Huwelijk geen entreebiljet voor Nederland Paul de Beer en Jola Jakson* NRC Handelsblad van 26 maart 2004 Het huwelijk verliest voor de Nederlander steeds meer aan betekenis, zo meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek deze week. Steeds meer mensen wonen ongehuwd samen, het aantal huwelijkssluitingen loopt terug en inmiddels wordt 40 procent van de eerste kinderen buiten het huwelijk geboren. Op hetzelfde moment dat het huwelijk er voor de autochtone Nederlanders steeds minder toe doet, is er een discussie ontbrand over de betekenis van het huwelijk voor allochtonen. De aanleiding daarvoor is het zeer grote aandeel van de niet-westerse allochtonen – ook die van de tweede generatie – dat een voorkeur heeft voor een partner uit het herkomstland. Van de tweede generatie Turken en Marokkanen haalt zelfs zo’n 60 procent een bruid of bruidegom uit het moederland. Dit werpt niet alleen extra hindernissen op voor de integratie van allochtonen in de Nederlandse samenleving, maar levert ook een aanzienlijk bijdrage aan de immigratiestroom. Meer dan de helft van de immigranten die zich permanent in Nederland vestigen, is een huwelijksmigrant. Vrijwel alle politieke partijen maken zich hierover zorgen. De meningen lopen echter sterk uiteen over de gewenste maatregelen. De regeringspartijen willen de huwelijksmigratie indammen door hogere inkomens- en leeftijdseisen te stellen aan huwelijkspartners. GroenLinks wil, in een deze week gepubliceerde nota, vooral eisen stellen aan de inburgering van de nieuwkomers, maar de huwelijksmigratie als zodanig niet belemmeren. Ondanks hun forse meningsverschillen zijn echter alle partijen het erover eens dat het huwelijk op zich wel een reden moet blijven om iemand tot ons land toe te laten. Het recht om een huwelijkspartner te kiezen en een gezin te vormen is immers een elementair mensenrecht, dat alleen betekenis heeft als de echtgenoten zich bij elkaar kunnen voegen. Dat men aan dit recht op een huwelijk met een partner naar keuze zoveel belang hecht, hangt direct samen met ons romantische ideaal van een huwelijk uit liefde. Dit romantische huwelijksideaal is echter een typisch modern, westers verschijnsel. In de meeste tijden en culturen was het huwelijk primair een zakelijk contract, dat tevens een wettelijk kader bood voor de uitoefening van het gezag over de nakomelingen. Het huwelijk had eeuwenlang voornamelijk een economische functie. Dat sloot weliswaar niet uit dat er sprake was van liefde, maar doorgaans was die niet van groot belang om een huwelijk te sluiten. Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw verloor het huwelijk in Nederland zijn oude functie. Reproductie werd minder belangrijk voor het huwelijk. Ook het krijgen van kinderen buiten het huwelijk werd steeds meer geaccepteerd. Voor het eerst werd de romantische liefde de voornaamste reden om een huwelijksrelatie aan te gaan. De keuze van de huwelijkspartner werd daarmee een zuivere privé-aangelegenheid van bruid en bruidegom. 1 Dit romantische huwelijksideaal stuit echter op steeds meer problemen nu het huwelijk voor buitenlanders de belangrijkste grond is geworden om een permanente verblijfsvergunning in ons land te verkrijgen. Er blijkt sprake van drie interne tegenstrijdigheden. In de eerste plaats wordt het ideaal van de romantische liefde als basis voor het huwelijk vaak niet gedeeld door degenen die gebruik (willen) maken van het huwelijk om een partner naar Nederland te halen. Veel van deze huwelijken zijn gearrangeerd door de ouders of door een koppelaar. De wederzijdse gevoelens van de huwelijkspartners, die elkaar vaak amper kennen, zijn doorgaans ondergeschikt aan economische overwegingen en het belang van familierelaties. Wie huwelijksmigratie wil toestaan om geliefden in staat te stellen zich samen in ons land te vestigen, schept dus vooral mogelijkheden om om heel andere redenen naar Nederland te komen. Voor migranten die primair door economische motieven worden gedreven biedt huwelijksmigratie een veel gemakkelijker toegang tot ons land dan arbeidsmigratie. Dat