1 MARIA, PELGRIMERENDE VROUW, OP TOCHT, GELEID DOOR DE HEILIGE GEEST Zr. Maria Ko Ha Fong, zdb Salesiaanse spiritualiteitsdagen Rome, 14-17 januari 2016 In de evangelies is een van de meest opmerkelijke karakteristieken van Jezus dat hij “op weg” is. Hij werd geboren tijdens een reis; als pasgeborene moest hij de weg op, vluchtend naar een vreemd land; in de jaren van zijn optreden en verkondigen moest hij voortdurend de baan op, van het ene dorp naar het andere, van stad tot stad, van eenzame plekken naar publieke plaatsen, van de woningen naar de synagogen, van de straten van de stad naar het platteland, van het zeestrand naar het gebergte: toen “zijn tijd gekomen was en hij uit de wereld terug zou keren naar de Vader” (Joh. 13,1), nam hij vastberaden het besluit naar Jeruzalem op te trekken (Lc 9,51). Ten slotte sterft hij in open lucht op het einde van een via crucis, een kruisweg. Hijzelf is “de weg”. Met een eenvoudig “volg mij” nodigt hij velen uit om met hem op weg te gaan: ook na zijn dood worden zijn volgelingen aangewezen als “de aanhangers van de weg” (Hnd 9,2). Petrus heeft de identiteit van de Meester goed begrepen wanneer hij hem verkondigt met deze synthetische zin: “God heeft Jezus uit Nazaret met de heilige Geest gezalfd en met kracht bekleed. Hij trok als weldoener door het land en genas iedereen” (Hnd 10, 38). Het beeld dat de eerste bekeerlingen fascineerde was dat van een Jezus die op weg was, geleid door de heilige Geest en al weldoende rondgaand waar Hij ook voorbijkwam. Zijn moeder gelijkt daarin op hem. Het beeld van Maria op weg verschijnt duidelijk in het evangelie en is voor de Kerk altijd een vruchtbare bron van bezinning geweest. Maria is vaak onderweg; zij gaat naar buiten, wandelt en verplaatst zich veel meer dan de vrouwen van haar tijd. Haar verplaatsingen door Nazaret, naar Ain Karim, Betlehem, Jeruzalem, Egypte doet zij met een intense innerlijke dynamiek. Heel haar leven is een tocht, een “pelgrimstocht van het geloof” (Lumen Gentium, 58). De conciliaire Marialeer onderstreept die “pelgrimstocht” van Maria, door er een blijvend model in te erkennen voor heel de Kerk. En dat niet alleen: Maria is zelf de weg, de weg die naar Christus, ‘de weg’, leidt ,zoals zij voorgesteld wordt in de iconografie. Wij willen nu die “pelgrimstocht” van Maria volgen langs de sporen die de evangelies ons bieden De Bijbel is een boek dat vol staat van wegen en reizen; de geschiedenis van God met de mensen is een dynamische aaneenschakeling van vertrekken en aankomen, van gaan en komen, vertrekken en terugkeren, van exodus en aankomst. Het op weg zijn van Maria is te plaatsen in die beweging, in dat ontmoeten van het menselijke met het goddelijke, dat altijd openstaat voor het onvoorziene, voor verrassingen en nieuwigheden, maar steeds geleid wordt door de bries van de Geest. Het evangelieverhaal over Maria begint in feite in het stadje Nazaret en eindigt in de stad Jeruzalem. Beide plaatsen zijn als een kelderraam waar de aarde opengaat voor de hemel, als een trampoline waar de deur wordt opengegooid voor een tocht. In beide breekt de kracht door van de Allerhoogste. In de eerste daalt de Geest in stilte neer als “een bedekkende schaduw” (Lc 1,35), in de tweede komt dezelfde Geest tevoorschijn als “het geluid van een hevige windvlaag” (Hnd. 2,1). Dat is een soort wonderbaarlijke “pneumatologische inclusie”. Van de ene plaats naar de andere ontvouwt 2 zich het grootse avontuur van niet enkel Maria, maar van de hele mensheid die op weg is naar een ontmoeting met een verbazingwekkende God. Wij weten dat de expliciete passages in de evangelies over de moeder van Jezus weinig in aantal zijn en de door haar gesproken woorden nog schaarser, slechts zes: de zang van het Magnificat uitgezonderd blijven ze beperkt tot één zinnetje. Maar het zijn teksten met een extreme densiteit en geplaatst op strategische momenten van de heilsgeschiedenis. Het Bijbelse beeld van Maria heeft voor mij, Chinese, zo iets als een schilderij op zijde met daarop het volgende: enkele borsteltrekjes, veel witte achtergrond, zachte kleuren, vaag getekende kantlijnen, eenvoudige, pretentieloze onderwerpen, een