Van boerenzoon tot `landverrader` Twee Nederlandse landbouwers

advertisement
Van boerenzoon tot ‘landverrader’
Twee Nederlandse landbouwers en de Tweede Wereldoorlog
Bron: http://members.upc.nl/h.heuvel5/boekjes/landverraders/landverraders.htm
Sabrina Kooke, 3378837
Inhoudsopgave
Inleiding
3
1. De NSB
4
1.1 Een nieuwe beweging ontstaat
4
1.2 De NSB als bondgenoot van den boeren
5
1.3 Van den Berg en de NSB
7
1.4 De Gier en de NSB
10
1.5 Conclusie
12
2. Het Oosten
13
2.1 Oost-kolonisatie
13
2.2 De Gier in Rowno
14
2.3 Van den Berg in Rowno
15
2.4 Conclusie
17
3. Na de oorlog
18
3.1 Nederlandse kampen
18
3.2 Berechting
20
3.3 Van den Berg na de oorlog
23
3.4 De Gier na de oorlog
25
3.5 Conclusie
27
Conclusie
28
Bibliografie
30
2
Inleiding
15 juli 1898. Dit is de datum waarop Huibert de Gier werd geboren in Waarder. Tot zijn
negentiende jaar werkte hij op de ouderlijke boerderij. Huibert trouwde en kreeg samen
met zijn vrouw vijf kinderen. In 1936 besloot Huibert de Gier lid te worden van de NSB.
Enkele jaren later meldde hij zich aan bij de Nederlandse Oost –Compagnie (NOC) en
werd op 15 maart 1943, vanuit zijn woonplaats Den Haag, uitgezonden naar Rowno,
Oekraïne.
Bergschenhoek, 3 april 1906, Jacob van den Berg ziet het levenslicht. Ook hij is
van beroep landbouwer. Tot zijn drieëntwintigste werkt hij op het landbouwbedrijf van
zijn vader. Ook Jacob trad in het huwelijk. Tot 1934 was Jacob van den Berg lid van de
Anti-Revolutionaire partij. In 1936 echter besloot ook hij lid te worden van de NSB. Op
13 februari 1943 vertrok hij, ook vanuit Den Haag, naar Rowno.
Zo op het eerste gezicht zijn er tussen de twee mannen, Huibert de Gier en Jacob
van den Berg, veel gelijkenissen. Beiden landbouwer van beroep, getrouwd, in 1936 lid
geworden van de NSB, woonachtig in Den Haag en vanuit hier in begin 1943 vertrokken
naar Rowno. Het is mogelijk dat deze overeenkomsten puur toeval zijn en dat de
mannen van elkaar verschillen als dag en nacht. Deze scriptie onderzoekt de vraag in
hoeverre de motieven en ervaringen van Jacob van den Berg en Huibert de Gier, tijdens
de Tweede Wereldoorlog, overeenkomen.
Dit onderzoek bevat drie hoofdstukken die gezamenlijk het antwoord op de
hierboven gestelde vraag zullen geven. Hoofdstuk één gaat over de NSB. Waarom
besloten de mannen lid te worden van de NSB? Wat was hun motivering? Het tweede
hoofdstuk gaat over de tocht naar Oost-Europa, de Oost-kolonisatie. Waarom wilden
beiden vrijwillig naar de Oekraïne? Wat waren hun verwachtingen? Werden deze
waargemaakt of juist niet? In hoofdstuk drie wordt de situatie na de oorlog behandeld.
Werden de mannen gearresteerd? Zo ja, hoe verliep hun berechting? Speelde hun
vertrek naar het Oosten hier een rol in? Hoe werd er gereageerd door kennissen,
vrienden en familie? Tot slot volgt er een conclusie waarin alles nog een keer kort wordt
samengevat en de hoofdvraag beantwoord wordt.
Voor dit onderzoek maak ik zowel gebruik van primaire als secundaire bronnen.
De secundaire bronnen dienen voornamelijk voor het geven van aanvullende, algemene
informatie. Helaas is er zeer weinig geschreven over de Nederlandse Oost-kolonisatie.
3
Alleen het boek van David Barnouw1 behandelt dit onderwerp waardoor het lastig is om
een uitgebreid beeld of meerdere visies van de Oost-kolonisatie te krijgen. Toch heb ik
er voor gekozen dit boek te gebruiken voor mijn onderzoek en neem ik de visie van
David Barnouw over. De primaire bronnen in dit onderzoek zijn de dossiers van Jacob
van den Berg en Huibert de Gier uit het Centraal Archief van de Bijzondere
Rechtspleging die te vinden zijn in het Nationaal Archief in Den Haag. Deze dossiers zijn
na de oorlog opgemaakt door de Politieke Recherche en werden gebruikt voor de
berechting van Van den Berg en De Gier. Bij het gebruik van deze dossiers zal ik echter
een kanttekening moeten plaatsen. Het is goed mogelijk dat Van den Berg of De Gier
bepaalde zaken hebben verzwegen of afgezwakt om te zorgen voor strafvermindering.
De dossiers kunnen dus een vertekend en/of eenzijdig beeld van de gebeurtenissen
geven. De primaire bronnen gebruik ik om meer te weten te komen over Jacob van den
Berg en Huibert de Gier en de dingen die zij meegemaakt en gedaan hebben. Daarnaast
gebruik ik de secundaire bronnen om een algemeen beeld te schetsen en eventueel
uitspraken van Van den Berg en De Gier te kunnen onderbouwen of te weerleggen.
1
D. Barnouw, Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers: kolonisatie tijdens de Tweede Wereldoorlog
(Amsterdam 2004)
4
1. De NSB
In dit hoofdstuk komt de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) aan bod. Ik begin met
een korte algemene omschrijving van de NSB, om vervolgens dieper in te gaan op de
NSB als bondgenoot van de boeren. Daarna wordt het NSB verleden van Jacob van den
Berg en Huibert de Gier behandeld. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte
conclusie.
1.1 Een nieuwe beweging ontstaat
In het voorjaar van 1929 vond er een ontmoeting plaats tussen twee mannen. Achteraf
gezien is deze ontmoeting van groot belang geweest. De ontmoeting tussen Anton
Adriaan Mussert en Kees van Geelkerken. Dagelijks voerden zij gesprekken over
Nederland en het fascisme. Van Geelkerken zag in Mussert de leider van de Nederlandse
fascisten en spoorde hem aan deze leiding op zich te nemen.2 Aanvankelijk twijfelde
Mussert, maar in 1931 was het dan toch zover. Mussert gaf zijn nieuwe partij de naam
‘Nationaal-Socialistische Beweging’. ‘Nationaal-Socialistisch’ omdat dit volgens Mussert
het beste de toekomstvisie van de NSB liet zien:
Voor ons, nationaal-socialisten, is het evenzeer een dwaasheid, socialist te willen zijn, zonder een
sterk nationaal gevoel, als nationaal te willen zijn, zonder een sterk socialistisch gevoel.
Socialistisch, in den waren, den hoogeren zin van het woord, is de drang tot bevordering van het
welzijn, van de gehele natie, het doen voorgaan van dit algemeen welzijn, van het nationale
belang, boven ieder groeps- of klassebelang. Niet haat en nijd zijn daarbij de leidende factoren,
maar het solidariteitsgevoel. Zoowel de burgerlijke als de marxistische klassenstrijd, is ons een
gruwel en staat in volkomen tegenstelling tot onzen wil het algemeen welzijn te bevorderen,
zonder aanzien des persoons.3
Saamhorigheid, solidariteit en het dienen van het algemeen nationaal belang zijn de
kernwoorden binnen de NSB. Het creëren van een volksgemeenschap zou het
uiteindelijke doel zijn. Wat er voor nodig is om dit doel, het creëren van een
volksgemeenschap, te verwezenlijken werd kort uitgelegd in het Leidend Beginsel:
2
R. te Slaa en E. Klijn, De NSB: Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging, 1931-1935
(Amsterdam 2009) 119
3 Te Slaa en Klijn, De NSB, 125
5
Voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van een volk is noodig een krachtig Staatsbestuur,
zelfrespect van de natie, tucht, orde, solidariteit van alle bevolkingsklassen en het voorgaan van
het algemeen (nationaal) belang boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het
persoonlijk belang.4
1.2 De NSB als bondgenoot van de boeren
Nederland is van oudsher al een handelsland. Ook in de agrarische sector is de import en
export van agrarische producten erg belangrijk. Toen er in 1920 een crisis ontstond in
de landbouw, werd Nederland hier automatisch door getroffen. De hoofdoorzaak van
deze crisis lag in de Verenigde Staten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de
graanproductie daar enorm verhoogd, na de oorlog werd dit hoge productieniveau in
stand gehouden. Het gevolg hiervan was overproductie en de prijzen van graan daalden.
