Van boerenzoon tot ‘landverrader’ Twee Nederlandse landbouwers en de Tweede Wereldoorlog Bron: http://members.upc.nl/h.heuvel5/boekjes/landverraders/landverraders.htm Sabrina Kooke, 3378837 Inhoudsopgave Inleiding 3 1. De NSB 4 1.1 Een nieuwe beweging ontstaat 4 1.2 De NSB als bondgenoot van den boeren 5 1.3 Van den Berg en de NSB 7 1.4 De Gier en de NSB 10 1.5 Conclusie 12 2. Het Oosten 13 2.1 Oost-kolonisatie 13 2.2 De Gier in Rowno 14 2.3 Van den Berg in Rowno 15 2.4 Conclusie 17 3. Na de oorlog 18 3.1 Nederlandse kampen 18 3.2 Berechting 20 3.3 Van den Berg na de oorlog 23 3.4 De Gier na de oorlog 25 3.5 Conclusie 27 Conclusie 28 Bibliografie 30 2 Inleiding 15 juli 1898. Dit is de datum waarop Huibert de Gier werd geboren in Waarder. Tot zijn negentiende jaar werkte hij op de ouderlijke boerderij. Huibert trouwde en kreeg samen met zijn vrouw vijf kinderen. In 1936 besloot Huibert de Gier lid te worden van de NSB. Enkele jaren later meldde hij zich aan bij de Nederlandse Oost –Compagnie (NOC) en werd op 15 maart 1943, vanuit zijn woonplaats Den Haag, uitgezonden naar Rowno, Oekraïne. Bergschenhoek, 3 april 1906, Jacob van den Berg ziet het levenslicht. Ook hij is van beroep landbouwer. Tot zijn drieëntwintigste werkt hij op het landbouwbedrijf van zijn vader. Ook Jacob trad in het huwelijk. Tot 1934 was Jacob van den Berg lid van de Anti-Revolutionaire partij. In 1936 echter besloot ook hij lid te worden van de NSB. Op 13 februari 1943 vertrok hij, ook vanuit Den Haag, naar Rowno. Zo op het eerste gezicht zijn er tussen de twee mannen, Huibert de Gier en Jacob van den Berg, veel gelijkenissen. Beiden landbouwer van beroep, getrouwd, in 1936 lid geworden van de NSB, woonachtig in Den Haag en vanuit hier in begin 1943 vertrokken naar Rowno. Het is mogelijk dat deze overeenkomsten puur toeval zijn en dat de mannen van elkaar verschillen als dag en nacht. Deze scriptie onderzoekt de vraag in hoeverre de motieven en ervaringen van Jacob van den Berg en Huibert de Gier, tijdens de Tweede Wereldoorlog, overeenkomen. Dit onderzoek bevat drie hoofdstukken die gezamenlijk het antwoord op de hierboven gestelde vraag zullen geven. Hoofdstuk één gaat over de NSB. Waarom besloten de mannen lid te worden van de NSB? Wat was hun motivering? Het tweede hoofdstuk gaat over de tocht naar Oost-Europa, de Oost-kolonisatie. Waarom wilden beiden vrijwillig naar de Oekraïne? Wat waren hun verwachtingen? Werden deze waargemaakt of juist niet? In hoofdstuk drie wordt de situatie na de oorlog behandeld. Werden de mannen gearresteerd? Zo ja, hoe verliep hun berechting? Speelde hun vertrek naar het Oosten hier een rol in? Hoe werd er gereageerd door kennissen, vrienden en familie? Tot slot volgt er een conclusie waarin alles nog een keer kort wordt samengevat en de hoofdvraag beantwoord wordt. Voor dit onderzoek maak ik zowel gebruik van primaire als secundaire bronnen. De secundaire bronnen dienen voornamelijk voor het geven van aanvullende, algemene informatie. Helaas is er zeer weinig geschreven over de Nederlandse Oost-kolonisatie. 3 Alleen het boek van David Barnouw1 behandelt dit onderwerp waardoor het lastig is om een uitgebreid beeld of meerdere visies van de Oost-kolonisatie te krijgen. Toch heb ik er voor gekozen dit boek te gebruiken voor mijn onderzoek en neem ik de visie van David Barnouw over. De primaire bronnen in dit onderzoek zijn de dossiers van Jacob van den Berg en Huibert de Gier uit het Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging die te vinden zijn in het Nationaal Archief in Den Haag. Deze dossiers zijn na de oorlog opgemaakt door de Politieke Recherche en werden gebruikt voor de berechting van Van den Berg en De Gier. Bij het gebruik van deze dossiers zal ik echter een kanttekening moeten plaatsen. Het is goed mogelijk dat Van den Berg of De Gier bepaalde zaken hebben verzwegen of afgezwakt om te zorgen voor strafvermindering. De dossiers kunnen dus een vertekend en/of eenzijdig beeld van de gebeurtenissen geven. De primaire bronnen gebruik ik om meer te weten te komen over Jacob van den Berg en Huibert de Gier en de dingen die zij meegemaakt en gedaan hebben. Daarnaast gebruik ik de secundaire bronnen om een algemeen beeld te schetsen en eventueel uitspraken van Van den Berg en De Gier te kunnen onderbouwen of te weerleggen. 1 D. Barnouw, Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers: kolonisatie tijdens de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2004) 4 1. De NSB In dit hoofdstuk komt de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) aan bod. Ik begin met een korte algemene omschrijving van de NSB, om vervolgens dieper in te gaan op de NSB als bondgenoot van de boeren. Daarna wordt het NSB verleden van Jacob van den Berg en Huibert de Gier behandeld. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte conclusie. 1.1 Een nieuwe beweging ontstaat In het voorjaar van 1929 vond er een ontmoeting plaats tussen twee mannen. Achteraf gezien is deze ontmoeting van groot belang geweest. De ontmoeting tussen Anton Adriaan Mussert en Kees van Geelkerken. Dagelijks voerden zij gesprekken over Nederland en het fascisme. Van Geelkerken zag in Mussert de leider van de Nederlandse fascisten en spoorde hem aan deze leiding op zich te nemen.2 Aanvankelijk twijfelde Mussert, maar in 1931 was het dan toch zover. Mussert gaf zijn nieuwe partij de naam ‘Nationaal-Socialistische Beweging’. ‘Nationaal-Socialistisch’ omdat dit volgens Mussert het beste de toekomstvisie van de NSB liet zien: Voor ons, nationaal-socialisten, is het evenzeer een dwaasheid, socialist te willen zijn, zonder een sterk nationaal gevoel, als nationaal te willen zijn, zonder een sterk socialistisch gevoel. Socialistisch, in den waren, den hoogeren zin van het woord, is de drang tot bevordering van het welzijn, van de gehele natie, het doen voorgaan van dit algemeen welzijn, van het nationale belang, boven ieder groeps- of klassebelang. Niet haat en nijd zijn daarbij de leidende factoren, maar het solidariteitsgevoel. Zoowel de burgerlijke als de marxistische klassenstrijd, is ons een gruwel en staat in volkomen tegenstelling tot onzen wil het algemeen welzijn te bevorderen, zonder aanzien des persoons.3 Saamhorigheid, solidariteit en het dienen van het algemeen nationaal belang zijn de kernwoorden binnen de NSB. Het creëren van een volksgemeenschap zou het uiteindelijke doel zijn. Wat er voor nodig is om dit doel, het creëren van een volksgemeenschap, te verwezenlijken werd kort uitgelegd in het Leidend Beginsel: 2 R. te Slaa en E. Klijn, De NSB: Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging, 1931-1935 (Amsterdam 2009) 119 3 Te Slaa en Klijn, De NSB, 125 5 Voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van een volk is noodig een krachtig Staatsbestuur, zelfrespect van de natie, tucht, orde, solidariteit van alle bevolkingsklassen en het voorgaan van het algemeen (nationaal) belang boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het persoonlijk belang.4 1.2 De NSB als bondgenoot van de boeren Nederland is van oudsher al een handelsland. Ook in de agrarische sector is de import en export van agrarische producten erg belangrijk. Toen er in 1920 een crisis ontstond in de landbouw, werd Nederland hier automatisch door getroffen. De hoofdoorzaak van deze crisis lag in de Verenigde Staten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de graanproductie daar enorm verhoogd, na de oorlog werd dit hoge productieniveau in stand gehouden. Het gevolg hiervan was overproductie en de prijzen van graan daalden. De prijzen daalden echter sterker dan de lonen die de boeren aan hun personeel moesten uitbetalen. Op deze manier werden de Nederlandse boeren extra hard getroffen.5 De landbouw was deze crisis nog niet te boven toen er in 1929 opnieuw een crisis uitbrak. Ook deze crisis werd hoofdzakelijk veroorzaakt in de Verenigde Staten. De oogsten in de Verenigde Staten waren in de jaren 1928 en 1929 enorm goed. Daarbij komt dat agrarische producten, zoals graan, geen elastische goederen zijn. Wanneer het aanbod stijgt, zal de vraag niet meestijgen: mensen gaan niet opeens veel meer eten omdat er meer aanbod is. Omdat het aanbod groter was dan de vraag, daalden de prijzen. Dit was alleen al was ongunstig voor de inkomsten van de Nederlandse boeren, maar daarbij namen veel landen protectionistische maatregelen om hun eigen economie te beschermen. Landen sloten hun grenzen voor Nederlandse producten. Voor de Nederlandse boeren, die een groot deel van hun producten exporteerden, was dit een groot probleem.6 De Nederlandse boeren konden hun producten niet meer exporteren, maar de Nederlandse grenzen bleven lange