nask 1 - Malmberg

advertisement
DEEL
A
4
VM BO - k
AUTEURS:
EINDREDACTIE:
MET MEDEWERKING VAN:
F. Kappers
C. Schatorjé
L. Pijnappels
R. Tromp
M. Eijkelkamp
P. van Hoeflaken
4
VMBO - k
WERK BOEK
NASK 1
WERKBOEK
ISBN 978 90 345 8779 4
553809
n a sk 1
DEEL
A
Inhoudsopgave
1 Krachten
1 Soorten krachten
6
2 Krachten in constructies (alleen GT)
3 Krachten samenstellen
11
4 Krachten ontbinden
15
Practicum18
Test jezelf
21
2 Warmte
1 Brandstoffen verbranden
28
2 Warmte en temperatuur
35
3Warmtetransport
41
4Isoleren
45
Practicum50
Test jezelf
53
3 Energie
1 Energie omzetten
62
2Energiebronnen
67
3 Energiebronnen en het milieu
71
4 Rekenen met energie
76
5Rendement
82
Practicum90
Test jezelf
92
4 Elektriciteit
1Stroomkringen
100
2 Elektrische energie
106
3 Elektrische energie opwekken
112
4 Elektrische energie vervoeren
117
5 Elektrische energie gebruiken
122
Practicum129
Test jezelf
132
5 Geluid
1 Geluid maken en ontvangen
140
2Toonhoogte
147
3Geluidssterkte
154
4 Geluid versterken
161
5Geluidshinder
166
Practicum170
Test jezelf
173
6 Werktuigen
1 Werken met hefbomen
182
2 Hefbomen en zwaartekracht
189
3 Katrollen en takels
191
4Druk
197
Practicum203
Test jezelf
206
Nova
© Uitgeverij Malmberg
H1 Krachten
1
Krachten
5
Nova
H1 Krachten
1
Soorten krachten
Leerstof
1 Welke bewering(en) is/zijn waar?
I Door een kracht kan de vorm van een voorwerp veranderen.
II Door een kracht kan de beweging van een voorwerp veranderen.
A Alleen bewering I is waar.
B Alleen bewering II is waar.
C Beide beweringen zijn waar.
D Geen van beide beweringen is waar.
2 J e kunt de grootte van een kracht meten.
Met welk instrument kun je een kracht meten?
A met een balans
B met een krachtenschaal
C met een krachtmeter
D met een vector
3 O
m de grootte van een kracht op te schrijven, heb je een eenheid nodig.
Wat is de eenheid voor kracht?
A gram
B kilogram
C newton
D ton
4 E en kracht kun je tekenen als een pijl.
Wat hoef je niet te weten als je een kracht moet tekenen?
A de grootte van de kracht
B de richting van de kracht
C de soort kracht
D het aangrijpingspunt van de kracht
5 E lk voorwerp wordt door de aarde aangetrokken.
Hoe heet de kracht die daarvoor zorgt en wat is het symbool van die kracht?
krachtsymbool
A gewicht
g
B gewichtkg
C zwaartekrachtFz
D zwaartekrachtZ
6 W
elke bewering(en) is/zijn waar?
I Veerkracht ontstaat als je een veerkrachtig voorwerp indrukt.
II Veerkracht ontstaat als je een veerkrachtig voorwerp uitrekt.
A Alleen bewering I is waar.
B Alleen bewering II is waar.
C Beide beweringen zijn waar.
D Geen van beide beweringen is waar.
6
© Uitgeverij Malmberg
Nova
H1 Krachten
© Uitgeverij Malmberg
§1 Soorten krachten
7 M
agneten oefenen een kracht op elkaar uit.
Welke bewering over magneten is waar?
A Een noordpool en een zuidpool stoten elkaar af.
B Een noordpool en een zuidpool trekken elkaar aan.
C Twee noordpolen trekken elkaar aan.
D Twee zuidpolen trekken elkaar aan.
8 B
ij een tekening in een natuurkundeboek staat: De gebruikte krachtenschaal is: 1 cm ≙ 5 N.
a Wat wordt daarmee bedoeld?
b Welke waarde heeft g op (of vlak bij) het aardoppervlak?
9 Vul in:
a Spankracht ontstaat wanneer een touw of kabel
b Spierkracht ontstaat doordat
c Magnetische krachten ontstaan als je de
Toepassing
In de opgaven mag je rekenen met: g = 10 N/kg.