De prijzen daalden echter sterker dan de lonen die de boeren aan hun personeel
moesten uitbetalen. Op deze manier werden de Nederlandse boeren extra hard
getroffen.5
De landbouw was deze crisis nog niet te boven toen er in 1929 opnieuw een crisis
uitbrak. Ook deze crisis werd hoofdzakelijk veroorzaakt in de Verenigde Staten. De
oogsten in de Verenigde Staten waren in de jaren 1928 en 1929 enorm goed. Daarbij
komt dat agrarische producten, zoals graan, geen elastische goederen zijn. Wanneer het
aanbod stijgt, zal de vraag niet meestijgen: mensen gaan niet opeens veel meer eten
omdat er meer aanbod is. Omdat het aanbod groter was dan de vraag, daalden de
prijzen. Dit was alleen al was ongunstig voor de inkomsten van de Nederlandse boeren,
maar daarbij namen veel landen protectionistische maatregelen om hun eigen economie
te beschermen. Landen sloten hun grenzen voor Nederlandse producten. Voor de
Nederlandse boeren, die een groot deel van hun producten exporteerden, was dit een
groot probleem.6
De Nederlandse boeren konden hun producten niet meer exporteren, maar de
Nederlandse grenzen bleven lange tijd wel open voor de import van goedkopere
producten. Pas in 1932, drie jaar na het uitbreken van de crisis, kwam de Nederlandse
overheid met crisismaatregelen. Er kwam een ‘Landbouw Crisis Organisatie’ en een
4
Te Slaa en Klijn, De NSB, 126
G. Baltussen, Boerenland in Boerenhand: ideologie en houding van de Nationaal-socialistische Beweging
(NSB) ten aanzien van de Nederlandse Landbouw (januari 1933 – mei 1940) (doctoraalscriptie, Utrecht
1977) 7
6 Ibidem, 8-9
5
6
Landbouwcrisisfonds dat boeren van een subsidie voorzag. De ‘Landbouw Crisis
Organisatie’ kreeg het monopolie op het invoeren en uitvoeren van landbouwproducten
en had een controlerende functie. Dit hield in dat zij moest controleren of de boeren zich
aan de genomen maatregelen hielden. Deze controles waren niet populair bij de
Nederlandse boeren. Zij vonden dat de controleurs niet genoeg verstand hadden van het
boerenbedrijf. Daarbij kwam dat de mensen die werkzaam waren bij de ‘Landbouw
Crisis Organisatie’ betaald werden uit het landbouwcrisisfonds, geld dat bestemd was
voor de Nederlandse boeren.7
De NSB wierp zich op als de bondgenoot van de agrarische bevolking in
Nederland. Op de bestaande politieke partijen konden de landbouwers niet vertrouwen,
die behartigden slechts hun eigen belangen. De NSB had de boerenstand wel hoog in het
vaandel staan. Tijdens de landdag in 1935 besprak Mussert de thema’s ‘volk’ en ‘bodem’.
Kort daarna verschenen in het NSB tijdschrift Volk en Vaderland artikelen met als
thema’s ‘bodem’ en ‘bloed’. In deze artikelen werd de boerenstand gezien als ‘één met de
bodem van de natie’ en als ‘de levensbron van het volk’.8 Deze thema’s zijn onderdeel
van de zogenoemde ‘bloed-en-bodem-gedachte’.
Deze gedachte is afkomstig van de Duitse agrarische ideoloog Richard Walther
Darré. In 1930 werd hij lid van de NSDAP en stelde hiervoor agrarische programma’s op.
Centraal in zijn programma’s staat het ‘Blut-und-Boden’ denken. Volgens deze theorie is
er slechts één aspect dat een volk bindt, dat zorgt voor een eenheid en dat is bloed.
Zuiver bloed is daarom van belang: wanneer er ander bloed in het volk binnen dringt,
wordt de eenheid verbroken. Dit volk, verbonden door bloed kun je niet scheiden van
hun land of bodem. In het ‘Blut-und-Boden’ denken zorgt het bloed voor de eenheid van
het volk, de boerenstand zorgt voor het volkskarakter.9 De boeren waren volgens Darré
het hart van de natie, die voor haar voortbestaan afhankelijk is van de boerenstand.
Darré zag het kapitalisme als verwoester van de boerenstand, het zorgde er voor dat
boeren van hun land en bodem verwijderd werden. Wanneer er geen boeren meer
zouden zijn, zou Duitsland zich niet langer kunnen verdedigen en zou het volgens Darré
gedoemd zijn in te storten.10
7
Baltussen, Boerenland in Boerenhand, 5 - 11
Ibidem, 23
9 Te Slaa en Klijn, De NSB, 384-385
10 A. Bramwell, Blood and soil: Walther Darré & Hitler’s ‘Green party’ (Buckinghamshire 1985) 57
8
7
Voor de NSB hadden de boeren ook een belangrijke plaats in de samenleving en
werden verheerlijkt. Volgens de NSB visie waren de industrie en de handel niet het
belangrijkste voor de economie, dit was de landbouw. In een artikel uit Volk en
Vaderland van 25 maart 1933 staat geschreven dat onze eerste en voornaamste
levensbehoeften worden verkregen door landbouw, veeteelt en tuinbouw en dat een
gezonde boerenstand een eerste voorwaarde is voor een gezonden natie.11 Ook werd er in
Volk en Vaderland beschreven dat Nederland leed aan verstedelijking. Alleen ‘zedelijke
eigenschappen’, die te vinden waren op het platteland, konden zorgen voor het
voortbestaan van het volk.
Een volk, waarin de stedelijke bevolking overheerscht en het platteland verdrukt, is een ten
ondergang verdoemd volk. […] Een talrijke boerenstand, diep geworteld in den voorvaderlijken
bodem, niet afhankelijk van pachtheeren of geldgevers; een landarbeidersstand, die een
behoorlijk bestaan geniet en zich bij eenige inspanning tot een eigen bedrijfje kan opwerken,
vormen den grondslag van ieder gezond volk.12
Dit idee past goed binnen het fascistische gedachtegoed. Fascisten hadden vaak een
hekel aan de grote, nietszeggende steden en hielden er een agrarische utopie op na. Op
het platteland waren de wortels van de samenleving te vinden en zij was vrij van de
stedelijke conflicten en immoraliteit.13 De landbouwcrisis was een erg belangrijk thema
in de persuitgaven van de NSB. In Volk en Vaderland werd er direct kritiek geleverd op
de maatregelen die werden genomen door de regering. Volgens de NSB zaten er maar
liefst dertien fouten in de landbouwcrisiswet en kon er beter een voorbeeld worden
genomen aan de maatregelen in Duitsland.14
De NSB focuste zich expliciet op de landbouwers, dit blijkt uit de artikelen die in
Volk en Vaderland hebben gestaan. Een groot aantal hiervan had te maken met de
landbouw. In de periode van januari 1933 tot mei 1940 is er haast geen editie van Volk
en Vaderland verschenen waarin geen artikel stond dat te maken had met landbouw.15
Het blijft echter de vraag waarom de NSB zich zo richtte op de boerenbevolking van
Nederland. Was dit echt vanwege hun ideologische overtuigingen of had het andere
11
Baltussen, Boerenland in Boerenhand, 29
Te Slaa en Klijn, De NSB, 389
13 R. Paxton, The anatomy fascism (New York 2004) 12
14 Baltussen, Boerenland in Boerenhand, 35-37
15 Ibidem, 49
12
8
redenen? Zo hadden de boeren, afgezien van de boerenbonden, geen echte
vertegenwoordigers. De socialisten en communisten richtten zich met name op de
arbeiders. Wellicht zag de NSB de boeren als een groep waar nog stemmen behaald
konden worden? Zeker in het licht van de crisis en de onvrede bij de boeren over de
zittende regering en hun maatregelen.
1.3 Van den Berg en de NSB
Na het afleggen van de lagere school ging Jacob, zoon van een tuinder, direct aan de slag
bij zijn vader in de tuinderij. Waarschijnlijk had hij het hier goed naar zijn zin en wilde
hij, net als zijn vader, tuinder van beroep worden. Want naast zijn werk overdag in de
tuinderij volgde Jacob ’s avonds nog schriftelijke cursussen. Zo leerde hij in de
avonduren bij. Jacob van den Berg kan in zijn jonge jaren dus gezien worden als een
ijverig en gemotiveerd persoon: overdag werkte hij, ’s avonds studeerde hij. Zijn
studeren werd beloond met een diploma van de tuinbouwavondcursus. Met de
ervaringen die Jacob opgedaan had in het bedrijf van zijn vader en met een diploma op
zak, besloot hij dat het tijd was om voor zichzelf te beginnen. In Bergschenhoek, Jacobs
geboorteplaats, kocht hij in 1929 zijn eigen tuinderij. Dit had natuurlijk het begin
moeten zijn van een goed lopend bedrijf en carrière. Jacob had echter het verkeerde
moment gekozen om zijn bedrijf te starten. In hetzelfde jaar dat Jacob zijn tuinderij
kocht, 1929, brak de wereldcrisis uit. Zoals eerder beschreven trof deze crisis de
Nederlandse boeren, die sterk afhankelijk waren van de export, hard. Jacob kon het nog
enkele jaren volhouden, maar in 1935 moest hij dan toch zijn bedrijf verkopen. Naar
eigen zeggen was dit voor hem een ‘groote slag’.16
Het was in deze tijd dat Jacob van den Berg kennis maakte met NationaalSocialistische lectuur. In deze lectuur werd er volop aandacht geschonken aan de
boeren. Er werd kritiek geleverd op het beleid van de zittende regering en de
boerenstand werd verheerlijkt. Het is dan ook niet vreemd dat het boerenprogramma
van de NSB Jacob direct aanstond. Hij is in 1936 lid geworden van de NSB. Na het
moeten verkopen van zijn tuinderij probeerde Jacob werk te vinden in een
groentehandel in Rotterdam, maar dit verliep erg moeizaam. Van een kennis van zijn
vader kreeg hij een aanbod om voor hem in Duitsland te komen werken. Hij nam dit
16
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging
(CABR), 1945-1952 (1983), nummer toegang 2.09.09, inventarisnummer 109933
9
aanbod aan en vertrok naar Berlijn. Tweeënhalf jaar heeft hij hier gewerkt als
vertegenwoordiger in groenten en fruit. Na deze tweeënhalf jaar viel er daar niet meer
zo veel te verdienen en dus kwam Jacob eind 1938 weer terug naar Nederland. Hier
bleef hij echter niet lang. Halverwege 1939 vertrok Jacob opnieuw naar het buitenland.
Dit keer naar Boedapest, Hongarije. Hier werd een nieuw tuinbouwbedrijf opgericht en
hiervan zou Jacob bedrijfsleider worden. Maar opnieuw had hij de omstandigheden
tegen zich. Door de oorlog tussen Duitsland en Polen kwam er een einde aan de plannen.
Eind 1939 kwam hij weer terug naar Nederland. Dit keer kon hij wel zelf werk vinden.