tijd wel open voor de import van goedkopere producten. Pas in 1932, drie jaar na het uitbreken van de crisis, kwam de Nederlandse overheid met crisismaatregelen. Er kwam een ‘Landbouw Crisis Organisatie’ en een 4 Te Slaa en Klijn, De NSB, 126 G. Baltussen, Boerenland in Boerenhand: ideologie en houding van de Nationaal-socialistische Beweging (NSB) ten aanzien van de Nederlandse Landbouw (januari 1933 – mei 1940) (doctoraalscriptie, Utrecht 1977) 7 6 Ibidem, 8-9 5 6 Landbouwcrisisfonds dat boeren van een subsidie voorzag. De ‘Landbouw Crisis Organisatie’ kreeg het monopolie op het invoeren en uitvoeren van landbouwproducten en had een controlerende functie. Dit hield in dat zij moest controleren of de boeren zich aan de genomen maatregelen hielden. Deze controles waren niet populair bij de Nederlandse boeren. Zij vonden dat de controleurs niet genoeg verstand hadden van het boerenbedrijf. Daarbij kwam dat de mensen die werkzaam waren bij de ‘Landbouw Crisis Organisatie’ betaald werden uit het landbouwcrisisfonds, geld dat bestemd was voor de Nederlandse boeren.7 De NSB wierp zich op als de bondgenoot van de agrarische bevolking in Nederland. Op de bestaande politieke partijen konden de landbouwers niet vertrouwen, die behartigden slechts hun eigen belangen. De NSB had de boerenstand wel hoog in het vaandel staan. Tijdens de landdag in 1935 besprak Mussert de thema’s ‘volk’ en ‘bodem’. Kort daarna verschenen in het NSB tijdschrift Volk en Vaderland artikelen met als thema’s ‘bodem’ en ‘bloed’. In deze artikelen werd de boerenstand gezien als ‘één met de bodem van de natie’ en als ‘de levensbron van het volk’.8 Deze thema’s zijn onderdeel van de zogenoemde ‘bloed-en-bodem-gedachte’. Deze gedachte is afkomstig van de Duitse agrarische ideoloog Richard Walther Darré. In 1930 werd hij lid van de NSDAP en stelde hiervoor agrarische programma’s op. Centraal in zijn programma’s staat het ‘Blut-und-Boden’ denken. Volgens deze theorie is er slechts één aspect dat een volk bindt, dat zorgt voor een eenheid en dat is bloed. Zuiver bloed is daarom van belang: wanneer er ander bloed in het volk binnen dringt, wordt de eenheid verbroken. Dit volk, verbonden door bloed kun je niet scheiden van hun land of bodem. In het ‘Blut-und-Boden’ denken zorgt het bloed voor de eenheid van het volk, de boerenstand zorgt voor het volkskarakter.9 De boeren waren volgens Darré het hart van de natie, die voor haar voortbestaan afhankelijk is van de boerenstand. Darré zag het kapitalisme als verwoester van de boerenstand, het zorgde er voor dat boeren van hun land en bodem verwijderd werden. Wanneer er geen boeren meer zouden zijn, zou Duitsland zich niet langer kunnen verdedigen en zou het volgens Darré gedoemd zijn in te storten.10 7 Baltussen, Boerenland in Boerenhand, 5 - 11 Ibidem, 23 9 Te Slaa en Klijn, De NSB, 384-385 10 A. Bramwell, Blood and soil: Walther Darré & Hitler’s ‘Green party’ (Buckinghamshire 1985) 57 8 7 Voor de NSB hadden de boeren ook een belangrijke plaats in de samenleving en werden verheerlijkt. Volgens de NSB visie waren de industrie en de handel niet het belangrijkste voor de economie, dit was de landbouw. In een artikel uit Volk en Vaderland van 25 maart 1933 staat geschreven dat onze eerste en voornaamste levensbehoeften worden verkregen door landbouw, veeteelt en tuinbouw en dat een gezonde boerenstand een eerste voorwaarde is voor een gezonden natie.11 Ook werd er in Volk en Vaderland beschreven dat Nederland leed aan verstedelijking. Alleen ‘zedelijke eigenschappen’, die te vinden waren op het platteland, konden zorgen voor het voortbestaan van het volk. Een volk, waarin de stedelijke bevolking overheerscht en het platteland verdrukt, is een ten ondergang verdoemd volk. […] Een talrijke boerenstand, diep geworteld in den voorvaderlijken bodem, niet afhankelijk van pachtheeren of geldgevers; een landarbeidersstand, die een behoorlijk bestaan geniet en zich bij eenige inspanning tot een eigen bedrijfje kan opwerken, vormen den grondslag van ieder gezond volk.12 Dit idee past goed binnen het fascistische gedachtegoed. Fascisten hadden vaak een hekel aan de grote, nietszeggende steden en hielden er een agrarische utopie op na. Op het platteland waren de wortels van de samenleving te vinden en zij was vrij van de stedelijke conflicten en immoraliteit.13 De landbouwcrisis was een erg belangrijk thema in de persuitgaven van de NSB. In Volk en Vaderland werd er direct kritiek geleverd op de maatregelen die werden genomen door de regering. Volgens de NSB zaten er maar liefst dertien fouten in de landbouwcrisiswet en kon er beter een voorbeeld worden genomen aan de maatregelen in Duitsland.14 De NSB focuste zich expliciet op de landbouwers, dit blijkt uit de artikelen die in Volk en Vaderland hebben gestaan. Een groot aantal hiervan had te maken met de landbouw. In de periode van januari 1933 tot mei 1940 is er haast geen editie van Volk en Vaderland verschenen waarin geen artikel stond dat te maken had met landbouw.15 Het blijft echter de vraag waarom de NSB zich zo richtte op de boerenbevolking van Nederland. Was dit echt vanwege hun ideologische overtuigingen of had het andere 11 Baltussen, Boerenland in Boerenhand, 29 Te Slaa en Klijn, De NSB, 389 13 R. Paxton, The anatomy fascism (New York 2004) 12 14 Baltussen, Boerenland in Boerenhand, 35-37 15 Ibidem, 49 12 8 redenen? Zo hadden de boeren, afgezien van de boerenbonden, geen echte vertegenwoordigers. De socialisten en communisten richtten zich met name op de arbeiders. Wellicht zag de NSB de boeren als een groep waar nog stemmen behaald konden worden? Zeker in het licht van de crisis en de onvrede bij de boeren over de zittende regering en hun maatregelen. 1.3 Van den Berg en de NSB Na het afleggen van de lagere school ging Jacob, zoon van een tuinder, direct aan de slag bij zijn vader in de tuinderij. Waarschijnlijk had hij het hier goed naar zijn zin en wilde hij, net als zijn vader, tuinder van beroep worden. Want naast zijn werk overdag in de tuinderij volgde Jacob ’s avonds nog schriftelijke cursussen. Zo leerde hij in de avonduren bij. Jacob van den Berg kan in zijn jonge jaren dus gezien worden als een ijverig en gemotiveerd persoon: overdag werkte hij, ’s avonds studeerde hij. Zijn studeren werd beloond met een diploma van de tuinbouwavondcursus. Met de ervaringen die Jacob opgedaan had in het bedrijf van zijn vader en met een diploma op zak, besloot hij dat het tijd was om voor zichzelf te beginnen. In Bergschenhoek, Jacobs geboorteplaats, kocht hij in 1929 zijn eigen tuinderij. Dit had natuurlijk het begin moeten zijn van een goed lopend bedrijf en carrière. Jacob had echter het verkeerde moment gekozen om zijn bedrijf te starten. In hetzelfde jaar dat Jacob zijn tuinderij kocht, 1929, brak de wereldcrisis uit. Zoals eerder beschreven trof deze crisis de Nederlandse boeren, die sterk afhankelijk waren van de export, hard. Jacob kon het nog enkele jaren volhouden, maar in 1935 moest hij dan toch zijn bedrijf verkopen. Naar eigen zeggen was dit voor hem een ‘groote slag’.16 Het was in deze tijd dat Jacob van den Berg kennis maakte met NationaalSocialistische lectuur. In deze lectuur werd er volop aandacht geschonken aan de boeren. Er werd kritiek geleverd op het beleid van de zittende regering en de boerenstand werd verheerlijkt. Het is dan ook niet vreemd dat het boerenprogramma van de NSB Jacob direct aanstond. Hij is in 1936 lid geworden van de NSB. Na het moeten verkopen van zijn tuinderij probeerde Jacob werk te vinden in een groentehandel in Rotterdam, maar dit verliep erg moeizaam. Van een kennis van zijn vader kreeg hij een aanbod om voor hem in Duitsland te komen werken. Hij nam dit 16 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR), 1945-1952 (1983), nummer toegang 2.09.09, inventarisnummer 109933 9 aanbod aan en vertrok naar Berlijn. Tweeënhalf jaar heeft hij hier gewerkt als vertegenwoordiger in groenten en fruit. Na deze tweeënhalf jaar viel er daar niet meer zo veel te verdienen en dus kwam Jacob eind 1938 weer terug naar Nederland. Hier bleef hij echter niet lang. Halverwege 1939 vertrok Jacob opnieuw naar het buitenland. Dit keer naar Boedapest, Hongarije. Hier werd een nieuw tuinbouwbedrijf opgericht en hiervan zou Jacob bedrijfsleider worden. Maar opnieuw had hij de omstandigheden tegen zich. Door de oorlog tussen Duitsland en Polen kwam er een einde aan de plannen. Eind 1939 kwam hij weer terug naar Nederland. Dit keer kon hij wel zelf werk vinden. Hij werd correspondent bij de Provinciale Voedsel Commissaris voor Zuid-Holland. Deze commissaris verklaarde na de oorlog dat Jacob van den Berg in die tijd een keurige kerel was die zijn