10 B
ekijk de foto in figuur 1.
a Waaraan kun je zien dat er een kracht werkt op de bal?
b De bal oefent een even grote kracht uit op de schoen.
Hoe merk je dat als je tegen de bal aanschopt?
▲▲ figuur 1
Welk effect hebben de krachten?
7
van twee magneten bij elkaar brengt.
Nova
H1 Krachten
© Uitgeverij Malmberg
§1 Soorten krachten
11 T eken in figuur 2 de volgende krachten. Neem als krachtenschaal 1 cm ≙ 100 N.
a Jan trekt met een kracht van 400 N aan het touw.
b Minke oefent door haar gewicht een kracht van 450 N uit op de evenwichtsbalk.
c De aarde oefent een kracht van 500 N uit op Petra. Punt Z is het aangrijpingspunt.
d De expander oefent op elke hand van Erwin een kracht uit van 150 N.
Z
a
b
c
d
▲▲ figuur 2
krachten in de gymzaal
12 K
ijk nog eens naar figuur 2. Er werken meer krachten dan je in de tekening hebt aangegeven.
a Noem drie krachten die werken in figuur 2a.
b Noem drie krachten die werken in figuur 2d.
13 B
ereken hoe groot de zwaartekracht is:
a op een zak koekjes van 0,5 kg.
b op een zak drop van 250 g.
c op een reep chocolade van 45 g.
8
Nova
H1 Krachten
© Uitgeverij Malmberg
§1 Soorten krachten
14 T ijdens een proefwerk moet Jeffrey drie krachten in een figuur intekenen: F1 = 85 N, F2 = 53 N en
F3 = 48 N. Als krachtenschaal gebruikt hij 1 cm ≙ 15 N.
Bereken hoe lang hij elke pijl moet tekenen. Geef je antwoorden in cm, met één cijfer achter de
komma.
15 E ugene wil twee krachten tekenen. De eerste kracht is 4,0 kN groot; de tweede kracht is 6,0 kN groot.
Welke krachtenschaal kan hij het best nemen?
A 1 cm ≙ 1 N
B 1 cm ≙ 2 N
C 1 cm ≙ 2 kN
D 1 cm ≙ 20 kN
*16 Anton springt naar beneden (figuur 3).
Leg uit dat de zwaartekracht niet verandert terwijl Anton naar beneden valt.
▲▲ figuur 3
een bungeejumper
▲▲ figuur 4
Wat doen de geladen staafjes?
17 N
elia doet een proef met twee plastic staafjes. Ze wrijft één staafje met een doek zodat het
elektrisch geladen wordt. Dit staafje hangt ze op, zodat het vrij kan bewegen. Daarna wrijft ze ook
het andere plastic staafje, zodat dit dezelfde lading krijgt.
a Wat gebeurt er als Nelia het tweede staafje vlak bij het opgehangen staafje brengt (figuur 4)?
b Leg je antwoord op vraag a uit.
9
Nova
H1 Krachten
Plus
§1 Soorten krachten
Zwaartekracht en gewicht
18 Vul in:
a Het gewicht is de kracht die een voorwerp uitoefent op zijn
b Het gewicht van een voorwerp is even groot als de zwaartekracht, als het voorwerp
c Een voorwerp is gewichtloos (Fg = 0 N) als het
19 I n figuur 5 zie je twee foto’s die tijdens een turnwedstrijd zijn gemaakt.
a In welke foto is het gewicht van de turner gelijk aan de zwaartekracht?
b In welke foto is het gewicht van de turner (korte tijd) 0 N?
a
b
b
▲▲ figuur 5
een turner aan het werk
20 O
p 21 juli 1969 liep Neil Armstrong als eerste mens op de maan. De massa van zijn
lichaam en zijn ruimtepak samen was 160 kg. Op de maan is g = 1,6 N/kg.
Bereken hoe groot het gewicht was dat Neil Armstrong op de maanbodem uitoefende.
10
© Uitgeverij Malmberg
Nova
© Uitgeverij Malmberg
H1 Krachten
3
Krachten samenstellen
Leerstof
21 Als op een voorwerp twee krachten werken, kun je deze krachten samenstellen.
De uitkomst noem je de resultante.
Hoe kun je deze kracht ook noemen?