Hij werd correspondent bij de Provinciale Voedsel Commissaris voor Zuid-Holland. Deze
commissaris verklaarde na de oorlog dat Jacob van den Berg in die tijd een keurige kerel
was die zijn werk uitstekend deed. De commissaris was op de hoogte van zijn politieke
overtuiging, maar vertrouwde hem desondanks volkomen. Precies een jaar, tot
december 1940, is hij hier werkzaam geweest.17
In die tijd werd hij naar eigen zeggen opgeëist door de leiding van het Agrarisch
Front. Zij deelden hem mee dat hij, als NSB’er, voor hun moest komen werken. Zelf
verklaarde Jacob voor hun aandrang bezweken te zijn, hij kwam in dienst van het
Agrarisch Front en werd daar werkzaam als correspondent. In 1941 werd het Agrarisch
Front veranderd in de Nederlandsche Landstand. Tot mei 1943 is Jacob van den Berg
hier werkzaam geweest. Op het laatst was hij zelfs hoofd van de afdeling Vorming. Hier
verdiende hij 250 gulden per maand. Na een niet zo goed verlopen avontuur in OostEuropa vertrok Jacob van den Berg bij de Landstand. Al in dezelfde maand vond hij
nieuw werk, namelijk bij het departement van sociale zaken als adjunct secretaris bij de
afdeling loonvorming. Tot 1 januari 1944 is hij hier werkzaam geweest. Na de oorlog
verklaarde hij in deze tijd nooit gewerkt te hebben voor de Organisatie Todt (OT). Deze
Duitse organisatie hield zich bezig met de enorme Duitse bouwprojecten, waaronder het
aanleggen van de Autobahnen. OT maakte hierbij ook gebruik van dwangarbeiders,
gevangenen uit concentratiekampen werden gebruikt om het arbeiderstekort op te
vullen.18 Waarschijnlijk benadrukte van den Berg dit om aan te geven dat hij niet voor
een Duitse instantie gewerkt heeft tijdens de oorlog, in de hoop dat zijn straf dan milder
zou zijn.
17
18
NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109933
http://www.go2war2.nl/artikel/549/Organisation-Todt.htm
10
Toen hij nog werkzaam was als adjunct secretaris werd hem door de leiding van
de NSB een nieuwe functie aangeboden: bureauleider van de afdeling Agrarische Zaken
in het hoofdkwartier in Utrecht. Jacob nam dit aanbod aan en begon op 1 januari 1944.
Zijn werkzaamheden hier bestonden uit het samenstellen van een cartotheek en een
bibliotheek en het onderhouden van contact met de lagere functionarissen in de
provincie. Na Dolle Dinsdag, 15 september 1944, ging het gehele hoofdkwartier weg en
stond Jacob voor een keuze: of in de Landwacht, of naar Duitsland.
Nog in september 1944 vertrok hij met zijn vrouw naar Duitsland. Ze kwamen
terecht in Thüringen waar Jacob aan de slag kon in een machinefabriek. Dit werk lag
Jacob, tuinder van beroep, totaal niet en hij kreeg het voor elkaar om geplaatst te
worden op een landbouwbedrijf in Berlijn. Berlijn werd in die tijd heftig gebombardeerd
en Jacobs vrouw Elza, die zwanger was, kon dit niet langer verdragen. Daarom besloten
ze in maart 1945 samen de streek te verlaten. Opnieuw kon Jacob aan de slag op een
landbouwbedrijf, dit keer in Oldenburg. Hier is Elza vijf weken te vroeg bevallen en
hebben ze de capitulatie meegemaakt. Op het moment dat hun zoontje oud genoeg was
om te reizen, half september 1945, hebben ze aan de Engelse autoriteiten toestemming
gevraagd om terug te keren naar Nederland. Ze werden verwezen naar het
doorgangskamp in Lübeck, waar ze eind september naartoe zijn gegaan. In dit kamp is
hun half jaar oude zoontje overleden aan difteritis. Op 29 december 1945 zijn beiden
gerepatrieerd. In Glanerburg zijn ze aangehouden en in Enschede gedetineerd.19
Jacob van den Berg verklaarde na de oorlog lid te zijn geworden van de NSB
omdat het boerenprogramma van de NSB hem aanstond. Gezien zijn verleden als
tuinder en het mislukken van zijn eigen tuinderij, lijkt deze verklaring hout te snijden.
Ook zijn latere werkzaamheden lijken zijn verklaring te onderstrepen. Veel van zijn
werkzaamheden hadden te maken agrarische zaken en niet zozeer met ideologische
overtuiging of raciale zaken. Zijn vroegere werkgever, de Voedselcommissaris voor
Zuid-Holland, verklaarde ook na de oorlog dat hij Jacob volledig vertrouwde en hem een
nette kerel vond, terwijl hij destijds op de hoogte was van Jacobs NSB lidmaatschap.
Steeds probeerde Jacob van den Berg ook werk te zoeken in tuinderijen, werk dat bij
hem paste.20
19
20
NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109933
Ibidem
11
1.4 De Gier en de NSB
Ook Huibert de Gier is van huis uit bekend gemaakt met het boerenbedrijf. Tot zijn
negentiende jaar was hij werkzaam op de ouderlijke boerderij. In de jaren daarna heeft
hij nog tal van baantjes gehad in de land- en tuinbouw. In 1932 is hij lid geworden van
de Nationaal Socialistische Nederlandse Arbeiders Partij (NSNAP). Hij verklaart dit
gedaan te hebben omdat hij gedreven werd door armoede. Destijds woonde hij in
Wassenaar en hier werd de NSNAP in 1935 ontbonden, Huibert hield automatisch op lid
te zijn. Hij heeft er dus niet bewust voor gekozen om zijn lidmaatschap op te zeggen.
Door de groepsleider van de NSB in Voorschoten werd Huibert overgehaald om lid te
worden van de NSB. In 1936 werd hij sympathiserend lid van de NSB. Verder geeft
Huibert de Gier geen verklaring waarom hij lid is geworden van de NSB. Alleen dat hij
werd overgehaald. Over het boerenprogramma van de NSB spreekt De Gier, in
tegenstelling tot Van den Berg, totaal niet. Dit zal dus geen rol hebben gespeeld in zijn
overweging om lid te worden. Wellicht had het meer te maken met ideologische
overtuiging, aangezien De Gier eerder lid was van de NSNAP. Ook dit was een NationaalSocialistsche partij. Al in 1937 moet hij als sympathiserend lid bedanken. Opnieuw niet
uit vrije wil, dit keer vanwege financiële moeilijkheden. De Gier heeft dus niet zijn
lidmaatschap opgezegd omdat hij tot inkeer was gekomen. Dit blijkt ook uit zijn verdere
werkzaamheden.21
In juli 1940 meldt hij zich bij de Duitsers in Zeist om voor hen als chauffeur te
werken. Met een vrachtwagen moest hij stenen naar het vliegveld in Eindhoven brengen.
Ongeveer een half jaar heeft hij voor de Duitsers gewerkt. Daarna zat hij zonder werk en
kreeg hij enige tijd voorschotten van het Maatschappelijk Hulpbetoon.
Totdat hij voor de Haagsche Luchtbescherming moest gaan werken. Huibert
kreeg namelijk geen steunuitkering omdat hij een erfenis van negenduizend gulden
bezat. Tot oktober 1941 is hij bij de Haagsche Luchtbescherming werkzaam geweest.
In november 1941 heeft hij zich vrijwillig gemeld bij de Wachtdienst Niedersachsen. Dit
deed hij omdat hij hier meer geld kon verdienen. Huibert kreeg een uniform en een
wapen en is op transport gesteld naar Frankrijk. In de plaats Cherbourg moest hij langs
de kust een fort bewaken. Dit heeft hij gedaan tot januari 1942. De instelling daar werd
toen opgeheven en het personeel overgeplaatst. Huibert kon echter niet mee omdat hij
21
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging
(CABR), 1945-1952 (1983), nummer toegang 2.09.09, inventarisnummer 109704
12
te ziek was. Pas in april 1942 heeft hij zijn ontslag gekregen en is hij teruggekeerd naar
Nederland.
Eenmaal terug in Nederland ging Huibert weer aan de slag bij de
Luchtbeschermingsdienst, totdat hij in november 1942 werd ontslagen wegens
ongeschiktheid. Hierna meldde De Gier zich aan bij de Sammelverwaltung für feindlicher
Hausgeräte en werd aangenomen. Deze organisatie haalde huizen van ‘vijanden’ leeg. De
inboedels werden gebruikt door Duitsers of geveild. De Gier kreeg het toezicht op de
ontruiming van huizen. Tot 15 januari 1943 heeft hij dit gedaan en heeft vervolgens
enkele weken gewerkt als wachtman voor Organisatie Todt. Bewapend met een geweer
moest hij de garages van de OT bewaken. Na die paar weken werkzaam geweest te zijn
als wachtman, meldde hij zich vrijwillig aan om uitgezonden te worden naar het oosten
van Europa. Na ongeveer een half jaar kwam hij terug naar Nederland en werd in
september 1943 verplicht door de Arbeidsbeurs tewerk gesteld bij het
Reichsverkehrsministerium in Berlijn. In mei 1944 werd hij daar afgekeurd en keerde
terug naar Nederland. Door de Arbeidsbeurs werd hij verwezen naar het bureau van de
Lijfwacht van Mussert. Drie dagen, tot het aanbreken van Dolle Dinsdag, heeft de Gier
hier als tuinman gewerkt. Vervolgens heeft hij nog een maand bij een rijwielhandel in
Den Haag gewerkt. Tot de bevrijding in mei 1945 heeft hij geleefd van het geld dat op
zijn spaarbankboekje stond.
Het lijkt waarschijnlijk dat Huibert de Gier lid is geworden van de NSB uit
ideologische overtuiging. Eerder was hij namelijk al lid van de NSNAP. Over het
boerenprogramma, dat Van den Berg als verklaring van zijn lidmaatschap opgaf,
spreekt De Gier niet. Na de oorlog verklaart De Gier tijdens de bezetting niet lid te zijn
geweest van de NSB. Dit klopte, al in 1937 was hij geen lid meer. Dit had echter een
praktische oorzaak en tijdens de bezetting had hij zeker nog sympathie voor de NSB. De
Gier gaf toe dat hij tijdens de bezetting enkele keren een NSB-insigne heeft gedragen.