werk uitstekend deed. De commissaris was op de hoogte van zijn politieke overtuiging, maar vertrouwde hem desondanks volkomen. Precies een jaar, tot december 1940, is hij hier werkzaam geweest.17 In die tijd werd hij naar eigen zeggen opgeëist door de leiding van het Agrarisch Front. Zij deelden hem mee dat hij, als NSB’er, voor hun moest komen werken. Zelf verklaarde Jacob voor hun aandrang bezweken te zijn, hij kwam in dienst van het Agrarisch Front en werd daar werkzaam als correspondent. In 1941 werd het Agrarisch Front veranderd in de Nederlandsche Landstand. Tot mei 1943 is Jacob van den Berg hier werkzaam geweest. Op het laatst was hij zelfs hoofd van de afdeling Vorming. Hier verdiende hij 250 gulden per maand. Na een niet zo goed verlopen avontuur in OostEuropa vertrok Jacob van den Berg bij de Landstand. Al in dezelfde maand vond hij nieuw werk, namelijk bij het departement van sociale zaken als adjunct secretaris bij de afdeling loonvorming. Tot 1 januari 1944 is hij hier werkzaam geweest. Na de oorlog verklaarde hij in deze tijd nooit gewerkt te hebben voor de Organisatie Todt (OT). Deze Duitse organisatie hield zich bezig met de enorme Duitse bouwprojecten, waaronder het aanleggen van de Autobahnen. OT maakte hierbij ook gebruik van dwangarbeiders, gevangenen uit concentratiekampen werden gebruikt om het arbeiderstekort op te vullen.18 Waarschijnlijk benadrukte van den Berg dit om aan te geven dat hij niet voor een Duitse instantie gewerkt heeft tijdens de oorlog, in de hoop dat zijn straf dan milder zou zijn. 17 18 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109933 http://www.go2war2.nl/artikel/549/Organisation-Todt.htm 10 Toen hij nog werkzaam was als adjunct secretaris werd hem door de leiding van de NSB een nieuwe functie aangeboden: bureauleider van de afdeling Agrarische Zaken in het hoofdkwartier in Utrecht. Jacob nam dit aanbod aan en begon op 1 januari 1944. Zijn werkzaamheden hier bestonden uit het samenstellen van een cartotheek en een bibliotheek en het onderhouden van contact met de lagere functionarissen in de provincie. Na Dolle Dinsdag, 15 september 1944, ging het gehele hoofdkwartier weg en stond Jacob voor een keuze: of in de Landwacht, of naar Duitsland. Nog in september 1944 vertrok hij met zijn vrouw naar Duitsland. Ze kwamen terecht in Thüringen waar Jacob aan de slag kon in een machinefabriek. Dit werk lag Jacob, tuinder van beroep, totaal niet en hij kreeg het voor elkaar om geplaatst te worden op een landbouwbedrijf in Berlijn. Berlijn werd in die tijd heftig gebombardeerd en Jacobs vrouw Elza, die zwanger was, kon dit niet langer verdragen. Daarom besloten ze in maart 1945 samen de streek te verlaten. Opnieuw kon Jacob aan de slag op een landbouwbedrijf, dit keer in Oldenburg. Hier is Elza vijf weken te vroeg bevallen en hebben ze de capitulatie meegemaakt. Op het moment dat hun zoontje oud genoeg was om te reizen, half september 1945, hebben ze aan de Engelse autoriteiten toestemming gevraagd om terug te keren naar Nederland. Ze werden verwezen naar het doorgangskamp in Lübeck, waar ze eind september naartoe zijn gegaan. In dit kamp is hun half jaar oude zoontje overleden aan difteritis. Op 29 december 1945 zijn beiden gerepatrieerd. In Glanerburg zijn ze aangehouden en in Enschede gedetineerd.19 Jacob van den Berg verklaarde na de oorlog lid te zijn geworden van de NSB omdat het boerenprogramma van de NSB hem aanstond. Gezien zijn verleden als tuinder en het mislukken van zijn eigen tuinderij, lijkt deze verklaring hout te snijden. Ook zijn latere werkzaamheden lijken zijn verklaring te onderstrepen. Veel van zijn werkzaamheden hadden te maken agrarische zaken en niet zozeer met ideologische overtuiging of raciale zaken. Zijn vroegere werkgever, de Voedselcommissaris voor Zuid-Holland, verklaarde ook na de oorlog dat hij Jacob volledig vertrouwde en hem een nette kerel vond, terwijl hij destijds op de hoogte was van Jacobs NSB lidmaatschap. Steeds probeerde Jacob van den Berg ook werk te zoeken in tuinderijen, werk dat bij hem paste.20 19 20 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109933 Ibidem 11 1.4 De Gier en de NSB Ook Huibert de Gier is van huis uit bekend gemaakt met het boerenbedrijf. Tot zijn negentiende jaar was hij werkzaam op de ouderlijke boerderij. In de jaren daarna heeft hij nog tal van baantjes gehad in de land- en tuinbouw. In 1932 is hij lid geworden van de Nationaal Socialistische Nederlandse Arbeiders Partij (NSNAP). Hij verklaart dit gedaan te hebben omdat hij gedreven werd door armoede. Destijds woonde hij in Wassenaar en hier werd de NSNAP in 1935 ontbonden, Huibert hield automatisch op lid te zijn. Hij heeft er dus niet bewust voor gekozen om zijn lidmaatschap op te zeggen. Door de groepsleider van de NSB in Voorschoten werd Huibert overgehaald om lid te worden van de NSB. In 1936 werd hij sympathiserend lid van de NSB. Verder geeft Huibert de Gier geen verklaring waarom hij lid is geworden van de NSB. Alleen dat hij werd overgehaald. Over het boerenprogramma van de NSB spreekt De Gier, in tegenstelling tot Van den Berg, totaal niet. Dit zal dus geen rol hebben gespeeld in zijn overweging om lid te worden. Wellicht had het meer te maken met ideologische overtuiging, aangezien De Gier eerder lid was van de NSNAP. Ook dit was een NationaalSocialistsche partij. Al in 1937 moet hij als sympathiserend lid bedanken. Opnieuw niet uit vrije wil, dit keer vanwege financiële moeilijkheden. De Gier heeft dus niet zijn lidmaatschap opgezegd omdat hij tot inkeer was gekomen. Dit blijkt ook uit zijn verdere werkzaamheden.21 In juli 1940 meldt hij zich bij de Duitsers in Zeist om voor hen als chauffeur te werken. Met een vrachtwagen moest hij stenen naar het vliegveld in Eindhoven brengen. Ongeveer een half jaar heeft hij voor de Duitsers gewerkt. Daarna zat hij zonder werk en kreeg hij enige tijd voorschotten van het Maatschappelijk Hulpbetoon. Totdat hij voor de Haagsche Luchtbescherming moest gaan werken. Huibert kreeg namelijk geen steunuitkering omdat hij een erfenis van negenduizend gulden bezat. Tot oktober 1941 is hij bij de Haagsche Luchtbescherming werkzaam geweest. In november 1941 heeft hij zich vrijwillig gemeld bij de Wachtdienst Niedersachsen. Dit deed hij omdat hij hier meer geld kon verdienen. Huibert kreeg een uniform en een wapen en is op transport gesteld naar Frankrijk. In de plaats Cherbourg moest hij langs de kust een fort bewaken. Dit heeft hij gedaan tot januari 1942. De instelling daar werd toen opgeheven en het personeel overgeplaatst. Huibert kon echter niet mee omdat hij 21 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR), 1945-1952 (1983), nummer toegang 2.09.09, inventarisnummer 109704 12 te ziek was. Pas in april 1942 heeft hij zijn ontslag gekregen en is hij teruggekeerd naar Nederland. Eenmaal terug in Nederland ging Huibert weer aan de slag bij de Luchtbeschermingsdienst, totdat hij in november 1942 werd ontslagen wegens ongeschiktheid. Hierna meldde De Gier zich aan bij de Sammelverwaltung für feindlicher Hausgeräte en werd aangenomen. Deze organisatie haalde huizen van ‘vijanden’ leeg. De inboedels werden gebruikt door Duitsers of geveild. De Gier kreeg het toezicht op de ontruiming van huizen. Tot 15 januari 1943 heeft hij dit gedaan en heeft vervolgens enkele weken gewerkt als wachtman voor Organisatie Todt. Bewapend met een geweer moest hij de garages van de OT bewaken. Na die paar weken werkzaam geweest te zijn als wachtman, meldde hij zich vrijwillig aan om uitgezonden te worden naar het oosten van Europa. Na ongeveer een half jaar kwam hij terug naar Nederland en werd in september 1943 verplicht door de Arbeidsbeurs tewerk gesteld bij het Reichsverkehrsministerium in Berlijn. In mei 1944 werd hij daar afgekeurd en keerde terug naar Nederland. Door de Arbeidsbeurs werd hij verwezen naar het bureau van de Lijfwacht van Mussert. Drie dagen, tot het aanbreken van Dolle Dinsdag, heeft de Gier hier als tuinman gewerkt. Vervolgens heeft hij nog een maand bij een rijwielhandel in Den Haag gewerkt. Tot de bevrijding in mei 1945 heeft hij geleefd van het geld dat op zijn spaarbankboekje stond. Het lijkt waarschijnlijk dat Huibert de Gier lid is geworden van de NSB uit ideologische overtuiging. Eerder was hij namelijk al lid van de NSNAP. Over het boerenprogramma, dat Van den Berg als verklaring van zijn lidmaatschap opgaf, spreekt De Gier niet. Na de oorlog verklaart De Gier tijdens de bezetting niet lid te zijn geweest van de NSB. Dit klopte, al in 1937 was hij geen lid meer. Dit had echter een praktische oorzaak en tijdens de bezetting had hij zeker nog sympathie voor de NSB. De Gier gaf toe dat hij