Sterfhuisclausule wordt belastbaar met erfbelasting

advertisement
Sterfhuisclausule wordt belastbaar met erfbelasting
Auteur: Rik Deblauwe
Publicatiedatum: 2 juni 2015
Deze tekst werd eerder gepubliceerd op www.lexfin.be en is een aanvulling op de Inleiding tot de
Vlaamse Erfbelasting.
1.
Sinds 1 januari 2015 heft Vlaanderen zelf zijn registratie- en successierechten, en deze
laatste zijn herdoopt tot ‘erfbelasting’. Bij die gelegenheid werden beide wetboeken ingevoegd in
de Vlaamse Codex Fiscaliteit. Vooral de procedure werd gewijzigd, maar er zijn ook een aantal
materiële wijzigingen gebeurd. Sommige daarvan werden gesignaleerd in de memorie van
toelichting, andere zijn gebeurd zonder commentaar.
Een van de wijzigingen die – tot verbazing van sommigen – niet gebeurd was, betreft de
onvoorwaardelijke toebedeling.
Wat vooraf ging
2.
Ter herinnering: als het gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot
wordt toebedeeld, op voorwaarde van overleving is dat burgerrechtelijk geen legaat, maar die
toebedeling wordt toch met successierecht belast: het vroegere artikel 5 W. Succ., nu art.
2.7.1.0.4 van de Codex. De clausule luidt dan bv.:
“Bij ontbinding van het huwelijk door overlijden, zal het gemeenschappelijk vermogen
toebehoren aan de langstlevende echtgenoot”.
De helft van dat gemeenschappelijk vermogen werd dan belast met successierechten.
Als de toebedeling gebeurt aan één van de echtgenoten, zonder voorwaarde van overleving, was
dat echter niet belastbaar. Dat werd vooral gebruikt door echtgenoten waarvan een van beide
ziek was – vandaar de term ‘sterfhuisclausule’. De clausule luidde dan bv. als volgt, als meneer
ziek was:
“Bij ontbinding van het huwelijk zal het gemeenschappelijk vermogen toebehoren aan
mevrouw Y”.
Mevrouw werd dan niet belast op wat zij kreeg krachtens die clausule, zo besliste het Hof van
Cassatie op 10 december 2010. De fiscus heeft dat nooit aanvaard, en begon telkens
gerechtelijke procedures… die hij steevast verloor. Sinds de anti-misbruikbepaling werd
ingevoerd door de wet van 29 maart 2012 had de fiscus wel een argument, en de
sterfhuisclausule was een van de eerste voorbeelden die opgenomen werden op de zogenaamde
‘zwarte lijst’ in de circulaire over die wet (circulaire 5/2013 van 10 april 2013). Later stond ze ook
op de zwarte lijst van de Vlaamse omzendbrief (nr. 2014/2 van 20 december 2014).
Toch was er ook nu nog twijfel of dat wel een ‘misbruik’ was: mag men de andere echtgenoot niet
beschermen bijvoorbeeld tegen de reserve van de kinderen, ook met een onvoorwaardelijke
toebedeling?
Wijziging
3.
Daarom wordt de tekst van de wet nu aangepast: “Door de voorwaarde van overleven te
schrappen is de omweg via de antimisbruikbepaling niet meer nodig en wordt voor alle partijen
rechtszekerheid gecreëerd.”, aldus de memorie van toelichting1.
Art. 24 van het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van
de begroting 2015 bepaalt:
“In artikel 2.7.1.0.4 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, ingevoegd
bij het decreet van 19 december 2014, worden de woorden “op voorwaarde van
overleving” opgeheven.”
Dat nieuwe artikel luidt dus voortaan als volgt:
“De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de
regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap
toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de
langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de
gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de
levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.”
Als een van de echtgenoten dus meer dan de helft krijgt van het gemeenschappelijk vermogen,
wordt hij gelijkgesteld met een echtgenoot die dat meerdere erft.
4.
Wij veronderstellen dat het nog altijd de bedoeling is om dat artikel enkel toe te passen
als die verkrijging bij overlijden gebeurt, want dat staat er niet letterlijk, maar anders zou er
successierecht verschuldigd zijn bij nagenoeg elke echtscheiding, en dat kan uiteraard moeilijk
de bedoeling geweest zijn.
5.
In zekere zin is de wijziging logisch. Wanneer toebedelingen aan de langstlevende belast
worden, als ze gebeuren op voorwaarde van overleven (de eerste clausule hierboven), dan is het
merkwaardig dat ze niet belast worden als ze niet onder die voorwaarde gebeuren (de tweede
clausule hierboven). De gelijkheid is hier dus hersteld.
En anders?
6.
Men had zich bovendien al kunnen afvragen of ook een verkrijging op grond van de
sterfhuisclausule al niet belastbaar kon zijn, als ze betrekking had op sommen, renten of
waarden. Het gaat hier immers om een beding voor zichzelf, dat uitwerking heeft bij het overlijden
van de andere echtgenoot. Welnu, kan men niet stellen dat Art. 2.7.1.0.6. § 1. (derde lid) hier
toepasselijk is? Neen, kan men zeggen, want het betreft hier geen ‘kosteloze’ verkrijging, maar
om een huwelijksvoordeel. Maar het is niet uitgesloten dat de fiscus hierover anders zou denken.