Zelf beweerde hij dit voor de grap gedaan te hebben. Ook heeft er uit het raam van zijn
woning een NSB vlag gehangen. De Gier verklaarde dat zijn zoontje dit gedaan had op
het moment dat hij zelf niet thuis was. Er was dus wel een NSB vlag in huis, anders zou
zijn zoontje de vlag ook niet uit het raam gehangen kunnen hebben. Het zoontje dat
overigens ook lid was van de Hitler-Jugend. De Gier was ook in het bezit van foto’s en
NSB-boekwerken, die hij naar eigen zeggen gevonden en bewaard had. Ook was hij in
het bezit van een briefkaart met het portret van Hitler erop en werd het blad Volk en
13
Vaderland regelmatig bij hem thuis bezorgd. Ook zijn vrouw werd ervan verdacht
sympathiserend lid van de NSB te zijn geweest. Huibert de Gier kan dus tijdens de
bezetting wel degelijk in verband worden gebracht met de NSB, ondanks dat hij officieel
geen lid meer was. Ook heeft hij zich vrijwillig bij de Duitse instanties gemeld om voor
hen te werken. Dit deed hij naar eigen zeggen omdat hij hier meer geld kon verdienen.
Huibert de Gier zou dus gehandeld kunnen hebben uit ideologische overtuiging en
opportunisme.22
1.5 Conclusie
Zowel Huibert de Gier als Jacob van den Berg zijn in 1936 lid geworden van de NSB. De
Gier, naar eigen zeggen, zonder echte reden en Van den Berg omdat het
boerenprogramma hem aanstond. Omdat de Gier slechts tot 1937 lid van de NSB is
geweest, heeft hij nooit echt voor de NSB gewerkt. Dit in tegenstelling tot Jacob van den
Berg, die ook tot het eind lid is gebleven van de NSB. Toch bleef De Gier wel sympathie
behouden voor de NSB. Ook heeft hij vrijwillig gewerkt voor verschillende Duitse
instanties, zoals Organisatie Todt en de Sammelverwaltung für feindlicher Hausgeräte.
Van den Berg heeft in Nederland niet gewerkt voor Duitse instanties. Wel zijn beiden
een periode werkzaam geweest in Duitsland.
De Gier heeft verschillende banen gehad en het lijkt alsof het hem niets uitmaakte
waar hij werkte, als hij maar geld kon verdienen. In tegenstelling tot Van den Berg die
graag werkzaam wilde blijven in de landbouw. De Gier lijkt dus gehandeld te hebben uit
opportunisme, maar ook uit ideologische overtuiging. Hij bleef sympathie voor de NSB
behouden en werkte vrijwillig voor Duitse instanties. Ook was hij al eerder lid van de
NSNAP. Van den Berg lijkt minder gehandeld te hebben uit ideologische overtuiging. Hij
heeft zich in Nederland niet ingelaten met de Duitsers en bleef zich vrijwel altijd bezig
houden met de landbouw, zijn reden tot lidwording van de NSB.
22
NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109704
14
2. Het oosten
In dit hoofdstuk wordt Oost-Europa behandeld. Ten eerste wordt er uitgelegd wat Oostkolonisatie precies inhoudt. Zoals al in de inleiding is verteld, is er zeer weinig literatuur
te vinden over de Oost-kolonisatie. Het boek van David Barnouw is het enige boek dat
geheel over dit onderwerp gaat. Voor de informatie in dit hoofdstuk heb ik gebruik
gemaakt van dit boek en heb ik de visie van David Barnouw overgenomen. Na de Oostkolonisatie komen de ervaringen van Huibert de Gier in het Oosten aan bod. Daarna de
ervaringen van Jacob van den berg in het Oosten. Het hoofdstuk wordt afgesloten met
een korte conclusie.
2.1 Oost-kolonisatie
Op 22 juni 1941 vielen Duitse troepen de Sovjet-Unie binnen. Al snel bleek dat er in de
veroverde gebieden niet alleen soldaten nodig waren, maar ook arbeiders en boeren. Er
waren mede Germanen nodig om naar deze gebieden de Europese cultuur te brengen en
om een bijdrage te leveren aan de Duitse oorlogseconomie. Dit kon natuurlijk niet
overgelaten worden aan de daar levende Untermenschen. Slechts vijf dagen na de inval
werd er door Seyss-Inquart, de Rijkscommissaris van Nederland, een oproep gedaan aan
alle Nederlanders (behalve de Joden) om hun blik naar het oosten te richten. Hij
benadrukte hierbij dat Nederlanders al honderden jaren geleden naar het Oosten
emigreerden en dat dit nooit was gestopt. De Nederlanders moesten daar de Europese
cultuur brengen en ook hadden ze de kans om mee te bouwen aan de toekomst van hun
kinderen.23
De Nederlandse landarbeiders werden volgens Barnouw neergezet en
aangesproken als echte pioniers: goede Nederlanders die op avontuur zouden gaan naar
het beloofde land. In het Oosten lag een uitgestrekt en vruchtbaar land op hun te
wachten. Met kilo’s graan zouden zij terug keren naar Nederland. De werkelijkheid bleek
minder rooskleurig: Een ideaal als boer kun je gerust laten varen. Het is alleen maar een
middel om ons hier te krijgen24, schreef één van de eerste oostgangers. De leef- en
woonomstandigheden waren meestal slecht, vaak werd er van roofhandel geleefd en
was er ook nog de angst voor de partizanen.
23
24
Barnouw, Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers, 22-24
Ibidem, 26
15
De meer gestructureerde uitzendingen naar het oosten vonden plaats vanaf juni
1942 toen de Nederlandsche Oost Compagnie (NOC) werd opgericht. De leider van de
NOC werd Meinoud Marinus Rost van Tonningen en hij had grootse plannen. De
Nederlanders waren in het bezit van een pioniersgeest en hadden al veel ervaring met
kolonisatie. Deze ervaringen moesten volgens Rost van Tonningen ingezet worden in
het Oosten. Hier moesten de Nederlanders een kolonie stichten, net zoals zij dit gedaan
hadden met Nederlands-Indië. Deze kolonie was inmiddels veroverd door de Japanners
en Nederland had een nieuwe kolonie nodig voor levensruimte. Regelmatig stonden in
dagbladen ‘historische’ artikelen over vroegere Nederlandse Oost-pioniers.25 De
Nederlanders werden neergezet als mensen met pioniersbloed en die niet anders
konden, op grond van het verleden moest de kolonisatie doorgaan: Bij den wederopbouw
van Europa eischen wij de rol op, waarop wij op grond van ons verleden recht hebben,
waartoe datzelfde verleden ons onafwijsbaar verplicht!26 Naast het levensruimte aspect
zou ook het nationale belang gediend zijn bij de Oost-kolonisatie. Wanneer de
Nederlanders zich gedurende de oorlog al loyaal en als Germaanse pioniers zouden
opstellen, zou Nederland na de oorlog, die Duitsland zou winnen, een goede positie
verkrijgen. Dus moesten er zoveel mogelijk boeren, tuinders, vissers, turfstekers,
timmerlieden, automonteurs etc. naar het oosten vertrekken.
2.2 De Gier in Rowno
Huibert de Gier besloot ook om zijn geluk in het Oosten te beproeven. Vrijwillig meldde
hij zich aan op het kantoor van de NOC in Den Haag. Na de oorlog verklaarde hij dit om
twee redenen gedaan te hebben. Ten eerste verklaarde hij zijn beroep als tuinman terug
te willen hebben. Zijn tweede reden om zich vrijwillig naar het Oosten te laten uitzenden
was een financiële. Eerder had de Gier voorschotten gekregen van het Maatschappelijk
Hulpbetoon en deze moest hij terug betalen. Nu vraag ik mij af of het voor het terug
betalen van de voorschotten noodzakelijk was dat de Gier zich naar het Oosten liet
uitzenden. Kon hij de voorschotten niet terug betalen met zijn erfenis van 9000 gulden?
Wat was hiermee gebeurd?
Op 15 maart 1943 was het dan zover, De Gier werd uitgezonden naar Rowno.
Rowno is een plaats in de Oekraïne. Veel Nederlandse boeren vertrokken naar de
25
26
Barnouw, Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers, 26-31
Ibidem, 31
16
Oekraïne, het uitgestrekte land waar volop koren verbouwd zouden kunnen worden. De
boeren die naar de Oekraïne vertrokken, verbleven vaak eerst een korte periode op een
scholingsbedrijf .27 De Gier is ook eerst op een scholingsbedrijf werkzaam geweest, op 3
april 1943 is hij pas echt in dienst genomen: Nach erfolgreichem Abschluß des
Lehrganges in Rohachew werden Sie mit Wirkung von 3.4.43 ab in die Dienste der
Landbewirtschaftungsgesellschaft Ukraine m.b.H. Übernommen.28 Tot augustus 1943
heeft hij als Obergärtner op landgoed Meschyritsch, in de nabijheid van Rowno, gewerkt.
Hiervoor ontving hij een bedrag van RM 6,75 per dag. Zijn vrouw ontving RM 350 per
maand, plus RM 100 kindertoeslag per maand.