A resulterende kracht
B somkracht
C totaalkracht
D vectorkracht
22 J e kunt krachten niet optellen alsof het getallen zijn.
Waarom kun je ze niet zo optellen?
A Omdat krachten kunnen bewegen.
B Omdat krachten kunnen vervormen.
C Omdat krachten niet altijd even groot zijn.
D Omdat krachten vectoren zijn.
23 S oms kun je de resultante van twee krachten wel berekenen door ze bij elkaar op te
tellen.
Wanneer kun je de resultante van twee krachten berekenen met Fr = F1 + F2?
A Als de twee krachten een hoek van 90° met elkaar maken.
B Als de twee krachten in dezelfde richting werken.
C Als de twee krachten in tegenovergestelde richting werken.
24 K
rachten zijn vectoren.
Waarom zijn het vectoren?
A Omdat alleen de grootte belangrijk is.
B Omdat alleen de richting belangrijk is.
C Omdat de grootte en de richting allebei belangrijk zijn.
D Omdat het aantal krachten belangrijk is.
25 A
ls je twee krachten samenstelt, krijg je één nettokracht.
a Hoe wordt die nettokracht genoemd?
of
b Wanneer is Fr gelijk aan F1 – F2?
11
Nova
H1 Krachten
© Uitgeverij Malmberg
§3 Krachten samenstellen
Toepassing
In de opgaven mag je rekenen met: g = 10 N/kg.
26 E en vaas met een massa van 500 g staat op tafel.
a Welke twee krachten werken er op de vaas?
b Hoe groot zijn deze twee krachten?
*27 René gaat op de weegschaal staan. Hij ziet dat hij 68 kg weegt.
a Welke grootheid wordt uitgedrukt in kg?
De weegschaal oefent een kracht uit op René.
b Hoe heet deze kracht?
c Leg uit dat de kracht die de weegschaal uitoefent even groot is als de zwaartekracht op René.
28 T wee ploegen van elk vijf mensen zijn tegen elkaar aan het touwtrekken.
a Voor de kracht die de vijf leden van één ploeg op het touw uitoefenen, geldt:
Fr = F1 + F2 + F3 + F4 + F5.
Waarom mag je in dit geval de krachten zo bij elkaar optellen?
b Noem de resultante van de ene ploeg FA en die van de andere ploeg FB.
Wat is de juiste berekening van de resultante van alle krachten op het touw?
A Fr = FA + FB
B Fr = FA – FB
C Fr = FA = FB
c Leg je antwoord op vraag b uit.
12
Nova
H1 Krachten
© Uitgeverij Malmberg
§3 Krachten samenstellen
29 Bekijk de vijf situaties die in figuur 6 zijn getekend. In elke situatie zijn er twee
krachten die elkaar in evenwicht houden.
a In figuur 6a zijn de beide krachten al ingetekend.
Doe dat ook in figuur 6b tot en met 6e.
b Schrijf onder elke tekening hoe de twee krachten heten.
FO
a
Fz
c
b
d
e
▲▲ figuur 6
Welke krachten maken hier evenwicht?
30 Aan een veer hangt een gewicht met een massa van 0,25 kg
(figuur 7). Het gewicht hangt stil.
a Welke kracht zorgt ervoor dat de veer wordt uitgerekt?
b Welke kracht zorgt ervoor dat het gewicht niet naar beneden
valt?
c Teken beide krachten in figuur 7. De aangrijpingspunten
van de twee krachten zijn al ingetekend. Kies zelf een geschikte
krachtenschaal.
▶▲ figuur 7
een gewicht aan een veer
13
cm =
N
Nova
H1 Krachten
Plus
§3 Krachten samenstellen
De kop-staartmethode
31 Vier kinderen trekken aan een slee. In figuur 8 zijn de krachten getekend die op slee S
werken. De krachtenschaal is 1 cm ≙ 10 N.
Bepaal met de kop-staartmethode de resulterende kracht op de slee.
slee
▲▲ figuur 8
Welke kant wordt de slee op getrokken?
14
© Uitgeverij Malmberg
Nova
H1 Krachten
4
Krachten ontbinden
Leerstof
32 Een kist wordt opgetakeld met een touw.
Welk soort kracht werkt er in het touw?
A normaalkracht
B spankracht
C veerkracht
D zwaartekracht
33 D
e kist hangt stil. De kist is van de grond.