sfeer van heilige stilte. De weinig talrijke borsteltrekjes vallen harmonieus op de juiste plaatsen en stralen energie uit; en dankzij die trekjes wordt de witte achtergrond ook rijk aan betekenis. Het geheel nodigt ons uit tot transcendentie, tot een zich lanceren naar het oneindige, tot het ontwaren van het mysterie, de ervaring van het hiernamaals, het opgaan in schoonheid. De weinig talrijke evangelische verhalen over Maria vormen, met de grote witte ruimte errond, een harmonieus, dynamisch, fascinerend geheel. De Maria numquam satis: niet alleen het spreken over Maria is onuitputtelijk, maar ook aan de beschouwing van de schaarse evangelische kentrekken over Maria komt nooit een einde. De reflecties die ik hier voorstel zijn de vrucht van een van de eindeloze beschouwingen van dat allermooiste meesterwerk van de Heer, een contemplatie waaruit een beetje de vrouwelijke en Aziatische kijk blijkt, en meer nog - zo hoop ik toch - het salesiaanse hart. Zij worden duidelijk uitgedrukt in zeven punten. 1. Van het “quomodo fiet” naar het “fiat” Wij beschouwen Maria op het ogenblik dat zij onverwachts de boodschap van de engel ontvangt. Op de verrassende boodschap van Gabriël komt het antwoord van Maria niet plots en onbedacht. Haar eerste reactie is er een van uit het lood geslagen zijn, typisch voor iemand die zich voor iets bevindt dat hem/haar oneindig overtreft, een onverwachte nieuwigheid waarvan zij niet onmiddellijk de zin vat. Het gaat er om een twijfel die niet voortkomt uit ongeloof maar uit de verbazing voor de disproportie tussen de verhevenheid van het voorstel en de effectieve beperktheid van een mogelijke verwezenlijking. Het is een houding van nederigheid en nadenken, van iemand die zich bewust is van de eigen kleinheid en die het mysterie benadert met vrees en discretie, en die met aandacht probeert de zin ervan te begrijpen. Het is het gevoel van de arme die vol bewondering weet te staan voor onverdiende gaven. De tweede reactie van Maria is een opwerping. Maria vraagt om uitleg: Quomodo fiet? (“Hoe zal dat gebeuren?”) en legt het dilemma van haar wil voor, nl. willen toezeggen maar niet weten hoe. Zij vraagt God wat zij moet doen om te kunnen gehoorzamen. Maria’s geest gelijkt op die van de psalmist wanneer hij God vraagt: “Leer mij de weg van uw regels begrijpen, en ik zal uw wonderen overdenken” (Ps 119,27). Nadat de engel haar de verzekering gegeven heeft dat het de Geest is die haar kleinheid overstijgt, haar kracht en schoonheid schenkt, aanvaardt Maria met totale beschikbaarheid, en zo gaat van het quomodo fiet “Hoe zal dit gebeuen?” over naar het fiat “laat er met mij gebeuren wat u gezegd hebt.” Het fiat van Maria - zoals wat Jezus ons geleerd heeft in het Onze Vader - “Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel” (Mt 6,10) - is zoveel als een overgave in vertrouwen en een vreugdevol verlangen om Gods wil te doen. Met haar fiat vat 3 zij in haar persoon heel die menigte samen van allen die in het Oude Testament in geloof gehoorzaamden en maakt zij een begin met het nieuwe Godsvolk, dat klaar staat om te luisteren naar de stem van God, die nu, in de volheid van de tijden, spreekt door middel van zijn Zoon. De dynamiek van de innerlijke reisweg van Maria wordt nog duidelijker wanneer men rekening houdt met de twee boodschappen die Lucas per se tegenover elkaar stelt, nl.: aan Zacharias (1,5-22) en aan Maria (1,26-38). Zacharias, de oude, geachte priester en rechtvaardige man, ideale vertegenwoordiger van de oudtestamentische godsdienstigheid, ontmoet de engel in Jeruzalem, in de tempel, tijdens de cultus. Een heilig man, een heilige plaats, een heilig moment: alles onderstreept de sacraliteit en de plechtigheid van het gebeuren. Maria, daarentegen, een onbekend meisje uit Nazaret, een misprezen stadje, waaruit niets goeds kon voortkomen (cf. Joh 1,46) ontmoet de engel in het eenvoudig alledaags huiselijk leven. Maar God keert de situatie om. De engel treedt bij haar binnen: Maria is in werkelijkheid de tempel van de Allerhoogste. Zij “is begenadigd, de Heer is met haar”, de gave van God komt gratis tot haar, niet omdat ze de wet onderhouden heeft