Ruimtelijke oriëntatie: plaats en richting 1 Lijnen en rechten Hoe kunnen lijnen zijn? gebogen of krom gebroken recht We onthouden: Een rechte is een rechte lijn. c a b Een rechte heeft geen begin- en eindpunt. We benoemen een rechte met een kleine letter. Rechten kunnen: - horizontaal zijn: rechte a - verticaal zijn: rechte b - schuin zijn: rechte c Een punt benoem je met een hoofdletter. Teken: de rechte e en f door het punt P de rechte g door het punt Z en Y P Z Y 2 We onthouden: Evenwijdige rechten snijden elkaar nooit. Symbool: ║ Teken 2 evenwijdige rechten h en i, h ║ i Snijdende rechten hebben juist 1 snijpunt. Symbool: ║ Teken 2 snijdende rechten j en k, j ║ k Loodrechten staan loodrecht op elkaar. Symbool: ┴ Teken loodrechten l en m, l ┴ n Vul aan: evenwijdige, snijdende of loodrechten, schrijf ║ , ║ of ┴ j k l j en k zijn ………………………………………………… j…… k o m l en m zijn …………………………………………………… l …… m p n q G n en o zijn ………………………………………………… n …… o p en q zijn ………………………………………………………… p …… q 3 Hoe loodlijnen tekenen? 1. Loodrecht of niet? Controleer met je geodriehoek! O ja O neen O ja O neen O ja O neen 2. Teken de loodrechten door de aangegeven punten. Werk met je geodriehoek. E F g h i j G H 4 Overtrek met kleur; gebruik je geodriehoek! Evenwijdige rechten in groen Snijdende rechten in oranje (niet-loodrechten!) Loodrechten in bruin Kopie werkblad week 4 les 7 (hdl pag 175) uit Eurobasis 5 Lijnstukken We onthouden: Een lijnstuk heeft 2 grenspunten: een beginpunt en een eindpunt. A B A is het beginpunt van het lijnstuk [AB] B is het eindpunt van het lijnstuk [AB] Een lijnstuk benoem je met het symbool [……] Teken een lijnstuk van 4 cm en noem het [CD] Vul in: rechte of lijnstuk? E F ….. is een ………………………….. Teken: c c is een …………………………… het lijnstuk [GH] De rechte v evenwijdig met [GH] 6 Kopie uit rekenboog 4 7 Teken lijnstukken met de juiste lengte. [PL] van 16 cm [RS] van 13 cm [VK] van 6 cm [QH] van 21 cm [UB] van 32 cm 8 Vlakke hoeken We onthouden: Een hoek wordt gevormd door 2 benen. A O B Deze twee benen hebben hetzelfde grenspunt. Dat gemeenschappelijke grenspunt noemt men een hoekpunt (O). Een hoek wordt steeds aangeduid met een boogje. We noteren een hoek als AÔB. 1. Teken een hoek LÊP 2. Teken een hoek RÂB 9 We onthouden: De rechte hoek: de benen staan loodrecht op elkaar Met een geodriehoek controleer je of de hoek recht is. De scherpe hoek: is kleiner dan een rechte hoek De stompe hoek: is wijder dan een rechte hoek Teken nu zelf: de rechte hoek VÔD een stompe hoek MÛG een scherpe hoek PÎL 10 kopies uit verschillende boeken rond hoeken benoemen, rangschikken van groot naar klein 11 Schrijf de nummers erbij: rechte hoeken: ……………………………………… scherpe hoeken: …………………………………… stompe hoeken: …………………………………… 12 Ruimtefiguren (lichamen), vlakke figuren, veelhoeken en nietniet-veelhoeken We onthouden: De vlakke figuren nemen geen plaats in. Ruimtefiguren nemen ruimte (plaats) in. 1. Zet een kruisje onder de ruimtefiguren. We onthouden: Vlakke figuren met alleen rechte zijden zijn veelhoeken. 2. Kleur elke veelhoek. 3. Teken 2 niet-veelhoeken. 