economische redenen een belangrijke rol spelen bij huwelijksmigratie blijkt alleen al uit het feit dat de huwelijkspartners zich vrijwel altijd in Nederland vestigen. Zou het alleen om liefde gaan, dan zou men mogen verwachten dat in ongeveer de helft van de gevallen de Nederlandse partner naar het buitenland zou vertrekken. In de tweede plaats is liefde een puur persoonlijke aangelegenheid, waarmee de overheid zich niet te bemoeien heeft. Het is tegenstrijdig om aan deze strikte privé-relatie een publiek recht, namelijk dat van vestiging in ons land, te koppelen. Bovendien leidt dit op termijn meestal tot andere aanspraken, zoals het recht op sociale zekerheid en op onderwijs voor de kinderen. Daar komt bij dat de overheid, om zich ervan te vergewissen dat er daadwerkelijk sprake is van een huwelijk uit liefde, in feite wordt gedwongen zich in een privé-aangelegenheid te mengen. De praktijk is echter dat de overheid dit alleen doet wanneer er sterke aanwijzingen zijn voor een ‘schijnhuwelijk’. Daarmee wordt stilzwijgend geaccepteerd dat vele huwelijken weinig met liefde van doen hebben. In de derde plaats blijkt een liefdesrelatie, ongeacht de goede voornemens van de geliefden, maar al te vaak een tijdelijke zaak te zijn. Dat autochtone Nederlanders tegenwoordig voornamelijk uit liefde trouwen, verklaart dan ook waarom het huwelijk steeds minder vaak standhoudt ‘tot de dood ons scheidt’. Seriële monogamie is langzamerhand de regel geworden. Maar doordat het huwelijk een manier is om het Nederlanderschap te verwerven, wordt aan deze tijdelijke relatie wel een permanent recht verbonden. In principe kan een Nederlander in zijn leven zelfs een reeks buitenlandse huwelijkspartners aan een verblijfsrecht in ons land helpen. Als de grondslag voor het verkrijgen van toegang tot Nederland de liefdesrelatie is, zou het beëindigen van de huwelijksrelatie logischerwijze ook het einde van dit verblijfsrecht moeten betekenen. Deze gedachte stuit de meeste voorstanders van huwelijksmigratie echter tegen de borst. 2 De koppeling tussen een huwelijk uit liefde en het recht op vestiging in ons land, levert dus een aantal tegenstrijdigheden op. Daarom pleiten wij voor een veel zakelijker benadering van het huwelijk. Als men het huwelijk primair als een privaatrechtelijk, zakelijk contract ziet, is er weinig reden om louter op grond hiervan een verblijfsvergunning in Nederland te verkrijgen. Maar zou dit dan niet betekenen dat je, als je verliefd wordt op een buitenlander of buitenlandse, niet meer het recht hebt om met je geliefde een gezin te vormen? Niet noodzakelijkerwijs. Een eerste mogelijkheid is om je in het land van je partner te vestigen. Als de liefde sterk genoeg is, moet deze ook de economische stap terug, die dit veelal betekent, kunnen overwinnen! Een andere mogelijkheid is dat een huwelijk nog wel een van de redenen blijvft op grond waarvan men een verblijfsvergunning in Nederland kan verkrijgen. De scherpe grenzen die nu in het toelatingssysteem worden getrokken tussen asielmigratie, arbeidsmigratie en huwelijksmigratie komen dan te vervallen. Iemand die als huwelijksmigrant naar Nederland wil komen, zal dan moeten aantonen dat hij of zij een verrijking vormt voor de Nederlandse samenleving, bijvoorbeeld omdat hij of zij onmiddellijk aan het werk kan gaan. Via het netwerk van de huwelijkspartner zal men daar vaak gemakkelijker in slagen dan wanneer men nog niemand in ons land kent. Bovendien dwingt het de huwelijksmigrant om snel de taal te leren, zodat het zijn of haar kans op integratie vergroot. Met een dergelijke meer zakelijke benadering van het huwelijk hoeven we ons romantische ideaal van een huwelijk uit liefde allerminst op te geven. Maar we zouden er niet langer maatschappelijke consequenties aan verbinden en het ook niet langer als ideaal aan anderen moeten voorhouden. * Paul de Beer is econoom en verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) en De Burcht; Jola Jakson is filosofe en verbonden aan de Educatieve Faculteit Amsterdam (Efa) en de Universiteit van Amsterdam. 3