of als antwoord op haar vraag, zoals dat het geval is met Zacharias. Ook het einde van de verhalen verschilt: Zacharias sluit zich op in zijn stilzwijgen, afgezonderd, want wie niet uit ganser harte deelneemt aan het plan van God en er zich niet gedreven laat bij betrekken kan er ook niet over meespreken. Maria daarentegen gelooft, stelt zich open en wordt Gods medewerkster bij de redding van de wereld. In de iconografische traditie wordt Maria vaak afgebeeld als de platytera (uit het Grieks ‘groter, breder’), de kleinheid die het oneindige herbergt. Degene die de hemelen niet kunnen bevatten, neemt zijn verblijf in haar schoot. Het is de Geest die haar “breder” maakt, de vruchtbare, vol van genade, haar vervult met kracht en passie. Dit blijkt uit het feit dat met de episode van de boodschap steeds die van de visitatie verbonden wordt. Op de uitdrukking “de engel liet haar weer alleen” volgt onmiddellijk “Maria reisde in grote haast naar het bergland” (Lc 1,38-39). 2. “In grote haast op reis gaan” en “alles in haar hart opsluiten” De haast van de reis naar Ain Karim, zoals daarna de bezorgdheid tijdens de bruiloft te Kana, tonen de actieve, ondernemende, creatieve en vastbesloten stijl van Maria. Haar haastig afreizen is een voorafbeelding van de missionaire Kerk, die onmiddellijk na Pinksteren, bezield door de heilige Geest, zich op weg zette om het goede nieuws te verspreiden tot aan de uiteinden van de aarde. Paulus kent die haast heel goed: “Wat ons drijft, is de liefde van Christus” (2 Kor 5,14). Maria houdt geen rekening met de afstand of met mogelijke risico’s, zij berekent de tijd niet en telt de vermoeidheid niet mee. De ijver in haar hart geeft haar voeten vleugelen. Zij voelt zich aangedreven door die God die ze in zich draagt. Haar op stap gaan is niet enkel een uiterlijk bewegen: het is een blijvend opstappen in de Heer, een ’in hem levend’ vertrekken, een reizen terwijl zij hem in zich draagt. Het is de innerlijke kracht die beweegt, gidst, voortstuwt en zin geeft aan de uiterlijke beweging; het is het woord dat rijp wordt in de stilte. Bij de ontmoeting verenigt zij de contemplatie van het mysterie met de concrete actie in een ervaring van dienstbaarheid; de grootste vervoering in de godservaring verwerkt zij in harmonie met het sterkste realisme in de confrontatie met de wereld en de geschiedenis. 4 Aan de bezorgdheid en de uiterlijke activiteit beantwoordt een levendige innerlijke activiteit. Maria “bewaarde al deze woorden in haar hart en bleef erover nadenken” (Lc 2,19.51) Lucas heeft Maria’s bezinnende en wijze houding tegenover het mysterie willen onderstrepen door die zin tweemaal te herhalen. Het is een uitdrukking die een diep zicht opent op Maria’s innerlijk leven. De wijze Maagd, de luisterende Maagd, is een vrouw met een groot hart, in staat de “grote dingen” te bewaren die God in haar bewerkt heeft in het verhaal, in staat de herinnering aan Gods wonderwerken te bewaren, alsook het verleden met het heden in zich in bewaring te nemen en daardoor alles om te vormen tot zaad voor de toekomst. Zij begrijpt alles niet onmiddellijk, maar bewaart alles in haar hart; ze stelt zich open voor het mysterie door zich te laten inschakelen en het ritme te respecteren van wat God in de geschiedenis openbaart. Jezus zal die bezinnende houding van Maria ook aan zijn leerlingen aanleren: “Ik zeg jullie dit nu, en wanneer die tijd komt zullen jullie denken aan wat ik gezegd heb” (Joh 16,4). “Het zaad in de vruchtbare grond, dat zijn zij die met een goed en eerlijk hart naar het woord hebben geluisterd, het koesteren en door standvastigheid vrucht dragen” (Lc 8,15). Jezus’ leerlingen moeten van Maria, de wijze Leermeesteres, het geheim leren van de vitale éénmaking van innerlijkheid en activiteit, van zijn en doen, van geloven en werken, van gebed en arbeid, van herinnering en creativiteit, van concentratie en het verspreiden van Gods woord, van “alles in het hart opsluiten” en “in grote haast op reis gaan”, van het aanvaarden van Gods gave en het zichzelf tot godsgave maken voor de anderen. 