en St-Jans‟Berg, om, aan den voet den Nederlandschen Leeuw, te bevestigen dat, welke de staatkundige inrichting van 165 s.n., „ Waterloo‟, in: Het Recht, jg. 17, nr 22, p. 1. s.n., „Slag van Waterloo‟, in: Flandria, jg. 5, nr. 217, pp. 507-508 (citaat p. 507) 167 s.n., „Onze verhouding tot Noord-Nederland‟, in: Flandria, jg. 1, nr. 1, p. 5. 166 83 Noord- en Zuid-Nederland ook weze, en hoe men die tweeledige inrichting ook beoordele, de Vlamingen Nederlanders zijn en Nederlanders willen blijven. Het Nederlandsche volk maakt deel uit van den Germaanschen stam. Engelschen en Duitschers zijn stamgenooten der Nederlanders. De Vlamingen heeten heden die stamgenooten welkom op een wereldberoemd gedeelte van ons kostbaar grondgebied,…” 168. Opvallend is dat Flandria en zijn opvolger, De Flamingant, nog eens extra benadrukken dat men ook de Engelsen en Duitsers als Germaanse stamgenoten beschouwd, doch de Nederlanders worden omschreven als broeders met wie men wil samenleven in één land. De Flamingant heeft hiervoor al concrete plannen: “De waarheid is dat het heil en de redding van de Nederlanden – en wij beschouwen de Walen als Franschsprekende Nederlanders- besloten liggen in het sluiten van een federatief verbond, dat al de Nederlandsche gewesten in eenen hechten band zou vereenigen, doch onder strenge eerbiediging van het recht en van de zelfstandigheid van ieder bestanddeel.” 169 Ons Recht verlangt naar de tijd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden vanwege het beleid van Willem I, dat rijkdom, welvaart en geluk bracht. “Onmogelijk kan men ook aan Willem I den roem betwisten, dat hij in de Nederlanden een krachtigen stoot gegeven heeft aan wetenschap en kunst, en de scholen van alle rangen vermeerderd heeft; hij richtte de colleges opnieuw in; stichtte drie hoogescholen namelijk: de Vlaamse hoogeschool van Gent, die als lichtbron der wetenschap haar weldadigen invloed weldra deed gevoelen over geheel het Vlaamsche land; hij deed te Brussel een museum voor wetenschappen en letteren verrijzen en opende op die wijze voor alle klassen der samenleving overvloedige bronnen van wetenschap. Aan Willem hebben wij eindelijk de herleving van de Vlaamsche schilderschool te danken (Histoire de la révolution belge door Th. Juste, d. I, bl. 60 en 61). Kortom, rijkdom, geluk, welvaart, ziedaar de trekken die de Nederlanden kenmerkten, op het oogenblik dat eenige gewetenlooze ijveraars voor de inlijving het vaandel der muiterij opstaken om onze vrijheid aan Frankrijk te verkoopen.” 170 Dit werd gepubliceerd in 1902 toen de vernederlandsing van de Gentse Universiteit Gent ter sprake kwam. Deze werd uiteindelijk pas na de Eerste Wereldoorlog doorgevoerd, waardoor er in de 19e geen Nederlandstalig hoger onderwijs bestond in België. Door te verwijzen naar het beleid van Willem I, dat gericht was op intellectuele ontplooiing, onderlijnt Ons Recht de noodzakelijkheid van Nederlandstalig hoger onderwijs en laat men gevoelen hoe ver het 168 s.n., „Waterloo‟, in: De Flamingant, jg. 2, nr. 25, p. 1. s.n., „Luxemburg‟, in: De Flamingant, jg. 2, nr. 14, p. 1. 170 JASSONE Jan, „Onthullingen over de Belgische Omwenteling van 1830‟, in: Ons Recht, jg. 4, nr. 37, pp. 3-4 (citaat p. 3). 169 84 huidige beleid is verwijderd van het gewenste beleid, waar wel plaats voor was in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, maar niet in het verfranste België. Zoals de Vlaamse tijdschriften verlangen naar het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, verlangt le coq wallon naar de Franse tijd. “…ni race et langue uniformes, ni passé ni aspirations, aucun idéal commun ne nous oblige au patriotisme. Ce ne peut être chez nous qu‟un sentiment factice. Notre vrai patriotisme à nous, c‟est l‟amour de la France – et l‟aversion de l‟Allemagne ! – Nous aimons, c‟est juste et inné, notre coin de terre, Flandre ou Wallonie, mais non ce vague pays hybride crée en 1815 et 1831 par des traités, s‟appuyant sur le prétexte d‟un antérieur esclavage commun.” 171 Le coq wallon beschouwt België als een grove vergissing, genomen door de grootmachten, maar niet gebaseerd op de realiteit. De realiteit is dat Wallonië niet wil samenleven met Vlaanderen, maar veel liever wordt ingelijfd bij Frankrijk. Hoewel het tijdschrift niet uitwijdt over het verleden zoals de Vlaamse tijdschriften, stelt het toch de loop van de geschiedenis verantwoordelijk voor de afwezigheid van een Belgisch patriottisme. Ter besluit kan worden gesteld dat de hang naar het verleden een typisch Vlaams fenomeen is. Dit komt doordat de verfransing, waar de V.B. in de eerste plaats tegen strijd, haar oorsprong vindt in het verleden. De verfransing begon ten tijde van de Franse overheersing (1795-1815), werd tijdelijk stop gezet door Willem I (1815-1830) en werd opnieuw versterkt in België. De meeste Vlaamse tijdschriften herdenken de Gulden Sporen Slag en de Slag bij Waterloo dan ook om de overwinning op Frankrijk nog eens te onderlijnen en om hulde te brengen aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waar de Vlamingen werden gerespecteerd. Door te verwijzen naar deze twee glorieuze gebeurtenissen, tracht men de bevolking moed in te spreken en aan te tonen dat de strijd tegen de verfransing en tegen de franstaligen kan gewonnen worden, want het verleden bewees reeds de sterkte van Vlaanderen. De pro Nederlandse houding is opvallend bij de Vlaamse bladen. Door bovendien het beleid van Willem I onder aandacht te brengen, wordt aangetoond dat het contrast met het huidige België, waar de Vlamingen als tweederangsburgers worden behandeld, bijzonder groot is en dat het ook anders kan, indien men de wil kan opbrengen. 171 GALLUS, „Pas d‟équivoque‟, in: Le coq wallon, jg. 1, nr. 6, pp. 2-3 (citaat p. 3) 85 De Waalse tijdschriften lijken, met uitzondering van le coq wallon, niet geïnteresseerd te zijn in het verleden. Dit is voornamelijk te wijten aan het feit dat het antiflamingantisme geen wortels heeft in het verleden, maar een reactie is op de alsmaar machtiger wordende V.B., waardoor Wallonië zich bedreigd voelt. De Waalse tijdschriften steken dan ook al hun energie in de bestrijding van het flamingantisme. 86 4.7. De rol van de vrouw in de politiek. In de 19e eeuw was de vrouw totaal ondergeschikt aan de man. Haar plaats was aan de haard, terwijl de man zorgde voor het brood op de plank. 'Schrijven', liefdadigheid, ziekenzorg, tekenen en borduren waren de weinige maatschappelijk aanvaarde bezigheden voor vrouwen uit de hogere - en middenklasse172. In arbeidersmilieus was de toestand anders. Om financiële tekorten op te vangen moesten vrouwen – en vaak ook de kinderen – buitenshuis loonarbeid verrichten. De lonen van deze vrouwen en kinderen lagen gemiddeld drie keer lager dan de normale lonen173. Vanaf het midden van de 19e eeuw lieten steeds meer burgervrouwen hun stem horen, zodat er rond 1880-1890 sprake was van „burgerlijk feminisme‟. Ook arbeidersvrouwen organiseerden zich geleidelijk aan en trachtten vooral de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Van de negen bestudeerde tijdschriften zijn er slechts vier die aandacht hebben voor de vrouw, deze zijn Ons Recht, Flandria, De Zweep en l‟âme wallonne. L‟âme wallonne en Ons Recht nemen een conservatief standpunt in, in tegenstelling tot Flandria en De Zweep die pleiten voor de erkenning van de belangrijke rol van de vrouw in de maatschappij. L‟âme wallonne grijpt elke gelegenheid aan om de Vlamingen belachelijk te doen lijken. Het Algemeen Nederlands Verbond, ontstaan in 1895 ter verdediging van het Nederlands en later ook van de „Nederlandse stam‟174, lanceerde in 1899 een oproep aan de Nederlandstalige vrouwen uit Brussel en omstreken. Men was op zoek naar Vlaamsgezinde vrouwen voor de oprichting van een damesafdeling. Het was de bedoeling de Vlaamse geest te verspreiden onder de vrouwen, families te vervlaamsen, de contacten tussen Vlaanderen en Nederland te versterken door de uitwisseling van kinderen, enz. . Dit leidde tot hilariteit bij l‟âme wallonne. “Vous voyez donc, amis lecteurs, que rien n‟y manque, pas même l‟échange des enfants et l‟idée qui nous vint en lisant cette convocation fût celle de plaindre, bien sincèrement, tous ces époux qui, ce dimanche, auront eu, les uns de la soupe brûlée, du rosbif trop cuit, d‟autres du poulet mal « vidé », etc., etc.… Bref ! Ce n‟est pas à nos Wallonnes qu‟on ferait prendre cette habitude de quitter le ménage pour aller jaser. ” 175 . De vrouw mag zich niet met 172 BRACKE Nele, Vrouw, NEVB, Lannoo, 1998 ( Cd-rom) WITTE Els en CRAEYBECKX Jan, Politieke geschiedenis van België sinds 1830, Antwerpen, Standaard wetenschappelijke uitgeverij, 1984, p. 63. 174 VAN BERNE Frank, Algemeen-Nederlands Verbond, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) 175 D‟E‟L‟SINES Toudi, „Nos flamingantes Damen‟, in: l‟âme wallonne, jg. 2, nr. 80, pp. 827-828 (citaat p. 827) 173 87 politiek inlaten, haar plaats is thuis, bij de kinderen en achter het fornuis. Hoewel vanaf 1850 de vrouwen zich steeds meer organiseerden en opkwamen voor hun rechten, bleef het ideaalbeeld „de vrouw aan de haard‟. Vrouwen en mannen werden niet als gelijken behandeld. L‟âme wallonne sluit zich bij deze conservatieve visie aan en heeft dus een etnische visie op de vrouwenrechten. Ons Recht is in de eerste plaats Vlaamsgezind en ligt als tolk van de Antwerpse Meetingpartij op de kruising tussen de liberale en katholieke stroming. Toch blijkt onrechtstreeks dat het blad meer sympathie koestert voor de katholieken dan voor de liberalen. Net als l‟âme wallonne is het tijdschrift tegen de politieke inmenging van vrouwen. Dit mag verbazen, aangezien katholieken de grote voorstanders waren van het vrouwenstemrecht, in tegenstelling tot liberalen en socialisten die vreesden dat vrouwen conservatief zouden stemmen, waardoor de aanhang van de Katholieke Partij nog meer zou vergroten. Ons Recht beschouwt de vrouwen als minderwaardig, niet in staat om de politiek te begrijpen. “Wat de vrouwen zelf aangaat, denken wij dat het overgroot meerendeel er hoegenaamd niet naar verlangt gedwongen te worden, zooals de mannen, hun kiesrecht op bepaalde tijdstippen te gaan uitoefenen. … De gedwongen inmenging der vrouw in onze politiek zou haar onrechtstreeks de verplichting opleggen zich op de hoogte te stellen van de zoo talrijke gewichtige vraagstukken, welke onze politieke partijen verdeelen. En wanneer wij nagaan hoe weinige van de mannelijke kiezers, die thans naar de stembus moeten, door hen zelven uit de partijpolitiek kunnen wijs worden, dan mogen wij met recht betwijfelen of de vrouwen meer doorzicht zullen hebben. Voor den rede en de rust in de huishoudens moeten wij ook die nieuwigheid niet verlangen, want de ondervinding in het dagelijksch leven leert ons dat wij redelijkerwijze van de stemgerechtigden vrouwen niet mogen verwachten- evenmin ten andere als van de mannendat zij hunne politieke overtuiging geheim zullen houden, en doen zij dit niet, hoeveel aanleiding tot woordenwisselingen, oneenigheid en twist zal er dan dikwijls niet ontstaan tusschen man en vrouw, ouders en dochters, broeders en zusters, verloofden, familieleden, geburen en kennissen?” 176 . Ons recht voert hier een antifeministisch discours. Niet alleen acht men de vrouwen niet intelligent genoeg om de politiek te kunnen doorgronden, bovendien is het beter voor de rust in de huishoudens om het stemrecht niet aan vrouwen toe te kennen. Immers, tegengestelde politieke opinies zouden aanleiding kunnen geven tot conflicten. De vrouw komt met andere woorden op de tweede plaats en moet haar stemrecht 176 F., „Vrouwenrechten‟, in: Ons Recht, jg. 4, nr. 10, p. 1. 88 opofferen voor de man, wiens stemrecht zal worden uitgebreid. Net als l‟âme wallonne aanhangt Ons Recht principes die typerend zijn voor etnische discours Voorgaande tijdschriften staan in schril contrast met Flandria en De Zweep, die de vrouw naar waarde schatten en haar maatschappelijke rol willen uitbreiden naar de politiek. “Wij zouden met de grootste liefde de „vrouw‟ in onzen kamp met eigen bestaan, voor onzen Vlaamschen volksaard, zien bijtreden; de vrouw, men vergete ‟t niet, vervult eene gewichtige rol in de samenleving, misschien wel de bijzonderste. Waarom heeft de man, de vrouw niet aan zijne zijde bij taal –en rassenstrijd? … De man is de denker, de werker, in een woord het beeld der beweging, des vooruitgangs; maar ook de vrouw is dit beeld in zijnen loop onontbeerlijk, door hare teedere liefde en fijn gevoel, waardoor zij het mannenwezen als met eene elektrieke macht bezield en in zijn hart die gevoelens treft en ontwikkelt, die krachten opwekt.” 177 . Flandria is progressief wat betreft de rol van de vrouw en tracht aan de hand van dit discours vrouwen te overtuigen zich in te zetten voor de Vlaamse strijd. De Zweep is het eens met Flandria over de verborgen kwaliteiten van vrouwen, die via de opvoeding een grote morele invloed hebben op de maatschappij. “Bij de opening der Hoogeschool van Luik heeft de rector, M. Transenter, eene merkwaardige redevoering uitgesproken over de rol van de vrouw in de samenleving. Wij kunnen niet nalaten hier een gedeelte van deze rede mede te deelen dat de volle aandacht verdient, ziehier: „De mannen maken de wetten, de vrouwen vormen de zeden, die een veel uitgebreider invloed bezitten als de wetten; de mannen werken in den buitenkring, de vrouwen zijn het middenpunt, de ziel der familie en van de samenleving. … Het is de moeder vooral die aan het kind en den jongeling de gevoelens indrukt die er later een man van maken.” 178 . Beide tijdschriften pleiten voor een opwaardering van de vrouw en zetten daarmee de eerste stap in de richting van gelijke rechten tussen mannen en vrouwen. Om die redenen kunnen we de houding van Flandria en De Zweep civiel noemen. In de 19e eeuw was de meest gangbare idee „de vrouw aan de haard‟. Slechts een minderheid was voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Flandria en De Zweep behoren tot deze groep. In dit opzicht mag het niet verwonderen dat de meerderheid van de tijdschriften zich niet of negatief uitspreekt over de politieke inmenging van vrouwen. Daartoe droeg ook de organisatie van de vrouwenbewegingen bij: de meerderheid stelde zich immers bewust 177 178 s.n., „Eene leemte‟, in: Flandria, jg. 4, nr. 126, p. 38. DIXMUIDE W.V., „De gewichtige rol der vrouw in de maatschappij‟, in: De Zweep, jg. 14, nr. 49, p. 1. 89 apolitiek op179. Het verschil tussen de Vlaamse en de Waalse tijdschriften is echter wel opvallend. In tegenstelling tot de Waalse die, met uitzondering van l‟âme wallonne, geen interesse tonen in vrouwenrechten, maken drie van de vijf Vlaamse tijdschriften wel hun opinie kenbaar. L‟âme wallonne en Ons Recht beschouwen de vrouw als tweederangsburgers, die geen toegang mogen hebben tot het politieke leven en hebben een etnische visie op de maatschappelijke rol van de vrouw. Flandria en De Zweep daarentegen pleiten voor de erkenning van de kwaliteiten van de vrouw en ijveren voor de politieke inmenging van vrouwen. Deze conclusie is hoogst bijzonder. Men zou verwachten dat het progressieve Wallonië een tolerante, verdraagzame houding aanneemt ten opzichte van vrouwen, maar in tegenstelling daartoe worden ze ofwel doodgezwegen ofwel als minderwaardig beschouwd. In Vlaanderen daarentegen nemen twee van de drie tijdschriften een civiele houding aan ten opzichte van vrouwen en is er slechts één blad dat zich verzet tegen de politieke inmenging van vrouwen en de ongelijkheid in stand wil houden. 179 DE WEERDT Denise, En de vrouwen? Vrouw, vrouwenbeweging en feminisme in België 1830-1960, Gent, Masereelfonds, 1980, p. 192. 90 4.8. Militarisme Het Belgische leger was nooit populair in Vlaanderen. Hiervoor zijn verschillende redenen, maar de belangrijkste was dat het merendeel der kaderleden Franstalig was. De communicatie tussen Vlaamse soldaten en hun oversten verliep moeizaam en vormde al snel aanleiding tot ongenoegen in Vlaanderen. De wet van 18 maart 1838 bepaalde dat het Nederlands verplicht moest onderwezen worden in het leger, maar in de praktijk kwam dit neer op één uur Nederlands per week180. In 1857 vroeg de Vlaamse Grievencommissie de splitsing van het leger in Vlaamse en Waalse regimenten. Dit voorstel werd afgedaan als antipatriottisch en verhoogde de spanningen. Vlaanderen zou nog moeten wachten tot 1913 alvorens er een taalwet betreffende het leger tot stand zou komen. Antwerpen werd in deze tijd gekenmerkt door een fel antimilitarisme. Het verzette zich tegen de bouw van een nieuwe fortengordel die het Belgische politieke machtscentrum zou toelaten zich terug te trekken en zodoende te overleven zolang een eventuele oorlog duurde181. Men vreesde dat bij bombardementen van de forten, de Antwerpse stad en haven zouden vernietigd worden, daarom brak vanaf 1861 hevig protest uit. Dit leidde tot de oprichting van de Meetingpartij (1862-1914), die zich vanaf dan keerde tegen de inrichting van stad en omgeving als militaire vesting. In haar propaganda riep ze beelden uit het verleden op, toen de Antwerpse forten de stad beschoten, in plaats van haar te verdedigen182. De militaire plannen werden uiteindelijk zodanig gewijzigd, dat het geen bron van ongenoegen meer vormde voor Antwerpen. Het felle Antwerpse protest wordt vertolkt door Het Recht en Ons Recht. In deze twee tijdschriften vormt het militarisme een steeds wederkerend thema wat te verklaren is door hun nauwe banden met de Meetingpartij die hieraan veel aandacht besteedt. Uit het discours van Het Recht valt de liefde voor de eigen stad en vooral de haven op. Men beschouwt de Antwerpse haven als “de bronader van Belgies voorspoed”183 en men vindt dat Antwerpenaren zedelijk verplicht zijn de bloei van de stad mee te helpen bevorderen. “Elke Antwerpenaar is zedelijk verplicht tegen alles wat de welvaart zijner geboortestad kan krenken, met eenen ijzeren wil te velde te trekken. Hij mag geene wapens gebruiken, welke in 180 BOIJEN Richard, Leger, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) VANDEWEYER Luc, Pacifisme, NEVB, Lanno, 1998 (Cd-rom) 182 Ibid 183 s.n., „Lamport en Holt‟, in: Het Recht, jg. 10, nr. 11, p. 1. 