NL E-001114/2011 Antwoord van mevrouw Malmström namens de Commissie (24.3.2011) Richtlijn 2008/115/EG1 van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (“terugkeerrichtlijn”) stelt horizontale regels vast die van toepassing zijn op alle onderdanen van derde landen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in een lidstaat. De terugkeerrichtlijn bevat zelf geen bepalingen die verband houden met het opleggen van strafrechtelijke sancties aan onderdanen van derde landen die illegaal het grondgebied van een lidstaat hebben betreden of geen recht hebben gekregen om in die lidstaat te blijven. Nationale wetgeving die dergelijke sancties oplegt kan in geen geval worden beschouwd als een omzetting van de terugkeerrichtlijn. De terugkeerrichtlijn was niet specifiek bedoeld om verder te gaan dan het vaststellen van algemene normen betreffende het tijdstip en de wijze van de terugkeer van illegale migranten, en evenmin om de aanpak van de lidstaten inzake illegale immigratie in algemenere zin te harmoniseren. De terugkeerrichtlijn kan bestaan naast andere bepalingen uit EU-wetgeving of nationale wetgeving voor de bestrijding van illegale immigratie, indien die wetgevende maatregelen niet strijdig zijn met de richtlijn. Een voorbeeld van een dergelijke maatregel is Richtlijn 2002/90/EG2 van de Raad van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf in een lidstaat en het bijbehorende Kaderbesluit 2002/946/JBZ, waarin wordt bepaald dat lidstaten sancties moeten opleggen aan eenieder die uit winstbejag opzettelijk een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat helpt om te verblijven op het grondgebied van een lidstaat op een wijze die strijdig is met de wetgeving van die staat betreffende het verblijf van vreemdelingen. Wat betreft de bezorgdheid van het geachte Parlementslid met betrekking tot de criminalisering van kerken en burgers die om humanitaire redenen hulp verlenen aan personen die illegaal verblijven in Nederland, moet worden opgemerkt dat artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2002/90/EG het volgende bepaalt: “Iedere lidstaat kan besluiten geen sancties op te leggen (…) in gevallen waarin het doel van de gedraging is humanitaire bijstand aan de betrokkene te verlenen.” Uitgezonderd de terreinen die reeds geharmoniseerd zijn door EU-wetgeving, vallen strafrechtelijke sancties betreffende strafbare feiten gerelateerd aan illegale binnenkomst of illegaal verblijf daardoor in principe onder de bevoegdheid van de lidstaten. Nationale maatregelen die op dit gebied worden vastgesteld, mogen echter geen belemmering vormen voor de nuttige werking en het harmoniserende effect van het EU-acquis, met inbegrip van de terugkeerrichtlijn. Of maatregelen die tot strekking hebben strafrechtelijke sancties op te leggen aan illegale migranten in bepaalde omstandigheden wel of niet verenigbaar zijn met de terugkeerrichtlijn, hangt af van de details van de wettelijke bepalingen in kwestie. Indien een lidstaat echter op systematische wijze illegaal verblijf op zijn grondgebied strafbaar stelt, en op basis daarvan alle illegaal op zijn grondgebied verblijvende onderdanen van derde landen uitsluit van de toepassing van de terugkeerrichtlijn overeenkomstig de mogelijkheid van artikel 2, lid 2, onder b), zou dit moeten worden beschouwd als een disproportionele maatregel die de nuttige werking van de terugkeerrichtlijn ondermijnt. Nationale wetgeving die bepaalt dat eenieder die illegaal verblijft – en verder geen strafbare feiten heeft gepleegd – een gevangenisstraf moet uitzitten in een gewone gevangenis in plaats van te worden opgesloten overeenkomstig de in de terugkeerrichtlijn bepaalde normen (opsluiting als laatste middel; scheiding van gedetineerden en ‘gewone gevangenen’; maximale bewaringsduur; rechterlijke toetsing van bewaring en verlengde bewaring; etc.), kan eveneens worden beschouwd als een belemmering voor de nuttige werking en het harmoniserende effect van de betrokken bepalingen van de richtlijn. 1 2 PB L 348 van 24.12.2008. PB L 328 van 5.12.2007. Wat betreft de geplande wijzigingen van de Nederlandse wetgeving waaraan u refereert, acht de Commissie het niet wenselijk zich uit te spreken over nationale wetsontwerpen of zich op welke wijze dan ook te mengen in nationale wetgevende procedures. Zodra de wetten tot omzetting van de terugkeerrichtlijn zijn goedgekeurd en bekendgemaakt aan de Commissie, zal ten gronde worden onderzocht of zij in overeenstemming zijn met de richtlijn. Er zij ook aan herinnerd dat de lidstaten, bij de toepassing van EU-wetgeving, gehouden zijn om de rechten en plichten zoals omschreven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te respecteren.