Toch was de situatie in het Oosten vaak niet zo rooskleurig als er in Nederland
werd voorgesteld. De omstandigheden waren er zeer primitief, er was gevaar van de
partizanen en veel Nederlanders waren niet erg te spreken over hun Duitse ‘Oberbazen’
en wilden graag terug naar Nederland.29 Ook de Gier vertrok al snel uit het Oosten. Na
slechts een half jaar in de Oekraïne te zijn geweest nam hij zijn ontslag. Niet omdat hij
het niet kon vinden met zijn Duitse superieuren. Van hen kreeg de Gier zelfs
bescherming op zijn tocht van Meschyritsch naar Rowno: … ersucht dem Reisenden
unterwegs keine Schwierigkeiten zu machen und notigenfalls Schutz und Hilfe zu
gewahren.30 De reden van zijn vertrek is niet geheel duidelijk. Na de oorlog verklaarde
hij zijn ontslag te hebben genomen omdat hij geen loon uitbetaald kreeg. In zijn
ontslagbrief van 14 augustus 1943 verklaarde hij echter het volgende:
Er ist enttauscht über die heutigen Arbeitsmöglichkeiten, keine Arbeiter stehen ihm zur
Verfügung, keine Transportmitteln um die Erzeugnisse abzuführen, kein Lager zur
Aufbewahrung, sodass was er noch geschafft hat um sonst gewesen ist.
Er meint in dieser Verhältnisse nicht weiter arbeiten zu können und möchte sich lieber aufs neue
in seine Heimat nützlich machen.31
Een andere Nederlander in Rowno, die de Gier daar had leren kennen, verklaarde na de
oorlog dat de Gier vertrok vanwege het gevaar.32
27
Barnouw, Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers, 126
NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109704
29 Barnouw, Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers, 130 -131
30 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109704
31 Ibidem
32 Ibidem
28
17
2.3 van den Berg in Rowno
Op 13 februari 1943 vertrok ook Jacob van den Berg naar de Oekraïne. Zijn reden van
vertrek verschilt van die van De Gier. De Gier wilde echt aan de slag in Rowno, in de
hoop daar zijn geld te kunnen verdienen. Van den Berg werd door de Landstand, al dan
niet op eigen initiatief, uitgeleend aan de NOC. Als secretaris van de
landbouwdeskundige De Waard werd hij meegestuurd naar de Oekraïne. Zijn
werkzaamheden daar bestonden uit het doen van bodemonderzoek en het bekijken van
de situatie daar. Om er zo achter te komen of er mogelijkheden waren voor emigratie
van Nederlandse boeren.33
De sfeer in Rowno was volgens Van den Berg erg geladen en de verhoudingen
waren, volgens hem en vele andere boeren, niet zoals ze zouden moeten zijn. Al snel
kwam Van den Berg erachter waarom de sfeer zo gespannen was. Een groepje mensen
in Rowno had zich tegen De Waard gekeerd en wilde hem eruit werken.
Het eerste bedrog was het vermeende telegram uit Holland, waarbij De Waard dringend verzocht
werd over te komen. In Holland aangekomen bleek dat geen telegram was verzonden. Bij zijn
terugkomst constateerde De Waard, dat zijn assistenten aan de boeren volop wodka hadden
gegeven, waardoor eenige avonden sommigen in dronkenschap verkeerden. De Waard was
hierover terecht zeer verbolgen en heeft toen drastische maatregelen genomen. 34
Hierna startte er volgens Van den Berg iets wat veel weg had van een fluistercampagne,
dit alles om De Waard weg te werken:
Bij zijn terugkomst op Dinsdag 9 maart had de Koning een listig plan bedacht. De Waard moest
door allen als ziek en onbruikbaar voor Rusland gedoodverfd worden. Hij begon met mij ‘Zeg, ik
geloof, dat als De Waard hier nog langer blijft, dat hij dood gaat. Heb je wel gezien hoe beroerd hij
er uit ziet?’ Een uur later komt Janssen bij me met: ‘De Waard ziet er uit of hij morgen den hoek
omgaat. Dat de kerel toch niet naar Holland gaat.’ ’s Middags onder het koffiedrinken fluistert
Waal mij toe: ‘heb je vanmorgen De Waard nog gezien? Wat ziet hij er uit zeg! Rijp voor Holland
man, ’t is hier niets voor hem.’35
33
NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 10993
Ibidem
35 Ibidem, namen zijn gefingeerd.
34
18
Van den Berg doorzag wat er gebeurde in Rowno:
Het is om krankzinnig te worden. Het spel wordt overigens voortreffelijk gespeeld. Ongeveer
anderhalf uur na zijn aankomst deelt Pietersen aan De Waard mede, dat hij een telefoontje uit
Berlijn heeft aangenomen, waarbij De Waard verzocht werd zoo spoedig mogelijk naar Holland te
komen. Voor niemand is het nu meer vreemd, als De Waard na eenige dagen gaat.36
Van den Berg wilde niet meehelpen aan het wegwerken van De Waard. Hij kende De
Waard persoonlijk en zag hem als een uitstekende boer, met een goede staat van dienst.
De Waard was volgens Van den Berg de uitgelezen persoon om het scholingsbedrijf in
Rowno te leiden. Omdat Van den Berg de kant van De Waard koos, moest ook hij het
veld ruimen.
Een maand is Van den Berg in het Oosten geweest, in Rowno. Hierna keerde hij,
zonder toestemming, terug naar Nederland. Dit omdat een groepje mensen hem weg
wilde hebben en omdat hij de problematiek rond De Waard aan wilde kaarten. Over zijn
bevindingen heeft hij een rapport geschreven en een brief aan de heer Krantz, directeur
van de NOC. Dit viel niet in goede aard. Het werd Van den Berg hoogst kwalijk genomen
en hij mocht niet langer werkzaamheden voor de NOC uitvoeren. Wellicht om zijn
ontslag voor te zijn, nam van den Berg op 30 april 1943 ontslag bij de Landstand. In zijn
ontslagbrief schreef hij ontslag te nemen in verband met het vinden van een nieuwe
werkkring.37
2.4 Conclusie
Dat de situatie in het Oosten niet zo rooskleurig was als in Nederland werd
gepropageerd, ondervonden ook Huibert de Gier en Jacob van den Berg. Beiden
vertrokken naar Rowno en kwamen teleurgesteld terug. De Gier vertrok na een half jaar
in het Oosten te zijn geweest, van den Berg hield het slechts een maand uit. Hier houden
echter de overeenkomsten tussen de twee mannen op. Zij hadden een verschillende
reden voor vertrek naar het oosten. Waar De Gier vertrok om als tuinder in het Oosten
aan de slag te gaan, had van Den Berg een meer observerende functie. Beiden waren dan
teleurgesteld over hun verblijf in het oosten, maar dit had verschillende oorzaken. Van
den Berg was teleurgesteld in de (Nederlandse) mensen die in Rowno werkzaam waren.
36
37
NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 10993, namen zijn gefingeerd.
Ibidem
19
Hij was het niet eens met het spelletje dat daar door sommigen gespeeld werd, om de
Waard eruit te werken. Over de slechte arbeids- en leefomstandigheden heeft hij niets
gemeld. Terwijl dit voor De Gier één van de mogelijke redenen voor zijn vertrek uit het
Oosten was. In een eerste oogopslag lijken de twee mannen veel met elkaar gemeen te
hebben: twee landbouwers die vertrekken naar Rowno en na korte tijd teleurgesteld
terugkeren naar Nederland. Maar wanneer je de Gier en van den Berg beter bestudeert,
blijken er grote verschillen te zijn tussen hun ervaringen in het Oosten.
20
3. Na de oorlog
Het laatste hoofdstuk gaat over de situatie in Nederland na de oorlog. Wat gebeurde er
met de ‘landverraders’ en ‘foute’ Nederlanders? Hoe werden zij berecht en gestraft? Hoe
verging het Jacob van den Berg en Huibert de Gier na de oorlog? Op deze vragen wordt
in dit hoofdstuk een antwoord gegeven.
3.1 Nederlandse kampen
Na de oorlog werd er geprobeerd de ‘foute’ Nederlanders zo snel mogelijk op te sporen
en bijeen te brengen in kampen. Dit zorgde voor een nogal chaotische situatie. Er werd
geen degelijk onderzoek gedaan en daarom werden mensen haast willekeurig opgepakt.
In alle ijverigheid werd er in Rotterdam zelfs een honderdvier jarige vrouw verhoord.
Dit omdat NSB-burgermeester Müller haar persoonlijk gefeliciteerd had met haar
honderdenderde verjaardag.38 Naar schatting hebben vier tot vijf duizend mensen na de
oorlog onschuldig in kampen opgesloten gezeten. In 1953 kwam de regering met een
schadevergoedingsregeling voor deze mensen. Per dag, die zij onterecht in een kamp
doorbrachten, kon een vergoeding van maximaal acht gulden uitgekeerd worden. Ook
misgelopen inkomsten, advocaatkosten en ontstane (zenuw) ziekte door detentie
werden vergoed.39 Ook hielden verschillende organisaties zich bezig met het opsporen
van ‘landverraders’. De Binnenlandse Strijdkrachten, Politieke Opsporingsdienst en de
Politieke Recherche Afdelingen zijn voorbeelden van organisaties die zich bezig hielden
met het opsporen van ‘foute’ Nederlanders. Zij werkten totaal niet samen, er was zelfs
rivaliteit tussen hen. Het kwam voor dat mensen door de ene organisatie gezocht
werden, door de andere organisatie werden opgepakt en zij ‘hun’ gevangene niet wilde
afstaan. Organisaties stichtten hun eigen ‘kampjes’ waar ze anderen niet in toelieten.40
De ijverige arrestatiewoede kort na de oorlog, zorgde ervoor dat er in augustus 1945 in
totaal 90.000 mensen in naar schatting 150 tot 180 kampen opgesloten zaten. In de
volgende jaren daalde dit aantal al snel en in 1949 sloot het laatste kamp haar deuren.41
Over de behandeling van arrestanten in de kampen zijn de Nederlanders kort na
de oorlog niet erg te spreken. Eten was in de periode na de oorlog een hot issue. Nog
38
K. Groen, Landverraders wat deden we met ze? Een dokumentaire over de bestraffing en berechting van
NSB-ers en kollaborateurs en de zuivering van pers, radio, kunst, bedrijfsleven na de tweede wereldoorlog
(Baarn 1974)60
39 Ibidem, 85
40 Ibidem, 60
41 Ibidem, 59 -61
21
steeds was eten schaars en de ‘gewone’ Nederlanders vonden dat die ‘foute’
Nederlanders in de kampen te zacht behandeld werden, alsof ze in een vakantieoord
zaten. Zo zouden ze het wel met wat minder eten kunnen doen. Uithongering was niet
nodig, de Nederlandse kampen hoefden niet op de Duitse kampen te lijken, maar zolang
er nog kaas op het menu stond kon het allemaal wel wat minder! De behandeling van de
‘foute’ Nederlanders zou wel wat strenger kunnen. Over deze te zachte behandeling
werd uitgebreid bericht in de kranten, over de nadelige aspecten van het kampleven een
stuk minder. Toch deden er steeds meer geruchten de ronde over de slechte leefsituatie
in de kampen, meer en meer mensen raakten verontrust. Deze ongerustheid bleek niet
voor niets te zijn. In januari 1946 legden Nederlandse Kamerleden onaangekondigd een
bezoek af aan de kampen. Hiervan deden zij het volgende verslag:
…De barakken zijn zo schrikbarend volgestopt, dat daartegen ernstig bezwaar gemaakt moet
worden.