181 91 plaats van onze vijanden te treffen, op onze eigene borst terug stooten, in ‟t kort geene artikels schrijven, welke in de vreemde gelezen worden, en geene andere uitwerksels kunnen te weeg brengen, dan onze voordeelige haven in een slecht daglicht te stellen.” 184 De zin “Hij mag geene wapens gebruiken, welke in plaats van onze vijanden te treffen, op onze eigene borst terug stooten” is een voorbeeld van de propaganda van de Meetingpartij, waarbij wordt verwezen naar vroeger toen de Antwerpse forten de stad beschoten in plaats van haar te verdedigen. De afkeer voor het leger treedt duidelijk naar voren. “Is er wel eene zaak, die meer de belangen van het volk betreft, die meer het volk heeft doen bloeden en jammeren dan de loting, dan de dienstplichtigheid? Welhoe! Wij maken de macht uit, en onze bestuurders leggen ons den noodlottigen ransel op de rug, persen ons met toenemende belastingen ‟t zweet van onzen zuren arbeid af, rukken onze zonen van hunnen stiel, van hunne broodwinning weg, en dat waarom? Niet om ze te bekwamen, niet om hunne toekomst, niet om onzen toestand te verbeteren, maar om een vadzig, onbeduidend leven te leiden, ingelijfd in een leger dat macht- en nutteloos is. Het leger is een stoffelijk en zedelijk verlies voor ons land”185. Het Recht bundelt hier een aantal grieven. De focus ligt op de dienstplicht en het lotingsysteem, maar ook de nutteloosheid van het leger en het zedelijk verlies worden onderlijnd. Het Recht verzet zich bovenal tegen de bloedwet, die inhield dat het leger werd samengesteld aan de hand van een lotingsysteem. Bovendien liet deze wet de plaatsvervanging toe, waardoor men de kans kreeg om zich vrij te kopen. De bedragen liepen echter zo hoog op, dat dit enkel mogelijk was voor rijke burgers. Zo gebeurde het dat armen, tegen betaling, de plaats innamen van rijken. Wie echter een „slecht lot‟ had en uit een arm gezin kwam, kon niet aan zijn lot ontsnappen. Dit was rampzalig voor arme gezinnen, want betekende een arbeidskracht of loon minder voor het gezin. Ook de zedeloosheid van het leger wordt onder aandacht gebracht. Onder de officieren bevonden zich veel antiklerikalen en onkerkelijken, die de onkerkelijkheid bevorderden186. Het mag niet verwonderen dat het katholieke Vlaanderen zijn zonen niet graag zag ingelijfd worden. Het Recht is vooral begaan met de armen onder de lotelingen die niet aan hun lot konden ontsnappen. “ARME MOEDER! … Een kind, een zoon hebt gij gebaard in groote smart, slechts gelenigd door uwe innige moederliefde. …Het noodlot heeft hem tot den soldatendienst geroepen; dit lot kunt gij niet afkopen, want gij zijt arm, gij hebt geene twee duizend franken om eenen slaaf in zijne plaats 184 KIRSTEIN Piet geciteerd door Het Recht, „Terneuzen en Antwerpen, jg. 2, nr.13 , p. 1. s.n., „Het vrijwilligersleger‟, in: Het Recht, jg. 6, nr. 39, p. 1. 186 VANDEWEYER Luc, Pacifisme, NEVB, Lanno, 1998 (Cd-rom) 185 92 te koopen! Uw zoon zal optrekken, in de kazerne opgesloten worden, op maat “hooi strooi” leeren stappen, gehoorzamen als een lijk, en afgericht worden om andere te doorkerven of door anderen doorkorven te worden… RIJKE MOEDER! … Gij hebt de familie eenen erfgenaam geschonken en vooraf gezorgd opdat hem niets zou ontbreken! Hij zal eene schitterende opvoeding genieten en wanneer hij zijn twintigste jaar bereikt heeft, zal hij voldoen aan de bloedwet. Dit bekommert u weinig: is het lot hem ditmaal ongenegen, dan zult gij hem, voor een handvol goud, den zielhond volgens kontrakt toegezegd, vrijkopen! … Lang genoeg heeft het onrecht bestaan! Het volk begint recht te eischen! Recht, dit is: dat alle Belgen, arm en rijk, zwak of machtig, gelijk moeten zijn voor de wet. Recht, dit is: dat men niemand dwinge tegen zijn geweten te handelen, of tegen zijn lust een staat aan te nemen. Recht, dit is: dan men wie krijger wil worden tot verdediging van het gemeentebest, daarvoor rijkelijk betale; maar ook dat men niemand dwinge om tegen zijn verlangen soldaat te worden. ”187. Een ding is duidelijk: Het Recht eist Recht. Bovenal eist het tijdschrift dat iedereen als gelijken wordt behandeld en dat aldus het onrechtvaardige lotingsysteem wordt afgeschaft. Vervolgens eist het de afschaffing van de dienstplicht, immers, iedereen moet vrij kunnen kiezen om al dan niet tot het leger toe te treden. Het Recht onderlijnt de sociale onrechtvaardigheid van de huidige militaire wetgeving en eist rechtvaardigheid, gelijkheid en vrijheid, drie principes die tuishoren in civiele discours. Het zal echter moeten wachten tot 1909, alvorens de bloedwet wordt afgeschaft. Net als zijn voorganger besteedt Ons Recht veel aandacht aan het leger, de focus ligt echter niet op het lotingsysteem, maar op de ongelijkheid tussen Vlamingen en Walen en op de militiewet van 1909, die einde maakte aan het lotingsysteem en de persoonlijke dienstplicht invoerde. In de eerste jaargangen concentreert Ons Recht zich echter op de onvoldoende talenkennis van de legeroversten.“Voorwaar, men zou den bal erg misslaan zoo men ging denken, dat in het leger de rechten der Vlaamsche soldaten steeds worden eerbiedigt. … Met eigene oogen heb ik me kunnen overtuigen hoe weinig sommige officieren bekwaam zijn een gesprek, al rolt het dan nog over punten die den militairen dienst aanbelangen, in het Vlaamsch te voeren. Welk is het gevolg daarvan? Veronderstel, dat een Vlaamsche boerenjongen, die geen gebenedijd Fransch woord kan uitbrengen, verplicht is uitlegging te 187 s.n., „De Bloedwet‟, in: Het Recht, jg .6 , nr.52 ,p. 3. 93 geven over of zich vrij te pleiten van eene of andere zaak die men hem ten laste legt. Natuurlijk moet hij dat doen vóór den kommandant ofte bevelhebber zijner kompagnie. Deze kommandant nu kent weinig of geen Vlaamsch. Al verstaat hij ‟t misschien min of meer, dan kan hij zich daarom niet altijd op verstaanbare wijze uitdrukken en wordt hij genoodzaakt in het Fransch te antwoorden op het Vlaamsch gezegde van den soldaat. Deze, niet goed verstaande, antwoordt verkeerd; de overste een weinig zenuwachtig geworden, verstaat op zijne beurt verkeerd en op den langen duur gebeurt het dat de Vlaamsche boerenjongen, alhoewel onschuldig, toch gestraft wordt omdat zijn overste niet eens zijne terechtstelling begrepen heef. … De slechte invloed, dien zulke handelwijze uitoefent op de gemoederen des soldaten, is onberekenbaar. De Walen vinden dat plezierig. Sommige Vlaamsche soldaten zijn verontweerdigd en bijten hunne lippen ten bloede om hunne verontweerdiging te onderdrukken, want de krijgsraad verbiedt hun de waarheid te zeggen; andere Vlamingen, de verlichten, de vooruitstrevers (Franskiljons vindt men overal) trekken uit dien handelwijze nieuw voedsel voor hunnen haat tegen al wat Vlaamsch is; eindelijk komt de groote hoop der eenvoudige Vlaamsche jongens, de simpele boerenjongens en werklieden; zij lachen ook met die radbraking; ze vinden dat heel prettig en komen eindelijk tot het besluit dat het Fransch toch eene veel schoonere, eene veel betere taal moet zijn dan ‟t Vlaamsch daar hunnen officieren alles kunnen zeggen in het Fransch en bijna niets in het Vlaamsch. Ziedaar.”188 Enerzijds klaagt men de wantoestanden aan die het gevolg zijn van de onvoldoende tweetaligheid van soldaten en oversten, vooral laatstgenoemden worden verondersteld tweetalig te zijn. Bovendien is Ons Recht er van overtuigd dat deze situatie de Vlaamse strijd ten slechte komt: Walen scheppen er plezier in, Franskiljons worden in hun antiflamingantisme gevoed en simpele Vlaamse boerenjongens gaan noodgedwongen over op het Frans. Hierdoor gaat niet enkel de Vlaamse taal verloren, maar raken ook steeds meer mensen in de ban van de verfransing. Bovenal eist Ons Recht rechtvaardigheid, dit is een civiel kenmerk. In 1909 kwam er een einde aan de bloedwet en werd de beperkte persoonlijke dienstplicht ingevoerd, die neerkwam op één zoon per gezin en die tevens de plaatsvervanging afschafte. Ons Recht is tegen deze wet gekant. “Het staat nu vast dat de jammervolle wet van 1909, zooals tijdens hare bespreking reeds vooruitgezet werd, zonder dat de militaristen, het Ministerie inkluus, er voor terugdeisden, voor gevolg heeft een ergerlijk-grooter getal 188 N., „In het leger‟, in: Ons Recht, jg. 4, nr. 20, p. 1. 94 manschappen naar de kazerne te slepen, wat vooreerst ook reeds eene aanzienlijke verhooging van geldelijke lasten gaat veroorzaken. Niettegenstaande er zelfs meer manschappen onder de wapens zijn gekomen dan voorzien is, denkt de militaire overheid, de voortdurend blijkt zich om niets te moeten bekreunen, er nog niet aan den diensttermijn te verminderen, zooals nochtans de wet zelve het voorschrijft.”189 Het tijdschrift is tegen de nieuwe wet omdat men meent dat dit een verhoging van het aantal manschappen en daarmee ook een verhoging van het budget met zich meebrengt. In werkelijkheid was dit echter niet het geval, de wet bleek een daling van het aantal manschappen tot gevolg te hebben. Voor Ons Recht, dat voorstander was van een beperkt leger, ging deze wet echter niet ver genoeg en ook het veel te hoge legerbudget bleef een aanklacht die regelmatig terug aan bod kwam. Deze argumenten zijn echter van etnische noch van civiel aard. Naarmate de oorlogsdreiging toenam, werd de algemene persoonlijke dienstplicht ingevoerd, waardoor elke man vanaf 20 jaar kon worden opgeroepen, hierdoor steeg het aantal nieuwe rekruten van 19.000 tot 33.000190. Het mag dan ook niet verwonderen dat het tijdschrift zich fel verzette tegen deze wet die in 1913 werd ingevoerd.“ Alleenlijk willen wij nu doen opmerken, dat de buitengewone uitbreiding van ons leger onvermijdelijk een machtig wapen tot nog meerdere verfransching van ons volk zal zijn. Want er zal hoegenaamd niets komen van de beloften van taalgelijkheid in het leger, die sommige katholieke Vlamingen hopen van het kabinetshoofd te zullen verkrijgen als vergoeding hunner toegevingen aan het overdreven militarisme der regeering.”191 Ons Recht komt terug op het gevaar van de verfransing die in het leger wordt bevorderd. Bovendien klaagt het ook de overdreven toegeeflijkheid van de regering aan, die hoopt dat in ruil voor deze wet de taalgelijkheid in het leger zou worden goedgekeurd. In 1913 wordt uiteindelijk de eerste taalwet met betrekking tot het leger goedgekeurd. De inhoud ervan staat beschreven in de NEVB: “Bij het toelatingsexamen diende de kandidaat een grondige kennis van de ene taal te hebben (op het niveau van de 3de klas van de klassieke humaniora) en een elementaire kennis van de andere. Telkens is er een uitsluitingcijfer ingebouwd. In de Militaire School zouden de reglementen en de militaire theorie in beide talen aangeleerd worden. Aan de lessen Nederlands en Frans dienden evenveel uren gespendeerd te worden. Ook bij het eindexamen zou er een proef over het 189 Mos. D., „Militariana‟, in: Ons Recht, jg. 13, nr. 18, pp. 1-2 (citaat p. 1). REYNEBEAU Marc, Het klauwen van de leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw, Leuven, Van Halewyck, 1995, p. 179. 190 191 ROLF, „Alleman Soldaat!‟, in: Ons recht, jg. 14, nr. 50, p. 1. 95 Nederlands komen, bestaande uit een opstel en een gesprek over het militaire leven. Deze maatregelen zouden pas ingaan vanaf 1 januari 1917, behalve voor de officieren van de Geneeskundige Dienst, die het taalexamen reeds vanaf 1 januari 1915 moesten afleggen. De pupillen- en de vormingsscholen voor korporaals en onderofficieren worden gesplitst. Vanaf 1 januari 1914 dienen alle mededelingen aan het publiek in de twee talen opgesteld te worden evenals alle documenten bestemd voor de troep. Vanaf die datum moet ook de briefwisseling met de Vlaamse gemeentebesturen en de inwoners in het Nederlands gebeuren.”192 De Zweep klaagt net als Het Recht de sociale onrechtvaardigheid aan. “Hoeveele mannen van hart zijn reeds, te vergeefs, eilaas! Uitgevallen tegen de militiewet, die de loting voorschrijft, en met de verdediging des vaderlands enkel de armen gelast, enkel hen, die niets te verdedigen hebben. Terwijl de rijken zich met een handvol goud vrijkopen. Ja, dit bestaat nu zoo, en daar het enkel deze laatsten zijn, die de wetten maken, is het erg te vreezen, dat die wet nog lang zal bestaan, dat zij nog overvloedige, bittere tranen zal doen weenen.” 193 De Zweep neemt het op voor de armen die zich niet kunnen vrijkopen en eist net zoals Het Recht gelijkheid. Dit getuigt eveneens van een civiele instelling. Het is opvallend dat er bij de Waalse tijdschriften geen interesse is voor de onrechtvaardige organisatie van het leger. Dit is te wijten aan het feit dat het merendeel der kaderleden Franstalig was en men in tegenstelling tot Vlaanderen geen taalgrieven had. Aldus had men er minder problemen met het lotingsysteem dan in Vlaanderen en bleef een legerprotest uit. In Vlaanderen was het antimilitarisme sterk aanwezig, niet verwonderlijk, gezien er in het leger allerminst sprake was van taalgelijkheid. Het Recht en De Zweep benadrukken vooral de sociale onrechtvaardigheid die het gevolg is van het lotingsysteem en de plaatsvervanging, terwijl Ons Recht veeleer de nadruk legt op de taalongelijkheid binnen het leger. Opnieuw komt men tot de vaststelling dat de beeldvorming rond Vlaanderen en Wallonië niet overeen komt met de realiteit: Wallonië is niet zo sociaal en democratisch en Vlaanderen is niet zo conservatief en autoritair als wordt beweerd. 192 193 BOIJEN Richard, Leger, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) KEDEL, „Loting‟, in: De Zweep, jg. 18, nr. 7, p. 1. 96 4.9. Sociale thema’s Op het einde van de 19e eeuw verschijnen steeds meer artikels over de sociale problemen in de maatschappij. Vreemd genoeg hebben enkel Vlaamse tijdschriften aandacht voor deze problematiek, de Waalse tijdschriften wijden hier geen artikels aan. Alle vijf de Vlaamse bladen klagen de sociale ongelijkheid en onrechtvaardigheid aan. De thema‟s die aan bod komen zijn uiteenlopend en gaan van de eis voor een minimumloon tot de eis van de afschaffing van de belasting op veevoeder die de boerenbevolking treft. Dit sociaal engagement getuigt van een civiele ingesteldheid. Ons Recht, De Flamingant, De Zweep en Het Recht pleiten allemaal voor de invoering van een minimumloon, een beperking van het aantal werkuren per dag en voor een beter Nederlandstalig onderwijs. Ook komt de idee van de verzorgingsstaat reeds naar voren die zich ontfermt over de zwakken in de samenleving via bijvoorbeeld een pensioensuitkering. Deze idee vond ingang in de 19e eeuw naarmate de arbeidersklasse aangroeiden en de sociale ongelijkheid steeds groter werd. De Zweep gaat het verst in deze sociale eisen. Ons Recht was laaiend enthousiast over de redevoering van Camille Huysman, volksvertegenwoordiger van de socialistische partij die doorbrak naar aanleiding van het voorstel voor de vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit, die handelde over de lage lonen en de onderontwikkeling van Vlamingen. “Kamiel Huysman, de moedige Vlaamschgezinde kamper bij de socialisten hield Zondag 8 dagen een indrukwekkende Fransche redevoering over de Vlaamsche Beweging en de Vlaamsche Hoogeschool voor de Jonge Socialistische Wachten van Namen. M. Kam. Huysmans verklaarde dat … hij zich in ‟t bijzonder heeft willen toeleggen, bij den aanvang van de uitoefening van zijn mandaat, op de verbetering der Vlaamsche toestand. Over wat klaagt Vlaanderen? Over het feit dat de loonen laag zijn, dat onze Vlaamsche werklieden als koelie‟s behandeld worden, dat 80.000 Vlaamsche huisarbeiders zoo bitter weinig winnen dat zij zeer dikwijls moeten ondersteund worden door de openbare weldadigheid, dat er te Hamme o.a. op 14.000 inwoners méér dan 7000 menschen zijn die noch lezen noch schrijven kunnen. Ellende gaat in Vlaanderen gepaard met onwetendheid. Wat moeten wij, socialisten, dan doen? De loonen en het onderwijs verbeteren. Hoe? Door het invoeren van het minimum van dagloon voor de huisarbeiders. Door het invoeren van een hooger Vlaamsch onderwijs dat toelaten zal van boven naar onder te arbeiden, technische 97 scholen in te richten, de algemeene beschaving te bevorderen met het ontwikkelen van een eigen beschaving.” 194 Huysman klaagt de lage lonen, het analfabetisme en de onderontwikkeling van Vlamingen in het algemeen aan. De oplossing hiervoor is volgens Huysman de invoering van een minimumloon, de uitbreiding van het onderwijs en de vernederlandsing van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Het ijveren voor een minimumloon en het bestrijden van het analfabetisme, of anders gezegd de strijd voor een menswaardig bestaan en voor de ontwikkeling der Vlamingen, zijn twee socialistische kenmerken die getuigen van een civiele ingesteldheid. Dit tijdschrift is tevens voorstander van een pensioensuitkering. “… niemand zal er door lijden dat afgewerkte onderwijzers een welverdiend rustgeld bekomen. Geen enkel thans rustend schoolmeester zal minder genieten. Integendeel zal menig angstig hart gerustgesteld, menig bekommerde ouderling gelukkig wezen zijne laatste dagen in kalme tevredenheid te kunnen slijten.” 