3. “Een teken zien” en “een teken zijn” Maria vertrekt uit Nazaret en gaat op stap nadat ze van een engel een “teken’ gekregen heeft : “Luister, ook je familielid Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd” (Lc 1,36). In het nederig huisje van priester Zacharias draagt de oudere Elisabet zorg voor haar zoon, gift van een ongelooflijke genade. Dat feit moet voor Maria een bewijs zijn van de macht van God, “voor wie niets onmogelijk is”(Lc 1,37) Toen Sara, Abrahams vrouw, ongelovig lachte bij de gedachte nog een zoon te kunnen krijgen in haar oude dag, stelde de Heer haar de volgende vraag: “Is ook maar iets voor de Heer onmogelijk?” (Gn 18,14). En Jesaja richt tot het ontmoedigde volk, dat meegesleept wordt door de pijn te moeten vertrouwen op hem die alles kan, de volgende uitnodiging: “De arm van de Heer is niet te kort om te redden, zijn gehoor niet te zwak om te luisteren” (Js 59,1). Bezield door haar godsvertrouwen trekt Maria de bergen in. Zoals ze zal zeggen in die vreugdekreet van haar Magnificat is de Heer haar “Redder”, de “Machtige”, een God die “zich zijn barmhartigheid herinnert” en “haar van geslacht op geslacht indachtig is voor al wie hem vereert” (Lc 1,47. 49-50). Maria’s vertrouwen wordt versterkt door het teken van Godswege, maar feitelijk is zijzelf een teken van God aan de mensheid, “een teken van hoop en troost”(LG 68). Maria betekent immers de dageraad die het opgaan van de zon voorafgaat, betekent de volheid van de tijd: “toen de tijd gekomen was” (Gal 4,4). Terwijl Isaak, Sara’s kind, en Johannes, Elisabets zoon, de boodschap brengen dat God alles kan, is Maria’s kind de God die alles kan, de almachtige God die mens werd, zwak en verborgen. In Maria’s pelgrimstocht van het geloof schuilt er een soort kringloop tussen het ontdekken van Gods teken in de anderen en het teken zijn van God voor de anderen. Het 5 gaat hier over de wondere solidariteit tussen de gelovigen. De ontmoeting tussen Maria en Elisabet openbaart haar wondere schoonheid. Maria en Elisabet, twee vrouwen door hun zwangerschap op de toekomst gericht, twee vrouwen die in zich een onuitsprekelijk mysterie bewaren, een verbazingwekkend mirakel. Het besef dat zij het voorwerp zijn van een bijzondere voorliefde van God verenigt hen; en de gemeenschappelijke zending met God samen te werken aan een grandioos project maakt hen geestdriftig en laat hen uitbarsten in loven en zegenen; de ervaring van het wonderbare moederschap maakt hen solidair. Gods wonder in Elisabet is voor Maria een “teken” dat hulp biedt bij het uitspreken van haar fiat; het wonder van God in Maria is voor Elisabet een “teken” dat een geloofsbelijdenis in haar opwekt. Zo zijn de twee vrouwen, de een voor de andere, een plaats waar God wordt ontdekt, een openbaring van zijn grootheid en een motief om hem te loven en te danken. Dat zij elkaar wederzijds erkennen als teken van God en hun communicatie, zo vol intuïtie en grondige eensgezindheid, doordrongen van eerbied voor het mysterie, wordt tot zegen, lofzang en poëzie. De wederzijdse ontmoeting in geloof doet de wederzijdse profetie opborrelen, bezield door de kracht van de Geest. Samen worden beiden ‘teken’ van Gods solidariteit met de mensheid. 4. Van het fiat naar het Magnificat Terwijl Maria zich door de kronkelige bergwegen spoedt, ontwikkelt zich in haar een innerlijke geloofsweg die gaat van gedwee aanvaarden van het fiat naar het vreugdevol uitzingen van het Magnificat, van het door God bezocht zijn tot de wording van een godsbezoek aan de anderen. Bij het beklimmen van het gebergte voelt Maria zich niet alleen. Gods Zoon is aanwezig, diep in haar verborgen. De groet van de engel te Nazaret, “de Heer is met je”, die Maria met moeite kon begrijpen, wordt nu een werkelijke ervaring en een grondige overtuiging. Maria, Moeder van de God-met-ons, is nu de ark van het nieuwe verbond, de nieuwe woonplaats van God, nieuwe transparantie van de goddelijke aanwezigheid onder de mensen, motief van vreugde voor iedereen. Met haar tocht over moeilijke wegen om naar de andere in haar huis toe te gaan, maakt Maria een begin met Gods stijl, de stijl van het naar buiten treden, de stijl van dienstbaarheid, van ‘afdaling’, solidariteit tegenover de behoeftigen. In