… Bijzonder slecht is ook De Harskamp. Het voor gedetineerden bestemde gedeelte bestaat
hoofdzakelijk uit oude paardestallen met ongelijk gebleven plaveisel op de grond, zeer donker,
doch tevens zeer vochtig. Tot voor kort ontbrak hier ook electrisch licht. 42
Ook voedsel was zeker onvoldoende in de kampen. In Rotterdam kreeg een gevangene
500 kcal per dag binnen. Dit terwijl mensen, vooral mannen, toch wel zo’n 2500 kcal per
dag nodig hebben. Medici drongen dan ook aan op een verhoging van het rantsoen.
Doordat er veel mensen in een kleine ruimte zaten, was het ook met de hygiëne slecht
gesteld. Om nog maar te zwijgen over de mishandelingen binnen de kampmuren.43
Er waren na de oorlog ook geen vastgestelde regels voor zowel de gevangenen als de
kampbewakers. Regels mochten de kampcommandanten zelf opstellen. Anderhalf jaar
na de bevrijding, op 11 november 1946, kwamen er dan toch uniforme regels voor de
kampen:
Mannen en vrouwen moeten in aparte kampen zitten, gedetineerden moeten werken, maar niet
langer dan 8 ½ uur per dag. Ze krijgen een matig loon en hebben ’s zondags vrij. Eenmaal per
maand mogen ze bezoek ontvangen, één brief schrijven en er één ontvangen. 44
42
Groen, Landverraders wat deden we met ze?, 67
Ibidem, 61-68
44 Ibidem, 69
43
22
Hierna verbeterde de situatie. In het begin waren de kampen ook zo vol dat er
geen goed toezicht gehouden kon worden. Bewakers waren vaak niet geschikt, maar
konden niet ontslagen worden omdat ze nodig waren om de enorme hoeveelheid
arrestanten te bewaken. In november 1947 waren er nog maar 37 kampen over, met
door de massale vrijlatingen nog maar 18.586 gevangenen. Nu was er wel voldoende
personeel, dat ook aan een psychologische test onderworpen werd. Hierdoor en door de
opgestelde regels verbeterde de situatie in de kampen aanzienlijk. In het najaar van
1946 gaat arbeid ook deel uitmaken van de reclassering van de kampbewoners. Er werd
gekeken of gevangenen konden werken en wat voor functies ze voor de oorlog hadden.
Sommige gevangenen leerden een vak of werden hergeschoold. NSB’ers werden vanaf
die tijd niet meer gebruikt om de vuile karweitjes op te knappen. Zo moest Van
Geelkerken, plaatsvervangend leider van de NSB, eerder nog met zijn blote handen
lijken opgraven op de Waalsdorpervlakte.45
3.2 Berechting
In Nederland is er direct na de oorlog geen plaats geweest voor nuancering: fout is fout
en goed is goed. Volgens Chris van der Heijden, auteur van het boek ‘Grijs verleden’46, is
dit fenomeen te wijten aan drie fases die ontstonden na de oorlog. In de eerste fase, ook
wel de wilde fase genoemd, heerste er nog veel en heftige wraakgevoelens onder de
Nederlanders. Iedereen die in welke vorm dan ook gecollaboreerd had, moest gestraft
worden. Daarna in de tweede fase, de fase van de wederopbouw, wilde iedereen de
oorlog zo snel mogelijk vergeten. Niet meer terug kijken naar het verleden: Nederland
richtte zich op de toekomst. In de derde fase, vanaf de jaren zestig, was er volgens Van
der Heijden helemaal geen plaats meer voor nuancering. Vanaf die tijd werd de Tweede
Wereldoorlog met name geassocieerd met de Jodenmoord.47
Ook Peter Romijn heeft het in zijn boek ‘Snel, streng en rechtvaardig’48 over
verschillende fases in de naoorlogse Nederlandse samenleving. De eerste fase noemt ook
hij de wilde fase. Tijdens en vlak na de bevrijding waren wraakgevoelens aanzienlijk
45
Groen, Landverraders wat deden we met ze?, 69-70
C. Van der Heijden, Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001)
47 Ibidem, 356
48 P. Romijn, Snel, streng en rechtvaardig: politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’
Nederlanders 1945-1955 (Houten 1989)
46
23
aanwezig. Iedereen die had samengewerkt met de Duitsers moest gestraft worden en uit
het maatschappelijk leven verwijderd. De woede en wraakgevoelens die heersten onder
de ‘goede’ Nederlanders werden ook nog eens aangewakkerd door de Nederlandse
regering in Londen, zij beloofde via de radio een snelle, strenge en rechtvaardige
berechting; wij vangen hen allen49, verkondigde de minister van justitie in september
1944. In bevrijd Nederland werd deze verkondiging letterlijk opgevat. Een
arrestatiewoede, en de daarbij behorende chaos, ontstond. Het Militair Gezag had in
deze periode nog de leiding en moest voorkomen dat burgers het recht in eigen hand
namen. Dit is niet geheel gelukt. Mensen die als landverrader werden gezien, werden
gepest, mishandeld en kaalgeschoren. Een waar bloedbad, zoals in bijvoorbeeld
Frankrijk en Belgiё het geval was, is in Nederland niet ontstaan.50 Wat wel ontstond was
een arrestatiewoede, om zo bestaande wraakgevoelens te uiten. Duizenden
Nederlanders werden, zoals in de vorige paragraaf besproken is, vastgezet in kampen
waar de situatie vaak niet al te best was. Het volstromen van de kampen en de ‘wilde’
arrestaties leidde tot een administratieve chaos. Ruim 450.00 dossiers werden er
aangelegd ten behoeve van de bijzondere rechtspleging. Behalve de Nederlanders die in
eigen land al gearresteerd waren, was er natuurlijk ook nog een grote groep
Nederlanders die, na de capitulatie van Duitsland, terugkeerde vanuit het Oosten. Hierbij
bleek het om ruim 70.000 personen te gaan.51 De situatie liep uit de hand. Te veel
mensen waren gearresteerd en van hen was er vaak geen, of een uiterst beperkt dossier
opgesteld.
Een heldere scheidingslijn tussen ‘goed’ en ‘fout’ bleek in de realiteit niet te
bestaan. De collaborateur bestond niet. Mensen hadden gecollaboreerd uit verschillende
redenen: angst, avontuur, ideologische overtuiging, persoonlijke omstandigheden etc. Er
bleken dus verschillende factoren te zijn die tot verschillende mate van collaboratie
hadden geleid. Het beeld van de ‘foute’ Nederlander was dus niet juist, ‘foute’
Nederlanders waren er in allerlei soorten en maten. Ook leidde de arrestatiewoede uit
de eerste periode tot chaos: verdwenen dossiers, volgelopen kampen etc. Dit alles
verminderde met de ingang van de tweede fase, volgens Romijn de ordelijke fase. Deze
begint wanneer de regering –Schermerhorn- Drees het gezag overneemt van het Militair
49
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 9
Ibidem, 163
51 Ibidem, 164
50
24
Gezag. Deze regering trad aan in juni 1945. De reguliere bestuurders moesten het weer
voor het zeggen hebben en de normale regels van de Nederlandse rechtsstaat zouden
weer van kracht zijn. Emoties mochten niet langer de boventoon voeren. In plaats van
een wild karakter moesten de procedures vanaf die tijd een meer ordelijk karakter
hebben. Dat kon alleen op dit tijdstip gebeuren omdat vanaf toen de eerste
wraakgevoelens en de bevrijdingsroes weer wat weggezakt waren.52
Om voor een ordelijk verloop van de procedures te zorgen, werden er op 12 juni
1945 vijf Bijzondere Gerechtshoven ingesteld. Naast de Bijzondere Gerechtshoven
kende Nederland ook negentien Tribunalen. Aanvankelijk had de Nederlandse regering
een snelle, strenge en rechtvaardige rechtspraak beloofd. In de realiteit verliep het
echter totaal anders. Door de massale arrestaties, de volgelopen kampen en de
administratieve chaos die daarmee gepaard ging, kon de belofte van de regering niet
waargemaakt worden.53
De situatie zou pas minder chaotisch worden wanneer er grote aantallen mensen
vrijgelaten zouden worden. Pas dan zou de berechting sneller en ordelijker kunnen
verlopen. De vrijlating van een groot aantal ‘lichte gevallen’ werd mogelijk gemaakt door
het Besluit Politieke Delinquenten uit 1945. Toch ontstonden er niet direct massale
vrijlatingen. Dit duurde nog minstens een half jaar. Niet iedereen kon natuurlijk
bestempeld worden als ‘licht geval’. Hoe een zaak afgehandeld werd, werd beslist door
de vijf procureurs-fiscaal die werkzaam waren bij de Bijzondere Gerechtshoven. Aan de
hand van het dossier, samengesteld door de politieke recherche, werd er besloten hoe
de zaak af te handelen. Dit kon op drie verschillende manieren gebeuren: een verdachte
moest terecht staan voor het Bijzonder Gerechtshof, de zaak werd door een Tribunaal
behandeld of (voorwaardelijke) invrijheidsstelling plus buitenvervolgingstelling. ‘Lichte
gevallen’ die zich als een ‘goede’ Nederlander gedroegen, konden voor dit laatste in
aanmerking komen.54 Daarbij konden ook nog een aantal andere voorwaarden worden
opgelegd:
Ondertoezichtstelling; verbod om met bepaalde personen om te gaan, lid te worden van bepaalde
verenigingen of bepaalde vergaderingen bij te wonen; de verplichting bepaalde arbeid te
verrichten, zich regelmatig bij de politie te melden, of te verblijven op een door Justitie aan te
52
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 109 - 110
Ibidem, 168
54 Ibidem, 199 - 200
53
25
wijzen plaats. De vrijgelatene kon ook worden verplicht een waarborgsom te storten, een boete te
betalen of afstand te doen van bepaalde goederen. Bovendien kon het vermogen van een
betrokkene na vrijlating nog enige tijd onder beheer gesteld blijven. 55
Vrijgelatenen waren dus niet meteen totaal vrij.