195 Ons Recht sluit daarmee aan bij De Flamingant die tevens voorstander is van een systeem van sociale zekerheid. De Flamingant gaat echter nog een stapje verder: “Wat noodig is, dat is het vredesverdrag tusschen kapitaal en arbeid, en dat kan niet gesloten worden dan door wijze staatkunde, door eene soort van staatssocialism. De Staat moet de zwakken onder zijne bescherming nemen, hen, die geene middelen bezitten. Het mag niet wezen dat de onbekwamen, de afgesletenen door den arbeid, na een leven van tobben en zwoegen, verstooten worden als oude werktuigen, en dikwijls der ellende prijsgegeven. De maatschappelijke rechtvaardigheid moet hier optreden; daarom zijn wij voorstanders van de verzekering door den Staat.” 196 De Flamingant had geleidelijk aan meer aandacht voor de sociale problemen in de samenleving. Een van die problemen was de afwezigheid van pensioenen: afgedankte arbeiders stonden er helemaal alleen voor. Het tijdschrift vindt dit onrechtvaardig en pleit voor een verzorgingsstaat die zich onder andere bekommert over pensioenen, anders gezegd De Flamingant is, net als Ons Recht, voorstander van de sociale zekerheid. De afwezigheid van een sociaal vangnet was niet de enige aanklacht van het tijdschrift, dat zich tevens inzette voor het verkrijgen van een minimumloon en een beperking van het maximum aantal werkuren per dag. Dit wordt duidelijk aan de hand van volgend citaat.“De mijnwerkers willen: 1° In alle geval, een minimum van dagloon; 194 s.n., „De Vlaamsche beweging bij de Walen‟, in: Ons Recht, jg. 13,nr. 20, p. 2. s.n., „Allerlei‟, in: Ons Recht, jg. 1, nr. 6, p. 4. 196 s.n., „Staatssocialism. De verzekering der werklieden‟, in: De Flamingant, jg. 5, nr. 35, p. 1. 195 98 2° In geval van voorspoedige exploitatie, verhooging van loon in verhouding tot de verwezenlijkte winsten. 3° Bepaling tot 9 uren van den duur van den arbeiddag 4° Kostelooze levering der noodige kolen aan de mijnwerkersgezinnen. En al vroegen de mijnwerkers zulks niet, wij aarzelen geen oogenblik om te zeggen dat zij het recht hebben zulks te vragen.…Wij hopen, in ‟t belang van recht en rust, dat er met de billijke eischen der werkstakers rekening zal worden gehouden.” 197 De Flamingant ondersteunt de eisen van de stakende Waalse mijnwerkers en geeft op deze manier te kennen dat het voorstander is van de invoering van een minimumloon, van een beperking van het aantal werkuren per dag en van een loonsverhoging die in verhouding is met de winsten van de mijnexploitatie, stuk voor stuk socialistische eisen. De Flamingant is erg begaan met het lot van de arbeidersklasse en pleit voor het recht op een menswaardig bestaan. Dit zijn allemaal civiele kenmerken. De Zweep schets de toestand van de Henegouwse mijnwerkers en legt op die manier zijn socialistische eisen bloot. “Wat zijn de oorzaken van dien toestand? Het lage loon, de slecht ingerichte, ontijdige werkstakingen? Voorzeker ja, maar de ware bron van het lijden ligt daar niet: de mijnwerker wordt uitgebuit, verbeest en in de diepste ellende gelaten, dat is de kanker. … Wil men ze doen verdwijnen, dan verbiede men de arbeid der kinderen in de mijnen en stelle voor volwassenen een maximum van werkuren en een minimum van werkloon vast, dan oefenen de Staat een werkzaam toezicht uit op de handelingen van het personeel der maatschappijen –iets wat de Staat kan, daar de mijnen hèm toebehoren, iets wat hij moet daar rechtvaardigheid en eerlijkheid op het spel staan- dan ondersteune hij het stichten van samenwerkende genootschappen, door den werkman zelven ingesteld, door zijne afgevaardigden bestuurd, waar hij zich de levensbehoeften aan den inkoomprijs kunnen verschaffen, dan bouwen armenbesturen of gemeenten flinke werkmanswoningen en passe er het te Kales in voege stelsel toe, stelsel dat na 10 of 15 jaren de werkman eigenaar maakt van zijne woonst, dan richte de staat de goedemannenraden degelijk in, ontneme alle onrechtvaardigheden uit het samenstellen van het bureel des caisses de prévoyance, en boven alles, en voor alles voere het tot veertienjarigen ouderdom verplichtend onderwijs in, leere het volk lezen, stelle boeken ter zijne beschikking, en wen dat systeem eenige jaren zal hebben gewerkt dan werpe men het artikel 47 de deur uit en roepe alle burgers tot de stembus.” 198 De 197 198 s.n., „De werkstaking in ‟t Walenland‟, in: De Flamingant, jg. 2, nr. 1, p. 1. s.n., „De crisis‟, in: De Zweep, jg. 18, nr. 18, p. 1. 99 Zweep bundelt in dit ene citaat alle eisen van de voorgaande tijdschriften en meer. Het pleit voor: het verbod op kinderarbeid, een beperking van het aantal werkuren per dag, de invoering van een minimumloon, een verzorgingsstaat die toezicht houdt op de arbeidscondities via de oprichting van samenwerkende genootschappen, een beter huisvestingsbeleid waar arbeiders de kans krijgen om eigenaar te worden van hun huis, de leerplicht van kinderen tot veertien jaar en ten slotte voor de invoering van het algemeen stemrecht. Wat ook opvalt is dat het tijdschrift wat betreft sociale kwesties geen onderscheid maakt tussen Vlamingen en Walen. Deze progressieve eisen die vooral de onrechtvaardigheid en de sociale ongelijkheid in de maatschappij aanklagen, getuigen van een civiele instelling. Het Recht is minder sociaal ingesteld dan voorgaande tijdschriften, maar spreekt zich net als De Zweep uit zich tegen de kinderarbeid en voor de leerplicht. “Wat ons het meest heeft getroffen, zijn de goede vruchten welke de wetten op den kinderarbeid in Nederland hebben te weeg gebracht. Geen kind onder de 12 jaar mag aldaar op het fabriek werkzaam zijn, en de fabrikanten hebben zich ten plichte gerekend geene kinderen aan te nemen, dan degenen die ter schole zijn geweest. Sedert 5 jaar is deze maatregel in toepassing gebracht en reeds bestatigt men er de gunstige gevolgen van. De geheele jeugd is geleerd; iedereen kan lezen en schrijven en de zedelijke ontwikkeling van het Volk heeft grooten vooruitgang gemaakt. Wanneer zal het Belgisch staatsbestuur ook den weg van onze Noorderburen inslaan?” 199 Ons Recht, De Flamingant, De Zweep en Het Recht concentreren zich voornamelijk op de arbeidsregelgeving die onhoudbaar is. Lange onderbetaalde werkdagen, zonder garantie op pensioen en een mesonterend bestaan zijn de voornaamste klachten van deze tijdschriften. Flandria en Ons Recht bekommeren zich beide over de toestand van de arbeidersklasse. Voor 1850 waren de levensomstandigheden van de fabrieksarbeiders zonder meer ellendig te noemen: arbeidsdagen van twaalf of veertien uren, lage lonen, onderbetaalde vrouwen -en kinderarbeid en slechte woonomstandigheden waren regel200. Flandria klaagt deze toestanden aan: “De werker zou zijn geluk moeten vinden bij vrouw en kind, - thuis. Wat voor een thuis heeft hij? Voor hem eene hel. Hij wenscht niets beters, dan er uit te wezen, vrij te zijn. De straat is zijn toevlucht en, als hij geld heeft, - de herberg. Daar vergeet hij zijn ellende. … Dat men het volk den weg wijze tot alles wat veredeld, het wegtrekke van alles wat slechts zedelijke ellende vergroot. Er is zoo machtig veel te doen. Sommigen echter hebben gezworen 199 s.n., „Arbeiders-enkwest‟, in: Het Recht, jg. 14, nr. 7, p. 1-2 (citaat p. 1) BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 264. 200 HBuitgevers, 2003, p. 100 het volk dom te houden en ze gelukken maar al te wel in hunne pogingen. Dat zij, die het wel meenen, alles in het werk stellen tot de heromschepping der samenleving, opdat ten slotte alles in geen vreeselijk bloedbad gezuiverd, gereinigd worde.” 201 Concreet klaag Flandria het huisvestingsbeleid en de onderontwikkeling van de arbeidersklasse aan, waardoor deze niet aan hun lot konden ontsnappen. In 1886 brak, na een periode van laagconjunctuur die in de eerste plaats de arbeiders trof, een arbeidsrevolte uit die de sociale problemen op de voorgrond bracht. Vanaf dan ging alles in stijgende lijn vooruit: er kwam een wijziging van de arbeidersvoorwaarden, de sociale voorzieningen werden uitgebreid, de kwaliteit van de huisvesting nam toe, de hygiëne verbeterde, de arbeidsduur verminderde tot tien à elf uren per dag, de vrouwen- en kinderarbeid werden strikter gereglementeerd en door een loonsverhoging nam de koopkracht toe 202. Ons Recht erkent deze problematiek en is tevreden dat de arbeidsomstandigheden er blijven op vooruit gaan. Dit sluit echter niet uit dat er nog steeds heel wat mistoestanden bestonden. “Dat er sedert eenige jaren door het Staatsbestuur veel ten voordeele van de werklieden werd gedaan, kan niet worden geloochend. En dat is recht. De arbeider mag niet, zooals vroeger maar al te dikwijls gebeurde, door den werkgever als redeloos wezen uitgebuit en bejegend worden. Al de ten voordele van den werkman ingevoerde wetsbepalingen en maatregelen dragen dan ook ieders goedkeuring mede.”203 Flandria en Ons Recht verdedigen de rechten van de arbeidersklasse en ijveren voor een blijvende verbetering van hun toestand. Dit is een civiele instelling. De arbeiders waren niet de enigen die het in deze tijd zwaar te verduren hadden, ook de landbouwbevolking kende een hard bestaan. In de loop van de 19e eeuw werden de Belgische boeren meermaals getroffen door agrarische crisissen. Dit had zware gevolgen voor Vlaanderen, waar de boeren een groot deel van de actieve bevolking uitmaakten, in tegenstelling tot Wallonië waar de arbeiders de bovenhand hadden. De Zweep, Flandria en De Flamingant gaan in op de toestand van de landbouwbevolking. De Zweep klaagt vooral de ongelijkheid tussen de burgerij en de boeren aan. “Wanneer men het oog op de werkende bevolking van het Vlaamsche land laat rusten, dan waarlijk heft men recht te zuchten: Arm Vlaanderen! … Wie kent er die landslaven van Vlaanderen niet, vòòr den tijd onder het werk gekromd en gebogen, met ontvleeschd en peesachtig lichaam, gelaat zonder uitdrukking noch leven, door de zon gebrand en door kommer verdroogd? … En op de 201 NEUHOF A., „Onder ‟t Volk‟, in: Flandria, jg. 3, nr. 96, pp. 323-324 (citaat p. 323). BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 275. 203 s.n., „Voor den middelstand‟, in: Ons Recht, jg. 1, nr. 4, p. 1. 202 HBuitgevers, 2003, p. 101 dorpplaats, wandelt met dikken kop en vette wangen een mijnheer de baron, voor wien alles buigen moet, een rentenier, die honderdduizenden frank in fondsen bezit en geen cent contributie betaalt, een aandeelhouder in eene of andere exploitatie, die 30 per cent winst uitdeelt en met het begin des winters de daghuren vermindert, omdat gezegd 30 per cent op 25 niet dalen zou. En onze arme boerenwerkmenschen slaven als trekdieren voort, knielen neer voor den vetten zwarten vent, groeten tot den grond voor kasteelheer en aandeelhouder, zwijgen en lijden broodhonger.” 204 Vanaf 1850 brak een periode van hoogconjunctuur aan waar voornamelijk de burgerij van profiteerde. In 1873 brak echter opnieuw een crisis uit die zowel de arbeiders als de boeren trof. De enige bevolkingsgroep die hier niet onder leed en die gans de 19 e eeuw door haar welvaart vergrootte was de burgerij. De Zweep klaagt deze sociale onrechtvaardigheid aan. De crisis van 1873 was grotendeels het gevolg van de toenemende graaninvoer uit NoordAmerika en Oost-Europa, waardoor de graanprijzen in elkaar stortten205. Hierdoor nam ook de export af, die voor België van groot belang was. Daarbij kwam dat de meest boeren pachters waren, die de hoge pachtprijzen niet langer konden betalen. Dit had als gevolg dat steeds meer boeren naar de steden vluchtten, waar hen weinig toekomst wachtte. Flandria gaat hierop in. “De landbouw kwijnt, lijdt bitter in onze Vlaamsche gewesten; dure pacht en ontoereikende middels om den akker met vrucht te bebouwen, laten hem niet toe met de overzeesche landen te wedieveren …Zou de Samenwerking geene vermindering van prijs geven voor den aankoop van zaden, meststoffen, gereedschappen, enz., enz. En zou de Samenwerking niet onvermijdelijk voor gevolg hebben, dat de verkoop der voortbrengselen zou geschieden aan voordelige voorwaarden en meer winstgevende prijzen. Ja, dit alles kan de landbouwer bekomen door samenwerking.” 206 Het tijdschrift schuift de samenwerking tussen de verschillende kleine boeren als oplossing naar voren. Deze moet de lasten verminderen en de winsten verhogen. Ten slotte gaat De Flamingant in op een aantal concrete problemen waar de landbouwbevolking mee te kampen heeft. Een eerste aanklacht is gericht tegen de overheid die een belasting wil heffen op veevoedsel. “Ons tegenwoordig ministerie is voornemens eene belasting voor te stellen op de landbouwvoortbrengselen, welke niet tot voedsel dient voor de menschen, onder ander op haver, gerst, beetwortels, enz. 204 ROETER W., „Arm Vlaanderen‟, in: De Zweep, jg. 17, nr. 47, p. 1. BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 263. 206 s.n., „Landbouwbelangen‟, in: Flandria, jg. 6, nr. 231, pp. 73-74 (citaat p. 74) 205 102 M. de Burlet eet geene haver, dat nemen wij gaarne aan, zijne collega‟s evenmin; maar onze landlieden en onze werkersbevolking, die eten havergort of gortebrij, en vele zwakke kinderen worden met haverbloem opgekweekt. Landbouwers, werklieden, kleine kinderen zijn dus geen mensche, want volgens deze regeering is haver geen voedsel voor den mensch.” 207 Het tijdschrift verdedigt de arme boeren die het in deze tijd reeds zwaar te verduren hadden. Ook de belastingsverhoging op de margarine, die zowel boer als arbeider treft, vindt het tijdschrift onrechtvaardig. “Er wordt in ons land weinig margarine vervaardigd, er wordt echter veel margarine verbruikt. …Nu wil men die waar, met 25 frank de 100 kilog. Belasten, bijgevolg de margarine 25 centiemen den kilog. Doen opslaan: de werkman met een talrijk huisgezin moet dan maar droog brood eten. En zij, die zulke wraakroepende dingen beslissen, heeten zichzelven de vrienden van den werkman! Wat zouden ze dan wel doen, indien zij de vijand van den werkman waren?” 208 De Zweep, Flandria en De Flamingant verdedigen de rechten van de boeren en klagen de sociale ongelijkheid aan. Dit is een civiel kenmerk. Opnieuw springt het contrast tussen Vlaanderen en Wallonië in het oog. Dit is hoogst onverwacht en één van de meest merkwaardige vaststellingen van dit onderzoek. Wallonië, dat van bij het ontstaan van België werd gedomineerd door een socialistische arbeidersklasse die het zwaar te verduren had, heeft geen oog voor de sociale problematiek in België, in tegenstelling tot Vlaanderen dat grotendeels bestond uit landbouwers en veel conservatiever was van geest dan Wallonië. Daarenboven wordt in Vlaanderen geen onderscheid gemaakt tussen Vlamingen en Walen: onrecht is onrecht. Hiervoor is geen verklaring. Enkel verder onderzoek kan uitwijzen of de Waalse tijdschriften die voor dit onderzoek werden gekozen eerder regel of uitzondering zijn. Voorlopig kan men echter stellen dat de beeldvorming over Vlaanderen en Wallonië wat dit thema betreft alweer niet klopt. De Vlaamse tijdschriften klagen allemaal de sociale onrechtvaardigheid aan en vertolken daarmee een civiele visie. De thema‟s die aan bod komen zijn heel variërend en betreffen zowel de arbeidsregeling, als de toestand van de fabrieksarbeiders en de landbouwbevolking. Alle aspecten komen dus aan bod. De Vlaamse tijdschriften hadden een progressieve ingesteldheid en ijverden voor een menswaardig bestaan voor iedereen. 207 208 De Volksvrijheid, geciteerd door De Flamingant, s.n., „Voedsel voor de menschen of niet?, jg. 6, nr. 20, p. 1. s.n., „Beschermden tegen dank‟, in: De Flamingant, jg. 6, nr. 24, p. 1. 103 4.10. Stemrecht en kiesstelsel Van 1830 tot 1893 werd in België het censitair kiesrecht gebruikt. In dit systeem verwierf men kiesrecht op basis van rijkdom. Aldus werd het kiesrecht een privilege van een kleine groep gefortuneerden. Bovendien moest men een kiescijns betalen, die verschilde naargelang de regio, de stad of het platteland, om te mogen deelnemen aan de verkiezingen en gold een verkiesbaarheidcijns voor diegenen die zich verkiesbaar stelden. In dit systeem was slechts 7% van de mannen kiesgerechtigd209 en bleef het bestuur aldus in handen van de bezittende elite. In de loop der jaren breidde het kiesrecht zich geleidelijk aan uit. Zo werd bijvoorbeeld in 1850 het censitair kiesrecht gecombineerd met het capacitair kiesrecht, dat stemrecht verleende aan academici en mensen die een opleiding hadden genoten. Deze maatregelen brachten echter geen wezenlijke veranderingen met zich mee, aangezien de uitbreidingen beperkt bleven. Op het einde van de 19e eeuw nam het aantal arbeiders spectaculair toe en werd de sociale ongelijkheid in de maatschappij alsmaar meer zichtbaar. De socialisten en andere progressieven zagen in het algemeen stemrecht de oplossing: men hoopte dat politieke ontvoogding ook tot sociale ontvoogding zou voeren en dus zou leiden tot de lotsverbetering van de arbeidersklasse 210 . In 1893 werd uiteindelijk het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd. Concreet kwam het erop neer dat gegoede burgers en intellectuelen drie stemmen kregen, de middenklasse twee en arbeiders moesten zich tevreden stellen met één stem211. Ook de kiesplicht werd ingevoerd, om de kleine partijen te begunstigen. Het algemeen meervoudig kiesrecht bestond in combinatie met het meerderheidsstelsel, dat sinds 1830 werd gebruikt. In het meerderheidsstelsel is er telkens maar één winnaar per kiesdistrict en wordt er verder geen rekening gehouden met de stemmen van de verliezende partijen. De combinatie van beide systemen had positieve gevolgen voor de katholieken, die er op vooruit gingen, en voor de socialisten, die voor het eerst parlementaire vertegenwoordiging kregen, maar was rampzalig voor de liberalen. Bovendien waren de politieke tegenstellingen tussen het katholieke Vlaanderen en het socialistische Wallonië danig groot, dat men in 1899, ter 209 BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 276. 210 WITTE Els, Politiek en Democratie. Omtrent de werking van de westerse democratieën in de 19 e en 20e eeuw, Brussel, VUBPress, 2002, p. 123. 211 BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 276. 