Thema: Haviken en duiven – Conflict Onderdeel 1: Hoe ontstaan conflicten? Conflicten en samenwerking maken allebei deel uit van het menselijke gedrag. Hoe gaan we hiermee om in het dagelijkse leven, als individu en in groep, en hoe deden de generaties voor ons dat? Leerresultaten van dit onderdeel De leerlingen zullen in staat zijn om: de oorzaken en gevolgen van conflicten te analyseren de rol van individuen en groepen bij de ontwikkeling van conflicten te begrijpen de positieve en negatieve aspecten van conflicten te identificeren. Bronnen Bron 1: kaarten, passages, muurtekening Bron 2: passages, omschrijvingen, schilderij Groepsactiviteit 1: aanleidingen Tijdens deze activiteit gaan de leerlingen na om welke redenen mensen met elkaar in conflict kunnen komen. Uitgangspunt vormen de verhoudingen tussen individuen. Verdeel de klas in vier groepen en geef elke groep een groot vel papier waarop een van de onderstaande verhoudingen is geschreven. Vraag de leerlingen vervolgens om mogelijke redenen voor conflict tussen mensen uit elke verhoudingscategorie te noteren. 'Buren' 'Gezinnen' 'Vrienden' 'Klasgenoten of collega's' Organiseer daarna een klassikale discussie om de verschillende ideeën met elkaar te vergelijken. Vraag de leerlingen hun ideeën als algemenere begrippen te herformuleren, zodat ze hun blikveld verruimen en stilstaan bij de manier waarop conflicten op nationaal en internationaal niveau ontstaan en evolueren. Voorbeelden van dergelijke begrippen zijn ongelijkheid, onrechtvaardigheid, overheersing, onderdrukking, politieke meningen en ideologieën, ambitie, concurrentie enzovoort. Klassikale activiteit 1: revoluties Nu de leerlingen inzicht hebben in de oorzaken van conflicten, onderzoeken ze hoe deze aanleidingen mensen kunnen samenbrengen in een gemeenschappelijke strijd om verandering. Hiertoe leggen ze drie historische gebeurtenissen naast elkaar: de opstanden van 2011 in het Midden-Oosten (de zogenoemde 'Arabische Lente'), de revoluties van 1989 in Oost-Europese landen die onder controle van de toenmalige Sovjet-Unie stonden, en de revolutionaire bewegingen van 1848 in Europa. 1 Laat de leerlingen eerst de kaarten van bron 1 bestuderen. Het kan nodig zijn hun kennis over de gebeurtenissen op te frissen of de belangrijkste elementen ervan samen te vatten om er zeker van te zijn dat ze weten in welke specifieke omstandigheden elk van deze revolutionaire gebeurtenissen zich heeft ontvouwd. Leg de leerlingen het concept van 'dominorevoluties' uit, dat op alle drie de gebeurtenissen van toepassing is. Laat hen vervolgens elk voor zich de passage uit het geschiedkundige artikel van bron 1 lezen. Vraag hen de in het artikel geanalyseerde overeenkomsten en verschillen tussen de gebeurtenissen van 2011, 1989 en 1848 te achterhalen en op te sommen. Bespreek hun bevindingen in een klassikale discussie en help hen tot slot om een omschrijving te geven van het concept 'revolutie' waarin de verschillen met andere vormen van conflict duidelijk worden gemaakt. Denk hierbij aan de rol van het maatschappelijk middenveld, de rol van idealen enzovoort. Vraag de leerlingen als afsluiting van deze activiteit om te discussiëren over de betekenis van de muurtekening (het laatste document van bron 1). Welke symbolen worden gebruikt om het concept van revolutie uit te drukken? Is dit ook van toepassing voor de tijdens deze activiteit besproken gebeurtenissen? Waarom, met de muurtekening voor ogen, is met name de lente een beeld dat voor de gebeurtenissen van 2011 en 1848 wordt gebruikt? Is dit een passend beeld? Groepsactiviteit 2: cultuur van geweld Elk conflict kan in geweld uitmonden. Tijdens deze activiteit denken de leerlingen na over hoe de manier van voorstellen en afbeelden van geweld in een samenleving tot het ontstaan van een cultuur van geweld kan leiden. Laat de leerlingen in een klassikale discussie naar antwoorden op de volgende vragen zoeken: Hoe kom je via bepaalde vormen van amusement en vrijetijdsactiviteiten in aanraking met geweld? Vind je dat je hierdoor zelf gewelddadiger wordt? Waarom/waarom niet? Denk je dat amusement en vrijetijdsactiviteiten die bepaalde aspecten van geweld verheerlijken, iets zeggen over de houding van de samenleving ten opzichte van geweld? De leerlingen vergelijken vervolgens de hedendaagse situatie met die in Italië na de Eerste Wereldoorlog, waar de verheerlijking van geweld, met name in het werk van bepaalde kunstenaars, de opkomst van het fascisme bevorderde. Ze kijken in het bijzonder naar twee futuristische kunstenaars uit die tijd: de dichter en schilder Filippo Tommaso Marinetti (1874-1944), auteur van het Futuristisch Manifest en een van de eerste aanhangers van de Nationaal-Fascistische Partij (PNF), en de schilder Alfredo Gauro Ambrosi (1901-1945), die van 1920 tot 1940 in opdracht van Benito Mussolini werkte. Laat de leerlingen in groepjes de documenten van bron 2 analyseren en bespreken en schriftelijk op de volgende vragen antwoorden: Op welke manier wordt geweld in deze passage van het Futuristisch Manifest voorgesteld? 2 Is deze passage volgens jou een voorbeeld van haatzaaiende taal, in de zin van de definitie van de Raad van Europa? Waarom (niet)? Wat zegt dit schilderij van Mussolini van de hand van Alfredo Gauro Ambrosi over de band tussen futurisme en fascisme in Italië na de Eerste Wereldoorlog? Beschrijf de visuele elementen die tot deze indruk bijdragen. (Opmerking: in 1929 lanceerden de futuristen de techniek van aeropittura of luchtschilderen; het achterliggende idee was dat de luchtvaarttechnologie voor nieuwe perspectieven en een nieuwe werkelijkheid zorgde, die in de schilderkunst tot uiting moesten komen.) 3