3.3 Van den Berg na de oorlog
Na de Duitse capitulatie besloot Jacob van den Berg samen met zijn vrouw terug naar
Nederland te keren. Op 29 december 1945 zijn beiden gerepatrieerd. In Glanerburg zijn
ze aangehouden en in Enschede gedetineerd. Eerst kwam hij terecht in een kamp in
Geldrop, vanuit hier is hij naar bewaringskamp ‘Duindorp’ in Scheveningen gebracht.
De leefomstandigheden in ‘Duindorp’ waren, net als in vele andere kampen, bepaald
geen pretje. In mei 1946 kwam het rapport uit van de ambtenaren die onverwachts een
bezoek aflegden aan de kampen, om deze zo te kunnen inspecteren. Over Duindorp is in
het rapport het volgende geschreven:
In het kamp Duindorp (Den Haag) laat de huisvesting eveneens zeer te wensen over. De
gedetineerden zijn ondergebracht in de kleine kamers van de woonhuizen, die overvol zijn.
hoewel de leidingen aanwezig zijn, zitten ze de hele winter in het donker. 56
Dat het overvol was in kamp ‘Duindorp’ blijkt ook uit het volgende. ‘Duindorp’ was één
van de weinige kampen die in juni 1946 nog meer dan 2000 gevangenen had. Hiervan
was Jacob van den Berg er één. Slechts zes andere kampen hadden ook nog zo’n groot
aantal gevangenen.57
In ‘Duindorp’ werd er door de Politieke Recherche Afdeling ’s Gravenhage een
proces-verbaal tegen Jacob van den Berg opgemaakt. Hij werd verdacht van
lidmaatschap van de NSB, gewerkt te hebben op het hoofdkwartier van de NSB en bij de
Landstand. Tijdens zijn verhoor vertelde Van den Berg ook dat hij in dienst is geweest
van de NOC en ook naar het Oosten is geweest. In zijn dossier is ook zijn brief aan Krantz
toegevoegd, maar verder lijkt zijn tocht naar het Oosten geen grote rol te spelen. Hij
werd hier niet officieel van verdacht. Belangrijker, in ieder geval vaker genoemd, lijkt
zijn lidmaatschap van de NSB en zijn werkzaamheden voor de Landstand. Ondanks dat
55
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 199
Groen, Landverraders wat deden we met ze?, 67
57 Ibidem, 60
56
26
Van den Berg bekende lid te zijn geweest van de NSB, gewerkt te hebben voor de
Landstand en erkende dat ik, door mijn lidmaatschap der N.S.B. en het werken voor
nevenorganisaties der N.S.B., mij schuldig heb gemaakt aan het breken van den weerstand
van het Nederlandsche volk,58 werd zijn gevangenschap op 23 oktober 1946 met drie
maanden verlengd.
Al eerder, op 10 oktober 1946, schreef Jacobs schoonvader, Adolf Aris Klein, een
brief aan de Procureur-Fiscaal van het Bijzonder Gerechtshof te Den Haag, in de hoop
zijn schoonzoon vrij te krijgen. In zijn brief schreef hij dat Jacob van den Berg in mei
1946 is overgebracht naar Utrecht, maar al na twee dagen terug gestuurd werd naar
Scheveningen. Jacobs dossier bleef, volgens meneer Klein, achter in Utrecht en werd
nooit terug gestuurd naar Den Haag en zou Van den Berg gedetineerd blijven totdat het
dossier terecht zou zijn. Omdat het volgens hem gaat om een licht geval vroeg hij de
Procureur-Fiscaal een uitzondering te maken en zijn schoonzoon voorwaardelijk vrij te
laten. Zijn brief lijkt niet echt geholpen te hebben, pas op 6 januari 1947 wordt Jacob van
den Berg voorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Hij krijgt een proeftijd van drie jaar
en mag tien jaar geen ambten bekleden, dienen bij de gewapende macht, bij
verkiezingen kiezen of zich verkiesbaar stellen en raadsman of gerechtelijk
bewindvoerder zijn.
Toch was Jacob van den Berg hierna nog niet van de Politieke Recherche af.
Opnieuw werd er een onderzoek naar hem ingesteld en op 21 april 1948 werd Van den
Berg weer verhoord. Dit keer werd hij er van verdacht in dienst te zijn geweest van de
Nederlandse SS. Dit omdat zijn naam voorkomt in schrijven van de Nederlandse SS. Van
den Berg verklaarde wel goedgekeurd te zijn voor de Nederlandse SS en een formulier
voor dienst name getekend te hebben. Verder gaf hij toe een vergadering van de
Nederlandse SS bijgewoond te hebben. Hier kon hij zich, naar eigen zeggen, totaal niet
mee verenigen en heeft hierna direct zijn lidmaatschap opgezegd. Van den Berg
verklaarde slechts tien dagen lid te zijn geweest van de Nederlandse SS en nooit in
dienst te zijn geweest. Uit zijn opsomming van zijn werkzaamheden tijdens de oorlog
blijkt ook dat er geen ruimte tussen zit waarin hij werkzaam had kunnen zijn voor de
Nederlandse SS. Dit dient van den Berg aan als bewijs. Waarschijnlijk is dit voldoende
bewijs geweest, aangezien het dossier van Jacob van den Berg hier stopt.59
58
59
NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 10993
Ibidem
27
3.4 De Gier na de oorlog
De Gier was, in tegenstelling tot van den Berg, in Nederland tijdens de bevrijding. Op 11
mei 1945 wordt hij, tijdens de ‘wilde’ eerste fase, gearresteerd. De Gier komt op 21
september 1945 ook terecht in kamp ‘Duindorp’. Hier werd hij verhoord en verdacht
van de volgende zaken: Lid NSB, WA, vrijwillige dienstname Wachtdienst
Niedersachsen, vrijwillig gewerkt te hebben voor de Nederlandse Oost Compagnie,
alsmede de Organisatie Todt. Opvallend is dat De Gier wel officieel verdacht werd van
werkzaamheden voor de Nederlandse Oost Compagnie en Van den Berg niet. Terwijl van
Van den Berg wel degelijk bekend was dat hij hierbij werkzaam was geweest. Tijdens
zijn verhoor heeft hij het zelf bevestigd en zijn brief aan NOC directeur Krantz zat in zijn
dossier. Er is na de oorlog nog een groot verschil tussen de twee mannen. Waar Van den
Berg wel min of meer schuld bekende voor zijn daden, doet De Gier dit in zijn geheel
niet. Zelf zei hij hierover: Aangezien ik van 1940 tot 1944 onder curatele stond, wensch ik
geen verantwoordelijkheid te dragen voor mijn gedragingen gedurende de bezetting.60
De juridisch adviseur van SS-kamp ‘Fort Erfprins’ in Den Helder, waar De Gier in
december 1946 zat, ging mee in deze verklaring van De Gier. Hij schreef aan de
Procureur-Fiscaal van het Bijzonder Gerechtshof te Den Haag dat de imbeciel Huibert de
Gier terecht is gekomen bij de Wachtdienst Niedersachsen en de NOC omdat hij onder
curatele stond en geen uitkering kreeg uit zijn vermogen. Waarschijnlijk gaat het hierbij
om de erfenis van 9000 gulden. Gezien deze omstandigheden vraagt hij de ProcureurFiscaal om een voorwaardelijke vrijlating. Zowel de geestelijk verzorger als de kamparts
van ‘Fort Erfprins’ bevestigden de imbeciliteit van de Gier:
Ik heb vele gesprekken met hem gehad en ik krijg steeds meer den indruk, dat deze man sterk
verminderde toerekeningsvatbaarheid heeft. Indertijd is hij onder curateele gesteld. Zijn ideeën
zijn in vele opzichten totaal verward. Ik ben er van overtuigd, dat een psychiatrisch onderzoek
voor hem gewenst is. Als dit de behandeling van zijn zaak zou bespoedigen, zou ik dit ten zeerste
toejuichen, daar ik anders vrees, dat hij door zijn detentie zal komen tot dementie. 61
Aldus de geestelijk verzorger van ‘Fort Erfprins’. De kamparts kwam tot een
overeenkomstige conclusie:
60
61
NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109704
Ibidem
28
H. de Gier, geb. 15-7-98, is een depressieve, psychasthenische persoonlijkheid. Bijna zou men hem
asociaal kunnen noemen, hoewel niet in de slechte betekenis van het woord. Voor deze man zijn
de omstandigheden in een kampgemeenschap wel zeer moeilijk te verwerken. In zijn familie
komen verscheidene gevallen van krankzinnigheid voor.62
Dit alles leidde echter niet tot vrijlating. Terwijl hij vastzat in Wezep, meldde hij zich op
18 juli 1947 vrijwillig voor tewerkstelling in een sigarettenfabriek. De bedrijfsleider van
deze fabriek heeft echter niets te melden over De Giers psychiatrische aandoeningen en
is zeer te spreken over hem:
De hem opgedragen werkzaamheden werden correct op rustige en doorzettende wijze verricht.