104 bevordering van de Belgische eenheid, overging tot de invoering van het evenredigheidsstelsel. Dit betekent dat de zetels werden verdeeld op basis van het aantal behaalde stemmen en niet langer op basis van de hoeveelheid gewonnen kiesdistricten. Met andere woorden, elke stem telt en hoe meer stemmen, hoe meer zetels. Dit had als gevolg dat kleine partijen nieuwe kansen kregen en dat partijen die voorheen in bepaalde kiesdistricten onvoldoende stemmen behaalden om als overwinnaar uit de bus te komen vanaf nu kans maakten op parlementaire vertegenwoordiging. Concreet betekende dit een verlies voor de katholieken in Vlaanderen, terwijl ze in Wallonië vooruit gingen en een heropleving van de liberalen, die voorheen in Vlaanderen door de katholieken en in Wallonië door de socialisten werden opzij geduwd. Voor de socialisten bracht dit systeem weinig verandering met zich mee. Drie van de negen onderzochte tijdschriften spreken zich uit over een uitbreiding van het stemrecht. Het gaat om Het Recht, De Flamingant en De Zweep, uitsluitend Vlaamse tijdschriften. De Waalse tijdschriften hebben geen aandacht voor dit onderwerp. De drie tijdschriften zijn allemaal voor de uitbreiding van het stemrecht. Het streven naar gelijkheid en democratisering zijn twee civiele kenmerken. Het Recht, Ons Recht en De Flamingant spreken zich ook uit over de invoering van het evenredigheidsstelsel. Het Recht brengt vanaf 1882 bijna wekelijks verslag uit over de uitbreiding van het stemrecht en ziet daarin een eerste stap in de goede richting. “Ons kiezerskorps verdubbelen, zooveel als doenlijk is de valsche kiezers te niet te doen om de kiezingen het rechtzinnig uitvloeisel te maken van de groote meerderheid des volks, dat is een begin dat niet te versmaden valt.” 212 Het algemeen stemrecht wordt tevens naar voren geschoven als oplossing voor de vervalsingen van de kieslijsten, waarvan Het Recht de liberalen beschuldigd. “Wanneer men dan van alle die misdaden, die knoeierijen getuigen, slachtoffer is geweest, zie dan kleeft men – zooals wij hiervoren zegden- dit stelsel aan hetwelk het minst plaats aan vervalschingen der kiezerslijsten toelaat en dit is het „algemeen stemrecht‟. Daardoor wordt eenieder kiezer die 25 jaar oud en sedert een te bepalen tijd in de gemeente gehuisvest is, Belg zijnde, de burgerrechten genietende, geen schandelijk bedrijf uitoefenende of geene merkelijke veroordeling heeft ondergaan.” 213 Men verwijt de doctrinairen dat men nooit rekening heeft gehouden met Vlamingen en dat men er alles aan doet om zo veel 212 213 s.n., „Stemrecht‟, in : Het Recht, jg. 9, nr. 10, p. 2. s.n., „Uitbreiding van Stemrecht, jg. 18, nr. 43, p. 1. 105 mogelijk Vlamingen uit te sluiten van het kiesrecht. Dit citaat geeft tevens te kennen dat men in België moet wonen alvorens men stemrecht geniet, een Belg die in het buitenland woont heeft dus geen stemrecht. Het stemrecht wordt gekoppeld aan de woonplaats. Het Recht is voor de uitbreiding van het stemrecht, maar is tegen de invoering van het evenredigheidsstelsel. “Wij vinden dat de evenredige vertegenwoordiging een schoone droom is, een prachtvolle theorie, doch zijn overtuigd dat het in de praktijk niets nuttigs zal voortbrengen en alleen ‟t wapen der machteloozen zal zijn van degenen, die geene hoop in de toekomst van hunne partij hebben en overtuigd zijn dat hunne grondbeginsels nooit zullen zegepralen. Een feit staat vast, dit is dat de evenredige vertegenwoordiging de doorn der Vlaamsche Beweging zou zijn, en den val van Vlaanderen na zich zou slepen.” 214 Eigenlijk is Het Recht in theorie voor het stelsel, maar het vreest dat het in de praktijk de neergang van Vlaanderen zou betekenen. Het laatste zinnetje uit dit citaat geeft de houding van de katholieke partij weer, die fel gekant is tegen het evenredigheidsstelsel omdat zij vreest dat het nieuwe systeem hen stemmen zou kosten. De katholieke partij is echter de grootste bondgenoot van de V.B.. Bij een achteruitgang van deze partij, zouden de Vlaamse grieven dus minder gehoor krijgen. Het Recht, dat als tolk van de Meetingpartij, zowel liberaal – als katholiekgezindten bevat, kiest in deze kwestie de kant van de katholieke partij uit Vlaamse overtuiging. Ons Recht ontstond pas na de invoering van het algemeen stemrecht, waardoor men hier logischerwijze geen artikels aan wijdt. Het tijdschrift spreekt zich wel uit over de evenredige vertegenwoordiging, die het omschrijft als “als een nieuw paard van Troye”215. In een ander artikel legt Ons Recht heel duidelijk uit waarom men tegen dit stelsel is gekant. “De nadeelen der E.V. met het oog op onze Vlaamschgezinde, Anti-Militaristische en Democratische grondbeginselen? … De E.V. zal, ten eerste, het getal Volksvertegenwoordigers verminderen welke die drie princiepen verdedigen. … In plaats van eensgezinde afvaardigingen krijgen we, dankzij dit stelsel gemende deputaties. Antwerpen, Gent Brussel , Leuven zullen benevens eenige Socialisten een aantal Doctrinaire, anti-Vlaamsche en militarische Volksvertegenwoordigers naar de Kamers zenden. … Wat overigens erger is, in de meest Vlaamsche steden zullen er Waalsche volksvertegenwoordigers worden gekozen die zullen optreden met een anti-Vlaamsche programma. … 214 215 s.n., „Evenredige vertegenwoordiging‟, in: Het Recht, jg. 20, nr. 45, p. 1. s.n., „De toestand. De gewijzigde kieswet‟, in: Ons Recht, jg. 1, nr. 5, p. 1. 106 In militaristisch oogpunt zijn de nadelen al even groot. De anti-militaristen van Antwerpen, de halve anti-militaristen van andere Vlaamsche arrondissementen zullen gedeeltelijk vervangen worden door mannen die of militarist zijn in de ziel, ofwel om ‟s konings gunst te winnen nog meer millioenen, nog meer mannen zullen wegwerpen in den gapende muil van den leger-Moloch die nu reeds de beste krachten der natie verslindt. … Het grootste der bezwaren die men tegen de E.V. aanwerft is evenwel het volgende: het zal in ‟t vervolg schier onmogelijk zijn die gekozenen te treffen die ‟s volks rechten verraden of zijne belangen krenken…. Wanneer een reusachtige beweging van afkeuring duizenden stemmen aan eene partij zal hebben onttrokken dan zullen dezer gekozenen daarom niet veroordeeld zijn; ternauwernood zullen er een of twee afgevaardigden het onderspit moeten delven, doch het grootste getal hunner zal worden herkozen.”216 Ons Recht is voornamelijk om drie redenen tegen het evenredigheidsstelsel. Eerst en vooral is er de vrees dat het stelsel de huidige politieke toestand danig zal wijzigen, waardoor minder Vlaamsgezinden in het parlement zullen zetelen en waardoor de Vlaamse eisen minder gehoor zullen krijgen. Ten tweede wordt gevreesd dat Vlaamsgezinde antimilitaristen zullen vervangen worden door militaristen: doordat in Wallonië de katholieken winst zullen boeken, zouden antimilitaristische socialisten en progressieven vervangen worden door militaristische katholieken en liberalen. Tenslotte is grootste nadeel volgens het tijdschrift dat het stelsel het quasi onmogelijk maakt om partijen af te straffen. Een verschil van 2000 stemmen maakte in het meerderheidsstelsel een groot verschil uit, in dit nieuwe stelsel zou dit hoogstens een vermindering van het aantal zetels tot gevolg hebben, maar niet de afstraffing van de ganse partij. Kort samengevat vreest men dat het evenredigheidsstelsel veranderingen zal teweeg brengen die nadelig zijn voor Vlaanderen en in de eerste plaats voor de Meetingisten. Deze redenering is van etnische noch van civiele aard. Met rechtvaardigheid als belangrijkste motief erkent Ons Recht meteen ook de voordelen van het evenredigheidsstelsel. “Evenwel zouden wij schijnen met blindheid geslagen te zijn indien wij betwistten dat de E.V. de sympathie der meerderheid van het volk heeft gewonnen en zouden den naam van Vlaamschen democraat niet verdienen, wilden wij ons aan den wil van het volk niet onderwerpen.” 217 Dit getuigt van een civiele instelling. Ons Recht meent dat het nieuwe stelsel twee grote voordelen heeft.“Het zal de onafhankelijke Flaminganten de hoop geven rechtsreeks in het Parlement vertegenwoordigd te zijn, vermits zij door eene aanhoudende werking er zullen in slagen het „quorum‟ te bereiken. En zelfs in die arrondissementen waar de politieke partijen 216 217 ALL-RIGHT, „De Politieke toestand. De E.V. zegepraalt‟, in: Ons Recht, jg. 1, nr. 20, pp. 1-2 (citaat p. 1.) ALL-RIGHT, „De Politieke toestand. De E.V. zegepraalt‟, in: Ons Recht, jg. 1, nr. 20, pp. 1-2 (citaat p. 2.) 107 de verdediging der eischen in hun programma hebben geschreven, zal de mogelijkheid voor de Flaminganten en antimilitaristen om als vrije partij op te treden en te slagen, een middel zijn om de politiekers tot eerbied voor onze rechten te dwingen…Een tweede voordeel die de E.V. ons, Democraten, Flaminganten, Anti-militaristen, nog aanbiedt. … van nu af, en in de toekomst wanneer er zich meer partijen zullen gevormd hebben, zal dit meer ‟t geval zijn –dat de regeering slechts op een gering getal „per fas et nefas‟ trouwe jaknikkers zou mogen tellen.” 218 Het evenredigheidsstelsel biedt flaminganten de mogelijkheid om een zelfstandige partij op te richten en tevens zal de meerderheid niet langer bestaan uit „jaknikkers‟, aangezien de evenredige vertegenwoordiging tot gevolg heeft dat alle deelnemende partijen zetelen, wat voor gevolg heeft dat de verdeeldheid groter is en de consensus kleiner. Ons Recht legt zowel de voor- als nadelen van het systeem bloot. Deze zijn van etnische noch van civiel aard. De ingesteldheid van het tijdschrift getuigt echter van rationaliteit, tolerantie en respecteert de principes van een democratie, om die redenen is de houding civiel. De verwerving van het algemeen stemrecht was voor De Flamingant een topprioriteit. Het blad was van mening dat Vlamingen, eenmaal gewapend met het stemrecht, voor zichzelf konden opkomen. “… wanneer de Vlamingen, met het stemrecht gewapend, niet alleen de gemeente- en provincieraden, maar tevens de landskamers zullen bemeesteren, dan eindelijk zullen de vaderlandsche ondernemingen der Vlaamsche beweging de zegepraal behalen.” 219 Het is dan ook niet verwonderlijk dat één jaar na de invoering van het algemeen stemrecht De Flamingant ophoudt met bestaan: de belangrijkste slag was thuis gehaald en het was nu aan de Vlamingen. Het tijdschrift is zowel voorstander van het algemeen stemrecht, als van de evenredige vertegenwoordiging. “Wij verdedigen het algemeen stemrecht, niet alleen omdat zijne invoering onvermijdelijk is geworden, maar wel vooral omdat wij dit stelsel als beter, rechtvaardiger en minder gevaarlijk dan de kiescijns, de occupatie of de bekwaamheid beschouwen, en ook met het oog op de Vlaamsche taalbelangen, welke, bij het optreden van de Vlaamschsprekende massen, eenen reuzenstap vooruit zullen maken.” 220 De Flamingant is voorstander van het algemeen stemrecht om twee redenen: enerzijds omdat het oordeelt dat dit rechtvaardig is, anderzijds omdat het de Vlamingen ten goede zal komen. Voorheen was immer slechts 7% van de bevolking stemgerechtigd, door de uitbreiding van het stemrecht, hoopt De Flamingant dat de Vlaamse slagkracht zal vergroten. Het citaat gaat verder: “Wij 218 ALL-RIGHT, „De Politieke toestand. De E.V. zegepraalt‟, in: Ons Recht, jg. 1, nr. 20, pp. 1-2 (citaat p. 2.) s.n., „Vlaamsche Belangen‟, in: De Flamingant, jg. 3, nr. 28, p. 3. 220 s.n., „Het algemeen stemrecht en de evenredige vertegenwoordiging‟, in: De Flamingant, jg. 3, nr. 46,p. 1. 219 108 verdedigen met gelijken ijver de evenredige vertegenwoordiging omdat wij het billijk en noodig achten, dat alle gekozene staatslichamen de samenstelling van het kiezerskorps zoo trouw mogelijk weerspiegelen; omdat het gevaarlijk ware de minderheid door de meerderheid ongehoord te laten verpletteren; omdat de evenredige vertegenwoordiging een nieuw politiek leven zou doen ontstaan in eene menigte Vlaamsche gemeenten, kantons en arrondissementen, waar onze vrienden, niet bij machte zijnde om de clericale meerderheid te overwinnen, sedert lang ontmoedigd den strijd hebben opgegeven.” 221 Het tijdschrift is voor het evenredigheidsstelsel omdat dit systeem rekening houdt met elke stem en dus het best de samenstelling van het kiezerskorps weerspiegelt. De Flamingant is tevens pro uit antiklerikale overwegingen: het systeem zou de katholieke partij immers ten slechte komen en de liberalen en in mindere mate de socialisten ten goede komen. Dit stelstel kondigt volgens het blad dus nieuwe politieke verhoudingen aan die de vrijzinnigen ten goede zullen komen. Kort samengevat is dit blad uit rechtvaardigheid, Vlaamsgezindheid en antiklerikalisme voor de invoering van het algemeen stemrecht en voor de evenredige vertegenwoordiging. De Zweep besteedt in vergelijking met de voorgaande tijdschriften minder aandacht aan deze kwestie en spreekt zich enkel uit over het algemeen stemrecht. Het beschouwt de uitbreiding van het stemrecht als het logische gevolg van de stijgende ontwikkelingsgraad in de maatschappij. “Iedereen zal begrijpen dat de verdediging van het wereldlijk gezag met de ontwikkeling van het volk door een degelijk onderwijs en als gevolg de uitbreiding van het stemrecht tot de bekwaamheden, het plat-form der vrijzinnige partij voor de aanstaande verkiezingen zijn moet. … De kieshervorming is van het allergrootste gewicht. Te lang heeft men de geleerde burgers van de kiesbus verwijderd; te lang moeten wij blozen voor de andere volken.” 222 Op het eerste zicht is het op zijn minst merkwaardig en buiten alle verwachtingen dat de Waalse strijdschriften geen aandacht besteden aan de uitbreiding van het stemrecht. Het algemeen stemrecht is immers van bijzonder groot belang voor de socialisten, die na de invoering ervan voor het eerst parlementaire vertegenwoordiging krijgen. Bij nader inzien is dit te verklaren doordat al de Waalse tijdschriften pas ontstonden ná de invoering van het algemeen stemrecht. Wallonia en l‟âme wallonne onstonden wel nog voor de invoering van het evenredigheidsstelsel, maar besteden er ook geen aandacht aan. Wat betreft Wallonia kan dit verklaard worden door haar natuur: het tijdschrift laat zich amper in met politiek, maar 221 222 s.n., „Het algemeen stemrecht en de evenredige vertegenwoordiging‟, in: De Flamingant, jg. 3, nr. 46,p. 1. MILO, „Uitbreiding stemrecht‟, in: De Zweep, jg. 14, nr. 8, p. 1. 109 concentreert zich in de eerste plaats op Wallonië en tracht de Walen bewust te maken van al het schone dat hun regio te bieden heeft. L‟âme wallonne dat ontstond in 1898, een jaar voor de invoering van het evenredigheidsstelsel, gaat echter ook niet in op dit thema. Dit is wel bizar, want dit blad is allerminst apolitiek. In plaats daarvan steekt het tijdschrift zijn energie in de eis tot de bestuurlijke scheiding van België (cfr. Bestuurlijke scheiding) die ze noodzakelijk acht en die samen met het antiflamingantisme en de taalstrijd een van zijn belangrijkste thema‟s vormt. Dit brengt ons bij het besluit dat de strijd voor de uitbreiding van het stemrecht en het evenredigheidsstelsel een exclusief Vlaams thema is. Allemaal zijn ze voor de uitbreiding van het stemrecht voornamelijk uit rechtvaardigheid, een civiel kenmerk, en Vlaamsgezindheid en wat betreft Het Recht en De Flamingant uit verzet tegen respectievelijk de liberale en de katholieke partij. Drie tijdschriften spreken zich uit over de evenredige vertegenwoordiging, dit zijn Het Recht, Ons Recht en De Flamingant. Het Recht en Ons recht zijn tegen het evenredigheidsstelsel, voornamelijk uit vrees voor de vermindering van de slagkracht van de V.B.; De Flamingant is pro, omdat dit systeem het meest correct en rechtvaardig is, opnieuw een civiel element. 110 4.11. De bestuurlijke scheiding De “bestuurlijke scheiding” is een vaag begrip dat voor het eerst ter sprake kwam in Vlaanderen. Vanaf het midden van de 19e eeuw werden er sporadisch voorstellen tot bestuurlijke scheiding geformuleerd door niet-politici, maar de meerderheid der flaminganten wees dit toen nog af223. Hoewel de idee er pas later ingang vond, was de belangstelling voor de bestuurlijke scheiding groter in Wallonië224. De bestuurlijke scheiding had tot doel Vlaanderen en Wallonië meer autonomie te geven, ten nadele van de Belgische staat, die minder bevoegdheden zou krijgen en op die manier minder greep zou hebben op Vlaanderen en Wallonië. Alle onderzochte tijdschriften wijden minstens één artikel aan de bestuurlijke scheiding, waaronder drie Vlaamse en vier Waalse. Drie, namelijk Flandria, De Flamingant en Wallonia, zijn contra, de overige zijn allemaal pro. Ons Recht is het enige tijdschrift dat aanvankelijk tegen is, maar van mening verandert. Flandria gaat niet letterlijk in op deze problematiek, maar uit het discours kan worden afgeleid dat het de Belgische eenheid wil bewaren. Veelal spreken de tijdschriften zich kort uit voor of tegen de bestuurlijke scheiding, maar wordt het voorstel niet verder uitgewerkt. De enige uitzondering hierop is de Moniteur officiel du Mouvement wallon, die relatief gedetailleerd weergeeft hoe het de scheiding opvat. In de meeste Waalse tijdschriften komt het thema regelmatig terug aan bod, in tegenstelling tot de Vlaamse tijdschriften, waar artikels over de bestuurlijke scheiding eerder zeldzaam zijn. De eis tot bestuurlijke scheiding was voor de meeste tijdschriften een reactie op de onhoudbaarheid van de bestaande toestand, een noodoplossing om erger kwaad te voorkomen. Aangezien de meeste artikels over de bestuurlijke scheiding oppervlakkig zijn, kan men er de redenen voor deze eis niet uit afleiden. Wil men de échte redenen achterhalen, dan moet rekening worden gehouden met het antiwallingantisme van de Vlaamse tijdschriften en het antiflamingantisme van de Waalse bladen. Immers, door na te gaan of men om etnische of civiele redenen de ander „haat‟, kan worden afgeleid of de bestuurlijke scheiding om etnische of civiele redenen wordt betracht. 