tijdens de bezetting enkele keren een NSB-insigne heeft gedragen. Zelf beweerde hij dit voor de grap gedaan te hebben. Ook heeft er uit het raam van zijn woning een NSB vlag gehangen. De Gier verklaarde dat zijn zoontje dit gedaan had op het moment dat hij zelf niet thuis was. Er was dus wel een NSB vlag in huis, anders zou zijn zoontje de vlag ook niet uit het raam gehangen kunnen hebben. Het zoontje dat overigens ook lid was van de Hitler-Jugend. De Gier was ook in het bezit van foto’s en NSB-boekwerken, die hij naar eigen zeggen gevonden en bewaard had. Ook was hij in het bezit van een briefkaart met het portret van Hitler erop en werd het blad Volk en 13 Vaderland regelmatig bij hem thuis bezorgd. Ook zijn vrouw werd ervan verdacht sympathiserend lid van de NSB te zijn geweest. Huibert de Gier kan dus tijdens de bezetting wel degelijk in verband worden gebracht met de NSB, ondanks dat hij officieel geen lid meer was. Ook heeft hij zich vrijwillig bij de Duitse instanties gemeld om voor hen te werken. Dit deed hij naar eigen zeggen omdat hij hier meer geld kon verdienen. Huibert de Gier zou dus gehandeld kunnen hebben uit ideologische overtuiging en opportunisme.22 1.5 Conclusie Zowel Huibert de Gier als Jacob van den Berg zijn in 1936 lid geworden van de NSB. De Gier, naar eigen zeggen, zonder echte reden en Van den Berg omdat het boerenprogramma hem aanstond. Omdat de Gier slechts tot 1937 lid van de NSB is geweest, heeft hij nooit echt voor de NSB gewerkt. Dit in tegenstelling tot Jacob van den Berg, die ook tot het eind lid is gebleven van de NSB. Toch bleef De Gier wel sympathie behouden voor de NSB. Ook heeft hij vrijwillig gewerkt voor verschillende Duitse instanties, zoals Organisatie Todt en de Sammelverwaltung für feindlicher Hausgeräte. Van den Berg heeft in Nederland niet gewerkt voor Duitse instanties. Wel zijn beiden een periode werkzaam geweest in Duitsland. De Gier heeft verschillende banen gehad en het lijkt alsof het hem niets uitmaakte waar hij werkte, als hij maar geld kon verdienen. In tegenstelling tot Van den Berg die graag werkzaam wilde blijven in de landbouw. De Gier lijkt dus gehandeld te hebben uit opportunisme, maar ook uit ideologische overtuiging. Hij bleef sympathie voor de NSB behouden en werkte vrijwillig voor Duitse instanties. Ook was hij al eerder lid van de NSNAP. Van den Berg lijkt minder gehandeld te hebben uit ideologische overtuiging. Hij heeft zich in Nederland niet ingelaten met de Duitsers en bleef zich vrijwel altijd bezig houden met de landbouw, zijn reden tot lidwording van de NSB. 22 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109704 14 2. Het oosten In dit hoofdstuk wordt Oost-Europa behandeld. Ten eerste wordt er uitgelegd wat Oostkolonisatie precies inhoudt. Zoals al in de inleiding is verteld, is er zeer weinig literatuur te vinden over de Oost-kolonisatie. Het boek van David Barnouw is het enige boek dat geheel over dit onderwerp gaat. Voor de informatie in dit hoofdstuk heb ik gebruik gemaakt van dit boek en heb ik de visie van David Barnouw overgenomen. Na de Oostkolonisatie komen de ervaringen van Huibert de Gier in het Oosten aan bod. Daarna de ervaringen van Jacob van den berg in het Oosten. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte conclusie. 2.1 Oost-kolonisatie Op 22 juni 1941 vielen Duitse troepen de Sovjet-Unie binnen. Al snel bleek dat er in de veroverde gebieden niet alleen soldaten nodig waren, maar ook arbeiders en boeren. Er waren mede Germanen nodig om naar deze gebieden de Europese cultuur te brengen en om een bijdrage te leveren aan de Duitse oorlogseconomie. Dit kon natuurlijk niet overgelaten worden aan de daar levende Untermenschen. Slechts vijf dagen na de inval werd er door Seyss-Inquart, de Rijkscommissaris van Nederland, een oproep gedaan aan alle Nederlanders (behalve de Joden) om hun blik naar het oosten te richten. Hij benadrukte hierbij dat Nederlanders al honderden jaren geleden naar het Oosten emigreerden en dat dit nooit was gestopt. De Nederlanders moesten daar de Europese cultuur brengen en ook hadden ze de kans om mee te bouwen aan de toekomst van hun kinderen.23 De Nederlandse landarbeiders werden volgens Barnouw neergezet en aangesproken als echte pioniers: goede Nederlanders die op avontuur zouden gaan naar het beloofde land. In het Oosten lag een uitgestrekt en vruchtbaar land op hun te wachten. Met kilo’s graan zouden zij terug keren naar Nederland. De werkelijkheid bleek minder rooskleurig: Een ideaal als boer kun je gerust laten varen. Het is alleen maar een middel om ons hier te krijgen24, schreef één van de eerste oostgangers. De leef- en woonomstandigheden waren meestal slecht, vaak werd er van roofhandel geleefd en was er ook nog de angst voor de partizanen. 23 24 Barnouw, Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers, 22-24 Ibidem, 26 15 De meer gestructureerde uitzendingen naar het oosten vonden plaats vanaf juni 1942 toen de Nederlandsche Oost Compagnie (NOC) werd opgericht. De leider van de NOC werd Meinoud Marinus Rost van Tonningen en hij had grootse plannen. De Nederlanders waren in het bezit van een pioniersgeest en hadden al veel ervaring met kolonisatie. Deze ervaringen moesten volgens Rost van Tonningen ingezet worden in het Oosten. Hier moesten de Nederlanders een kolonie stichten, net zoals zij dit gedaan hadden met Nederlands-Indië. Deze kolonie was inmiddels veroverd door de Japanners en Nederland had een nieuwe kolonie nodig voor levensruimte. Regelmatig stonden in dagbladen ‘historische’ artikelen over vroegere Nederlandse Oost-pioniers.25 De Nederlanders werden neergezet als mensen met pioniersbloed en die niet anders konden, op grond van het verleden moest de kolonisatie doorgaan: Bij den wederopbouw van Europa eischen wij de rol op, waarop wij op grond van ons verleden recht hebben, waartoe datzelfde verleden ons onafwijsbaar verplicht!26 Naast het levensruimte aspect zou ook het nationale belang gediend zijn bij de Oost-kolonisatie. Wanneer de Nederlanders zich gedurende de oorlog al loyaal en als Germaanse pioniers zouden opstellen, zou Nederland na de oorlog, die Duitsland zou winnen, een goede positie verkrijgen. Dus moesten er zoveel mogelijk boeren, tuinders, vissers, turfstekers, timmerlieden, automonteurs etc. naar het oosten vertrekken. 2.2 De Gier in Rowno Huibert de Gier besloot ook om zijn geluk in het Oosten te beproeven. Vrijwillig meldde hij zich aan op het kantoor van de NOC in Den Haag. Na de oorlog verklaarde hij dit om twee redenen gedaan te hebben. Ten eerste verklaarde hij zijn beroep als tuinman terug te willen hebben. Zijn tweede reden om zich vrijwillig naar het Oosten te laten uitzenden was een financiële. Eerder had de Gier voorschotten gekregen van het Maatschappelijk Hulpbetoon en deze moest hij terug betalen. Nu vraag ik mij af of het voor het terug betalen van de voorschotten noodzakelijk was dat de Gier zich naar het Oosten liet uitzenden. Kon hij de voorschotten niet terug betalen met zijn erfenis van 9000 gulden? Wat was hiermee gebeurd? Op 15 maart 1943 was het dan zover, De Gier werd uitgezonden naar Rowno. Rowno is een plaats in de Oekraïne. Veel Nederlandse boeren vertrokken naar de 25 26 Barnouw, Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers, 26-31 Ibidem, 31 16 Oekraïne, het uitgestrekte land waar volop koren verbouwd zouden kunnen worden. De boeren die naar de Oekraïne vertrokken, verbleven vaak eerst een korte periode op een scholingsbedrijf .27 De Gier is ook eerst op een scholingsbedrijf werkzaam geweest, op 3 april 1943 is hij pas echt in dienst genomen: Nach erfolgreichem Abschluß des Lehrganges in Rohachew werden Sie mit Wirkung von 3.4.43 ab in die Dienste der Landbewirtschaftungsgesellschaft Ukraine m.b.H. Übernommen.28 Tot augustus 1943 heeft hij als Obergärtner op landgoed Meschyritsch, in de nabijheid van Rowno, gewerkt. Hiervoor ontving hij een bedrag van RM 6,75 per dag. Zijn vrouw ontving RM 350 per maand, plus RM 100 kindertoeslag per maand. Toch was de situatie in het Oosten vaak niet zo rooskleurig als er in Nederland werd voorgesteld. De omstandigheden waren er zeer primitief, er was gevaar van de partizanen en veel Nederlanders waren niet erg te spreken over hun Duitse ‘Oberbazen’ en wilden graag terug naar Nederland.29 Ook de Gier vertrok al snel uit het Oosten. Na slechts een half jaar in de Oekraïne te zijn geweest nam hij zijn ontslag. Niet omdat hij het niet kon vinden met zijn Duitse superieuren. Van hen kreeg de Gier zelfs bescherming op zijn tocht van Meschyritsch naar Rowno: … ersucht dem Reisenden unterwegs keine Schwierigkeiten zu machen und notigenfalls Schutz und Hilfe zu gewahren.30 