Hoe groot is de resultante?
A groter dan de zwaartekracht
B even groot als de zwaartekracht
C kleiner dan de zwaartekracht
D nul
34 O
p een voorwerp dat met een kabel omhoog wordt gehesen, werken drie krachten: de
zwaartekracht (Fz), de normaalkracht (Fn) en de spankracht (Fs) van de kabel.
a Welke kracht wordt steeds groter als de hijskabel strak komt te staan?
b Welke kracht wordt steeds kleiner als de hijskabel strak komt te staan?
Toepassing
In de opgaven mag je rekenen met: g = 10 N/kg.
35 E en liftcabine hangt stil aan een liftkabel (figuur 9). De massa van de (lege) liftcabine
is 300 kg. De massa van de jongen is 55 kg.
a Bereken de spankracht die de liftkabel op de liftcabine uitoefent.
b Bereken de normaalkracht die de vloer op de jongen uitoefent.
15
© Uitgeverij Malmberg
Nova
H1 Krachten
§4 Krachten ontbinden
▲▲ figuur 9
in de lift
Plus
Krachten op een helling
36 E en steenblok wordt op een slee tegen een helling omhoog gesleept. Tijdens de
beweging werkt op de slee met het blok de wrijvingskracht (figuur 10).
In welke figuur is de wrijvingskracht goed getekend?
A figuur 10a
B figuur 10b
C figuur 10c
D figuur 10d
a
b
c
d
▲▲ figuur 10
In welke richting werkt de wrijvingskracht op de slee?
16
© Uitgeverij Malmberg
Nova
H1 Krachten
§4 Krachten ontbinden
37 In figuur 11 is de zwaartekracht op een steenblok getekend.
a Ontbind de zwaartekracht in:
– een kracht loodrecht op de helling;
– een kracht evenwijdig aan de helling.
De werklijnen van deze twee krachten zijn al ingetekend.
b Het blok heeft een massa van 3000 kg.
Bereken de zwaartekracht Fz op het blok.
c De kracht is in figuur 11 op schaal getekend.
Welke krachtenschaal heeft de tekenaar gebruikt?
d Bepaal met deze krachtenschaal de grootte van:
– de kracht loodrecht op de helling.
– de kracht evenwijdig aan de helling.
F₂
F₁
Fz
▲▲ figuur 11
krachten op een helling
17
© Uitgeverij Malmberg
Nova
© Uitgeverij Malmberg
H1 Krachten
Practicum
Proef1 Een krachtmeter bouwen en ijken 45 min
Inleiding
Met een spiraalveer kun je zelf een krachtmeter
bouwen. In figuur 12 zie je de basisopstelling.
In deze opstelling ontbreekt nog een
nauwkeurige en goed af te lezen schaalverdeling.
2 Leg uit hoe je de krachtmeter gaat ijken.
–Laat de lijst met practicumspullen en je
ijkmethode controleren door je docent.
Uitvoeren
–Bouw de krachtmeter en voorzie hem van een
schaalverdeling. Test daarna of hij voldoet
aan de drie ontwerpeisen.
Uitwerken
3 Leg uit hoe je die test hebt gedaan.
▲▲ figuur 12
de opstelling van proef 1
Doel
Je gaat zelf zo’n schaalverdeling maken. De
ontwerpeisen zijn:
1Het meetbereik van de krachtmeter is
minstens 0-1 N.
2De afstand tussen de streepjes van de
schaalverdeling is maximaal 0,1 N.
3De krachtmeter is op zijn minst even
nauwkeurig als een ‘gewone’ krachtmeter.
Nodig
Je maakt zelf een lijst van wat je nodig hebt.
Uitvoeren en uitwerken
Voorbereiden
1 Schrijf op welke practicumspullen je nodig
hebt.
–Breng eventueel verbeteringen aan.
–Maak zo nodig een nieuwe schaalverdeling.
–Laat de krachtmeter ten slotte beoordelen
door je docent.
4 M
aak een verslag van de proef en lever het in
bij je docent.
–Ruim alles netjes op.
18
Nova
H1 Krachten
Practicum
Proef2 Een tuibrug 30 min
Inleiding
Bij een tuibrug is het brugdek opgehangen aan
kabels, de zogenoemde tuien. De tuien zijn
bevestigd aan staanders die pylonen worden
genoemd.