223 224 VAN HAEGENDOREN Maurits, Van taalstrijd tot staatsvorming, Leuven Davidsfonds, 1983, p. 55. BUNING Lammert en VAN HEES Pieter, De bestuurlijke scheiding, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) 111 De Zweep was het eerste tijdschrift onder de negen bestudeerde dat zich uitsprak voor de bestuurlijke scheiding. “De bestuurlijke scheiding van vlaamsch en waalsch België … vindt al meer en meer aanhangers. De Walen zullen natuurlijk schreeuwen, dat deze die de scheiding in bestuurszaken vragen, slechte vaderlanders zijn. Maar diezelfde Walen vragen de aanhechting aan Frankrijk. Hoe redematig! De beste vaderlanders zijn wel zeker de Vlamingen, die enkel om de scheiding vragen in bestuurszaken, om verder onheil en Staatsbreuk te vermijden, en de rassenvrede in ons land te herstellen.” 225 . De bestuurlijke scheiding is volgens De Zweep een manier om verdere problemen te voorkomen. Via de scheiding wil men een staatsbreuk vermijden en de „rassenvrede‟ herstellen. Volgens De Zweep is het dus voornamelijk een reactie op een bestaande toestand en de enige manier om erger te voorkomen. Hieruit kan echter niet worden afgeleid of de eis tot bestuurlijke scheiding om etnische of civiele redenen werd geformuleerd, daarvoor is het nodig de houding ten opzichte van Walen te onderzoeken. De Zweep had veel aandacht voor de Vlaamse strijd, maar koesterde geen haat tegenover Wallonië. Men uitte meer kritiek op de klerikalen dan op de Walen, volgens de Zweep bron van alle kwaad. “Het werd gezegd en mag herhaald worden: het klerikalism is de vijand, de doodsvijand! Het klerikalism is de naaste, is de gevaarlijkste vijand der volksvrijheid. Het klerikalism de gezworen vijand des vooruitgangs in alle dingen, der openbare rust, der heiligste belangen van huisgezinnen en vaderland.” 226. Het tijdschrift had geleidelijk aan ook steeds meer aandacht voor het sociaal onrecht en daarbij werd geen onderscheid gemaakt tussen Vlamingen en Walen. Zo zal men bijvoorbeeld in het acttiende nummer van de acttiende jaargang een artikel wijden aan de toestand van de Henegouwse mijnwerkers227. Anti-Waalse uitdrukkingen zijn zeldzaam en vaak gematigd. “Het is geen nieuws voor niemand, dat 9/10 onzer ministeriëele bureaucratie uit walen is samengesteld. …Onze waalsche-franschgezinde bureaucratie heeft tot hiertoe in alle zich voldoende gevallen, haren wil uitgevoerd en aangaande de toepassing der gestemde wet, over het gebruik der nederlandsche taal in bestuurlijke zaken, komt hare kwade wil klaar voor den dag. … Die moedwillige bureelratten worden zoowel door vlaamsche als waalsche centen betaald, opdat ze ten minste behoorlijk de bevelen van onze wetgeving zouden uitvoeren” 228. Bij het ontstaan van België werden maatregelen genomen om de volledige verfransing van de nieuwe staat 225 H.K.H., „Kijkjes in ‟t ronde‟, in: De Zweep, jg. 18, nr. 32, p. 1. WOESTE, „De vijand!‟, in: De Zweep, jg. 17, nr. 41, p. 1. 227 s.n., „De crisis‟, in: De Zweep, jg. 18, nr. 18, p. 1. 228 VAN THIELT J., „Onze Bureaucratie‟, in: De Zweep, jg. 12, nr. 22, p. 1. 226 112 door te voeren, zo stelde de overheid in geheel België enkel Franstaligen tewerk229. Dit was al snel een bron van ongenoegen in Vlaanderen, waar 95 % van de inwoners uitsluitend Vlaams sprak. In 1878 werd de wet op bestuurszaken afgekondigd. Dit had als gevolg dat de rijksambtenaren hun taal moesten aanpassen aan het publiek. In dit citaat wordt vooral de onwil der Franstaligen om de taalwetten na te leven aangeklaagd. Zo blijkt ook uit het volgende citaat. “Zij eischen de vrijheid van taal, onze Vlaamschhaters, alleen om geen Nederlandsch te moeten leren; zij, de dienaars van ‟t volk, willen het recht hebben en genieten de volkstaal niet te kennen! … Wij Vlamingen, wij vragen te veel, wij willen het onmogelijke, werpt men ons toe. Maar waarin bestaat onze overdrevenheid? Mogen wij niet vergen, dat men ons in onze taal te woord sta, in alle bestuurstakken?230. De Zweep verwijt de Walen dus in de eerste plaats het gebrek aan respect om de taalwetten na te leven. Desalniettemin ligt de oorzaak van de blijvende verfransing volgens De Zweep niet bij de Walen, maar wel bij de klerikalen die zich niet voldoende inzetten voor het Vlaamse volk. “Zooals iedereen weet, werden onze vlaamsche taalwetten onder een liberaal ministerie gestemd. Sedert de katholieken aan het bewind zijn, werd er voor de oplossing der bestaande vlaamsche grieven, tot hiertoe, niets gedaan. „Veel beloven en weinig geven‟ is eene klerikale spreuk die overal in de sakristijen wordt aangeplakt. … De verfransing woekert veel meer in de scholen, bestuurd door nonnen en jezuïeten, dan in de wereldlijke gestichten. …‟t Zijn onze meesters! Ze sluiten goede vlaamsche dorpsscholen om ze te vervangen door fransche papenkrochten, alwaar men de kinderen verbiedt hunne moedertaal te spreken” 231 . Hieruit blijkt naast de afkeer voor de klerikalen, de sympathie voor de liberalen. De Zweep is een liberaal Vlaamsgezind tijdschrift. Uit al het voorgaande blijkt dat De Zweep geen haat koestert tegenover Wallonië maar vooral problemen heeft met de onwil der Walen zich aan te passen aan de realiteit. Het is de niet naleving van de taalwetten die de aanleiding vormde tot het formuleren van de eis voor bestuurlijke scheiding. Dit is een civiel argument, want de nadruk ligt op de politiek en niet op de taal: niet het verschil in taal, maar wel het feit dat Vlamingen en Walen er een andere visie op nahouden wat betreft de taalpolitiek en dus niet hetzelfde politiek programma onderschrijven is volgens De Zweep een reden tot bestuurlijke scheiding. Bovendien heeft De Zweep het gevoel dat Vlamingen wel respect opbrengen voor het Frans, terwijl Franstaligen geen respect hebben voor het Nederlands. Het volgende citaat, dat reeds werd aangehaald in 229 WITTE Els en CRAEYBECKX Jan, Politieke geschiedenis van België sinds 1830, Antwerpen, Standaard wetenschappelijke uitgeverij, 1984, p. 53. 230 s.n., „Vrijheid van taal‟, in: De Zweep, jg. 20, nr. 2, p. 1. 231 VAN THIELT J., „Veel beloven, in: De Zweep, jg. 17, nr. 23, p. 1. 113 „de taalstrijd‟ verduidelijkt dit. “Zie, wanneer men politieke grenzen met taalgrenzen blijft verwarren, dan is er geene mogelijkheid om verder te redeneeren. Als men echter verstandig de zaken onderzoekt komt men tot de slotsom, dat twee volksstammen door de politiek in dezelfde grens verbonden, alleen vreedzaam en gelukkig kunnen samenleven, wanneer beiden de taal, dat is de volksaard, het wezen des volks, zijner broederen eerbiedigt. Op die voorwaarde alleen kan voor die twee volksstammen één Vaderland bestaan.” 232 . De Zweep ziet België als een politieke unie van twee verschillende volkeren en zolang beide volkeren respect hebben voor elkanders taal, de ziel van het volk, kan de unie blijven bestaan. Wanneer dit niet het geval is, is er volgens De Zweep geen enkele reden meer om de politieke unie staande te houden. Het Recht vergelijkt België met Ierland en komt tot de conclusie dat de gelijkenissen tussen beide volkeren treffend zijn.“… men vindt immers zoovele punten van vergelijking in den strijd, dien het Iersche volk voert om zijn Home rule te verkrijgen, met onzen Vlaamschen strijd, onze vaderlandsche beweging, welke voor hoofddoel heeft: Vlaanderen weer Vlaamsch te maken in taal en bestuur of liever aan Vlaanderen het „zelfbestuur‟ te schenken. Wij ook strijden voor ons Home rule, voor ons zelf-bestuur …” 233. De studie van de geschiedenis van Ierland bewijst -volgens Het Recht- dat een klein volk kán loskomen van de verdrukking, ook al is de vijand groot en sterk. Het tijdschrift argumenteert echter niet waarom het de bestuurlijke scheiding eist. In tegenstelling tot De Zweep is Het Recht wel sterk anti-Waals. Het tijdschrift klaagt eerst en vooral de superioriteit der Walen aan. “ ‟t is overal hetzelfde. Overal en in alle besturen en ambten spelen de Walen baas en moeten de Vlamingen zwichten als voor hunne meesters! Het Vlaamsche Volk, waaraan het Waalsche Ras alles verschuldigd is, wordt voortdurend door het laatste met ondank, dat is met spot en verachting, bejegend. De minste walenkinkel denkt zich duizend mijlen boven de Vlaming verheven, en dit waarom?... Omdat de Vlaming, van nature, kalm, verdraagzaam en menschlievend is. Omdat hij zijne forsche kracht, zijne gespierde taal, niet gebruiken wil om zijnen ondankbare broeder op het ware standpunt te brengen en te houden” 234 . Het Recht wil niet langer dat Vlamingen als minderwaardigen worden behandeld en verzet zich net als alle Vlaamse tijdschriften tegen de verfransing, enerzijds de schuld van de Walen die het Nederlands niet als volwaardige taal beschouwen, 232 De Kleine Gazet, geciteerd door: De Zweep, „Onze Taal‟, jg. 18, nr. 52, p; 1. s.n., „Home rule. Vlaamsche Beweging.‟, in: Het Recht, jg. 19, nr. 29, p. 1. 234 s.n., „De Walen boven!‟, in: Het Recht, jg. 8, nr. 11, p. 3. 233 114 anderzijds toe te schrijven aan de verdeeldheid en de toegeeflijkheid der Vlamingen. Volgend citaat verduidelijkt dit. Wat echter begint als een aanklacht tegen de Walen, eindigt in een pleidooi voor de aanhechting bij Nederland. “Wij zijn verplicht eene vreemde taal aan te leeren, om zelfs in ons eigen land de minste plaats te bedienen, om onze belangen te verdedigen. … En waaraan is dit toe te schrijven? Eensdeels aan de verdeeldheid en anderdeels aan de toegevendheid der Vlamingen tegenover steenkoppen van Walen die ons onze taal ontzeggen en zoo vermetel zijn geworden ze tusschen de doode talen te rekenen. Zelfs hebben zij verklaard dat het gebruik van het Vlaamsch eene misdaad van majesteitschennis was. Ziedaar het gevolg onzer toegevingen. Ziedaar de vrucht onzer onafhankelijkheid! Groot en sterk waren wij onder de beschermende vleugelen onzer moeder. Wij hadden de bloedzuigers van Walen niet noodig om op den grond der Nederlanden de vrijheid en het volksgeluk te zien bloeien. De stam was één en hij zou zijne vruchtbare kruin slechts over één volk uitgespreid hebben. Helaas! de moordslag is gebeurd en de grenzen scheiden voor eeuwig een volk dat geboren is om samen te leven. De mogendheden hebben ons met de Walen gekoppeld en die koppeling is de verachting der natuurlijkste rechten van een volk..” 235 . Hieruit blijkt dat Het Recht een andere visie op de taalpolitiek heeft dan Wallonië. Om dezelfde redenen die hiervoor reeds werden aangehaald, is dit opnieuw een civiel kenmerk. Uit dit citaat blijkt tevens dat de diepste wens van Het Recht de éénmaking met Nederland is en dat Vlamingen en Nederlanders als één volk worden beschouwd. België haalde de „Nederlandse stam‟ uiteen en is aldus een vergissing. Daarom hecht het tijdschrift zoveel belang aan de slag bij Waterloo die het einde van de Franse overheersing en het begin van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden betekende. “ Waterloo is de heuglijkste gebeurtenis der hedendaagsche geschiedenis: Waterloo is de verbrijzeling van de Fransche dwingelandij, de vernietiging van de droom der wereldheerschappij, de zegepraal van den vrede, de vrijheid, het volkenrecht. …Voor ons, Nederlanders, heeft Waterloo nog eene grootere beteekenis: daar werd de broederband bezegeld tusschen Noord en Zuid, daar werd Nederland één. De Vlamingen trekken naar Waterloo om de volkseenheid te bevestigen, die ongelukkige gebeurtenissen op staatkundig gebied niet hebben kunnen verbreken. Door grenzen gescheiden, is het hart van beide volkeren vereenigd gebleven: één taal, één volk!” 236 . De taal en de gemeenschappelijke geschiedenis maken van Vlamingen en Nederlanders één volk. Het Recht pleit dus voor de aanhechting bij Nederland om etnische redenen. 235 236 s.n., „Toegeven!‟, in: Het Recht, jg. 6, nr. 26, pp. 1-2 (citaat p. 1) s.n., „ Waterloo‟, in: Het Recht, jg. 17, nr 22, p. 1. 115 Het Recht is niet alleen anti-Waals, maar ook anti-Belgisch. Men wil terug naar de tijd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden toen de „Nederlandse stam‟ nog één was. In dat opzicht mag de eis tot bestuurlijke scheiding niet verwonderen. De reden waarom de Walen veracht worden zijn veelvuldig: zij voelen zich superieur, spotten met Vlamingen, verplichten hen een vreemde taal aan te leren en beletten een Nederlandse Unie. Samenvattend kan men stellen dat Het Recht de scheiding eist omdat het de enige manier is om zich te onttrekken aan de Waalse dominantie. De aangevoerde argumenten zijn, met uitzondering van de verschillende visie op de taalpolitiek, echter van etnische noch van civiele aard. L‟âme wallonne pakt, in vergelijking met de algemene Waalse tendens in de jaren 1890, reeds vroeg uit met het voorstel tot bestuurlijke scheiding. Hoewel de publieke belangstelling in de jaren 1890 alsmaar groeide en de W.B. steeds meer aanhang verwierf, bleef de algemene tendens rond de eeuwwisseling belgicistisch. De ommekeer kwam er pas in 1912. In dat jaar wonnen de katholieken de verkiezingen en werden liberalen en socialisten in de oppositie geduwd. Het antiklerikale Wallonië kwam daardoor onder gezag van het klerikale Vlaanderen. De uitkomst van deze verkiezingen en de „lettre au roi‟, een pleidooi voor de bestuurlijke scheiding van de socialist Jules Destrée, brachten alles in een stroomversnelling en werkten de radicalisering van de W.B. in de hand. Op 15 maart 1898 pakt l‟âme wallonne uit met een primeur door als eerste Waalse tijdschrift de bestuurlijke scheiding te verdedigen237. De titel van het zevende nummer luidt: “L‟obligation pour le Wallon d‟apprendre le flamand? Jamais de la vie! Plutôt la séparation administrative du Pays”.238 Deze titel verwijst naar de Gelijkheidswet die een maand later zou worden goed gekeurd en die zowel het Frans als het Nederlands erkent als officiële taal van België. Deze wet had vooral een symbolische waarde, maar joeg Wallonië de stuipen op het lijf: er werd gevreesd dat Vlaanderen pas genoegen zou nemen met de vernederlandsing van gans België. De gelijkheidswet, door Vlaanderen geëist en door Wallonië verworpen, was voor l‟âme wallonne één van de redenen om de bestuurlijke scheiding te eisen. Net als bij Het Recht en De Zweep zijn de tegengestelde visies op de taalpolitiek één van de aanleidingen tot het eisen van de bestuurlijke scheiding. Dit is een civiel argument. Een andere reden waarom l‟âme wallonne de bestuurlijke scheiding eist is omdat Vlamingen en Walen onverzoenbare vijanden zijn. “Il faut prendre les devants. Et puisque les deux 237 LOTHE Jeanine, Les débuts du mouvement wallon, in : HASQUIN Hervé (ed.), La Wallonie, le pays, les hommes. Histoires-économies-socétés, dl II, Bruxelles, La Renaissance du livre, 1976, p. 194. 238 Dit was de titel van het zevende nummer van de eerste jaargang uit l‟âme wallonne 116 races, flamande et wallonne, de l‟aveu cynique des flamandes eux-mêmes, sont irréconciliablement ennemies de fait, qu‟il y a entre elles une irrémédiable antipathie, prenons ouvertement … l‟offensive et poursuivons dès aujourd‟hui – il ne faut même pas attendre demain – l‟obtention du régime séparatiste, avant qu‟on ne nous ait dépouillés et réduits plus encore, avant qu‟on ne nous ait relégués et rendus impuissants par l‟invasion en Wallonie des créatures flamingantes ! Séparons- nous ! Marche désormais la Wallonie unie et résolue au cri de « chacun chez soi »” 239 . Uit het citaat blijkt dat men ook nog om anderen redenen de splitsing van België wil bekomen: enerzijds omdat Vlamingen en Walen twee onverzoenbare vijanden zijn, anderzijds omdat men Vlaanderen vreest. De vijandschap tussen Vlamingen en Walen gaat volgens l‟âme wallonne terug tot aan de prehistorie. Hun onverzoenbaarheid is te wijten aan het feit dat Vlamingen en Walen twee totaal tegengestelde „rassen‟ zijn. "Il n‟y a pas de Belges: il y des Flamands et des Wallons, c‟est à dire deux races distinctes absolument, antipathiques même, dont l‟antagonisme remonte aux temps préhistoriques. Deux races d‟instincts, d‟esprit, de langues, d‟idées complètement opposés et qui ne peuvent s‟unir que sur des questions accidentelles… Il n‟y a pas plus de rapports entre le Flamand, race germanique, et le Wallon, race gauloise, qu‟entre l‟Anglais, Germain lui aussi, et l‟Irlandais, descendant des Celtes” 240 . Belgen bestaan niet. De inwoners van Vlaanderen en Wallonië verschillen zodanig, dat l‟âme wallonne in België twee rassen onderscheidt: een Vlaams en een Waals. Vlamingen en Walen zijn twee onverzoenbare „rassen‟ omdat ze qua instinct, geest/aard, taal en ideeën elkanders tegenovergestelde zijn. Een ras is in dit geval een collectief dat gekenmerkt wordt door bepaalde karakteristieken die voor alle leden dezelfde zijn en krijgt hierdoor een etnische invulling. Het karakter van Vlamingen en Walen is dus gedetermineerd en leidt tot onverzoenbaarheid: de verschillen tussen Vlamingen en Walen maken hen tot vijand en zijn voldoende reden voor l‟âme wallonne om de bestuurlijke scheiding te eisen. Dit is een etnische redenering. De term „ras‟ wijst echter niet automatisch op een etnisch kenmerk. De 19e eeuw werd gedomineerd door de Romantiek die onder andere de eigenheid van volkeren en naties benadrukte. Onder invloed van deze stroming eisten steeds meer volkeren het zelfbeschikkingrecht op, dit wil zeggen dat steeds meer volkeren zich afscheidden van andere volkeren en een op zichzelf staande natie vormden. De term „ras‟ was een veelvoorkomend begrip dat in vele gevallen synoniem was voor „volk‟. Alle bestudeerde tijdschriften maken gebruik van deze term. De term „ras‟ kan echter zowel een etnische als een civiel invulling 239 240 HACHECE T., „Chacun chez soi!