De reden van zijn vertrek is niet geheel duidelijk. Na de oorlog verklaarde hij zijn ontslag te hebben genomen omdat hij geen loon uitbetaald kreeg. In zijn ontslagbrief van 14 augustus 1943 verklaarde hij echter het volgende: Er ist enttauscht über die heutigen Arbeitsmöglichkeiten, keine Arbeiter stehen ihm zur Verfügung, keine Transportmitteln um die Erzeugnisse abzuführen, kein Lager zur Aufbewahrung, sodass was er noch geschafft hat um sonst gewesen ist. Er meint in dieser Verhältnisse nicht weiter arbeiten zu können und möchte sich lieber aufs neue in seine Heimat nützlich machen.31 Een andere Nederlander in Rowno, die de Gier daar had leren kennen, verklaarde na de oorlog dat de Gier vertrok vanwege het gevaar.32 27 Barnouw, Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers, 126 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109704 29 Barnouw, Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers, 130 -131 30 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109704 31 Ibidem 32 Ibidem 28 17 2.3 van den Berg in Rowno Op 13 februari 1943 vertrok ook Jacob van den Berg naar de Oekraïne. Zijn reden van vertrek verschilt van die van De Gier. De Gier wilde echt aan de slag in Rowno, in de hoop daar zijn geld te kunnen verdienen. Van den Berg werd door de Landstand, al dan niet op eigen initiatief, uitgeleend aan de NOC. Als secretaris van de landbouwdeskundige De Waard werd hij meegestuurd naar de Oekraïne. Zijn werkzaamheden daar bestonden uit het doen van bodemonderzoek en het bekijken van de situatie daar. Om er zo achter te komen of er mogelijkheden waren voor emigratie van Nederlandse boeren.33 De sfeer in Rowno was volgens Van den Berg erg geladen en de verhoudingen waren, volgens hem en vele andere boeren, niet zoals ze zouden moeten zijn. Al snel kwam Van den Berg erachter waarom de sfeer zo gespannen was. Een groepje mensen in Rowno had zich tegen De Waard gekeerd en wilde hem eruit werken. Het eerste bedrog was het vermeende telegram uit Holland, waarbij De Waard dringend verzocht werd over te komen. In Holland aangekomen bleek dat geen telegram was verzonden. Bij zijn terugkomst constateerde De Waard, dat zijn assistenten aan de boeren volop wodka hadden gegeven, waardoor eenige avonden sommigen in dronkenschap verkeerden. De Waard was hierover terecht zeer verbolgen en heeft toen drastische maatregelen genomen. 34 Hierna startte er volgens Van den Berg iets wat veel weg had van een fluistercampagne, dit alles om De Waard weg te werken: Bij zijn terugkomst op Dinsdag 9 maart had de Koning een listig plan bedacht. De Waard moest door allen als ziek en onbruikbaar voor Rusland gedoodverfd worden. Hij begon met mij ‘Zeg, ik geloof, dat als De Waard hier nog langer blijft, dat hij dood gaat. Heb je wel gezien hoe beroerd hij er uit ziet?’ Een uur later komt Janssen bij me met: ‘De Waard ziet er uit of hij morgen den hoek omgaat. Dat de kerel toch niet naar Holland gaat.’ ’s Middags onder het koffiedrinken fluistert Waal mij toe: ‘heb je vanmorgen De Waard nog gezien? Wat ziet hij er uit zeg! Rijp voor Holland man, ’t is hier niets voor hem.’35 33 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 10993 Ibidem 35 Ibidem, namen zijn gefingeerd. 34 18 Van den Berg doorzag wat er gebeurde in Rowno: Het is om krankzinnig te worden. Het spel wordt overigens voortreffelijk gespeeld. Ongeveer anderhalf uur na zijn aankomst deelt Pietersen aan De Waard mede, dat hij een telefoontje uit Berlijn heeft aangenomen, waarbij De Waard verzocht werd zoo spoedig mogelijk naar Holland te komen. Voor niemand is het nu meer vreemd, als De Waard na eenige dagen gaat.36 Van den Berg wilde niet meehelpen aan het wegwerken van De Waard. Hij kende De Waard persoonlijk en zag hem als een uitstekende boer, met een goede staat van dienst. De Waard was volgens Van den Berg de uitgelezen persoon om het scholingsbedrijf in Rowno te leiden. Omdat Van den Berg de kant van De Waard koos, moest ook hij het veld ruimen. Een maand is Van den Berg in het Oosten geweest, in Rowno. Hierna keerde hij, zonder toestemming, terug naar Nederland. Dit omdat een groepje mensen hem weg wilde hebben en omdat hij de problematiek rond De Waard aan wilde kaarten. Over zijn bevindingen heeft hij een rapport geschreven en een brief aan de heer Krantz, directeur van de NOC. Dit viel niet in goede aard. Het werd Van den Berg hoogst kwalijk genomen en hij mocht niet langer werkzaamheden voor de NOC uitvoeren. Wellicht om zijn ontslag voor te zijn, nam van den Berg op 30 april 1943 ontslag bij de Landstand. In zijn ontslagbrief schreef hij ontslag te nemen in verband met het vinden van een nieuwe werkkring.37 2.4 Conclusie Dat de situatie in het Oosten niet zo rooskleurig was als in Nederland werd gepropageerd, ondervonden ook Huibert de Gier en Jacob van den Berg. Beiden vertrokken naar Rowno en kwamen teleurgesteld terug. De Gier vertrok na een half jaar in het Oosten te zijn geweest, van den Berg hield het slechts een maand uit. Hier houden echter de overeenkomsten tussen de twee mannen op. Zij hadden een verschillende reden voor vertrek naar het oosten. Waar De Gier vertrok om als tuinder in het Oosten aan de slag te gaan, had van Den Berg een meer observerende functie. Beiden waren dan teleurgesteld over hun verblijf in het oosten, maar dit had verschillende oorzaken. Van den Berg was teleurgesteld in de (Nederlandse) mensen die in Rowno werkzaam waren. 36 37 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 10993, namen zijn gefingeerd. Ibidem 19 Hij was het niet eens met het spelletje dat daar door sommigen gespeeld werd, om de Waard eruit te werken. Over de slechte arbeids- en leefomstandigheden heeft hij niets gemeld. Terwijl dit voor De Gier één van de mogelijke redenen voor zijn vertrek uit het Oosten was. In een eerste oogopslag lijken de twee mannen veel met elkaar gemeen te hebben: twee landbouwers die vertrekken naar Rowno en na korte tijd teleurgesteld terugkeren naar Nederland. Maar wanneer je de Gier en van den Berg beter bestudeert, blijken er grote verschillen te zijn tussen hun ervaringen in het Oosten. 20 3. Na de oorlog Het laatste hoofdstuk gaat over de situatie in Nederland na de oorlog. Wat gebeurde er met de ‘landverraders’ en ‘foute’ Nederlanders? Hoe werden zij berecht en gestraft? Hoe verging het Jacob van den Berg en Huibert de Gier na de oorlog? Op deze vragen wordt in dit hoofdstuk een antwoord gegeven. 3.1 Nederlandse kampen Na de oorlog werd er geprobeerd de ‘foute’ Nederlanders zo snel mogelijk op te sporen en bijeen te brengen in kampen. Dit zorgde voor een nogal chaotische situatie. Er werd geen degelijk onderzoek gedaan en daarom werden mensen haast willekeurig opgepakt. In alle ijverigheid werd er in Rotterdam zelfs een honderdvier jarige vrouw verhoord. Dit omdat NSB-burgermeester Müller haar persoonlijk gefeliciteerd had met haar honderdenderde verjaardag.38 Naar schatting hebben vier tot vijf duizend mensen na de oorlog onschuldig in kampen opgesloten gezeten. In 1953 kwam de regering met een schadevergoedingsregeling voor deze mensen. Per dag, die zij onterecht in een kamp doorbrachten, kon een vergoeding van maximaal acht gulden uitgekeerd worden. Ook misgelopen inkomsten, advocaatkosten en ontstane (zenuw) ziekte door detentie werden vergoed.39 Ook hielden verschillende organisaties zich bezig met het opsporen van ‘landverraders’. De Binnenlandse Strijdkrachten, Politieke Opsporingsdienst en de Politieke Recherche Afdelingen zijn voorbeelden van organisaties die zich bezig hielden met het opsporen van ‘foute’ Nederlanders. Zij werkten totaal niet samen, er was zelfs rivaliteit tussen hen. Het kwam voor dat mensen door de ene organisatie gezocht werden, door de andere organisatie werden opgepakt en zij ‘hun’ gevangene niet wilde afstaan. Organisaties stichtten hun eigen ‘kampjes’ waar ze anderen niet in toelieten.40 De ijverige arrestatiewoede kort na de oorlog, zorgde ervoor dat er in augustus 1945 in totaal 90.000 mensen in naar schatting 150 tot 180 kampen opgesloten zaten. In de volgende jaren daalde dit aantal al snel en in 1949 sloot het laatste kamp haar deuren.41 Over de behandeling van arrestanten in de kampen zijn de Nederlanders kort na de oorlog niet erg te spreken. Eten was in de periode na de oorlog een hot issue. Nog 38 K. Groen, Landverraders wat deden we met ze? Een dokumentaire over de bestraffing en berechting van NSB-ers en kollaborateurs en de zuivering van pers, radio, kunst, bedrijfsleven na de tweede wereldoorlog (Baarn 1974)60 39 Ibidem, 85 40 Ibidem, 60 41 Ibidem, 59 -61 21 steeds was eten schaars en de ‘gewone’ Nederlanders vonden dat die ‘foute’ Nederlanders in de kampen te zacht behandeld werden, alsof ze in een vakantieoord zaten. Zo zouden ze het wel met wat minder eten kunnen doen. Uithongering was niet nodig, de Nederlandse kampen hoefden niet op de Duitse kampen te lijken, maar zolang er nog kaas op het menu stond kon het allemaal wel wat minder! De behandeling van de ‘foute’ Nederlanders zou wel wat strenger kunnen. Over deze te zachte behandeling werd uitgebreid bericht in de kranten, over de nadelige aspecten van het kampleven een stuk minder. Toch deden er steeds meer geruchten de ronde over de slechte leefsituatie in de kampen, meer en meer mensen raakten verontrust. Deze ongerustheid bleek niet voor niets te zijn. In januari 1946 legden Nederlandse Kamerleden onaangekondigd een bezoek af aan de kampen. Hiervan deden zij het volgende verslag: …De barakken zijn zo schrikbarend volgestopt, dat daartegen ernstig bezwaar gemaakt moet worden. … Bijzonder slecht is ook De Harskamp. Het voor gedetineerden bestemde gedeelte bestaat hoofdzakelijk uit oude paardestallen met ongelijk gebleven plaveisel op de grond, zeer donker, doch tevens zeer vochtig. Tot voor kort ontbrak hier ook electrisch licht. 