Hoe dan ook, nu is het opgelost, althans als de tekst van het artikel goedgekeurd wordt.
Verrekenbeding
1
Document 333 (2014-2015) – Nr. 1, p. 10.
7.
Een andere mogelijke clausule in het huwelijkscontract is het verrekenbeding. Dat is een
clausule in een huwelijkscontract waarbij de ‘armste’ echtgenoot van de ‘rijkste’ een vergoeding
in geld krijgt bij de ontbinding van het stelsel. Het gaat dus om een soort gemeenschap in
waarde, niet met zakelijke rechten: elke echtgenoot blijft eigenaar van de goederen die hij
verwerft, maar enkel op het einde van het stelsel gebeurt er een gelijkschakeling.
De clausule luidt dan ongeveer als volgt:
“Zijn voor mij, notaris, verschenen: A en B, die verklaren te trouwen onder scheiding van
goederen. Bij overlijden zal de echtgenoot die het minste vermogen heeft een vordering
hebben op de echtgenoot die het grootste vermogen heeft, ten belope van de helft van
het verschil”.
Uiteraard worden die clausules dan veel nauwkeuriger uitgewerkt2, maar dat is de idee.
Als de armste echtgenoot eerst overlijdt, maakt die vordering deel uit van zijn nalatenschap, en
zal zij ook belastbaar zijn met successierecht. Daar is weinig discussie over.
Als de rijkste echtgenoot echter eerst overlijdt, heeft de overlevende echtgenoot een vordering op
de armste, en die komt in mindering van de nalatenschap. Is die vordering belastbaar bij de
overlevende echtgenoot? Neen, besliste het hof van beroep te Antwerpen. Ook bij het
verrekenbeding is er immers geen gemeenschappelijk vermogen, althans niet in de traditionele
zakenrechtelijke betekenis. Een verrekenbeding creëert immers alleen een vordering. Als de
langstlevende echtgenoot zo een vordering krijgt, kan deze dus ook niet belast worden onder
artikel 5, thans art. 2.7.1.0.4, volgens het Hof, in zijn arrest van 5 oktober 20043.
8.
Verandert er nu iets door de voorgestelde wijziging? M.i. niet. De langstlevende
echtgenoot moet namelijk nog altijd “meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgen”,
en dat is duidelijk bedoeld als een verkrijging uit dat gemeenschappelijk vermogen.
Is artikel 2.7.1.0.6 § 1, 3e lid hierop toepasselijk, als het om sommen, renten of waarden gaat?
Het gaat immers over een contract dat door de langstlevende echtgenoot gesloten is, en die hem
toekomen bij het overlijden van de andere echtgenoot. Dat is zo, maar de overledene moet ook
gehuwd zijn onder een stelsel van gemeenschap. En wat als ze getrouwd zijn onder scheiding
van goederen met een zogenaamd ‘toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen’? Dan is er
al meer twijfel, maar dan nog kan men stellen dat dat geen ‘stelsel van gemeenschap’ is.
Door een cassatiearrest van 31 oktober 2014 moet licht voorbehoud gemaakt worden voor het
optioneel 100% verrekeningsbeding, waarbij de langstlevende het recht had (doch niet de plicht)
om ten aanzien van het vermogen van de eerststervende echtgenoot een vordering te laten
gelden ten bedrage van maximaal de netto-waarde van alle goederen van dit vermogen op datum
van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden. Het Hof van beroep
had beslist dat de verrekenschuld pas ontstond op het moment dat de verweerder na de
ontbinding van het huwelijk door overlijden van zijn echtgenote besliste om de vordering
voortkomende uit het verrekeningsbeding te laten gelden "en niet eerder". Het is dan ook
onlogisch dat deze schuld nog op te nemen in het passief van de nalatenschap, aldus het Hof
van Cassatie.
Het ging hier, formeel, louter om een probleem van tegenstrijdige motivering, maar bij een
facultatief verrekenbeding is er nu toch minder zekerheid over de aftrekbaarheid van de
vordering, tot de rechtspraak duidelijk gevestigd zal zijn.
2
Een zeer uitgewerkt voorbeeld vindt men in Geelhand, Clausules inzake huwelijkscontracten en
schenkingen, Knops Publishing, 2014, p. 58.
3
Antwerpen, 5 oktober 2004, T.F.R. 2005, nr. 279, p. 379-380, nt Delboo en Deknudt, en Rep. RJ S
2/08-01.
9.
De inwerkingtreding van de nieuwe maatregel is voorzien voor 1 juli 20154.
10.
Praktisch:
a.
Als dit ontwerp erdoor komt, en dat is waarschijnlijk, is de onvoorwaardelijke
toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen vanaf 1 juli 2015 belastbaar
met successierecht, althans bij overlijden;
b.
Tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2015 is dat niet het geval, tenzij (i) toepassing van
de anti-misbruikbepaling en (ii) misschien, als het om sommen, renten of waarden
gaat, en de echtgenoot geacht kan worden ‘kosteloos te hebben verkregen’;
c.
De vordering uit het verrekenbeding blijft, volgens de heersende rechtspraak en
rechtsleer, vrij van successierecht, zeker (i) als de echtgenoten getrouwd zijn met
scheiding van goederen zonder toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen,
en (ii) als het beding niet optioneel is.
Rik Deblauwe – Wetenschappelijk adviseur ([email protected])
4
Art. 61, 4° van het ontwerp van decreet.
Download