‟, in : l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 7, pp. 97-99 (citaat p. 98-99) E.P., „Chacun chez soi‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 4, pp. 51 & 53 (citaat p. 53) 117 krijgen. Ras krijgt een civiele invulling als men kan kiezen om een bepaalde cultuur aan te leren en zo tot een bepaald ras te gaan behoren, wanneer men er van uitgaat dat de geboorte bepaalt tot welk ras men behoort of men een ras beschouwt als een collectief waarvan de leden allemaal gekenmerkt worden door dezelfde eigenschappen, zoals in l‟âme wallonne het geval is, krijgt de term een etnische invulling. De vrees voor „le Péril Flamingant‟ is de rode draad doorheen l‟âme wallonne. “Encore le flamingantisme, encore la question flamande! Hélas ! Il faut bien y revenir, puisque les flamingants y reviennent. Non pour les convertir… mais pour ouvrir les yeux aux Belges qui ne voient pas le péril… Il faut qu‟on leur dévoile, sous le programme officiel et hypocrite du parti flamingant, l‟œuvre de tyrannie, de désagrégation et de ruine poursuivie par les meneurs du mouvement…La culture française … se retire du peuple flamand, dont le cerveau s‟ensable peu à peu.”241 . L‟âme wallonne voelt zich bedreigd door Vlaanderen en keert zich in de eerste plaats uit schrik tegen Vlaanderen. De bestuurlijke scheiding is aldus de enige manier om los te komen van Vlaanderen. “Il y a longtemps que nous indiquons cette voie comme étant la seule offrant encore quelque chance de salut à la Wallonie, menacée d‟invasion, d‟absorption, d‟élimination…” 242 . De bestuurlijke scheiding is dus een noodoplossing, een reactie tegen het steeds dominantere Vlaanderen dat men vreest. Tenslotte voert l‟âme wallonne financieel-economische argumenten aan ter verdediging van de bestuurlijke scheiding. “Donc, séparation administrative aussi, car il faudrait que les Wallons, qui détiennent chez eux la richesse de la Belgique, fussent tous des pleutres ou des idiots pour se laisser faire béatement. … que l‟argent des Wallons restent en Wallonie, comme l‟argent des Flamands restera en Flandre. Nous sommes de race gauloise, que notre argent reste en Gaule” 243 . Hoewel de groei van de Waalse industrie op het einde van de 19e eeuw vertraagde, was Wallonië nog steeds het economisch zwaartepunt van België. In tegenstelling tot vandaag lag de staatsbijdrage van Wallonië veel hoger dan die van Vlaanderen. Door te dreigen met de splitsing van de Belgische rijkdom en door titels als „A chacun sa bourse‟244 tracht l‟âme wallonne Vlaanderen af te schrikken. Zij hopen zo het tij te doen keren en de slagkracht van Wallonië te verhogen. Dit is echter geen argument, maar eerder een dreigement naar Vlaanderen toe. Het dreigement onderlijnt de verschillende visie op de begroting, dus op een verschillende economische politiek en is daarom van civiele aard. 241 GIRAUD Albert, „Le péril flamingant‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 1-2, pp. 7-8 (citaat p. 7) HACHECE T., „Séparation!‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 19, pp. 289-291 (citaat p. 289) 243 CELESTE G., „La division administrative s‟impose‟, in: l‟âme wallonne, jg. 1, nr. 18, pp. 273-275 (citaat p. 273) 244 L‟âme wallonne, jg. 1, nr. 19, p. 291. 242 118 Daarnaast benadrukt l‟âme wallonne aan de hand van de laaste zin “Nous sommes de race gauloise, que notre argent reste en Gaule ” dat het feit dat men Vlamingen en Walen als twee verschillende volkeren beschouwt, een reden vormt voor de splitsing van de Belgische rijkdom. Dit is een etnische redenering. L‟âme wallone voert verscheidene argumenten aan ter verdediging van de bestuurlijke scheiding. De argumenten zijn zowel van civiele als van etnische aard. Net als in de andere Waalse tijdschriften vormt de vrees voor „le péril flamingant‟ een van de redenen voor deze eis, dit is echter etnische noch civiel. De verschillende visie van Vlaanderen en Wallonië op de taalpolitiek en op de begroting zijn twee civiele argumenten. Daarnaast is l‟âme wallonne het enige tijdschrift dat de verschillen tussen Vlamingen en Walen, die men als gedetermineerd beschouwt, aanvoert als argument voor de bestuurlijke scheiding. Le Coq wallon voelt zich net als l‟âme wallonne in het nauw gedreven door Vlaanderen en schuift de bestuurlijke scheiding naar voren als oplossing voor het einde van de Vlaamse dominantie. “Nous devons en conclure que les propositions conciliatrices des Wallons n‟ont aucune chance de succès et QU‟IL LEUR FAUT SONGER RESOLUMENT A UNE AUTRE SOLUTION PLUS RADICALE, celle que l‟on a appelée assez improprement la séparation administrative, ou mieux l‟instauration d‟un régime séparatiste en Belgique” 245 . De Walen zijn de verzoeners, de Vlamingen wijzen elke voorstel af, bijgevolg treft hen de schuld. De vrees voor Vlaanderen, is net als bij l‟âme wallonne‟, alomtegenwoordig in le coq wallon. “Le peril flamingant existe. Il est là, menaçant, provoquant, attentatoire à note charte constitutionnelle. … en un mot, il menace d‟anéantir toute une œuvre d‟édification sociales, de richesse industrielles, économiques et commerciales, que trois quarts de siècle d‟énergie, d‟union et d‟efforts ont su constituer” 246 . Vlaanderen bedreigt de grondwet, de sociale verworvenheden en de industriële, economische en commerciële rijkdom. Hieruit blijkt dat le coq wallon om civiele redenen de bestuurlijke scheiding vraagt, namelijk omdat de Waalse idee over de grondwet en over de sociale politiek niet dezelfde is als de Vlaamse en er niet langer kan gesproken worden van eenzelfde politiek contract. Met het „niet respecteren van de grondwet‟ bedoelt men dat Vlamingen de taalvrijheid, die in de grondwet staat, niet respecteren, door via de taalwetten Walen te verplichten Nederlands te leren. Merkwaardig genoeg wordt dit argument tevens gebruikt door Vlamingen die van mening zijn dat de ver 245 s.n., „Etude d‟un Régime séparatiste en Belgique. La naissance et la raison d‟être de l‟idée séparatiste‟, in : Le coq wallon, jg. 2, nr. 14, pp 4-5 (citaat p. 5) 246 s.n., „La Question des Langues au Barreau‟, in : Le coq wallon, jg. 1, nr. 1, pp 6-8 (citaat p. 6) 119 doorgevoerde verfransing, die als gevolg had dat zowel het bestuur, het onderwijs, het gerecht, enz. franstalig was, in strijd is met de grondwet die zegt dat iedereen het recht heeft om zich uit te drukken in zijn eigen taal. Le coq wallon heeft dus met andere woorden een andere visie op de taalpolitiek. Daarnaast is men ook bang dat de industriële, economische en commerciële rijkdom van Wallonië bedreigd wordt door de Vlaamse dominantie. Ook op economisch gebied zijn Vlaanderen en Wallonië niet eensgezind, dus vraagt le coq wallon de bestuurlijke scheiding aan. Dit is om dezelfde reden als daarnet een civiel argument. Net als l‟âme wallonne, is het tijdschrift van mening dat Vlamingen en Walen twee verschillende „rassen‟ zijn die al eeuwen bestaan. “Il fallait tout d‟abord établir une bonne fois que les races wallonnes et flamandes avaient une origine ethnique différente, malgré les nombreux métissages auxquels elles soient soumises au cours des siècles.” 247 In tegenstelling tot l‟âme wallonne, voert le coq wallon dit niet aan als argument voor de bestuurlijke scheiding. Le coq wallon eist om civiele redenen de bestuurlijke scheiding, namelijk omdat men een andere kijk heeft op de taalpolitiek, de sociale en de economische politiek. Het tijdschrift onderlijnt tevens dat Vlamingen en Walen twee etnisch verschillende volkeren zijn, maar voert dit niet aan als argument. De Moniteur officiel du Mouvement wallon is het enige tijdschrift dat een relatief gedetailleerd voorstel formuleerde. “Au premier abord, l‟idée paraît dangereuse pour notre nationalité, mais à tort; car il s‟agit, bien entendu, d‟une séparation pacifique, analogue, par les moyens, à celle de la Suède et de la Norvège, mais dans aller jusqu‟à la rupture complète. … Si l‟on veut supprimer la Belgique de la carte du monde, on ne regardera pas si elle est une ou divisée. … Le nouveau régime est-il possible ? Il faudrait nécessairement une révision constitutionnelle: elle est difficile à réaliser, car notre charte prévoit la dissolution des Chambres et un vote des deux tiers de leurs membres. Mais la révision s‟est déjà faite. Il suffirait alors d‟élargir quelque peu des attributions de nos Conseils provinciaux en matière législative, financière, de travaux publics et d‟enseignement pour les rapprocher de l‟organisation cantonale suisse et d‟augmenter ensuite l‟autonomie communale. Un Parlement fédérale, composé d‟un nombre égal de délégués des deux parties du pays, ne ferait que des lois générales, comme en Suisse, et ne conserverait, par exemple, que les ministères des affaires étrangères, de la guerre, des chemins de fer, postes et télégraphes et 247 s.n., „Etude d‟un Régime séparatiste en Belgique. Le congrès wallon de 1905. Le Programme wallon‟, in : Le coq wallon, jg. 2, nr. 14, pp 4-5 (citaat p. 4) 120 des finances générales, monnaies, douanes, etc. Un lien fédéral rattacherait les provinces wallonnes et flamandes entre elles en vue d‟une unité d‟action. Au-dessus, le pouvoir exécutif, la royauté, formant trait d‟union. … Les deux fractions belges ont fait un mariage de raison. Un des conjoints devient acariâtre, insupportable. Le divorce est trop brutal : reste la séparation de biens. Séparons-nous Folleville” 248 . De Moniteur wil België hervormen naar het voorbeeld van Zwitserland. Toch is het tijdschrift niet anti-Belgisch, want het wil geen afscheiding van Wallonië, maar enkel meer autonomie voor de Vlaamse en Waalse taalgemeenschappen. Net als zijn Waalse collega‟s is de Moniteur van mening dat de flaminganten het land bedreigen. “Libéraux, catholiques, socialistes, …, se sont unis pour résister à un danger sans cesse croissant qui menace la patrie. Les Flamingants veulent que la force prime le droit. C‟est une conception inouïe à laquelle nous ne pouvons nous rallier. Déjà la Flandre subit cette tyrannie qui nous replonge en plein moyen-âge ; Bruxelles se voit chaque jour de plus en plus accablée ; la Wallonie elle-même est, depuis quelque temps, sérieusement menacée. De tous les coins du pays un mouvement de protestation grandit : bourgeois et ouvriers marchent la main dans la main pour la défense de la liberté des langues. Le temps est venu d‟agir. Nous sommes pleins de modération, mais aujourd‟hui nous voyons notre Constitution et notre liberté en péril” 249 . De flaminganten bedreigen gans het land en verkiezen geweld boven recht. Vooral de grondwet et de Waalse vrijheid dreigen te worden aangetast. De aantasting van de grondwet, die eveneens door le coq wallon als argument naar voren wordt geschoven, krijgt veel aandacht in de Moniteur. “… la coalition des flamingantes des trois partis politiques s‟apprête à livrer à la langue usuelle de la grande majorité des Belges de nouveaux et dangereux assauts ; les exagérations flamingantes ne connaissent plus de bornes ; l‟article 23 de la Constitution qui garantit aux Belges le libre emploi des langues nationales est devenu lettre morte ; l‟unité morale du pays est en péril” 250 . Vlamingen schenden de grondwet, door Franstaligen te verplichten Nederlands te leren. Net als de vorige Waalse tijdschriften is de Moniteur voorstander van een andere taalpolitiek en is dit één van de redenen voor de eis tot bestuurlijke scheiding. Om de redenen die voorheen reeds werden aangehaald is dit een civiel argument. 248 s.n., „La Séparation administrative‟, in: Moniteur officiel du Mouvement wallon‟, jg. 1, nr. 3, pp. 17-18 (citaat pp. 17-18) 249 CHAINAYE Achille geciteerd door de Moniteur officiel du Mouvement wallon, „La manifestation wallonne du 17 avril à Bruxelles‟, jg. 2, nr. 7, pp. 1-5 (citaat p. 2) 250 s.n., „Le Péril flamingant‟, in: Moniteur officiel du Mouvement wallon, jg. 2, nr. 7, pp. 6-8 (citaat p. 6). 121 Een ander argument dat vaak terug komt is de vrees voor banenverlies wegens de dominantie van Vlaanderen. “Déjà un grand nombre d‟emplois et de charges sont fermés aux Wallons. Pour ne parler que du Parlement, il devient pour ainsi dire impossible à un Wallon d‟être président, vice-président ou secrétaire de la Chambre. Petit à petit, tous, depuis les ministres jusqu‟aux sténographes seront exclusivement flamands, si nous ne nous décidons pas à nous défendre énergiquement contre l‟enlisement progressif qui nous menace. … Actuellement, c‟est la Flandre qui régit et gouverne la Wallonie. Et voici vingt-six ans que nous subissons ce joug” 251 . Een aantal banen werden reeds ontoegankelijk voor Walen, door onvoldoende kennis van het Nederlands, maar nu worden ook de ministerposten bedreigd. De Moniteur is bang dat Vlaanderen stilaan alles zal overnemen. Ook hier wordt de bestuurlijke scheiding naar voren geschoven om los te komen van het Vlaamse juk. Dit argument is echter terug te voeren tot de taalpolitiek. Vlamingen achten het noodzakelijk dat mensen die werken in overheidsdienst de twee talen machtig zijn, Walen willen het monopolie van het Frans behouden. Deze botsende taalvisies vormen de aanleiding tot het voorstel voor bestuurlijk scheiding. Dit is een civiel argument. De Moniteur officiel du Mouvement wallon ligt in de lijn van le coq wallon. Men eist namelijk eveneens de bestuurlijke scheiding uit vrees voor de Vlaamse dominantie en omdat men een andere taalpolitiek verkondigt dan Vlaanderen. Ook de vrees voor banenverlies is een extra argument. Flandria is één van de drie tijdschriften die gekant zijn tegen de bestuurlijke scheiding. Hoewel het tijdschrift niet letterlijk in gaat op deze problematiek, wordt aan de hand van volgend citaat duidelijk dat het de eenheid wil bewaren. “Wij eerbiedigen de Romaansche rassen en voor onze staatsbroeders, de Waalsche Belgen, hebben wij veel genegenheid over. Wij achten hunne rechten, zooals wij de onze zullen doen achten; wij bewonderen hunne nijverheids –en kunstvoortbrengselen, zooals wij de onze zullen trachten te doen waarderen. Daar wij in hetzelfde huishouden leven met onze Waalsche staatsbroeders, zullen wij al het mogelijke doen, om door eendracht en broederlijkheid het gemeenzame vaderland te dienen met liefde, en het op de baan der welvaart vooruit te helpen” 252 . Flandria beschouwt de Walen niet als vijand, maar als broeders die in hetzelfde land wonen. Via eendracht en broederlijkheid hoopt het tijdschrift de welvaart van België te kunnen bevorderen. Hieruit blijkt de Belgicistische instelling en hoewel het niet wordt gezegd, wijst alles er op dat 251 252 s.n., „Flamand-Wallon‟, in: Moniteur officiel du Mouvement wallon, jg. 2, nr. 4, pp. 3-5 (citaat p. 4-5). s.n., „Ons eerste woord‟, in: Flandria, jg. 1, nr. 1, p. 1. 122 Flandria uit liefde voor België tegen de bestuurlijke scheiding is gekant. Het tijdschrift uit amper kritiek op de Walen, al beschouwt het de W.B. wel als een gevaar voor de Belgische staat, want “dan zal de ingeboren liefde voor eigen taal en eigen volk, het stambewustzijn van elk ras onvermijdelijk zijn werk doen, en Vlamingen en Walen in twee vijandelijke kampen scheiden, tusschen welke weldra geen samenleven meer mogelijk zal zijn.” 253 Het ontstaan van de W.B. heeft volgens het blad als gevolg dat er geen plaats meer is voor onverschilligen, Vlamingen en Walen moeten immers kant kiezen. Hierdoor komt de Belgische eenheid in het gedrang komt. De Flamingant, de opvolger van Flandria, spreekt zich wel duidelijk uit tegen een bestuurlijke scheiding. “Wij willen den naam hebben ons taalrecht, ons natuurrecht, het stoffelijk en zedelijk welzijn van het Vlaamsche volk te verdedigen, en als een Doorniker of Luikerwaal ons, in volle Statenkamer, bedreigt met Waalsche revolutie, zweren wij bij hoog en laag dat wij van geene bestuurlijke scheiding willen hooren spreken” 254 . De Flamingant wil er alles aan doen om de rechten der Vlamingen te verdedigen, maar de bestuurlijke scheiding is voor hen een stap te ver. Net als zijn voorganger, heeft het blad een Belgicistische instelling. Ondanks deze vredelievende instelling, wordt toch kritiek geuit tegenover Wallonië. Dit is echter niet het hoofddoel van het tijdschrift, dat in de eerste plaats een vreedzame Vlaamse strijd tracht te voeren. Men wil hoofdzakelijk rechtvaardigheid en erkenning voor het Vlaamse volk. De Waalse tegenkanting is echter zo sterk, dan men niet over zich heen kan laten lopen. “De waarheid is dat wij, Vlamingen, om het even wie en wat wij zijn, liberaal of clericaal, geene rechtvaardigheid te verwachten hebben van de Walen, zelfs niet van diegene welke ons vleien en ons streelen. De haat tegen al wat Vlaamsch is, zit dien mannen in ‟t bloed en geene macht, geen liberaal of clericaal belang, geene vaderlandsliefde, geen eerlijk gevoel zijn in staat dien toestand te wijzigen. Dit is ten minste geene taktiek van onzentwege, geene legende, maar wel de trouwe waarheid, bewezen door 62 jaren Waalsche verdrukking.” 255 . De Flamingant wordt gekenmerkt door een vrij neutraal discours, waarbij de analyse gemaakt wordt van de bestaande toestand zonder prijs te geven hoe men over die zaak denkt. Uit dit citaat kan men duidelijk afleiden dat men niet veel sympathie koestert voor de Walen, maar verder wordt er niet op ingegaan. Dit is typerend voor De Flamingant. 253 s.n., „De Waalsche Beweging‟, in: Flandria, jg. 4, nr. 125, p. 25. s.n., „Wat zijn wij?‟, in: de Flamingant, jg. 4, nr. 24, p. 1. 255 s.n., „Links en Recht, Waalsche taktiek of Waalsche legenden‟, in: De Flamingant, jg. 4, nr. 22, p. 2. 