Fragmenten uit ‘God en het Gesteente (Gerard Bodifee)’ Waarover religie en wetenschap spreken en zwijgen Religie en wetenschap hebben elk hun eigen aard. Waar de ene over spreekt, is waar de andere over zwijgt. Terwijl de wetenschap spreekt over de verschijnselen die we waarnemen in de wereld, richt de religie zich tot een werkelijkheid die zij 'God' noemt. De wetenschap analyseert waarneembare feiten, de religie wijst naar de ultieme bestemming van het bestaan. Kan een steen tot leven komen? Alleen als er een mirakel gebeurt, zegt het gezond verstand, al gelooft juist een gezond verstand niet in mirakels. Het kan, want het is gebeurd, maar er zijn vijfhonderd miljoen jaar tijd voor nodig, leert de wetenschap, die ook niet in mirakels gelooft. De wonderen die de tijd in staat is te verrichten, laten zich op aarde uitgebreid zien. Hier ligt, op een bodem van rotsen, een laag water en lucht. In die grenslaag tussen de vaste, de vloeibare en de gasvormige materie, waarop de zon haar stralen laat vallen, ontstond het leven. Over de hele aarde bewegen nu dieren en richten planten zich op uit de grond. Aanvankelijk was het anders. Er bewoog niets. De wind deed het stof opwaaien en joeg de golven over de zee, maar verder niets. Hoe konden aarde, water en lucht na verloop van tijd bossen, muggenzwermen, krekels en mensen voortbrengen? Te verklaren hoe dat in zijn werk ging, is een opgave voor de wetenschap. Een magische of bovennatuurlijke kracht die de materie tot leven wekt, wordt daarbij niet verondersteld. Net zo min als de wetenschap een regenboog verklaart door aan te nemen dat een goddelijke schepper een kleurenkrans op het hemelgewelf schilderde, neemt zij aan dat een goddelijke ingreep nodig was om uit chemische elementen een levend wezen samen te stellen. De wetenschap voert geen God in om het ontstaan van het leven te verklaren, en al evenmin om de oorsprong van het heelal uit te leggen. Religie en wetenschap hebben minstens één ding gemeen: de liefde. Religie is de uitdrukking van een liefde tot God. Wetenschap ontstaat vanuit een liefde voor de wereld. De wetenschapper die de natuur aandachtig observeert en haar verborgen werkingen tracht te begrijpen, toont zijn belangstelling voor de wereld waarin hij zich bevindt. Zijn interesse verraadt een niet-onverschilligheid die niet anders dan liefde genoemd kan worden. (blz. 122) Als God het volkomen 'zijn' is, zoals het woord dat naar hem verwijst moet betekenen, dan is God het volkomen leven. God leeft. God is de volkomenheid van bestaan, en daarom grenzeloos goed. Daarom is God het tegendeel van inertie, blindheid of onverschilligheid. Hij is de totale aandacht. Zijn goedheid is die van een allesomvattende, zorgdragende, liefdevolle aanwezigheid. Alles wat bestaat, bestaat in de aandacht van God. In het inerte gesteente ligt de diepe oorsprong van de mens en van alles wat leeft. In God ligt de ultieme bestemming. Wetenschap spreekt over de oorsprong van het bestaan, religie over de bestemming. De blik is verschillend georiënteerd. De ene wendt zich naar het verleden, de andere naar de toekomst. De ene komt terecht in het gestolde gesteente, de andere in de allesomvattende aandacht. (blz. 134-135)