Doel
Je gaat vier manieren onderzoeken om de tuien
aan het brugdek en de pylonen te bevestigen.
De onderzoeksvraag is:
Bij welke manier is de spankracht in de tuien het
kleinst?
60°
Nodig
statief
dubbelklem
hefboomarm met as
gewichtendrager
diverse gewichten
krachtmeter (0–10 N)
touw
▲▲ figuur 13
de opstelling van proef 2
Uitvoeren
–Bouw het model van een tuibrug dat in
figuur 13 is getekend.
Zorg ervoor dat het brugdek horizontaal
loopt.
–Leg gewichten op de gewichtendrager tot
de krachtmeter ongeveer 3 N aangeeft.
–In figuur 14 zijn drie manieren getekend
om de tuien te bevestigen. Probeer deze
drie manieren een voor een uit met jouw
model. Ga na hoe groot de spankracht in
elke situatie is.
60°
a
45°
b
60°
▶▶ figuur 14
drie manieren om een brugdek op te
hangen aan tuien
c
19
© Uitgeverij Malmberg
Nova
H1 Krachten
Practicum
1 Schrijf de uitkomsten in tabel 1.
3 E en ontwerper kan verschillende redenen
hebben om de spankracht in de tuien klein te
houden.
Bedenk twee redenen en schrijf ze op.
▼▼ tabel 1
de meetresultaten van proef 2
manier
© Uitgeverij Malmberg
spankracht (N)
a
b
c
Uitwerken
2 Bij welke manier (a, b of c) is de spankracht
in de tuien het kleinst?
–Je docent zal je vertellen of je een verslag
van deze proef moet maken.
–Ruim alles netjes op.
20
Nova
© Uitgeverij Malmberg
H1 Krachten
Test jezelf
1
Kruis aan of de volgende beweringen waar (W) zijn of onwaar (O).
bewering
W
a 1 cm ≙ 25 N betekent dat je een kracht van 75 N tekent als een pijl van 3 cm.
b Bij touwtrekwedstrijden werkt alleen maar spierkracht.
c Een kracht kan de beweging en de vorm van een voorwerp veranderen.
d Een vector kun je tekenen als een pijl.
e Zwaartekracht werkt alleen op heel zware voorwerpen.
2
Een importeur van vorkheftrucks vermeldt op zijn site:
Vorkheftruck Linde H25D-02
Hefvermogen / Capacity
Eigen gewicht / Weight
2500 kg
4470 kg
Hoe groot is de zwaartekracht op de vorkheftruck als hij op zijn zwaarst is beladen?
A 1970 N
B 4470 N
C 6970 N
D 19 700 N
E 44 700 N
F 69 700 N
3
Een docente doet een serie proeven met pingpongballen. Ze geeft de ballen een
elektrische lading. Bij een van de proeven hangen twee pingpongballen zonder te
bewegen aan een dun draadje (figuur 15).
Welke van volgende beweringen kan of kunnen waar zijn?
1 Beide ballen hebben een negatieve lading.
2 Beide ballen hebben een positieve lading.
3 De ene bal is geladen, de andere niet.
4 De ene bal is positief geladen, de andere negatief.
▲▲ figuur 15
Welke lading hebben de pingpongballen?
21
O
Nova
H1 Krachten
© Uitgeverij Malmberg
Test jezelf
4 I n figuur 16 zie je hoe een vliegtuigje met een elastiek wordt weggeschoten.
Hoe noem je de kracht die het elastiek op het vliegtuigje uitoefent?
▲▲ figuur 16
een vliegtuigje wegschieten
5 J eannet wil weten hoe groot het gewicht van haar etui is. Daarvoor hangt ze het etui
aan een krachtmeter.
a Welke twee krachten werken er dan op het etui?
b Hoe groot is de resultante van de twee krachten?
6 V oor je een kracht gaat tekenen, kies je eerst een krachtenschaal.
a Gea kiest als krachtenschaal 1 cm ≙ 20 N.
Hoe lang moet ze de pijl tekenen van een kracht van 84 N?
b Lucas tekent een kracht van 240 N als een pijl van 4,8 cm.
Welke krachtenschaal heeft hij gebruikt?
7 O
p een voorwerp werken twee krachten: F1 = 30 N en F2 = 40 N.
Hoe groot is de resultante van F1 en F2:
aals F1 en F2 in dezelfde richting werken?
bals F1 en F2 in tegengestelde richtingen werken?