254 123 Bijgevolg kan nergens uit worden afgeleid waarom precies men tegen de bestuurlijke scheiding is. Flandria en De Flamingant zijn beide gekant tegen de bestuurlijke scheiding. Men wijdt hierover niet uit, maar uit beide tijdschriften blijkt de Belgicistische ingesteldheid. Ondanks dat men af en toe kritiek uit op de Walen, is de bestuurlijke scheiding voor beide tijdschriften net een stap te ver. Wallonia beschouwt Vlamingen en Walen als twee verschillende rassen die alsmaar streven naar meer autonomie, maar zonder de minste separatistische intentie. “On estime généralement, en Belgique, l‟union matérielle, c‟est à dire politique et administrative, de deux races très différentes par leur origine et par leur qualités de leur mentalité, de leur sensibilité collectives; et dont l‟une, la Flamande, et l‟autre, la Wallonne, tendent à se développer parallèlement et, sans toutefois le moindre instinct, sans la moindre intention séparatistes, à reconquérir leur autonomie morale.” 256 Wallonia onderscheidt een Vlaamse en een Waals ras die qua oorsprong, mentaliteit en collectief geheugen van elkaar verschillen. Volgens Wallonia worden alle Vlamingen aldus gekenmerkt door een zelfde Vlaamse mentaliteit en deelt elke Vlaming hetzelfde collectief geheugen met andere Vlamingen. Men denkt in termen van collectiviteit en niet van individualiteit, waardoor de term „ras‟ hier een etnische invulling krijgt. Wallonia voegt daar nog aan toe dat er geen „Belgische ziel‟ (âme belge) bestaat. “Il faut bien le dire, l‟âme belge, au sens profond de ces deux mots, est une chose inexistante. Il n‟y a pas une âme belge, il y deux „âmes‟ sur le sol belge : l‟âme wallonne et l‟âme flamande. Il y a deux races, qui débordent d‟ailleurs au-delà de nos frontières, deux races nettement distinctes, oeuvrant différemment dans la plupart des domaines de l‟activité intellectuelle et sociale, deux âmes qui ne se pénétreront jamais, étant le plus souvent contradictoires.”257 Net als l‟âme wallonne en le coq wallon is Wallonia van mening dat er in België geen Belgen bestaan, maar wel twee tegengestelde volkeren. Le coq wallon en Wallonia voeren dit echter niet aan als argument voor de bestuurlijke scheiding, in tegenstelling tot l‟âme wallonne. In plaats daarvan benadrukt Wallonia het politieke karakter van België dat twee verschillende volkeren verenigt onder eenzelfde politiek contract. Wallonia wil met andere woorden om civiele redenen het behoud van België. 256 COLSON O., „Chronique Wallonne, l‟âme belge‟, in: Wallonia, jg. 10, nr. 3, pp. 77-82 (citaat p. 77) DELCHEVALERIE Charles in: L‟express, geciteerd door : Wallonia,‟ Chronique Wallonne, l‟âme belge‟, jg. 10, nr. 3, pp. 77-82 (citaat p. 80). 257 124 Ons Recht is het enige tijdschrift dat doorheen de tijd van mening verandert: aanvankelijk was het tijdschrift tegen de bestuurlijke scheiding, maar uit frustratie verandert het zijn mening. Naar aanleiding van de „lettre au roi‟ van Jules Destrée wijdt Ons Recht een aantal artikels aan de bestuurlijke scheiding. “Het ware de vernietiging van ons land. Wij vreezen de bestuurlijke scheiding niet als Vlamingen, maar als Belgen wenschen wij die niet, omdat wij overtuigd zijn dat de mogendheden er weldra een voorwendsel zouden in vinden om ons bij hen in te lijven. Wat verwacht gij dan van den Koning? Dat hij de Vlamingen dwarsboome en tegenhoude op den weg van eigen cultuur en zelfstandigheid? Zoover hebt ge voorzeker niet nagedacht. Kom, geven we elkaar de hand en klimmen wij te zamen, elkander steunend, den berg op die ons zal leiden tot meer licht, tot meer liefde, tot meer goedheid, tot meer schoonheid.”258 Ons Recht is het eerste tijdschrift dat de vrees voor vreemde overheersing naar voren schuift als argument tegen de bestuurlijke scheiding. Bovendien blijkt uit het tweede deel van het citaat dat het de Walen nog steeds als zijn broeders beschouwt. Dit typeert Ons Recht, dat het Waals antiflamingantisme toeschrijft aan de anti-Vlaamse propaganda van vele Waalse tijdschriften. “De Walen, die wij als dusdanig niets hebben te verwijten, die wij de genegenheid toedragen welke toekomt aan halve broeders, die met ons samen onder een dak wonen, worden thans op schandalige wijze door laster en leugen tegen ons opgehitst. Overal wordt men dit gewaar: hunne dagbladen en vergaderingen, tot zelfs in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, waar uit de vragen aan de Ministers steeds blijkt dat de Walen nesten zoeken. Iets waar schijn noch gedacht van is, wordt als beschuldiging vooruitgezet. … Zij moeten kwaad worden, niet om een rood doek, maar om een Vlaamsch woord dat te Brussel ergens op een gebouw te lezen staat, of dat zij b.v. in het Treinboek vinden. De haat tegen het Vlaamsch moet zo diep wortel schieten in het hart der Walen, dat zij dol worden wanneer zij maar een woord Vlaamsch lezen of hooren.” 259 Ons Recht meent dat de anti- Vlaamse propaganda die zich overal in Wallonië verspreid, zowel in tijdschriften als in het parlement, de haat tegenover Vlaanderen aanwakkert. Ons recht verandert echter van mening: “Het zijn de grieven, de onrechtvaardigheden, die aan elke franschonkundigen Vlaming worden aangedaan welke verzacht worden, maar het Vlaamsch volkenrecht wordt niet herkend. Welnu het doel der Vlaamsche Beweging is niet eenige grieven te doen verdwijnen: wij willen Vlaamsch zijn in alles; als Vlamingen behandeld worden. Onze leus is: in Vlaanderen Vlaamsch. De officieele taal in Vlaanderen 258 259 s.n., „Bestuurlijke scheiding‟, in : Ons Recht, jg. 14, nr. 42, p. 1. SEVERUS, „Onze broeders de Walen‟, in: Ons Recht, jg. 13, nr. 16, pp. 1-2 (citaat p. 1) 125 moet Vlaamsch zijn, gelijk de officieele taal in Wallonië Fransch is. Daartoe zal eene Belgische regeering nooit overgaan dan met het mes op de keel. Wij hebben maar een mes: de bestuurlijke scheiding. Willen we dat mes niet gebruiken, dan zullen de franskiljons het ons uit de handen sleuren en het tegen ons gebruiken. Dan plegen we zelfmoord, want niettegenstaande al de schoone Vlaamsche wetten welke ons worden toegeworpen, woekert de verfransching immer voort, de massa wordt meer en meer onverschillig en de eenige toekomst die ons te wachten staat is… Beulemans te worden.”260 In 1912 was het tijdschrift nog tegen, maar een jaar later is het reeds voor de bestuurlijke scheiding gewonnen. Ons Recht ligt daarmee volledig in de lijn van de algemene tendens die de V.B. op het einde van de 19 e eeuw kenmerkt. Uit het citaat komt duidelijk de frustratie naar voren. Zoals reeds aan bod kwam in het eerste hoofdstuk, is dit te wijten aan het feit dat de taalwetgeving rond deze tijd in het slop geraakte en doordat het antiflamingantisme in Wallonië alsmaar sterker werd. Aan de vooravond van WO I treed daardoor radicalisering op die zich uit in de eis tot bestuurlijke scheiding. Ons Recht legt de aanvankelijk de nadruk op de broederlijkheid en verwijdt de Waalse burger niets. De schuld ligt bij de antiflamingantische propaganda die in Wallonië wijd verspreid werd. Het tijdschrift neemt daarmee een tolerante houding aan ten opzichte van zijn Waalse broeders, wat een civiel kenmerk is. Dit Belgicisme wordt een jaar later, onder invloed van frustraties en een hardnekkig antiflamingantisme in Wallonië, teniet gedaan. De bestuurlijke scheiding is volgens Ons Recht de enige manier om erger te voorkomen. Daarmee sluit het blad zich aan bij de andere Vlaamse tijdschriften. Dit argument is echter van etnische noch van civiele aard. Alle negen onderzochte tijdschriften gaan in op de bestuurlijke scheiding. Van de negen tijdschriften zijn er vijf vóór de scheiding en drie tegen en is er één dat van mening verandert. Het meest gebruikte argument ter verdediging van de bestuurlijke scheiding, dat wordt aangehaald door De Zweep, Het Recht, l‟âme wallonne, le coq wallon en de Moniteur officiel du Mouvement wallon, is de verschillende visie op de taalpolitiek. Vlamingen eisen een tweetalig België, in tegenstelling tot Wallonië dat het monopolie van het Frans wil behouden. Deze tijdschriften eisen de bestuurlijke scheiding omdat Vlamingen en Walen voorstanders zijn van een ander politiek programma. Doordat de nadruk op de politiek ligt is dit een civiel 260 s.n., „De Bestuurlijke Scheiding‟, in : Ons Recht, jg. 15, nr; 25, p. 1. 126 argument. L‟âme wallonne en Le coq wallon zetten zich tevens af tegen de economische politiek van Vlaanderen. Een argument dat door alle Waalse tijdschriften wordt aangehaald, met uitzondering van Wallonia, is de vrees voor Vlaanderen. Op het einde van de 19e eeuw was de V.B. op haar hoogtepunt en werden alsmaar meer eisen ingewilligd. Hoewel de taalwetten ijverden voor een tweetalig Vlaanderen, dus met behoud van het Frans, had Wallonië schrik dat Vlaanderen daarmee geen genoegen zou nemen. De slagkracht van de V.B. was intussen danig gegroeid, dat men vreesde dat ze uiteindelijk de vernederlandsing van gans België zou betrachten. De bestuurlijke scheiding werd naar voren geschoven als oplossing voor de Vlaamse dominantie. Door de overheveling van een aantal bevoegdheden naar regionaal niveau, hoopte men aan de dominantie te kunnen ontsnappen. Bij de Vlaamse strijdschriften is de vrees voor Wallonië afwezig. Slecht één tijdschrift, met name Het Recht, meent dat de bestuurlijke scheiding een manier is om te ontsnappen aan de superioriteit van Wallonië. In tegenstelling tot de Waalse bladen, gaat het hier niet om een vrees voor Wallonië. Het Recht meent dat Walen zich superieur voelen en dat Vlamingen in werkelijkheid nog steeds als tweederangsburgers worden behandeld. Door de niet naleving van de taalwetten, blijft het Frans in realiteit de hoofdtaal in bestuur, leger en overheidsdiensten. Het Recht klaagt deze onrechtvaardigheid aan en eist gelijkheid, die alleen bekomen kan worden wanneer Walen afraken van dat superioriteitsgevoel. Het verschil tussen de Vlaamse en de Waalse strijdschriften is dat laatstgenoemden de absorptie van Wallonië door Vlaanderen vrezen, in tegenstelling tot de Vlaamse bladen die Wallonië niet vrezen, maar de onrechtvaardigheid aanklagen. Het enige tijdschrift dat een etnisch argument aanvoert ter verdediging van de bestuurlijke scheiding is l‟âme wallonne. Dit tijdschrift omschrijft Vlamingen en Walen als „onverzoenbare vijanden‟. L‟âme wallonne is van mening dat Vlamingen en Walen twee totaal tegengestelde „rassen‟ zijn, waarvan het vijandschap terug gaat tot de prehistorie. Het blad legt de nadruk op de tegenstellingen tussen Vlamingen en Walen en gebruikt dit als argument voor de onverzoenbaarheid tussen beide volkeren, dat op zijn beurt wordt aangehaald als argument ter verdediging van de bestuurlijke scheiding. Dit is een etnische redenering. Le coq wallon en Wallonia omschrijven Vlamingen en Walen eveneens als twee verschillende „rassen‟, die sinds eeuwen bestaan, maar voeren dit niet aan als argument voor 127 de bestuurlijke scheiding. Het valt op dat drie van de vier bestudeerde Waalse tijdschriften deze visie verkondigen. Het discours van de Waalse tijdschriften concentreert zich veeleer op de tegenstellingen tussen Vlamingen en Walen, dan op de inhoud van de Vlaamse grieven. Dit in tegenstelling tot de Vlaamse tijdschriften, die ook van mening zijn dat Vlamingen en Walen twee verschillende rassen zijn, maar die hier verder niet op in gaan. Hun antiwallingantisme is een reactie op de houding en het wanbeleid der Franstaligen en niet op de tegenstellingen tussen beide volkeren. De vier tijdschriften die tegen de bestuurlijke scheiding zijn gekant worden gekenmerkt door een belgicistische instelling: de meesten zijn tegen uit liefde voor België. Ons Recht is het enige tijdschrift dat de vrees voor vreemde overheersing tevens als argument aanhaalt. Flandria en De Flamingant wijden weinig uit over dit thema, zodat niet kan worden afgeleid of men om etnische of civiele redenen tegen de scheiding is gekant, Ons Recht en Wallonia daarentegen zijn om civiele redenen voor het behoud van België. Ten slotte kan worden vastgesteld dat de Waalse bladen meer aandacht hebben voor deze kwestie dan de Vlaamse. Niet alleen gaat men er dieper op in, bovendien vormt het in twee van de vier onderzochte Waalse tijdschriften een terugkerend thema261. De reden hiervoor is vermoedelijk dat Wallonië zich rond de eeuwwisseling danig in het nauw gedreven voelde, dat het een aanval lanceerde. De eis tot bestuurlijke scheiding was een poging om Vlaanderen terug te schroeven en opnieuw de touwtjes in eigen handen te krijgen. Men mag niet vergeten dat, hoewel de meeste tijdschriften zich hier uitspreken over de bestuurlijke scheiding, het pas na WO I zal worden opgenomen in het officiële programma van beide bewegingen. Kort samengevat, de bestuurlijke scheiding wordt grotendeels om civiele redenen geëist. Het enige tijdschrift dat een etnisch argument aanvoert is l‟âme wallonne. Drie tijdschriften, waaronder twee Vlaamse, zijn uit liefde voor België tegen de bestuurlijke scheiding gekant. Dit druist in tegen alle verwachtingen. Vlaanderen, dat als eerste de bestuurlijke scheiding opwierp, komt minder radicaal uit de hoek dan Wallonië dat zelf beweert de „beste Vaderlander‟ te zijn. Desalniettemin zijn beide partijen het er over eens dat de huidige toestand niet kan blijven bestaan. 261 L‟âme wallonne en le coq wallon 128 Conclusie Het bronnenonderzoek heeft duidelijk aangetoond dat de stelling: De Vlaamse Beweging is etnisch en de Waalse Beweging is civiel niet overeen komt met de werkelijkheid. Niet alleen blijkt uit onderzoek aan de hand van verschillende thema‟s dat het discours van beide bewegingen zowel etnische als civiele elementen bevat, bovendien leidt het onderzoek naar en aantal merkwaardige conclusies, die afrekenen met de klassieke beeldvorming rond Vlaanderen en Wallonië. Hierna worden de verschillende thema‟s nog eens kort samengevat. De taalstrijd is een van de belangrijkste thema‟s voor zowel de Vlaamse als de Waalse tijdschriften. Bij de Vlaamse bladen gaat veel meer aandacht uit naar de taal. Zij hebben allemaal een etnische kijk op de betekenis van taal: de taal is voor hen „de ziel van het volk‟. De Waalse bladen daarentegen hechten minder belang aan taal en vertolken grotendeels een civiele taalvisie: de taal is een communicatiemiddel, maar is niet de kern van een volk. De reden hiervoor is dat de Waalse tijdschriften allemaal ontstonden na de goedkeuring van de belangrijkste taalwetten: de strijd was reeds gestreden. De argumenten die worden aangehaald ter verdediging van de eigen volkstaal of voor de gelijkheid der beide landstalen, waren aan beide zijden zowel van etnische als van civiele aard. Alle Vlaamse en alle Waalse tijdschriften hechten evenveel belang aan hun eigen territorium en vertolken allemaal een etnische visie: men kent de bodem speciale eigenschappen toe die van bepalende invloed zijn op de inwoners ervan. Hierdoor legitimeert men zich als zelfstandige natie. Ook het burgerschap is een thema waarbij Vlaamse en Waalse tijdschriften even veel stilstaan. De onderzochte tijdschriften die zich hierover uitspreken hebben allemaal een civiele visie op het burgerschap, dit wil zeggen dat het burgerschap niet gebonden is aan afkomst en geboorte en aldus toegankelijk is voor buitenstaanders. Dit is hoogst onverwacht voor Vlaanderen, dat omschreven wordt als intolerant en exclusief. Vermoedelijk stamt deze visie uit het heden. 129 Het gedachtengoed van de V.B. wordt vandaag opgepikt door een aantal rechtse partijen, de ene al intoleranter dan de andere ten opzichte van vreemdelingen. Deze partijen zijn Het Vlaams Belang (VB), De Nationaal Vlaamse Alliantie (NVA) en Lijst Dedecker (LDD). Vooral het Vlaams Belang, dat uitgroeide tot een van de grootste partijen in Vlaanderen, werpt zich op als verdediger van de Vlaamse belangen en beroept zich daarvoor op het gedachtengoed van de V.B., dat daardoor een rechtse invulling krijgt. Hierdoor lijkt het alsof deze partijen voortzettingen zijn van de V.B.. Of dit al dan niet het geval is, wordt hier in het midden gelaten, wat echter met zekerheid kan gezegd worden is dat de V.B. zich in een eerste fase, die loopt van het ontstaan van deze beweging tot aan de eerste wereldoorlog, allerminst intolerant opstelde ten opzichte van vreemdelingen. Men kan dus stellen dat de idee die men heeft over de V.B. een projectie is van het heden in het verleden. Enkel verder onderzoek kan uitwijzen of de V.B. na WO I evolueerde in de richting van een intolerantie, exclusieve beweging. Met zekerheid kan gezegd worden dat hier in de 19e eeuw geen sprake van was. Het verleden is een thema dat bijna exclusief aan bod komt in de Vlaamse tijdschriften. De hang naar het verleden is een typisch etnisch kenmerk. De Vlaamse bladen verwijzen veel naar het verleden om aan de hand van grote historische gebeurtenissen hun vijandschap of voorliefde voor bepaalde naties te verklaren. Dit mag niet verwonderen, aangezien de verfransing, waartegen de V.B. de ganse 19e eeuw strijd, haar oorsprong heeft in het verleden. De Waalse tijdschriften hebben geen aandacht voor het verleden, voornamelijk om het antiflamingantisme geen wortels heeft in het verleden, maar een reactie is op de V.B.. De rol van de vrouw in de politiek krijgt, net als het verleden, meer aandacht in de Vlaamse dan in de Waalse bladen. Bovendien stellen de Vlaamse bladen zich veel progressiever op dan het Waalse tijdschrift dat er wel bij stilstaat, namelijk l‟âme wallonne, dat de vrouw als tweederangsburger beschouwt die geen toegang mag hebben tot het politiek leven. Dit druist in tegen alle verwachtingen. Wallonië wordt namelijk geassocieerd met progressiviteit en gelijkheid, in tegenstelling tot Vlaanderen dat wordt aanzien als conservatief en autoritair. Dit blijkt dus niet te kloppen wat betreft de plaats van de vrouw in de politiek. Het militarisme is een exclusief Vlaams thema. In Vlaanderen was het antimilitarisme sterk aanwezig, vooral het protest tegen de bloedwet die het lotingsysteem met mogelijkheid tot plaatsvervanging invoerde en de taalongelijkheid in het leger vormde een grote bron van ongenoegen. Dit protest was het sterkst in Antwerpen, waar de Meetingpartij ontstond ten 130 gevolge van het antimilitarisme in de jaren 1860. De Vlaamse tijdschriften strijden voor de erkenning van het Nederlands in het leger en voor de afschaffing van de plaatsvervanging die enkel de gegoeden de mogelijkheid gaf om zich vrij te kopen. De strijd voor rechtvaardigheid en gelijkheid zijn twee civiele kenmerken. De Waalse bladen besteden geen aandacht aan dit thema. Waarschijnlijk is dit te wijten aan het feit dat de kaderleden in het leger hoofdzakelijk uit Franstaligen bestonden, waardoor men hierover geen grieven had. Dat de bladen echter ook geen aandacht hebben voor de sociale problematiek mag wel verwonderen. De afwezigheid voor de interesse in sociale thema‟s in de Waalse tijdschriften is een van de meest merkwaardige vaststellingen van dit onderzoek. De Vlaamse tijdschriften hebben, vooral op het einde van de 19e eeuw, steeds meer interesse voor de sociale problemen in België, dus niet enkel in Vlaanderen. Dit is een civiel kenmerk. De sociale onrechtvaardigheden die worden aangeklaagd zijn uiteenlopend. De meeste Vlaamse tijdschriften strijden voor de beperking van het aantal werkuren per dag en voor de invoering van een minimumloon. Anders gezegd zijn de meesten voorstander van een systeem van sociale zekerheid. Ook de ellendige toestand van de landbouwers en de arbeiders – in zowel Vlaanderen als Wallonië – op het einde van de 19e eeuw gaat niet ongemerkt voorbij. Dat de Waalse tijdschriften geen oog hebben voor deze problemen is hoogst merkwaardig. Wallonië kent immers het grootste aantal arbeiders en de beroemde werkstaking van 1886 zet gans het land, in de eerste plaats Wallonië, in rep en roer. Wallonië wordt ook steeds gelinkt aan de socialistische partij die dankzij Wallonië voor het eerst parlementaire vertegenwoordiging kreeg en die ook vandaag de dag nog steeds de grootste partij is. Hoe komt dit dan? Het is moeilijk dit te verklaren, aangezien dit onderzoek slechts negen tijdschriften, waaronder vier Waalse onderzoekt. In dat opzicht kan enkel verder onderzoek uitwijzen of deze vier tijdschriften in de lijn liggen van de meeste Waalse tijdschriften uit deze periode of niet. Uit deze vier onderzochte bladen blijkt dat vooral de vrees voor een machtiger Vlaanderen alomtegenwoordig is en aldus de strijd tegen „le péril flamingant‟ primeert. Daardoor lijkt het alsof de W.B. aan een aantal belangrijke thema‟s voorbij gaat, waaronder de sociale problematiek: alles wordt in het werk gezet om de lezer bewust te maken van het „flamingantisch gevaar‟, waardoor men zich hierin verliest. Het is ook opvallend dat het antiflamingantische discours van de meeste Waalse tijdschriften veel negatiever is dan het antiwallingantische discours van de Vlaamse bladen. 