haar wordt de mens geworden God de God die binnentreedt in de menselijke ruimte en ook de sfeer van het alledaagse doordringt. Het heil krijgt een huiselijke tonaliteit. “Vandaag moet ik in jouw huis verblijven”, “vandaag is dit huis redding ten deel gevallen” (Lc 19, 5.9): wat Jezus later bij de ontmoeting met Zacheüs zal zeggen is in zekere mate voorafbeelding van de realiteit in Maria. Maria brengt vreugde en hoop. Van Galilea tot Judea doorloopt zij hetzelfde stukje weg dat Jezus later zal afleggen. Door haastig over de bergen te trekken roept zij de beroemde profetische tekst op: “Hoe welkom zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode…”(Js 52,7). Het door Maria gebrachte goede nieuws straalt een aanstekelijke vreugde uit, doet een vrucht juichen in de schoot van zijn moeder, maakt twee oudere mensen gelukkig. “Meisjes dansen vrolijk in de rei, jongens en grijsaards dansen mee. Hun rouw verander ik in vreugde, ik troost hen, hun verdriet vergeten zij” (Jr 31, 13). De kinderen die geboren worden en de ouderlingen die de volheid van hun leven bereiken ontmoeten elkaar en verenigen zich in vreugde terwijl zij dezelfde God loven 6 Heel haar leven lang heeft Maria de zuivere vreugde die haar overspoelde vermenigvuldigd en overal verspreid, de vreugde die opgestegen was uit de groet van de engel: “Verheug u Maria”, en intiemer geworden en dieper door haar fiat. Bij de geboorte van Jezus strekt die vreugde zich ook uit tot de herders in Betlehem door de aankondiging van de engel: “Ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen” (Lc 2,10). Bij het binnenbrengen van Jezus in de tempel doet Maria de oude Simeon en de profetes Anna nog van vreugde opspringen. Later, in Kana ontbreekt de vreugde niet op het bruiloftsmaal dankzij Maria’s tussenkomst bij haar Zoon. Op Maria, draagster van het Blijde Nieuws, en moeder van de God van de vreugde, zou het woord van de psalmist kunnen toegepast worden: ”Waar uw voeten gaan, druipt het van overvloed […]Zij zingen en juichen elkaar toe” (Ps 65, 12-14). ‘Van fiat tot Magnificat’ wordt dus de modelreisroute van elke christen die zijn/haar pelgrimstocht van het geloof aflegt vanaf de aanvankelijke aansluiting bij Gods project tot het volle genieten van de schoonheid van dat project door een geleidelijk: “opklimmen”: over de dienstbaarheid, de belangeloze vrijwilligheid van het alledaagse, het bezorgd gaan naar behoeftige mensen, de vriendschappelijke ontmoeting, de missionaire inspanning om Jezus in andermans huis te brengen, het vreugdevol verkondigen van het goede nieuws door het opwekken van heilsvreugde bij de jeugd die het leven binnentreedt. 5. “Hem in doeken wikkelen” en “Hem vol angst zoeken” In het verhaal van Jezus’ geboorte vermeldt Lucas het delicate gebaar van Maria: “Zij bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak” (Lc 2,7) Het is een eenvoudig gebaar dat heel de tedere en eerbiedige moederliefde van Maria uitdrukt voor dat kind dat Gods Zoon is en haar zoon. De engel die het blijde nieuws van de geboorte van het kind aan de herders zal aankondigen, zal hun dit teken geven: “Jullie zullen een pasgeborene vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt” (Lc 2,13). Twintig eeuwen zijn voorbijgegaan en ook vandaag nog wordt in onze geboortetaferelen het kind voorgesteld met dit teken van de grote liefde van zijn moeder. Te Betlehem is Maria samen met Jozef bij dit mysterie betrokken dat eeuwen lang in Gods Geest verborgen was en dat voor hun ogen werkelijkheid geworden is: “Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond” (Joh 1,14). Maria en Jozef zijn de eerste getuigen van die geboorte in een nederige en arme conditie, de eerste stap van die “volkomen” ontlediging (cf. Fil 2,5-8: “Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens”) die Gods Zoon vrijwillig verkoos voor de redding van heel de mensheid. En dat kind wordt aan hun zorg en opvoeding toevertrouwd. De tedere liefde van de moeder, uitgedrukt op het moment van de geboorte, zal de zoon vergezellen in iedere levensfase. De lange periode van zijn verborgen leven in Nazaret terwijl Jezus zich op zijn messiaanse zending