42 Ook voedsel was zeker onvoldoende in de kampen. In Rotterdam kreeg een gevangene 500 kcal per dag binnen. Dit terwijl mensen, vooral mannen, toch wel zo’n 2500 kcal per dag nodig hebben. Medici drongen dan ook aan op een verhoging van het rantsoen. Doordat er veel mensen in een kleine ruimte zaten, was het ook met de hygiëne slecht gesteld. Om nog maar te zwijgen over de mishandelingen binnen de kampmuren.43 Er waren na de oorlog ook geen vastgestelde regels voor zowel de gevangenen als de kampbewakers. Regels mochten de kampcommandanten zelf opstellen. Anderhalf jaar na de bevrijding, op 11 november 1946, kwamen er dan toch uniforme regels voor de kampen: Mannen en vrouwen moeten in aparte kampen zitten, gedetineerden moeten werken, maar niet langer dan 8 ½ uur per dag. Ze krijgen een matig loon en hebben ’s zondags vrij. Eenmaal per maand mogen ze bezoek ontvangen, één brief schrijven en er één ontvangen. 44 42 Groen, Landverraders wat deden we met ze?, 67 Ibidem, 61-68 44 Ibidem, 69 43 22 Hierna verbeterde de situatie. In het begin waren de kampen ook zo vol dat er geen goed toezicht gehouden kon worden. Bewakers waren vaak niet geschikt, maar konden niet ontslagen worden omdat ze nodig waren om de enorme hoeveelheid arrestanten te bewaken. In november 1947 waren er nog maar 37 kampen over, met door de massale vrijlatingen nog maar 18.586 gevangenen. Nu was er wel voldoende personeel, dat ook aan een psychologische test onderworpen werd. Hierdoor en door de opgestelde regels verbeterde de situatie in de kampen aanzienlijk. In het najaar van 1946 gaat arbeid ook deel uitmaken van de reclassering van de kampbewoners. Er werd gekeken of gevangenen konden werken en wat voor functies ze voor de oorlog hadden. Sommige gevangenen leerden een vak of werden hergeschoold. NSB’ers werden vanaf die tijd niet meer gebruikt om de vuile karweitjes op te knappen. Zo moest Van Geelkerken, plaatsvervangend leider van de NSB, eerder nog met zijn blote handen lijken opgraven op de Waalsdorpervlakte.45 3.2 Berechting In Nederland is er direct na de oorlog geen plaats geweest voor nuancering: fout is fout en goed is goed. Volgens Chris van der Heijden, auteur van het boek ‘Grijs verleden’46, is dit fenomeen te wijten aan drie fases die ontstonden na de oorlog. In de eerste fase, ook wel de wilde fase genoemd, heerste er nog veel en heftige wraakgevoelens onder de Nederlanders. Iedereen die in welke vorm dan ook gecollaboreerd had, moest gestraft worden. Daarna in de tweede fase, de fase van de wederopbouw, wilde iedereen de oorlog zo snel mogelijk vergeten. Niet meer terug kijken naar het verleden: Nederland richtte zich op de toekomst. In de derde fase, vanaf de jaren zestig, was er volgens Van der Heijden helemaal geen plaats meer voor nuancering. Vanaf die tijd werd de Tweede Wereldoorlog met name geassocieerd met de Jodenmoord.47 Ook Peter Romijn heeft het in zijn boek ‘Snel, streng en rechtvaardig’48 over verschillende fases in de naoorlogse Nederlandse samenleving. De eerste fase noemt ook hij de wilde fase. Tijdens en vlak na de bevrijding waren wraakgevoelens aanzienlijk 45 Groen, Landverraders wat deden we met ze?, 69-70 C. Van der Heijden, Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001) 47 Ibidem, 356 48 P. Romijn, Snel, streng en rechtvaardig: politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders 1945-1955 (Houten 1989) 46 23 aanwezig. Iedereen die had samengewerkt met de Duitsers moest gestraft worden en uit het maatschappelijk leven verwijderd. De woede en wraakgevoelens die heersten onder de ‘goede’ Nederlanders werden ook nog eens aangewakkerd door de Nederlandse regering in Londen, zij beloofde via de radio een snelle, strenge en rechtvaardige berechting; wij vangen hen allen49, verkondigde de minister van justitie in september 1944. In bevrijd Nederland werd deze verkondiging letterlijk opgevat. Een arrestatiewoede, en de daarbij behorende chaos, ontstond. Het Militair Gezag had in deze periode nog de leiding en moest voorkomen dat burgers het recht in eigen hand namen. Dit is niet geheel gelukt. Mensen die als landverrader werden gezien, werden gepest, mishandeld en kaalgeschoren. Een waar bloedbad, zoals in bijvoorbeeld Frankrijk en BelgiŃ‘ het geval was, is in Nederland niet ontstaan.50 Wat wel ontstond was een arrestatiewoede, om zo bestaande wraakgevoelens te uiten. Duizenden Nederlanders werden, zoals in de vorige paragraaf besproken is, vastgezet in kampen waar de situatie vaak niet al te best was. Het volstromen van de kampen en de ‘wilde’ arrestaties leidde tot een administratieve chaos. Ruim 450.00 dossiers werden er aangelegd ten behoeve van de bijzondere rechtspleging. Behalve de Nederlanders die in eigen land al gearresteerd waren, was er natuurlijk ook nog een grote groep Nederlanders die, na de capitulatie van Duitsland, terugkeerde vanuit het Oosten. Hierbij bleek het om ruim 70.000 personen te gaan.51 De situatie liep uit de hand. Te veel mensen waren gearresteerd en van hen was er vaak geen, of een uiterst beperkt dossier opgesteld. Een heldere scheidingslijn tussen ‘goed’ en ‘fout’ bleek in de realiteit niet te bestaan. De collaborateur bestond niet. Mensen hadden gecollaboreerd uit verschillende redenen: angst, avontuur, ideologische overtuiging, persoonlijke omstandigheden etc. Er bleken dus verschillende factoren te zijn die tot verschillende mate van collaboratie hadden geleid. Het beeld van de ‘foute’ Nederlander was dus niet juist, ‘foute’ Nederlanders waren er in allerlei soorten en maten. Ook leidde de arrestatiewoede uit de eerste periode tot chaos: verdwenen dossiers, volgelopen kampen etc. Dit alles verminderde met de ingang van de tweede fase, volgens Romijn de ordelijke fase. Deze begint wanneer de regering –Schermerhorn- Drees het gezag overneemt van het Militair 49 Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 9 Ibidem, 163 51 Ibidem, 164 50 24 Gezag. Deze regering trad aan in juni 1945. De reguliere bestuurders moesten het weer voor het zeggen hebben en de normale regels van de Nederlandse rechtsstaat zouden weer van kracht zijn. Emoties mochten niet langer de boventoon voeren. In plaats van een wild karakter moesten de procedures vanaf die tijd een meer ordelijk karakter hebben. Dat kon alleen op dit tijdstip gebeuren omdat vanaf toen de eerste wraakgevoelens en de bevrijdingsroes weer wat weggezakt waren.52 Om voor een ordelijk verloop van de procedures te zorgen, werden er op 12 juni 1945 vijf Bijzondere Gerechtshoven ingesteld. Naast de Bijzondere Gerechtshoven kende Nederland ook negentien Tribunalen. Aanvankelijk had de Nederlandse regering een snelle, strenge en rechtvaardige rechtspraak beloofd. In de realiteit verliep het echter totaal anders. Door de massale arrestaties, de volgelopen kampen en de administratieve chaos die daarmee gepaard ging, kon de belofte van de regering niet waargemaakt worden.53 De situatie zou pas minder chaotisch worden wanneer er grote aantallen mensen vrijgelaten zouden worden. Pas dan zou de berechting sneller en ordelijker kunnen verlopen. De vrijlating van een groot aantal ‘lichte gevallen’ werd mogelijk gemaakt door het Besluit Politieke Delinquenten uit 1945. Toch ontstonden er niet direct massale vrijlatingen. Dit duurde nog minstens een half jaar. Niet iedereen kon natuurlijk bestempeld worden als ‘licht geval’. Hoe een zaak afgehandeld werd, werd beslist door de vijf procureurs-fiscaal die werkzaam waren bij de Bijzondere Gerechtshoven. Aan de hand van het dossier, samengesteld door de politieke recherche, werd er besloten hoe de zaak af te handelen. Dit kon op drie verschillende manieren gebeuren: een verdachte moest terecht staan voor het Bijzonder Gerechtshof, de zaak werd door een Tribunaal behandeld of (voorwaardelijke) invrijheidsstelling plus buitenvervolgingstelling. ‘Lichte gevallen’ die zich als een ‘goede’ Nederlander gedroegen, konden voor dit laatste in aanmerking komen.54 Daarbij konden ook nog een aantal andere voorwaarden worden opgelegd: Ondertoezichtstelling; verbod om met bepaalde personen om te gaan, lid te worden van bepaalde verenigingen of bepaalde vergaderingen bij te wonen; de verplichting bepaalde arbeid te verrichten, zich regelmatig bij de politie te melden, of te verblijven op een door Justitie aan te 52 Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 109 - 110 Ibidem, 168 54 Ibidem, 199 - 200 53 25 wijzen plaats. De vrijgelatene kon ook worden verplicht een waarborgsom te storten, een boete te betalen of afstand te doen van bepaalde goederen. Bovendien kon het vermogen van een betrokkene na vrijlating nog enige tijd onder beheer gesteld blijven. 