131 Het algemeen stemrecht is nog zo‟n thema dat enkel aan bod komt in de Vlaamse tijdschriften. Een eenvoudige verklaring hiervoor is dat de Waalse bladen pas ontstonden na de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht (1893). Vier van de vijf Vlaamse tijdschriften besteden wel aandacht aan dit thema. Allemaal zijn ze voor de uitbreiding van het stemrecht uit rechtvaardigheid, een civiel kenmerk. Sommigen menen ook dat dit de Vlaamse strijd ten goede zal komen: hoe meer Vlamingen stemgerechtigd zijn, hoe meer de Vlaamse belangen op de agenda zullen worden geplaatst. Wat betreft de evenredige vertegenwoordiging zijn de Vlaamse meningen verdeeld. Een tijdschrift is voor omdat dit systeem het meest rechtvaardig en correct is, dit is een civiele redenering, twee tijdschriften zijn tegen omdat men vreest dat dit nadelig zal zijn voor de V.B.. Tenslotte hebben alle tijdschriften aandacht voor de bestuurlijke scheiding. Vijf zijn voor de scheiding, drie zijn tegen en één tijschrift verandert doorheen de tijd van mening. Het meest gebruikte argument ter verdediging van de bestuurlijke scheiding, dat zowel door de Vlaamse als door de Waalse bladen wordt aangehaald, is de verschillende visie op de taalpolitiek. Omdat de nadruk op het politiek contract ligt is dit een civiele redenering. Alle Waalse tijdschriften voeren tevens de vrees voor Vlaanderen, voor „le péril flamingant‟, als argument aan. Slechts één tijdschrift, met name l‟âme wallonne, voert een etnisch argument aan. Volgens dit tijdschrift zijn Vlamingen en Walen „onverzoenbare vijanden‟, waarvan het vijandschap terug gaat tot aan de prehistorie. Het feit dat Vlamingen en Walen volgens het blad behoren tot een ander ras is een van de redenen waarom men de bestuurlijke scheiding vraagt. De tijdschriften die tegen de bestuurlijke scheiding zijn verduidelijken veelal niet waarom, wel komt overal de liefde voor het vaderland naar voren. Volgens de literatuur wordt de eis tot bestuurlijke scheiding pas in het programma van de V.B. en de W.B. opgenomen na de Eerste Wereldoorlog. Toch is dit al een belangrijk thema voor WO I., doch zijn de meningen hierover verdeeld. Na de oorlog zou hierin verandering komen. Aan de hand van dit onderzoek is aangetoond dat Vlaanderen niet etnisch en Wallonië niet civiel is. Het discours van beide bewegingen bevat zowel etnische als civiele elementen. Een van de meest merkwaardige vaststellingen is dat de W.B. veel minder sociaal georiënteerd is dan steeds wordt gezegd en dat de V.B. allerminst intolerant en exclusief is, zoals steeds wordt aangenomen. Dit is veelal te verklaren doordat vandaag de rechtse partijen in Vlaanderen en de socialistische partij in Wallonië zich opwerpen als spreekbuis van 132 respectievelijk de Vlaamse en de Waalse Beweging. Daardoor lijkt het alsof Vlaanderen rechts en Wallonië links is. Deze rechts-links polarisatie was allerminst het geval in de 19 e eeuw. Beide bewegingen worden in de literatuur omschreven als taalbewegingen die langzaam hun programma uitbreidden en betrokken raakten bij de politiek. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat beide bewegingen veel meer interesses hebben dan enkel de taalstrijd en dit reeds van bij het begin. De V.B. en de W.B. zijn in realiteit bewegingen die via de politiek druk trachten uit te oefenen en die een veelzijdig programma hebben. Het is opvallend dat ondanks de ideologische verschillen tussen de Vlaamse en in mindere mate tussen de Waalse tijdschriften onderling steeds dezelfde thema‟s aan bod komen. Het programma van de V.B. is meer uitgebreid dan dat van de W.B. en heeft veel aandacht voor de sociale gevolgen van de taalongelijkheid. De V.B. hanteert als het ware een positieve argumentatie. Het discours van de W.B. wordt bovenal gekenmerkt door een hardnekkig antiflamingantisme, met andere woorden een negatieve argumentatie. Kernachtig samengevat kan men stellen dat dit onderzoek twee dingen heeft aangetoond. Enerzijds blijkt dat de V.B. niet zuiver etnisch en de W.B. niet zuiver civiel is. Beide bewegingen mengen etnische met civiele elementen. Men kan zelfs stellen dat de civiele elementen doorwegen in de V.B., wat betreft de W.B. worden een aantal belangrijke civiele thema‟s over het hoofd gezien en zijn het aantal etnische en civiele elementen in verhouding tot elkaar. Anderzijds blijkt dat de belangrijkste thema‟s die van de V.B. een etnische beweging en van de W.B. een civiele beweging maken, achterhaald zijn. Zoals reeds gezegd beperkt dit onderzoek zich tot negen tijdschriften. Enkel verder onderzoek kan uitwijzen in welke richting beide bewegingen evolueren en of deze tijdschriften in de lijn liggen van de algemene tendens van de V.B. en de W.B. in de 19e eeuw. 133 Bibliografie 1. Literatuur BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003. BOIJEN Richard, Leger, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) BOUVEROUX Jos, Nationalisme in Vlaanderen vandaag, in: VOS Louis en DEPREZ Kas (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Antwerpen, Houtekiet, 1999. BROWN David, Are there Good and Bad Nationalisms?, in: Nations and Nationalism, vol. 5, nr. 2, 1999, pp. 281-302. CARLIER Philippe & DELFORGE Paul, Ligue wallonne de Liège (1897), EMW, dl. 2, Charleroi, Institut Jules Destrée, 2000, pp. 1014-1016. DELFORGE Paul, Origines du Mouvement wallon, EMW, dl. 3, Charleroi, Institut Jules Destrée, 2001, pp. 1210-1211. DELFORGE Paul, Union Nationale Wallonne, EMW, dl. 3, Charleroi, Institut Jules Destrée, 2001, pp. 1567-1568. DE MOOR Martina, Met Tijd en Vlijt, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). DEPREZ Ada, De Tael is gan(t)sch het Volk, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). DEPREZ Ada, Ferdinand A. Snellaert, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). DEPREZ Ada, Jan F. Willems, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). DEPREZ Ada, Jonkheer Philips M. Blommaert, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). DESCHOUWER Kris, Comprendre le nationalisme flamand, in: Fédéralisme-Régionalisme, vol. 1, 1999-2000, s.p. (internetartikel) DESTATTE Philippe & DELFORGE Paul, Jeune Garde Wallonne de Liège (1898), EMW, dl. 2, Charleroi, Institut Jules Destrée, 2000, pp. 875-876. DE WAELE Maria, Belgisch nationalisme, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) DE WEERDT Denise, En de vrouwen? Vrouw, vrouwenbeweging en feminisme in België 1830-1960, Gent, Masereelfonds, 1980. DIECKHOFF Alain (ed.), Belgique: la force de la désunion, Bruxelles, Editions complexe, 1996. ELIAS H. J., Geschiedenis van de Vlaamse gedachte. Eerste deel: de grondslagen van de nieuwe tijd (1780-1914), Antwerpen, De Nederlandsche boekhandel, 1963. GEVERS L., WILLEMSEN A.W., WITTE E., Geschiedenis van de Vlaamse Beweging, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). GOEDEME Guido, Theodoor Van Ryswyck, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). HOBSBAWM Eric, Nations and nationalism since 1780: programme, myth, reality, Cambridge, Cambridge University Press, 1995. KELLY George A., Belgium: New Nationalism in an Old World, in: Comparative Politics, vol. 1, nr. 3, april 1969, pp 343-365. KESTELOOT Chantal, De Waalse Beweging, NEVB, lannoo 1998 (Cd-rom) KESTELOOT Chantal, Waalse Beweging en nationale identiteit, in: VOS Louis en DEPREZ Kas (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Antwerpen, Houtekiet, 1999. viii KESTELOOT Chantal, Ligue wallonne d‟Ixelles, EMW, dl. 2, Charleroi, Institut Jules Destrée, 2000, pp. 1031-1032. KESTELOOT Chantal, Société de Propagande wallonne, EMW, dl. 3, Charleroi, Institut Jules Destrée, 2000, pp. 1483-1484. KUZIO Taras, The myth of the Civic State: a Critical Survey of Hans Kohn‟s Framework for Understanding Nationalism, in: Ethnic and Racial Studies, vol. 25, nr. 1, jan. 2002, pp. 20-39. LOTHE Jeanine, Les débuts du movement wallon, in: HASQUIN Hervé (ed.), La Wallonie, le pays, les hommes. Hstoire-économies-sociétés, Bruxelles, La Renaissance du livre, dl. II, 1976. MARTINIELLO Marco, De communautaire kwestie en het migrantenvraagstuk in België, in: BLOMMAERT Johan en DETREZ, Raymond (eds.), Nationalisme. Kritische opstellen, Berchem, EPO, 1994, pp. 172-182 MUGHAN Anthony, Modernization and Ethnic Conflict in Belgium: in: Political Studies, vol. 2, nr. 1, 1979, pp. 21-37. NIELSEN Kai, Cultural Nationalism, Neither Ethnic nor Civic, in: BEINER Ronald (ed.), Theorizing Nationalism, New York, State University of NY Press, 1999, pp. 119-129. O‟HEISLER Martin, Maniging Ethnic Conflict in Belgium, in: Annals of the American Academy of Political and Social Science, vol. 433, pp 32-46. PIROTTE Jean, Une image aux contours incertains: l‟identité wallonne du 19e au 20e siècle, in: COURTOIS L. et PIROTTE J. (eds.), L‟imaginaire wallon : jalons pour une identité qui se construit, Louvain-la-Neuve, Publications de la Fondation wallonne Pierre-Marie et JeanFrançois, 1994, pp 23-40. PIROTTE Arnaud, l‟âme wallonne (1898-1900), EMW, dl. 1, Charleroi, Institut Jules Destrée, 2000, pp. 39-41. PIROTTE Arnaud, Le coq wallon (1913-1914), EMW, dl. 1, Charleroi, Institut Jules Destrée, 2000, pp. 374-375. PIROTTE Arnaud, Moniteur officiel du Mouvement wallon, EMW, dl. 2, Charleroi, Institut Jules Destrée, 2000, pp. 1112-1113. PIROTTE Arnaud & COLIGNON Alain, Wallonie (1893-1914), EMW, dl. 3, Charleroi, Institut Jules Destrée, 2001, pp. 1627-1628. REYNEBEAU Marc, Het klauwen van de leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw, Leuven, Van Halewyck, 1995., pp 160-176. REYNEBEAU Marc, Een geschiedenis van België, Tielt, Lannoo, 2003. SAEY Pieter, KESTELOOT Christian, VANDERMOTTEN Christian, Ongelijke economische ontwikkeling aan de basis van de federalisering, in: VOS Louis en DEPREZ Kas (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Antwerpen, Houtekiet, 1999, pp. 207-217. SHULMAN Stephen, Challenging the Civic/Ethnic and West/East Dichotomies in the Study of Nationalism, in: Comparative Political Studies, vol. 35, nr. 5, june 2002, pp. 554-585. SMITH Anthony D., Nationalism and Modernism. A critical survey of recent theories of nations and nationalism, London, Routledge,1998. TODTS Herman, Van België naar Vlaanderen, Brussel, Grammens, 1989. VAN DAM Denise, Blijven we buren in België, Leuven Van Halewyck, 1996. VAN DEN ABBEELE Georges, No Joking Matter: the „Other‟ Belgium, in: Social Identities, vol. 7, Nr. 4, 2001, pp 511-524. VANDEWEYER Luc, Pacifisme, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom) VAN GINDERACHTER Maarten, Zelfportret, gevleid natuurlijk. Over het zelfbeeld van de Waalse beweging, in: Ons erfdeel, XLVI, 3, juni 2003, pp. 355-371. VAN GINDERACHTER Maarten, Het kraaien van de haan. Natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, oktober 2005 (internetpublicatie). ix VAN HAEGEDOREN Maurits, Van taalstrijd tot staatsvorming, Leuven, Davidsfonds, 1983. VANHAUTE E. & BRACKE N., Economische en sociale geschiedenis van de nieuwste tijden, Gent, Academia Press, 2005. VOS Louis, De nationale identiteit in België: een historisch overzicht, in: DETREZ Raymond en BLOMMAERT Jan (red.), Nationalisme: kritische opstellen, Berchem, Epo, 1994, pp 120150. VOS Louis, Van België naar Vlaanderen, in: VOS Louis en DEPREZ Kas (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Antwerpen, Houtekiet, 1999, pp. 91-102. WAUTERS Karel, Hendrik Conscience, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). WILLEKENS Emiel en VAN DER CLEMEN Sam, De Olijftak, NEVB, Lannoo, 1998 (Cdrom). WILS Lode, Honderd jaar Vlaamse Beweging. I. Geschiedenis van het Davidsfonds tot 1914, Leuven, Davidsfonds, 1977. WILS Lode, Meetingpartij, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). WILS Lode, Jan J. de Laet, NEVB, Lannoo, 1998 (Cd-rom). WITTE Els, Politiek en Democratie. Omtrent de werking van de westerse democratieën in de 19e en 20e eeuw, Brussel, VUBPress, 2002. WITTE Els en CRAEYBECKX Jan, Politieke geschiedenis van België sinds 1830, Antwerpen, Standaard wetenschappelijke uitgeverij, 1984. WITTE Els, De constructie van België (1828-1847),Leuven, Lannoo, 2006. YACK Bernard, The Myth of the Civic Nation: in, BEINER Ronald (ed.), Theorizing Nationalism, New York, State University of NY Press, 1999, pp. 103-118. ZIMMER Oliver, Boundary mechanisms and symbolic resources: towards a process-oriented approach to national identity, in: Nations and Nationalism, vol. 9, nr. 2, 2003, pp. 173-193. 2. Bronnen L‟Ame wallonne (1898-1900).Organe bimensuel du mouvement wallon publié sous le patronage de la Ligue wallonne de Liège. In 1899 veranderde de ondertitel in : Organe du Mouvement wallon paraissant le samedi et publié sous le patronage de la Ligue wallonne de Liège et de la Propagande wallonne de Bruxelles. Le coq wallon (1913-1914). Journal d‟avant-garde. In 1914 werd de ondertitel: Pamphlet semi-mensuel. Flandria ( 1885-1889), vervangen door: De Flamingant (1889-1894). Vrijzinnig weekblad. Vanaf 1893 veranderde de ondertitel in: tolk der Vlaamsche Volkspartij. Moniteur officiel du Mouvement wallon publié par La Ligue wallonne de Liège avec le concours de la Ligue wallonne de Brabant (1909-1914). Het Recht (1874-1893). Weekblad voor Vlaamsche belangen. In 1899 werd het voortgezet door Ons Recht (1899-1914). Vlaamschgezind weekblad Wallonia (1893-1914). Organe de la société Les Amis de l‟Art wallon. Littérature orale, croyances et usages traditionnels. Vanaf 1902 veranderde de naam in : Organe de la société Les Amis de l‟Art wallon. Archives wallonnes historiques, littéraires et artistique. In 1903 x werd de naam nogmaals aangepast in : Organe de la société Les Amis de l‟Art wallon. Archives wallonnes historiques, ethnographiques, littéraires et artistiques. De laatste aanpassing gebeurde in 1904: Organe de la société Les Amis de l‟Art wallon. Archives d‟autrefois, de nuagères et d‟aujourd‟hui. De Zweep (1869-1958). Een weekblad voor iedereen. In 1871 veranderde de ondertitel in: Weekblad voor de Vlaamse Beweging. In 1887 veranderde het tijdschrift twee maal van ondertitel: van „Vlaamsch orgaan der liberale volksbelangen, verschijnende tweemaal per week, den Zondag en Donderdag‟ naar „Vlaamsch orgaan der Liberale volksbelangen, verschijnende eenmaal per week, den Zaturdag morgen‟. Tenslotte werd het in 1890 „geïllustreerd weekblad met premien‟ xi Lijst met afkortingen EMW: Encyclopédie du Mouvement wallon NEVB: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging V.B.: Vlaamse Beweging W.B.: Waalse Beweging xii Bijlagen Bijlage 1: De Franse Zuidelijke Nederlanden Bron: BLOM J.C.H. en LAMBERTS E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, p. 231. De rode lijn onderscheidt de Zuidelijke van de Noordelijke Nederlanden zoals ze werden ingelijfd bij Frankrijk. De Noordelijke Nederlanden werden omgevormd tot „De Bataafse Republiek‟ en werden een vazalstaat van Frankrijk. xiii Bijlage 2: Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1, 2 en 3) Bron: www.wikimedia.org 1, 2 en 3 vormen samen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden 4 is de huidige provincie Luxemburg 5 is het huidige Groothertogdom Luxemburg xiv