voorbereidde, wordt door Lucas in weinig woorden weergegeven. Hij vertelt één enkele episode van het leven van Jezus als adolescent: die van het paasfeest in Jeruzalem toen Jezus twaalf jaar oud was. Het verhaal wordt ingekaderd door twee verzen die de gedachte van Jezus’ groei onderstrepen: “Het kind groeide op, werd sterk en was begiftigd met wijsheid; Gods genade rustte op hem” (Lc 2,40). “Jezus groeide verder op en zijn wijsheid nam nog toe. Hij kwam steeds meer in de gunst gbij god en de mensen” (Lc. 7 2,52). De reis van de twaalfjarige Jezus naar de heilige stad toont een etappe van Jezus’ groei: het is een vooruitlopen op een andere reis naar Jeruzalem die zal culmineren in zijn Pasen. De episode betekent ook de groei van de moeder. Bij het terugvinden van Jezus in de tempel na drie dagen vraagt Maria: “Kind, wat heb je ons aangedaan? Je vader en ik hebben met angst in het hart naar je gezocht” (Lc 2,48). In Maria’s “waarom” zijn zoveel ‘waaroms’ samengevat van de mensheid tegenover de mysterieuze God: haar angst drukt de angst uit van zoveel mensen die God met pijn en moeite zoeken. Op de vraag van de moeder antwoordt Jezus met twee andere vragen: “Waarom hebt u naar me gezocht? Wist u niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn?” (Lc 2,49). Voor hem steekt er een “moest” in Gods plan: met het groeien in leeftijd en wijsheid groeide vooral het besef van zijn zending. Ook Maria moest groeien in het erkennen van Jezus’ identiteit - die zoon die zij bij de geboorte in doeken gewikkeld heeft is niet alleen haar zoon - en zij groeit in het bewustzijn dat ook zij ‘bewaarster’ is van Gods geheim; zij wist het vanaf de aankondiging van de engel, maar nu lijkt alles duidelijker, reëler en tezelfdertijd moeilijker en onbegrijpelijk. Naast haar Zoon heeft ook Maria een “moeten” met betrekking tot de dingen van de Vader. Moeder en Zoon groeien samen in wederzijdse steun om het plan van de Vader te verwezenlijken. 6. Van het fiat naar het facite Maria is Moeder van God geworden omdat zij geloofd heeft in de vervulling van de woorden van de Heer (Lc 1,45: het is de interpretatie van Maria’s fiat door Elisabet, geïnspireerd door de heilige Geest. Augustinus wordt haar echo wanneer hij zegt: “Maria, vol geloof, ontving Christus in haar hart eerder dan dat ze hem in haar schoot ontving”. Aan de volheid van genade van Godswege beantwoordt de volheid van geloof vanwege Maria. Volledig aan God overgegeven, geëngageerd in het voortdurend vooruitgaan op haar geloofstocht, heeft Maria zich langzaam en grondig op God afgestemd. Door haar levendig geloof bereikte zij een sterke verstandhouding met hem; doordat haar hele wezen klimaatgevoelig wordt met de goddelijke sfeer, kwam ze tot een krachtige intuïtie van Gods gedachte, tot het spontaan onderkennen van zijn wil, tot het aanvoelen van Gods hartslag in haar. Bij het prijzen van het geloof van de voorvaders van Israël zegt de Brief aan de Hebreeën over Mozes “als zag hij de Onzienlijke” (Heb 11,27). Zo ook Paulus, die zo’n graad van eenheid met Christus bereikt had dat hij kon zeggen: “ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij” (Gal 2,20), kan zonder retoriek of ijdelheid beweren: “Wie kent de gedachten van de Heer?” (1 Kor 2,16). Dat kan allemaal over Maria gezegd worden. Te Kana, in Galilea, treffen we haar zo aan: eenvoudig, discreet, vol vertrouwen naast haar Zoon, verzekerd dat ze zal verhoord worden, want ze is helemaal afgestemd op hem. Te Kana speelt Maria een profetische rol. Zij is de woordvoerster van Gods wil en duidt de vereisten aan waaraan voldaan moeten worden opdat de reddende kracht van de Messias zich zou kunnen manifesteren” (Redemptoris Mater, 12). De twee woorden die Maria te Kana uitgesproken heeft: “Zij hebben geen wijn meer”(Joh 2,3) en “Doe maar wat hij jullie zegt” (Joh 2,5) plaatsen die dimensie in reliëf. Maria leest de menselijke geschiedenis grondig, maakt de nog verborgen problemen ervan openbaar, verzamelt de nog niet geuite klachten, merkt het nog naamloze lijden op. Zij ontdekt de essentiële knoop van de chaos en brengt die voor haar Zoon, de enige die hem kan losmaken (Dat is het beeld waarvan