55 Vrijgelatenen waren dus niet meteen totaal vrij. 3.3 Van den Berg na de oorlog Na de Duitse capitulatie besloot Jacob van den Berg samen met zijn vrouw terug naar Nederland te keren. Op 29 december 1945 zijn beiden gerepatrieerd. In Glanerburg zijn ze aangehouden en in Enschede gedetineerd. Eerst kwam hij terecht in een kamp in Geldrop, vanuit hier is hij naar bewaringskamp ‘Duindorp’ in Scheveningen gebracht. De leefomstandigheden in ‘Duindorp’ waren, net als in vele andere kampen, bepaald geen pretje. In mei 1946 kwam het rapport uit van de ambtenaren die onverwachts een bezoek aflegden aan de kampen, om deze zo te kunnen inspecteren. Over Duindorp is in het rapport het volgende geschreven: In het kamp Duindorp (Den Haag) laat de huisvesting eveneens zeer te wensen over. De gedetineerden zijn ondergebracht in de kleine kamers van de woonhuizen, die overvol zijn. hoewel de leidingen aanwezig zijn, zitten ze de hele winter in het donker. 56 Dat het overvol was in kamp ‘Duindorp’ blijkt ook uit het volgende. ‘Duindorp’ was één van de weinige kampen die in juni 1946 nog meer dan 2000 gevangenen had. Hiervan was Jacob van den Berg er één. Slechts zes andere kampen hadden ook nog zo’n groot aantal gevangenen.57 In ‘Duindorp’ werd er door de Politieke Recherche Afdeling ’s Gravenhage een proces-verbaal tegen Jacob van den Berg opgemaakt. Hij werd verdacht van lidmaatschap van de NSB, gewerkt te hebben op het hoofdkwartier van de NSB en bij de Landstand. Tijdens zijn verhoor vertelde Van den Berg ook dat hij in dienst is geweest van de NOC en ook naar het Oosten is geweest. In zijn dossier is ook zijn brief aan Krantz toegevoegd, maar verder lijkt zijn tocht naar het Oosten geen grote rol te spelen. Hij werd hier niet officieel van verdacht. Belangrijker, in ieder geval vaker genoemd, lijkt zijn lidmaatschap van de NSB en zijn werkzaamheden voor de Landstand. Ondanks dat 55 Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 199 Groen, Landverraders wat deden we met ze?, 67 57 Ibidem, 60 56 26 Van den Berg bekende lid te zijn geweest van de NSB, gewerkt te hebben voor de Landstand en erkende dat ik, door mijn lidmaatschap der N.S.B. en het werken voor nevenorganisaties der N.S.B., mij schuldig heb gemaakt aan het breken van den weerstand van het Nederlandsche volk,58 werd zijn gevangenschap op 23 oktober 1946 met drie maanden verlengd. Al eerder, op 10 oktober 1946, schreef Jacobs schoonvader, Adolf Aris Klein, een brief aan de Procureur-Fiscaal van het Bijzonder Gerechtshof te Den Haag, in de hoop zijn schoonzoon vrij te krijgen. In zijn brief schreef hij dat Jacob van den Berg in mei 1946 is overgebracht naar Utrecht, maar al na twee dagen terug gestuurd werd naar Scheveningen. Jacobs dossier bleef, volgens meneer Klein, achter in Utrecht en werd nooit terug gestuurd naar Den Haag en zou Van den Berg gedetineerd blijven totdat het dossier terecht zou zijn. Omdat het volgens hem gaat om een licht geval vroeg hij de Procureur-Fiscaal een uitzondering te maken en zijn schoonzoon voorwaardelijk vrij te laten. Zijn brief lijkt niet echt geholpen te hebben, pas op 6 januari 1947 wordt Jacob van den Berg voorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Hij krijgt een proeftijd van drie jaar en mag tien jaar geen ambten bekleden, dienen bij de gewapende macht, bij verkiezingen kiezen of zich verkiesbaar stellen en raadsman of gerechtelijk bewindvoerder zijn. Toch was Jacob van den Berg hierna nog niet van de Politieke Recherche af. Opnieuw werd er een onderzoek naar hem ingesteld en op 21 april 1948 werd Van den Berg weer verhoord. Dit keer werd hij er van verdacht in dienst te zijn geweest van de Nederlandse SS. Dit omdat zijn naam voorkomt in schrijven van de Nederlandse SS. Van den Berg verklaarde wel goedgekeurd te zijn voor de Nederlandse SS en een formulier voor dienst name getekend te hebben. Verder gaf hij toe een vergadering van de Nederlandse SS bijgewoond te hebben. Hier kon hij zich, naar eigen zeggen, totaal niet mee verenigen en heeft hierna direct zijn lidmaatschap opgezegd. Van den Berg verklaarde slechts tien dagen lid te zijn geweest van de Nederlandse SS en nooit in dienst te zijn geweest. Uit zijn opsomming van zijn werkzaamheden tijdens de oorlog blijkt ook dat er geen ruimte tussen zit waarin hij werkzaam had kunnen zijn voor de Nederlandse SS. Dit dient van den Berg aan als bewijs. Waarschijnlijk is dit voldoende bewijs geweest, aangezien het dossier van Jacob van den Berg hier stopt.59 58 59 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 10993 Ibidem 27 3.4 De Gier na de oorlog De Gier was, in tegenstelling tot van den Berg, in Nederland tijdens de bevrijding. Op 11 mei 1945 wordt hij, tijdens de ‘wilde’ eerste fase, gearresteerd. De Gier komt op 21 september 1945 ook terecht in kamp ‘Duindorp’. Hier werd hij verhoord en verdacht van de volgende zaken: Lid NSB, WA, vrijwillige dienstname Wachtdienst Niedersachsen, vrijwillig gewerkt te hebben voor de Nederlandse Oost Compagnie, alsmede de Organisatie Todt. Opvallend is dat De Gier wel officieel verdacht werd van werkzaamheden voor de Nederlandse Oost Compagnie en Van den Berg niet. Terwijl van Van den Berg wel degelijk bekend was dat hij hierbij werkzaam was geweest. Tijdens zijn verhoor heeft hij het zelf bevestigd en zijn brief aan NOC directeur Krantz zat in zijn dossier. Er is na de oorlog nog een groot verschil tussen de twee mannen. Waar Van den Berg wel min of meer schuld bekende voor zijn daden, doet De Gier dit in zijn geheel niet. Zelf zei hij hierover: Aangezien ik van 1940 tot 1944 onder curatele stond, wensch ik geen verantwoordelijkheid te dragen voor mijn gedragingen gedurende de bezetting.60 De juridisch adviseur van SS-kamp ‘Fort Erfprins’ in Den Helder, waar De Gier in december 1946 zat, ging mee in deze verklaring van De Gier. Hij schreef aan de Procureur-Fiscaal van het Bijzonder Gerechtshof te Den Haag dat de imbeciel Huibert de Gier terecht is gekomen bij de Wachtdienst Niedersachsen en de NOC omdat hij onder curatele stond en geen uitkering kreeg uit zijn vermogen. Waarschijnlijk gaat het hierbij om de erfenis van 9000 gulden. Gezien deze omstandigheden vraagt hij de ProcureurFiscaal om een voorwaardelijke vrijlating. Zowel de geestelijk verzorger als de kamparts van ‘Fort Erfprins’ bevestigden de imbeciliteit van de Gier: Ik heb vele gesprekken met hem gehad en ik krijg steeds meer den indruk, dat deze man sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid heeft. Indertijd is hij onder curateele gesteld. Zijn ideeën zijn in vele opzichten totaal verward. Ik ben er van overtuigd, dat een psychiatrisch onderzoek voor hem gewenst is. Als dit de behandeling van zijn zaak zou bespoedigen, zou ik dit ten zeerste toejuichen, daar ik anders vrees, dat hij door zijn detentie zal komen tot dementie. 61 Aldus de geestelijk verzorger van ‘Fort Erfprins’. De kamparts kwam tot een overeenkomstige conclusie: 60 61 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109704 Ibidem 28 H. de Gier, geb. 15-7-98, is een depressieve, psychasthenische persoonlijkheid. Bijna zou men hem asociaal kunnen noemen, hoewel niet in de slechte betekenis van het woord. Voor deze man zijn de omstandigheden in een kampgemeenschap wel zeer moeilijk te verwerken. In zijn familie komen verscheidene gevallen van krankzinnigheid voor.62 Dit alles leidde echter niet tot vrijlating. Terwijl hij vastzat in Wezep, meldde hij zich op 18 juli 1947 vrijwillig voor tewerkstelling in een sigarettenfabriek. De bedrijfsleider van deze fabriek heeft echter niets te melden over De Giers psychiatrische aandoeningen en is zeer te spreken over hem: De hem opgedragen werkzaamheden werden correct op rustige en doorzettende wijze verricht. Hij onderhield geen politieke gesprekken, mengde zich niet in discussies, ging gestadig zijn eigen gang. De verhouding met de overige werkers was van vriendschappelijken aard, terwijl lichamelijke verzorging en kleeding steeds in orde waren. 