4. Teken drie veelhoeken. Gebruik je lat! 13 5. Schrijf de nummers erbij! Veelhoeken: …………………………………………………… Niet-veelhoeken: …………………………………………… 14 eigenschappen pen Vormen herkennen als vlakke figuren met bepaalde eigenschap VEELHOEK Een veelhoek heeft enkel rechte zijden. Je kan ze benoemen volgens het aantal zijden. Schrijf in elke veelhoek zijn juiste naam. 15 We onthouden: Een vierkant heeft 4 rechte hoeken en 4 gelijke zijden. De overstaande zijden zijn evenwijdig. Een driehoek heeft 3 hoeken en 3 zijden. Een rechthoek heeft 4 rechte hoeken en 2 keer 2 gelijke overstaande zijden. De overstaande zijden zijn evenwijdig. Een cirkel heeft een volledig ronde vorm. 1* Kleur op de tekening de vierkanten rood, de rechthoeken (niet-vierkanten) blauw en de driehoeken geel. Duid met een pijl op de tekeningen de cirkels aan. 16 Cirkels We onthouden: O is het middelpunt [ON] is een straal [PM] is een middellijn of diameter 1* Teken, benoem en meet: De straal [OP] meet…………… De straal [RS] meet……………… De diameter meet ……………… De diameter meet ………………………… 2* Teken de gevraagde cirkels. - een cirkel met middelpunt M en een straal van 4 cm 17 - een cirkel met middelpunt Q en een straal van 3 cm - een cirkel met middelpunt W en een diameter van 6 cm - een cirkel met middelpunt P en een diameter van 10 cm 18 Soorten driehoeken We onthouden: 3 scherpe hoeken een scherphoekige driehoek 2 scherpe hoeken en 1 stompe hoek een stomphoekige driehoek 2 scherpe hoeken en 1 rechte hoek een rechthoekige driehoek 1* Gebruik je geodriehoek. Duid dan de juiste naam van de driehoek aan. 1 O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 3 O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 2 O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 4 O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 19 We onthouden: Een gelijkzijdige driehoek : de drie zijden zijn even lang. Een gelijkbenige driehoek: 2 benen of zijden zijn even lang. Een ongelijkbenige driehoek: alle benen of zijden hebben een andere lengte. 2* Meet de zijden. Gebruik je meetlat. Noteer bij elke driehoek wat je weet over de zijden Schrijf nadien bij elke driehoek de juiste naam. 5 6 7 3* Gebruik je meetlat. Duid de juiste naam van de driehoek aan. 8 9 O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek 10 O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek 11 O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek 20 4* Duid de juiste naam aan van deze driehoeken. Gebruik je geodriehoek! 12 13 O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 14 15 O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 16 17 O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 19 18 O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 5* Kleur alle ongelijkbenige driehoeken. Nog enkele bijtekenen! 20 21 23 24 26 22 25 27 29 28 30 21 6* Duid de meest juiste naam aan van deze driehoeken naar de zijden en naar de hoeken. Gebruik je meetlat en je geodriehoek! De zijden De hoeken 31 O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 32 O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 33 O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 34 O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 35 teken hier gelijkzijdige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 36 O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 37 O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 38 O een ongelijkzijdige driehoek O een gelijkbenige driehoek O een gelijkzijdige driehoek O een stomphoekige driehoek O een scherphoekige driehoek O een rechthoekige driehoek 22 7* Schrijf de nummers erbij: (nummers in de driehoeken zetten!) De hoeken: een stomphoekige driehoek: ………………………………………………………………………………………………………………… een scherphoekige driehoek: ……………………………………………………………………………………………………………… een rechthoekige driehoek : ………………………………………………………………………………………………………………… De zijden: een ongelijkzijdige driehoek: ……………………………………………………………………………………………………………… een gelijkbenige driehoek: …………………………………………………………………………………………………………………… een gelijkzijdige driehoek: …………………………………………………………………………………………………………………… 23 Soorten vierhoeken VIERHOEK Een vierhoek is een vlakke figuur met 4 hoeken. Een