paus Franciscus zoveel houdt). Maria die de knopen ontwart, kan hier een bijbels 8 aanknooppunt vinden. En ondertussen bereidt zij het aanvaarden van de goddelijke hulp voor met een zelfzekere aanwijzing. “Doe maar wat hij jullie zegt” is een van de weinige uitspraken van Maria in het evangelie, de enige die aan de mensen gericht is en die daarom met reden beschouwd wordt als “het gebod van de Maagd”. Het is ook van haar het laatste woord dat in het evangelie opgetekend wordt, iets zoals een “geestelijk testament” (Joh 6,68). In dat gezegde van Maria hoort men de echo’s van het verbond van de Sinaï. Bij het afsluiten van het verbond belooft het volk: “Wat de Heer gezegd heeft zullen wij doen” (Ez 19,8; 24,3.7; Dt 5,27). Maria verpersoonlijkt niet alleen het aan het verbond gehoorzamende Israël , maar is ook degene die tot gehoorzaamheid leidt, voortaan niet meer aan het verbond, maar aan Jezus, bij wie een nieuw verbond begint en een nieuw volk. Dat wordt nog duidelijker wanneer men dat woord van Maria in parallel plaatst met de laatste woorden van de Verrezen Jezus in het evangelie volgens Matteüs: “Maak alle volkeren tot mijn leerlingen […] en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb” (Mt 28,19). Maria brengt er ons dus toe Jezus te volgen, aan zijn woord te gehoorzamen en hem te beschouwen als de absolute referentie. Maria helpt de nieuwe gemeenschap van Jezus vorm te geven, meer nog, ze helpt Jezus vrienden voor zich te verwerven in de betekenis die hijzelf gegeven heeft: “Jullie zijn mijn vrienden wanneer je doet wat ik zeg”(Joh 15,14). Het door Maria gesproken “doe maar wat hij jullie zegt” is geen theoretische uitnodiging, maar een aansporing die door haar eigen ervaring rijp geworden is. Het woord bereikt het hart en het leven van de toegesproken persoon slechts wanneer het uit het hart en het leven komt van degene die spreekt. Maria, deskundige in het vertrouwen op Gods woord, kan nu anderen helpen evenveel te doen. Haar geloof is aanstekelijk: het door haar grondig beleefde fiat wordt een overtuigend facite, gericht tot anderen. Van het fiat naar het facite: alleen een sterke verstandhouding met God en een wijs begrip van de werkelijkheid van de wereld kunnen onze woorden en handelingen efficiënt maken. Het facite waarmee wij de anderen, in het bijzonder de jongeren, helpen, moet steeds voortspruiten uit ons persoonlijk fiat van gehechtheid aan God. 7. Van het: “Zie, je zult een zoon ontvangen” naar het: “Ziehier je zoon” Maria, de Theotókos, de Moeder van God is de openbaring van een van de mysteries, van de hoogste paradoxen van het christendom, van de meest onthutsende liefdesverrassingen van God aan de mensheid. De enige en wonderbare ervaring, nl. de auteur van het leven mens te laten worden, heeft Maria zelf met verstomming geslagen. Haar Magnificat is inderdaad een uitbarsting van verwondering en vreugde: “Grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan”; Elisabet, door haar eigen verwondering meegesleurd, noemt haar “de moeder van mijn Heer”. De Kerk erkent in dit mysterie het eerste en fundamentele dogma over Maria en gebruikt het eeuwenlang in de liturgie. Een antiek responsorium van Kerstmis roept het uit: “Hij die de hemelen niet kunnen bevatten is in je binnenste komen wonen, is mens geworden”. Noch het conceptueel redeneren, noch de hymnen en de poëzie, noch de klanken en de muziek, noch de kleuren en de kunsten slagen erin de grootheid van dat mysterie adequaat uit te drukken. Voor Maria is het moeder-zijn echter geen statische identiteit die eens en voor altijd aangenomen wordt. Gedurende haar pelgrimstocht van het geloof heeft zij een weg 9 afgelegd van groei en rijpwording van haar moederschap door het beleven van een hele gamma moederlijke gevoelens. Het is het stil wachten in de beschouwing van de afwikkeling van het mysterie in haar binnenste, de intieme vreugde van de geboorte en de tedere liefde voor de pasgeboren zoon, de voldoening en de rechtmatige trots bij zijn voorstelling aan de herders en de wijzen. Er is de smart van de vlucht en de ballingschap om het leven te beschermen en te redden van degene die het Leven van de wereld