63 Bekend is dat De Gier in ieder geval vanaf 1 september 1947 vastzat in bewaringskamp ‘Fort Vuren’ in Vuren. Vanaf deze datum was hij, als gedetineerde, werkzaam bij bedrijf ‘De Betuwe’. Ook hier had men niets aan te merken op zijn geestelijke toestand: Gedurende deze tijd heeft hij de hem opgedragen werkzaamheden tot onze tevredenheid verricht.64 Tijdens zijn verblijf in ‘Fort Vuren’ schreef de Gier op 2 november 1947 een brief aan de Procureur-Fiscaal in Den Haag. Ook hij is van mening dat zijn dossier nog ergens anders moet liggen, aangezien hij niets meer van zijn zaak vernomen had. Ook hij vraagt de Procureur-Fiscaal om voorwaardelijke invrijheidstelling. Waar het de schoonvader van Jacob van den Berg niet gelukt is, lijkt het Huibert de Gier wel gelukt te zijn. Op 11 november 1947, slechts 9 dagen na zijn schrijven, wordt hij voorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Onder dezelfde voorwaarde als van den Berg, maar daarbij werd de Gier ook nog eens drie jaar onder toezicht van de stichting ‘Toezicht Politieke Delinquenten’ gesteld. Deze beslissing werd echter al op 19 september 1949 terug gedraaid, wanneer voor de stichting is gebleken dat betrokkene zich maatschappelijk heeft aangepast en als gereclasseerd kan worden beschouwd.65 62 NL-HaNA, Justitie / CA Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inv.nr. 109704 Ibidem 64 Ibidem 65 Ibidem 63 29 3.5 Conclusie Het leven in de naoorlogse Nederlandse kampen was geen pretje. Toch zouden zowel Huibert de Gier als Jacob van den Berg hier enige tijd moeten doorbrengen. Tijdens de ‘wilde’ fase werd de Gier gearresteerd, van den Berg iets later. De Gier werd officieel verdacht van werkzaamheden bij de NOC, in de zaak van Van den Berg lijkt dit geen (grote) rol te hebben gespeeld. Dat er in Nederland na de oorlog een chaotische situatie was ontstaan, blijkt ook in de situaties van De Gier en Van den Berg. Beide mannen meenden dat hun dossiers ergens kwijt waren geraakt. Waar Van den Berg wel zijn daden toegeeft en enige vorm van spijt betuigd, doet De Gier dit niet. Wellicht is dit één van de redenen waardoor Van den Berg korter heeft vastgezeten dan De Gier. Beide mannen worden, na enige tijd vastgezeten te hebben, voorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Wel moest De Gier nog onder toezicht blijven van de stichting ‘Toezicht Politieke Delinquenten’. 30 Conclusie In deze scriptie heb ik geprobeerd erachter te komen in hoeverre de motieven en ervaringen van Jacob van den Berg en Huibert de Gier, tijdens de Tweede Wereldoorlog, overeen komen. Deze vraag is ontstaan doordat de twee mannen op het eerste gezicht een aantal gelijkenissen vertoonden. Van huis uit zijn beiden bekend gemaakt met het boerenbedrijf en later zelf landbouwer van beroep geworden. Ook zijn allebei de mannen in 1936 lid geworden van de NSB. Daarnaast zijn zij in 1943 vanuit dezelfde woonplaats, Den Haag, naar dezelfde plaats in de Oekraïne vertokken, naar Rowno. Toch bleken er, na nadere bestudering, naast de overeenkomsten ook verschillen te zijn tussen Jacob van den Berg en Huibert de Gier. Het eerste verschil zit in de reden van lid worden van de NSB. Waar De Gier, naar eigen zeggen, geen echte reden had, was voor Van den Berg het boerenprogramma van de NSB een reden om lid te worden. De Gier bleef slechts een jaar lid, Van den Berg tot het eind. Toch bleef De Gier wel sympathie behouden voor de NSB. Ook heeft hij vrijwillig gewerkt voor verschillende Duitse instanties. Hij lijkt gehandeld te hebben uit opportunisme en ideologische overtuiging. Van den Berg heeft in Nederland niet gewerkt voor Duitse instanties, wel voor de NSB en bleef zich vrijwel altijd bezig houden met de landbouw. Beide mannen zijn een periode werkzaam geweest in Duitsland. In 1943 vertrokken de mannen naar Rowno. De Gier ging om in het Oosten geld te verdienen als tuinder. Van den Berg ging om bodemonderzoek te doen en om de situatie in het Oosten te observeren. Beiden waren teleurgesteld over hun verblijf in Rowno en vertrokken al na korte tijd terug naar Nederland. Van den Berg is het niet eens met de gebeurtenissen in Rowno, waar een groepje mensen De Waard probeerde weg te werken. De Gier is vooral teleurgesteld in de slechte arbeidsomstandigheden in Rowno en dacht dat er in Nederland betere arbeidsmogelijkheden waren. Na de oorlog ondergaan De Gier en Van den Berg hetzelfde lot. Beiden worden gearresteerd en komen zelfs in hetzelfde kamp terecht, kamp ‘Duindorp’. De Gier werd officieel verdacht van werkzaamheden bij de NOC, in de zaak van Van den Berg lijkt dit geen (grote) rol te hebben gespeeld. Dat er in Nederland na de oorlog een chaotische situatie was ontstaan, blijkt ook in de situaties van De Gier en Van den Berg. Beide mannen meenden dat hun dossier ergens kwijt was geraakt. Waar Van den Berg wel zijn daden toegeeft en enige vorm van spijt betuigd, doet De Gier dit niet. Wellicht is dit één van de redenen waardoor Van den Berg korter heeft vastgezeten dan De Gier. Beide 31 mannen worden, na enige tijd vastgezeten te hebben, voorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Wel moest De Gier nog onder toezicht blijven van de stichting ‘Toezicht Politieke Delinquenten’. Er zijn dus zeker overeenkomsten in de ervaringen van Jacob van den Berg en Huibert de Gier. Verschillen zijn er echter ook. Wanneer je de levens van De Gier en Van den Berg beter bestudeert, blijken er vooral in hun redenen/motiveringen grote verschillen te zitten. Het onderzoeken van de levens van deze twee mannen tijdens de Tweede Wereldoorlog geeft ons niet alleen meer inzicht in hun levens, maar geeft ons ook meer informatie over de Oost-kolonisatie. Waarom gingen er mensen tijdens de Tweede Wereldoorlog naar het Oosten, hoe was de situatie daar? De ervaringen en motiveringen van Van den Berg en De Gier zijn hiervan een voorbeeld en anderen zullen zich in eenzelfde situatie bevonden hebben. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de situaties van alle Oostgangers hetzelfde zijn als die van de mannen die ik onderzocht heb. Dit onderzoek kan gezien worden als een aanvulling op de schaarse informatie die over dit onderwerp beschikbaar is. De verschillen tussen Jacob van den Berg en Huibert de Gier laten ook zien dat de ‘foute’ Nederlander niet bestaat. Allebei zijn ze lid geweest van de NSB en ‘fout’ in de oorlog. Toch kun je ze niet over één kam scheren. Dit onderzoek laat een aantal verschillende redenen zien waarom mensen collaboreerden tijdens de oorlog. Daarnaast is het ook een voorbeeld van wat er gebeurde met ‘foute’ Nederlanders na de oorlog. Door dit onderzoek krijg je een beter inzicht in de motiveringen van mensen om te collaboreren, hoe het hen verging tijdens de oorlog en wat er gebeurde met hen na de oorlog. 32 Bibliografie Literatuur o Baltussen, G., Boerenland in Boerenhand: ideologie en houding van de Nationaalsocialistische Beweging (NSB) ten aanzien van de Nederlandse Landbouw (januari 1933 – mei 1940) (doctoraalscriptie, Utrecht 1977) o Barnouw, D., Oostboeren, zee-Germanen en turfstekers: kolonisatie tijdens de Tweede Wereldoorlog ( Amsterdam 2004) o Bramwell, A., Blood and soil: Walther Darré & Hitler’s ‘Green party’ (Buckinghamshire 1985) o Groen, K., Landverraders wat deden we met ze? Een dokumentaire over de bestraffing en berechting van NSB-ers en kollaborateurs en de zuivering van pers, radio, kunst, bedrijfsleven na de tweede wereldoorlog (Baarn 1974) o Heijden, C., van der, Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001) o Paxton, R., The anatomy fascism (New York 2004) o Romijn, P., Snel, streng en rechtvaardig: politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders 1945-1955 (Houten 1989) o Slaa, R., te, en Klijn, E., De NSB: Ontstaan en opkomst van de NationaalSocialistische Beweging, 1931-1935 (Amsterdam 2009) Websites o F. van der Drift, ‘Organisation Todt’ (versie 2 november 2009), http://www.go2war2.nl/artikel/549/Organisation-Todt.htm (13 mei 2011) Primaire bronnen o Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR), 1945-1952 (1983), nummer toegang 2.09.09, inventarisnummer 109933 o Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR), 1945-1952 (1983), nummer toegang 2.09.09, inventarisnummer 109704 33