vierhoek heeft altijd allemaal rechte zijden! Teken hieronder 3 vierhoeken. VIERKANT Een vierkant heeft 4 gelijke zijden (alle 4 even lang) en 4 rechte hoeken. De overstaande zijden zijn evenwijdig. Teken hieronder 3 vierkanten 24 RECHTHOEK Een rechthoek heeft 4 rechte hoeken. Een rechthoek heeft 2 keer 2 gelijke overstaande zijden. De overstaande zijden zijn evenwijdig en even lang. Teken hier 3 rechthoeken. RUIT Een ruit heeft vier gelijke zijden. De overstaande hoeken zijn gelijk. De overstaande zijden zijn evenwijdig. Teken hier 3 ruiten. 25 PARALLELLOGRAM Bij een parallellogram zijn de overstaande zijden en overstaande hoeken gelijk. De tegenoverliggende zijden zijn evenwijdig. Teken nu 3 parallellogrammen. TRAPEZIUM Bij een trapezium is één paar tegenoverliggende zijden evenwijdig. Teken hier 3 trapezia. 26 Kleur alle passende bolletjes, en vul aan welke vierhoek het is! 1. O O O O O O O O O O vier rechte hoeken vier even lange zijden 2 keer 2 even lange overstaande zijden 1 paar even lange zijden geen even lange zijden 2 keer 2 evenwijdige overstaande zijden 1 paar evenwijdige zijden geen evenwijdige zijden 2 keer 2 gelijke overstaande hoeken zijden die loodrecht op elkaar staan Dit is een ……………………………………………… 2. O O O O O O O O O O vier rechte hoeken vier even lange zijden 2 keer 2 even lange overstaande zijden 1 paar even lange zijden geen even lange zijden 2 keer 2 evenwijdige overstaande zijden 1 paar evenwijdige zijden geen evenwijdige zijden 2 keer 2 gelijke overstaande hoeken zijden die loodrecht op elkaar staan Dit is een ………………………………………………. 3. O O O O O O O O O O vier rechte hoeken vier even lange zijden 2 keer 2 even lange overstaande zijden 1 paar even lange zijden geen even lange zijden 2 keer 2 evenwijdige overstaande zijden 1 paar evenwijdige zijden geen evenwijdige zijden 2 keer 2 gelijke overstaande hoeken zijden die loodrecht op elkaar staan Dit is een ……………………………………………… 27 4. O O O O O O O O O O vier rechte hoeken vier even lange zijden 2 keer 2 even lange overstaande zijden 1 paar even lange zijden geen even lange zijden 2 keer 2 evenwijdige overstaande zijden 1 paar evenwijdige zijden geen evenwijdige zijden 2 keer 2 gelijke overstaande hoeken zijden die loodrecht op elkaar staan Dit is een …………………………………… 5. O O O O O O O O O O vier rechte hoeken vier even lange zijden 2 keer 2 even lange overstaande zijden 1 paar even lange zijden geen even lange zijden 2 keer 2 evenwijdige overstaande zijden 1 paar evenwijdige zijden geen evenwijdige zijden 2 keer 2 gelijke overstaande hoeken zijden die loodrecht op elkaar staan Dit is een ……………………………………………… 6. O O O O O O O O O O vier rechte hoeken vier even lange zijden 2 keer 2 even lange overstaande zijden 1 paar even lange zijden geen even lange zijden 2 keer 2 evenwijdige overstaande zijden 1 paar evenwijdige zijden geen evenwijdige zijden 2 keer 2 gelijke overstaande hoeken zijden die loodrecht op elkaar staan Dit is een ……………………………………………… 28 7. O O O O O O O O O O vier rechte hoeken vier even lange zijden 2 keer 2 even lange overstaande zijden 1 paar even lange zijden geen even lange zijden 2 keer 2 evenwijdige overstaande zijden 1 paar evenwijdige zijden geen evenwijdige zijden 2 keer 2 gelijke overstaande hoeken zijden die loodrecht op elkaar staan Dit is een ……………………………………………… 8. O O O O O O O O O O vier rechte hoeken vier even lange zijden 2 keer 2 even lange overstaande zijden 1 paar even lange zijden geen even lange zijden 2 keer 2 evenwijdige overstaande zijden 1 paar evenwijdige zijden geen evenwijdige zijden 2 keer 2 gelijke overstaande hoeken zijden die loodrecht op elkaar staan Dit is een ……………………………………………… 9. O O O O O O O O O O vier rechte hoeken vier even lange zijden 2 keer 2 even lange overstaande zijden 1 paar even lange zijden geen even lange zijden 2 keer 2 evenwijdige overstaande zijden 1 paar evenwijdige zijden geen evenwijdige zijden 2 keer 2 gelijke overstaande hoeken zijden die loodrecht op elkaar staan Dit is een …………………………………………… 29 Oefeningen: Kopies uit verschillende boeken rond vlakke figuren herkennen en benoemen 30 31 Diagonalen in vierhoeken We onthouden: Een diagonaal is een lijnstuk dat 2 overstaande hoekpunten verbindt. A B E F C D G H [AD] [BC] [EH] [FG] zijn allemaal diagonalen. 1* Teken de diagonalen in de vierhoeken. 32 We onthouden: De diagonalen in een: vierkant rechthoek zijn even lang snijden elkaar loodrecht snijden elkaar middendoor zijn even lang snijden elkaar niet loodrecht snijden elkaar middendoor 2* Deze diagonalen zijn van…… O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek Diagonalen van een vierkant tekenen (x-vorm) O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek 33 Diagonalen van een rechthoek (x-vorm) O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek Diagonalen van een vierkant +vorm O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek Diagonalen van een rechtstaande rechthoek O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek O een vierkant O een rechthoek O een andere vierhoek Teken de vierhoek: de diagonalen zijn niet even lang (3 cm en 6 cm) en snijden elkaar loodrecht middendoor de diagonalen zijn even lang (5 cm) en snijden elkaar niet-loodrecht middendoor de diagonalen zijn even lang (3 cm) en snijden elkaar loodrecht middendoor 34 Spiegelingen en symmetrie We onthouden: symmetrisch asymmetrisch symmetrische figuur tekenen met symmetrieas asymmetrische figuur met symmetrieas symmetrieas beeld spiegelbeeld 1* Zijn deze rechten symmetrieassen? Duid aan! Verschillende figuren met een getekende symmetrieas die niet steeds klopt bv. Hartje, huis met schoorsteen, kruis, penpunt, bloem O ja O nee O ja O nee O ja O nee O ja O nee O ja O nee O ja O nee 35 2* Welke rechte is een symmetrieas? Duid aan! Verschillende figuren tekenen met 2 symmetrieassen. Soms kan allebei, soms is slechts 1 juist van de twee. Bv ei, sneeuwman, raket,… O rechte a O rechte b O rechte a O rechte b O rechte a O rechte b O rechte a O rechte b O rechte a O rechte b O rechte a O rechte b 3* Teken een symmetrieas waar mogelijk. 8 a 36 oefeningen rond het tekenen van spiegelbeelden uit eurobasis hdl p 341 37 38 39 Gelijkvormigheid We onthouden: Figuren zijn gelijkvormig als ze helemaal dezelfde vorm hebben. Kleur gelijke vormen in dezelfde kleur! Kopie uit hdl eurobasis week 7 les 5 pag 299 40 Kopie uit hdl eurobasis week 7 les 5 pag 300 41 opdracht om een gezichtje, getekend op gewoon ruitjespapier over te tekenen op ruitjespapier met andere ruitjes . telkens een vak van 6 x 10. BV commercieel geruit rechtop, commercieel plat, commercieel uitvergroot, 1cm ruitjes,… 42 Herhalingsoefeningen Oefiningen uit diverse boeken en hdl eurobasis. 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 Inhoud Pagina en titel In eurobasis 2 Ruimtelijke oriëntatie 4A P 9 4C p 62 3 Lijnen en rechten 4B p 9, oef 1 en 2 6 Lijnstukken 4B p 9, oef 3 4B p 31 en 32 9 Vlakke hoeken 4A p 43 4B p 9, oef 4 en 5 13 Ruimtefiguren en vlakke figuren Veelhoeken en niet-veelhoeken 15 Benoeming veelhoeken 4A p 20 17 Cirkels 4C p 9 19 Soorten driehoeken 4A p 28 4B p 68 4B p 77 24 Soorten vierhoeken 4B p 51 4B p 58 32 Diagonalen in vierhoeken 35 Symmetrie en spiegelingen 4C p 44 40 Gelijkvormigheid 4C p 53 en 54 43 Herhalingsoefeningen 4C p 17 56