is. Er is de tederheid van de intimiteit in de jaren te Nazaret. Later is er de moeilijke en onthutsende ervaring van het verlies van de twaalfjarige Jezus in de tempel. Ook tijdens het openbaar leven van Jezus ging de eenheid tussen moeder en zoon zich verder ontwikkelen en verdiepen. Sober en discreet is Maria aanwezig “niet als een overbezorgde moeder die zich alleen terugplooit op haar goddelijke Zoon. Zij is een vrouw die door haar optreden, het geloof in Christus bij de groep van de leerlingen heeft doen ontluiken (cf. Joh 2,1-12); daarna breidde zich haar rol als moeder steeds maar verder uit en op Calvarië bereikte ze een universele dimensie” (Marialis cultus, 37). Zoals de geloofstocht voor Maria een toppunt bereikt in het paasgebeuren van haar Zoon, zo gaat het ook met haar moederschapstocht. Johannes Paulus II heeft het over een nieuw moederschap van Maria, dat de vrucht is van de “nieuwe liefde”, die in haar definitief rijp wordt aan de voet van het kruis, door haar deelname aan de reddende liefde van de Zoon (Redemptoris Mater, 23). Augustinus sprak er over bij het nadenken over Maria: Moeder niet alleen van het Hoofd, maar ook op een analoge wijze van de ledematen van het mystieke lichaam, voortgebracht door zijn heilzame dood. Op het kruis verheven heeft de Zoon van Maria zich geopenbaard als de “eerstgeborene van talloze broeders” (Rom 8,29): rond Hem komen in echte eenheid samen “al de verstrooide kinderen van God” (Joh 11,52), en Maria toont zich de moeder van een menigte zonen. Het is Jezus die hen aan haar toevertrouwt. In Nazaret had Maria haar tocht aangevat als moeder door het geheimvolle project van God te aanvaarden: “Zie, je zult een zoon ontvangen”; nu is het die zoon die haar een nieuw universeel moederschap aanbiedt. Te Kana heeft Maria zich in het midden geplaatst door te bemiddelen tussen haar Zoon en de mensen; nu is het haar Zoon die zich tot middelaar maakt tussen haar en de mensen door haar te zeggen: “Dat is uw zoon” Het verhaal van Johannes eindigt met de woorden:“Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis” (Joh 19,27) Vanaf dat ogenblik, terwijl de verloste mensheid de Moeder aanneemt, neemt Maria iedere zoon aan die haar persoonlijk door haar Zoon toevertrouwd wordt en leidt hem voor altijd binnen in haar moederhart. Onmiddellijk na Jezus’ Hemelvaart oefent zij haar moederschap uit en verwezenlijkt zij de wil van haar Zoon. Lucas biedt ons het mooiste stukje in het begin van de Handelingen: Na Jezus’ hemelvaart “keerden de apostelen van de Olijfberg terug naar Jeruzalem. Vurig en eensgezind wijdden ze zich aan het gebed, samen met de vrouwen en met Maria, de moeder van Jezus en met zijn broers” (Hnd 1,12…14) Lucas wil de continuïteit beklemtonen tussen de historische Jezus, geboren uit de werking van de Geest met de medewerking van Maria, en de geboorte van de Kerk door de werking van dezelfde Geest en met dezelfde medewerking van Maria. Zij die door de werking van de heilige Geest Gods Zoon ontvangen heeft, “ontvangt” nu het Mystiek Lichaam van haar Zoon bij het ontvangen van de Geest. De Moeder, die Jezus op aarde op weg gezet heeft, begeleidt nu de Kerk op haar pelgrimstocht in de wereld en de geschiedenis. 10 Besluit Maria’s “pelgrimstocht” verbinden met onze salesiaanse ervaring gebeurt spontaan. Bij de voorbereiding van deze uiteenzetting kwamen voortdurend oproepen uit het leven van Don Bosco, van Maria Mazzarello en van zoveel broeders en zusters van de Salesiaanse Familie mij in de geest. De harmonieuze eenheid tussen de geest van Maria en de salesiaanse geest is sterk en moet zo wel zijn aangezien Maria de Moeder en Leermeesteres is van de Salesiaanse Familie. Ik probeer hier niet dat te illustreren uit vrees de harmonische schoonheid ervan kapot te maken, en ik hoop dat de uitgebrachte woorden de witte achtergrond niet te zeer overweldigen, een achtergrond vol verwondering, ontdekkingen, elan en hernieuwde geestdrift. --------------------------------------*De bijbelcitaten uit: NBV-Nieuwe Bijbelvertaling, KBS/VBS – ’s Hertogenbosch – Leuven, 2005. Vertaling: Gaston De Neve Correctie: Adriaan De Cooman Bij de meimaand 2016