Hij onderhield geen politieke gesprekken, mengde zich niet in discussies, ging gestadig zijn eigen
gang. De verhouding met de overige werkers was van vriendschappelijken aard, terwijl
lichamelijke verzorging en kleeding steeds in orde waren. 63
Bekend is dat De Gier in ieder geval vanaf 1 september 1947 vastzat in bewaringskamp
‘Fort Vuren’ in Vuren. Vanaf deze datum was hij, als gedetineerde, werkzaam bij bedrijf
‘De Betuwe’. Ook hier had men niets aan te merken op zijn geestelijke toestand:
Gedurende deze tijd heeft hij de hem opgedragen werkzaamheden tot onze tevredenheid
verricht.64 Tijdens zijn verblijf in ‘Fort Vuren’ schreef de Gier op 2 november 1947 een
brief aan de Procureur-Fiscaal in Den Haag. Ook hij is van mening dat zijn dossier nog
ergens anders moet liggen, aangezien hij niets meer van zijn zaak vernomen had. Ook hij
vraagt de Procureur-Fiscaal om voorwaardelijke invrijheidstelling. Waar het de
schoonvader van Jacob van den Berg niet gelukt is, lijkt het Huibert de Gier wel gelukt te
zijn. Op 11 november 1947, slechts 9 dagen na zijn schrijven, wordt hij voorwaardelijk
buiten vervolging gesteld. Onder dezelfde voorwaarde als van den Berg, maar daarbij
werd de Gier ook nog eens drie jaar onder toezicht van de stichting ‘Toezicht Politieke
Delinquenten’ gesteld. Deze beslissing werd echter al op 19 september 1949 terug
gedraaid, wanneer voor de stichting is gebleken dat betrokkene zich maatschappelijk
heeft aangepast en als gereclasseerd kan worden beschouwd.65
62
NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109704
Ibidem
64 Ibidem
65 Ibidem
63
29
3.5 Conclusie
Het leven in de naoorlogse Nederlandse kampen was geen pretje. Toch zouden zowel
Huibert de Gier als Jacob van den Berg hier enige tijd moeten doorbrengen. Tijdens de
‘wilde’ fase werd de Gier gearresteerd, van den Berg iets later. De Gier werd officieel
verdacht van werkzaamheden bij de NOC, in de zaak van Van den Berg lijkt dit geen
(grote) rol te hebben gespeeld. Dat er in Nederland na de oorlog een chaotische situatie
was ontstaan, blijkt ook in de situaties van De Gier en Van den Berg. Beide mannen
meenden dat hun dossiers ergens kwijt waren geraakt. Waar Van den Berg wel zijn
daden toegeeft en enige vorm van spijt betuigd, doet De Gier dit niet. Wellicht is dit één
van de redenen waardoor Van den Berg korter heeft vastgezeten dan De Gier. Beide
mannen worden, na enige tijd vastgezeten te hebben, voorwaardelijk buiten vervolging
gesteld. Wel moest De Gier nog onder toezicht blijven van de stichting ‘Toezicht
Politieke Delinquenten’.
30
Conclusie
In deze scriptie heb ik geprobeerd erachter te komen in hoeverre de motieven en
ervaringen van Jacob van den Berg en Huibert de Gier, tijdens de Tweede Wereldoorlog,
overeen komen. Deze vraag is ontstaan doordat de twee mannen op het eerste gezicht
een aantal gelijkenissen vertoonden. Van huis uit zijn beiden bekend gemaakt met het
boerenbedrijf en later zelf landbouwer van beroep geworden. Ook zijn allebei de
mannen in 1936 lid geworden van de NSB. Daarnaast zijn zij in 1943 vanuit dezelfde
woonplaats, Den Haag, naar dezelfde plaats in de Oekraïne vertokken, naar Rowno. Toch
bleken er, na nadere bestudering, naast de overeenkomsten ook verschillen te zijn
tussen Jacob van den Berg en Huibert de Gier.
Het eerste verschil zit in de reden van lid worden van de NSB. Waar De Gier, naar
eigen zeggen, geen echte reden had, was voor Van den Berg het boerenprogramma van
de NSB een reden om lid te worden. De Gier bleef slechts een jaar lid, Van den Berg tot
het eind. Toch bleef De Gier wel sympathie behouden voor de NSB. Ook heeft hij
vrijwillig gewerkt voor verschillende Duitse instanties. Hij lijkt gehandeld te hebben uit
opportunisme en ideologische overtuiging. Van den Berg heeft in Nederland niet
gewerkt voor Duitse instanties, wel voor de NSB en bleef zich vrijwel altijd bezig houden
met de landbouw. Beide mannen zijn een periode werkzaam geweest in Duitsland.
In 1943 vertrokken de mannen naar Rowno. De Gier ging om in het Oosten geld
te verdienen als tuinder. Van den Berg ging om bodemonderzoek te doen en om de
situatie in het Oosten te observeren. Beiden waren teleurgesteld over hun verblijf in
Rowno en vertrokken al na korte tijd terug naar Nederland. Van den Berg is het niet
eens met de gebeurtenissen in Rowno, waar een groepje mensen De Waard probeerde
weg te werken. De Gier is vooral teleurgesteld in de slechte arbeidsomstandigheden in
Rowno en dacht dat er in Nederland betere arbeidsmogelijkheden waren.
Na de oorlog ondergaan De Gier en Van den Berg hetzelfde lot. Beiden worden
gearresteerd en komen zelfs in hetzelfde kamp terecht, kamp ‘Duindorp’. De Gier werd
officieel verdacht van werkzaamheden bij de NOC, in de zaak van Van den Berg lijkt dit
geen (grote) rol te hebben gespeeld. Dat er in Nederland na de oorlog een chaotische
situatie was ontstaan, blijkt ook in de situaties van De Gier en Van den Berg. Beide
mannen meenden dat hun dossier ergens kwijt was geraakt. Waar Van den Berg wel zijn
daden toegeeft en enige vorm van spijt betuigd, doet De Gier dit niet. Wellicht is dit één
van de redenen waardoor Van den Berg korter heeft vastgezeten dan De Gier. Beide
31
mannen worden, na enige tijd vastgezeten te hebben, voorwaardelijk buiten vervolging
gesteld. Wel moest De Gier nog onder toezicht blijven van de stichting ‘Toezicht
Politieke Delinquenten’.
Er zijn dus zeker overeenkomsten in de ervaringen van Jacob van den Berg en
Huibert de Gier. Verschillen zijn er echter ook. Wanneer je de levens van De Gier en Van
den Berg beter bestudeert, blijken er vooral in hun redenen/motiveringen grote
verschillen te zitten. Het onderzoeken van de levens van deze twee mannen tijdens de
Tweede Wereldoorlog geeft ons niet alleen meer inzicht in hun levens, maar geeft ons
ook meer informatie over de Oost-kolonisatie. Waarom gingen er mensen tijdens de
Tweede Wereldoorlog naar het Oosten, hoe was de situatie daar? De ervaringen en
motiveringen van Van den Berg en De Gier zijn hiervan een voorbeeld en anderen zullen
zich in eenzelfde situatie bevonden hebben. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de situaties
van alle Oostgangers hetzelfde zijn als die van de mannen die ik onderzocht heb. Dit
onderzoek kan gezien worden als een aanvulling op de schaarse informatie die over dit
onderwerp beschikbaar is. De verschillen tussen Jacob van den Berg en Huibert de Gier
laten ook zien dat de ‘foute’ Nederlander niet bestaat. Allebei zijn ze lid geweest van de
NSB en ‘fout’ in de oorlog. Toch kun je ze niet over één kam scheren. Dit onderzoek laat
een aantal verschillende redenen zien waarom mensen collaboreerden tijdens de oorlog.
Daarnaast is het ook een voorbeeld van wat er gebeurde met ‘foute’ Nederlanders na de
oorlog. Door dit onderzoek krijg je een beter inzicht in de motiveringen van mensen om
te collaboreren, hoe het hen verging tijdens de oorlog en wat er gebeurde met hen na de
oorlog.
32
Bibliografie
Literatuur
o Baltussen, G., Boerenland in Boerenhand: ideologie en houding van de Nationaalsocialistische Beweging (NSB) ten aanzien van de Nederlandse Landbouw (januari
1933 – mei 1940) (doctoraalscriptie, Utrecht 1977)
o Barnouw, D., Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers: kolonisatie tijdens de
Tweede Wereldoorlog ( Amsterdam 2004)
o
Bramwell, A., Blood and soil: Walther Darré & Hitler’s ‘Green party’
(Buckinghamshire 1985)
o Groen, K., Landverraders wat deden we met ze? Een dokumentaire over de
bestraffing en berechting van NSB-ers en kollaborateurs en de zuivering van pers,
radio, kunst, bedrijfsleven na de tweede wereldoorlog (Baarn 1974)
o Heijden, C., van der, Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog
(Amsterdam 2001)
o Paxton, R., The anatomy fascism (New York 2004)
o Romijn, P., Snel, streng en rechtvaardig: politiek beleid inzake de bestraffing en
reclassering van ‘foute’ Nederlanders 1945-1955 (Houten 1989)
o Slaa, R., te, en Klijn, E., De NSB: Ontstaan en opkomst van de NationaalSocialistische Beweging, 1931-1935 (Amsterdam 2009)
Websites
o F. van der Drift, ‘Organisation Todt’ (versie 2 november 2009),
http://www.go2war2.nl/artikel/549/Organisation-Todt.htm (13 mei 2011)
Primaire bronnen
o Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de
Bijzondere Rechtspleging (CABR), 1945-1952 (1983), nummer toegang 2.09.09,
inventarisnummer 109933
o Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de
Bijzondere Rechtspleging (CABR), 1945-1952 (1983), nummer toegang 2.09.09,
inventarisnummer 109704
33
Download