8 A
shraf gebruikt als krachtenschaal 1 cm ≙ 50 N.
Hij meet de lengte van twee krachtenpijlen: F1 is 7 cm lang; F2 is 4 cm lang. De twee krachten
werken in tegengestelde richting.
Hoe groot is de resultante?
Fr is
N.
22
Nova
H1 Krachten
9
© Uitgeverij Malmberg
Test jezelf
Een fles staat op tafel. Op de fles werken de zwaartekracht en de normaalkracht.
Welke uitspraak over de krachten in deze situatie is waar?
A De krachten zijn even groot en ze werken in dezelfde richting.
B De krachten zijn even groot en ze werken in tegengestelde richting.
C De normaalkracht is groter dan de zwaartekracht.
D De zwaartekracht is groter dan de normaalkracht.
10 Een kraanmachinist laat een zeilboot voorzichtig in het water zakken. Nadat de kiel
het water heeft geraakt, werken er drie krachten op de boot: de zwaartekracht, de
spankracht van de hijskabel en de opwaartse kracht van het water.
Ilse zegt: “Terwijl de boot dieper in het water wegzakt, wordt de zwaartekracht op de boot steeds
kleiner.”
Thea zegt: “Terwijl de boot dieper in het water wegzakt, wordt de spankracht in de hijskabel
steeds kleiner.”
Wie heeft gelijk?
A Ilse en Thea hebben allebei gelijk.
B Ilse en Thea hebben allebei ongelijk.
C Ilse heeft gelijk, Thea heeft ongelijk.
D Ilse heeft ongelijk, Thea heeft gelijk.
11 Op een drijvende ijsschots werken twee krachten: Fopw en Fz.
In figuur 17 staan drie tekeningen met de vectoren van Fopw en Fz op de ijsschots.
Welke tekening is juist?
Fopw
Fopw
Fopw
Fz
Fz
a
b
Fz
c
▲▲ figuur 17
de krachten op een ijsschots
12 De ijsschots in figuur 17 heeft een massa van 300 kg.
Vul in:
De zwaartekracht is
N.
De opwaartse kracht is
N.
23
Nova
H1 Krachten
© Uitgeverij Malmberg
Test jezelf
13 O
m een aluminium staaf worden twee ringmagneten geschoven.
De bovenste magneet blijft daarna zweven (figuur 18).
Welke twee krachten werken er dan op de bovenste magneet?
▲▲ figuur 18
een proefje met twee ringmagneten
N
Z
14 O
m een aluminium staaf worden twee ringmagneten geschoven.
In figuur 19 zijn vier situaties weergegeven.
In welke situatie of situaties blijft de bovenste magneet zweven?
N
Z
1
N
Z
1
2
3
4
= noordpool
= zuidpool
▲▲ figuur 19
= noordpool
Wanneer zweeft de bovenste
magneet?
= zuidpool
15 H
ilde wil zelf een krachtmeter maken. Om te beginnen bepaalt ze het verband
tussen de kracht op een veer en de uitrekking. Dat doet ze door massastukken aan
de veer te hangen en telkens te meten hoever de veer uitrekt. In tabel 2 zie je haar
1
2
3
4
meetresultaten.
a Vul de derde kolom van de tabel verder in.
= noordpool
b Verwerk
de gegevens in de tabel tot een grafiek (figuur 20).
= zuidpool
c Hilde heeft op een liniaal achter de veer een papier geplakt. Daarop wil ze een schaalverdeling
in newton aanbrengen.
Teken deze schaalverdeling in figuur 21. Ga niet verder dan 1 N. Verdeel de schaal in stukken van
0,1 N.
24
2
Nova
H1 Krachten
© Uitgeverij Malmberg
Test jezelf
▼▼ tabel 2
Hildes meetresultaten
kracht op de veer (N)
lengte veer (cm)
uitrekking (cm)
0
8,3
0
0,15
9,7
1,4
0,30
11,2
0,45
12,6
0
14,1
0,75
15,5
→ uitrekking (cm)
0,60
0
0,1
0,2
N
→ kracht (N)
▲▲ figuur 21
de schaalverdeling voor
Hildes krachtmeter
▲▲ figuur 20
de grafiek van Hildes proef
25
Nova
H1 Krachten
Aantekeningen
26
© Uitgeverij Malmberg
Download